Drie lichtbrengers.
HET LICHT IN ALLE
TIJDEN.
HAARLEM'S DACBLAD VIERDE BLAD VRIJDAC 16 OCTOBER 1931
De Groote Kerk en de Vleeschhal.
Tulpenver sieving in de Groote Houtstraat.
beroemden instrumentmaker Bréguet. Hij
verwierp het geheele mechaniek van de boog
lampen en zocht naar een zichzelf regelende
lamp. Deze vond hfj door de twee koolspitsen
naast elkaar te plaatsen en te verbinden
door een slecht geleidende stof. die bij gloei
hitte geleidend werd, zooals kaoline en pleis
ter. Dit zou telkens smelten en naarmate de
koolstaven korter worden door de verbran
ding daalt de lichtboog en smelt een nieuwe
laag pleister, die verdampt en verbrandt, zoo
ziet men de geheele massa, uit twee koolsta-
ven en tusschenliggende pietster bestaande,
van boven naar beneden afbranden als een
kaars. Een te overwinnen bezwaar was nog,
dat de positieve pool tweemaal zoo snel af
brandde als de negatieve. Dit loste Jabloch-
koff op door de gelijkstroom, waardoor de
lampen nog steeds gevoed werden, nl. uit
elementen, te vervangen door wisselstroom,
de dynamo was namelijk juist uitgevonden.
In een verlichtingsballon van Jablochkoff
plaatste men nu vijf of zes kaarsen. Eén
kaars brandde slechts anderhalf uur en na
dien tijd moest een nieuwe Ingeschakeld
worden. Eerst geschiedde dit door een op
zichter, dit bezwaar werd later door een auto
matische inrichting.
De electrlsche verlichting maakte nu goe
den voortgang. In 1878 werd de Avenue de
1' Opéra te Parijs door lantaarns met Ja-
blochkoffkaarsen verlicht. Daarmee was het
pleit voor de nieuwe verlichting gewonnen.
Wegens het groote brandgevaar, verbon
den aan gasverlichting, namen de groote ma
gazijnen de electrlsche verlichting over, ho
tels en fabrieken voerden electrlsche verlich
ting in.
De kaarsen van Jablochkoff werden later
door anderen veranderd, zoo liet de Engelsch-
man Wilde de tusschenstof geheel verval
len. Ook werden verscheidene andere syste
men van lampen met koolstaven uitgedacht,
doch de allesovertreffende practische ^los
sing zou eerst komen met de gloeidraad-
lamp.
Zooals zoovele andere is ook deze oplossing
aan de wereld geschonken door den grooten
Edison.
Doch gelijk het met de meeste uitvin
dingen is, ce eer daarvan komt hem ook in
dit geval niet geheel alleen toe. Reeds voor
Teyler's museum aan het Spaarne.
Wie doen in 't hoekje van de stad
Een werk van t allerhoogst gewicht,
Wie brengen in de duisternis
Ons eiken avond helder licht?
Hoe kranig werkt de gasfabriek
Met kraantje open, kraantje dicht,
En 't electriciteitsbedrijf,
Vervult als schakel trouw zijn plicht,
Dat paar dat ons verlichting brengt,
Mag op zijn beurt weieens belicht.
Een handbeweging en het brandt,
Wij denken geen moment eraan,
Hoe donker 't voor ons uit zou zien,
Wanneer dit paar niet zou bestaan.
Maar er is nog een derde ook;
Wanneer wij in een stille laan,
Getweeën, vol van poëzie
Des zomeravonds wandlen gaan,
Geeft zij ons steeds nog 't schoonste licht,
De oude trouwe zilv'ren maan.
P. GASUS.
De Amsterdamsche Poort.
De Kruisbrug, een onderdeel van den
Kruisweg en de Kruisstraat.
n.
Op het Stationsplein.
De lamp van Foucault werd verbeterd en
vereenvoudigd door Dubosq.
Reeds in 1849 deed het electrisch licht zijn
intrede op het tooneel, bij de eerste opvoering
van „De Profeet" van Meyerbeer, waarin een
zonsopgang diende te worden nagebootst.
Ook in Engeland deed men proeven. Vooral
bij feestelijke gelegenheden ontstak men
de electrische verlichting. En natuurlijk wijd
de men zich ook aan verbetering van het
stelmechaniek voor de koolspitsen.
Foucault verwierf ook op ander terrein
groote beroemdheid, o.a. door zijn welbeken
de slingerproef.
Intusschen waren de electrische lampen
door het mechaniek voor de koolspitsen nog
te ingewikkeld om algemeen in zwang te ko
men en dan was er nog een groot bezwaar...
ze gaven te veel licht Men vond het boog
licht te fel voor de huiskamers en het te
tomperen door matglazen ballons vond men
een oneconomische handelwijze. Zoo was de
electrische verlichting toen Foucault in 1868
stierf nog niet ver gevorderd.
In 1876 echter deed de Rus Paul Jabloch
koff een uitvinding, die de electrische ver
lichting in eens een heele schrede verder zou
brengen, nl. de uitvinding van ce electrische
kaarsen, de voorloopers van de gloeilamp.
De naar Parijs gekomen Russische ingenieur
zocht in de lichtstad samenwerking met den
De ontwikkeling van de gloeilamp.
De eerste vorm van electrisch licht was
de booglamp. De electrische licht
boog, die in felheid de zon bijna i
evenaart werd het eerst voortge-
bracht door Humphry Davy in 1813.
Davy verbond twee koolspitsen met de po
len van een galvanische batterij en bracht
deze spitsen tegen elkaar zoodat de stroom
gesloten was, toen hij daarna de koolspitsen
een weinig van elkaar verwijderde bleef
stroom bestaan en zag men een sterken
lichtboog tusschen de koolspitsen. Een be
zwaar was, dat de koolspitsen verbrandden,
zoodat tenslotte de afstand te groot werd en
de boog slechts enkele oogenblikken duurde.
Om te maken dat de kool niet verbrandde
plaatste Davy zijn koolspitsen in een glazen
bol, die hij luchtledig pompte. Een practi
sche toepassing kreeg het booglicht in het
dagelijksch leven echter niet. Het bleef dertig
jaar lang binnen de muren van het laborato
rium.
Aan Léon Foucault komt de verdienste toe,
de uitvinding bruikbaar te hebben gemaakt.
Hij zocht allereerst naar een soort kool. die
minder brandbaar was dan die welke Davy
gebruikt had en na met onuitputtelijk ge
duld verrichtte proefnemingen vond hij die
koolsoort in de retorten van de gasfabriek.
De aldaar achtergebleven cokes heeft een
groote dichtheid verkregen en daardoor min
der brandbaarheid en beter vermogen om den
stroom te geleiden. Léon Foucault sneed uit
deze cokes kleine staven, die in een punt
eindigden. In het juist twee jaar tevoren
uitgevonden element van Bunsen vond hij een
krachtige electriciteitsbron.
In 1844 verving Foucault bij het gebruik
van den microscoop het zonlicht door elec
trisch licht.
Hoe weinige brandbaar de koolspitsen van
Foucault ook waren, op den duur vertoonde
het euvel van de verwijdering der polen zich
toch weer en er diende iets op gevonden te
worden, om de polen weer tot elkaar te bren
gen. Foucault deed dit eenvoudig met de
hand, hetgeen natuurlijk allerminst bevredi
gend Was.
Intusschen werd de electrische lamp bij het
publiek geïntroduceerd. In December 1944
verlichtte de opticus Deleuil de Place de la
Concorde te Parijs met booglampen. Te 8 uur
's avonds werd de verlichting ontstoken en
hoewel er een vrij dikke mist hing, drong het
electrisch licht toch overal door. Het toege
stroomde publiek was opgetogen.
In 1848 kwam Léon Foucault aan het be
zwaar van het met de hand bijstellen van de
koolspitsen tegemoet door de uitvinding van
zijn electrischen regulateur, waarin de kool
spitsen door den stroom zelf naar elkaar ge
schoven werden. Hij bereikte dit door de
koolspitsen door een veer tegen elkaar te la
ten drukken, In den stroomkring is ook een
electromagneet ingeschakeld, welke de veer
tegenwerkt en de spitsen dus op eenigen af
stand van elkaar brengt.
Verwijderen de koolspitsen zich te ver dan
wordt de stroom zwakker, de werking van
den magneet dientengevolge minder en die
van den veer sterker, zoodat de spitsen weer
naar elkaar toe geschoven worden.