Indrukken van een reis door Indië.
BALI.
Biographieën in een
notedop.
H.D. VERTELLING
Prj met huizen en godenhuisjes op Bali.
Wie naar Ban rast met "een 'der luxe stoo-
mers van de Kon. Paketv. Mij. en er aan land
gebracht wordt met een der keurige motor
booten, vindt daar een reeks luxe auto's
wachten, die hem in snelle vaart langs uit
stekende wegen het heele eiland rondtoeren.
De eerste indruk van Bali is: Toeristencen
trum en wereldverkeer. Maar deze indruk is
totaal verkeerd. Niettegenstaande de toerist
op Bali alles vindt, wat zijn hart begeert op
het gebied van hotels, verkeerswezen en der
gelijke organisaties, behoeft men slechts twee
pas van den hoofdweg af te gaan om in die
paar schreden vier of vijf eeuwen achteruit te
zijn gegaan. Het Balineesche volk, zooals het
thans leeft, geeft nog steeds een natuurge
trouw beeld van het leven in het oude Hin
doe-rijk van Modjopahit, waarvan de bloei
tijd op Oost-Java viel in de vijftiende eeuw.
Dien goeden ouden tijd kennen wij alleen uit
overblijfselen van bouwwerken, zooals die
Penatarantempel bij Blitar, maar ook uit
oude geschriften, vooral de Nagarakertagama
van Prapantja, die als esn tweede Plinius
zijn vorst op alle tochten vergezelde en na
tuurgetrouw verslag deed van den toestand
des lands.
Het heet, dat de Baliërs Hindoes zijn, maar
Wie den Hindoegodsdienst met alle naarheid
en ellende, die daaruit voortspruiten, in
Britsch-Indie heeft leeren kennen, ziet bij
den eersten oogopslag, dat Bali bewoond
wordt door een gelukkig tevreden volk, levend
in de vaste overtuiging, dat elk mensch goed
is en dat de goden meest even welwillend en
behulpzaam en goedertieren zijn als zij zelve.
De angst voor den vreeselijken godentooin
en voor dien van den priester, den god op
aarde, die den Hindoes een leven van voort
durende vrees en zorg opdringt, üïe angst is
niet onbekend. Heeft de god van den Batoer,
den vuurspuwenden berg, die een groot deel
van Bali uit zijn asch opbouwde, de aarde
weer eens doen beven en schudden, dan zegt
de Balinees tot zichzelf, dat hij zeker niet
genoeg geofferd heeft en neemt zich voor het
den volgenden keer beter te doen. En waar
om ook niet? De vrouw des huizes draagt de
offers op bij een klein altaartje op eigen erf.
De god geniet alleen het aroma en dan wor
den de spijzen weer onder de leden van het
huisgezin verdeeld. Heel anders dan in
Britsch-Indië, waar al wat den goden geof
ferd wordt aan de priesters vervalt.
Het eerste wat onze aandacht trekt wan
neer wij voortrijden langs Bali's asfaltwegen
zijn de tempels. Telkens weer worden de lege
muurtjes met eenvoudige poorten, die hier
steeds het erf omsluiten, afgewisseld door
monumentale poorten, met prachtig beeld
houwwerk versierd, die toegang geven tot
een tempel. Dat is te zeggen. Achter die poort
vindt ge een groote open ruimte en een trap,
die toegang geeft tot een tweede poort. Gaan
wij deze door, dan staan in den tweeden hof
een paar verhoogde plankieren, door een af
dak tegen de regens beschermd. Daar komt
bij feestelijke gelegenheden de raad der
ouden van het dorp bijeen. Daar heeft de
gamelan zijn verhoogde zitplaats om de to
nen der gewijde muziek tot ver in het rond te
doen weerklinken. Een derde monumentale
poort brengt ons ln den derden tempelhof,
waar het ritueel van den eeredienst zich af
speelt. Daar verrijzen talrijke kleine huisjes,
meest weer bestaande uit een steenen of hou
ten voetstuk, waarop op vier palen een rieten
of houten dak rust. Meestal vinden wij dan
onder dat dak een kastje, met twee deurtjes,
dat wij een godenhuisje zouden kunnen noe
men, want het is de tijdelijke woning, die de
Balinees klaar maakt voor zijn god. Ze bevat
ten niets dan een rustbankje, een balé-balé,
waarop de god verzocht wordt plaats te ne-
IIet aanbieden van het ojjer.
men, wanneer de dorpspriester hem iets te
vragen of te vertellen heeft. Voetstukke^
huisjes, opgaande stijlen en daken, alles is
rijk versierd met beeldhouwwerk en houtsnij
werk, soms met roode lak en verguldsel.
Moeiten noch kosten zijn gespaard om de
tijdelijke verblijfplaats van den god zoo aan
trekkelijk mogelijk te maken.
En welke goden zijn het nu, die geregeld
door het Balineesche volk worden aangeroe
pen? Soms zijn het Brama, Shlwa en
Vischnoe, de drie-eenheid der Hindoes en
hun godenhuisjes zijn altijd herkenbaar aan
een aantal boven elkaar geplaatste pagode-
achtige daken. Veel belangrijker is echter het
huisje van den god van den Batoer, den
vuurspuwenden en dat van den Goenoeng
Agoeng, den regen- en dus zegenbrengenden
berg. Dan zijn er godenhuisjes voor den geest
van de dichtstbijzijnde rivier, van de godin
van de rijst, voor den geest van het dwerg
hert enz. enz. Maar als wij zoo eens een
tempel binnenloopen is de geheele ruimte
verlaten, liggen hier en daar wat verdorde
bloemen, wat vergeelde uit palmblad gesne
den versiersels, wat ledige uit bamboeblad
gevlochten rijstkoffertjes, enz. Nooit gaat
iemand alleen naar den tempel om zijn devo
tie te verrichten. De tempel wordt slechts ge
bruikt bij feestelijke gelegenheden, zooals
huwelijk, rijstoogst, jaarwisseling en derge
lijke. De dagelijksche omgang met de goden
speelt zich heelemaal af op een afgescheiden
gedeelte van het erf. Elk huis bezit zijn tuin
met godenhuisjes, waar de vrouw dagelijks
haar kleine offers brengt en met de meeste
vrijmoedigheid haar wenschen aan de goden
voorlegt. Wordt de wensch niet vervuld, dan
was het offer te gering, dus eigen schuld 4.
Is de tempel meest leeg, langs den weg en
op het erf heerscht vaak een gezellige drulrte.
De toegangspoort van het erf is steeds door
een laag staketsel versperd, waar zij overheen
moeten stappen en dan staat ge midden tus-
schen een gezellig gekrioel van kippen, kin
deren en varkens, terwijl uit elke huisdeur
vrouwen en meisjes nieuwsgierig komen kij
ken. De mannen liggen languit op de balé-
balé en laten zich door zoo'n kleinigheid niet
in hun zoete rust storen. De huisjes zijn ver
bazend primitief, van bamboe gevlochten en
met rijstestroo gedekt. Het erf is ongelooflijk
smerig en vooral in den regentijd één groote
modderpoel. De menschen baden feraag, maar
liefst met kleeren aan, die nooit behoorlijk
met zeep worden gewasschen, zoodat de rein
heid ook al veel te wenschen overlaat. En
toch zijn de deuren dezer vuile huizen vaak
met prachtig houtsnijwerk versierd, vindt
men er op een plank in den hoek mooi zilver
drijfwerk, draagt de heer des huizes prach
tige gouden ringen en de vrouw dito oor
knoppen. Want Bali is een rijk land, de be
woners zijn zeer kunstzinnig en weten mooie
dingen te maken en te waardeeren.
Ook langs den weg is het gewoonlijk een
gezellige drukte, want de pasar, de marktdag
speelt een heel groote rol in het leven dei
Balineesche vrouw. Voor dag en dauw is ze
op het land of in den tuin aan het werk en
de producten van haar arbeid, zoover als die
niet in het huisgezin noodig zijn, worden door
haar ter markt gebracht en daar, meest voor
enkele centen, verkocht.
Kilometers ver gaan zij door de velden of
langs de wegen, de zware mand met paddi.
met pisang of andere eetwaar op het hoofd,
meestal met ontbloot bovenlijf, vaak zich
voor de zon beschermend door den slendang,
de kleurige breede centuur, aan twee punten
voor of achter het lichaam aan den hoofd-
last op te hangen. Prachtige beelden ziin dat
vaak, de krachtige gezonde vrouwen, die spe
lend den zwaren last dragen in hun kleurige
sarongs met den gouden last van rijpe rijst
op het hoofd.
Als wij voortschrijden neemt het aantal
komende en gaande vrouwtjes toe. Links van
den weg is een grnote open ruimte, slechts
ten deele overschaduwd door een reusachtige
waringin. Daaronder een wemelende drukte.
In lange rijen zitten er de vrouwtjes met hun
koopwaren rondom zich uitgestald, terwijl
andere reeksen komen en eaan, kijkende en
biedende onder vroolijke kout en scherts.
Want dat lijkt wel een der hoofdzaken van
den pasar, dat het er zoo gezellig is. De waar
de van zoo'n hoofdvracht bedraagt slechts
enkele centen, terwijl straks een varken of
koe voor eenige tientallen guldens zal worden
van de hand gedaan. Maar het nieuws ver
spreidt zich snel op Bali en vervelen doet zich
er niemand.
Achter het marktpleintje verheft zich een
hooge baksteenen poort met ingemetselde
tufsteenblokken. die. gedeeltelijk als blad
ornament, gedeeltelijk en relief zijn gebeeld
houwd. De reliefs trekken miin aanrincht
omdat zij weer op wajangbeelden gelijken.
Miin vrieiM Hanomaan. de opengod, Rama de
profeet, rijdende op den giervogel garoeda en
dergeliike priiken daar weer in dezelfde or
namentatie, die de bekende leeren poppen al
tijd te zien geven. De volgende poort brengt
nog grooter verrassing. Daar staat een woon
huis met wanden van houtsnijwerk, zoo rijk
versierd, als ik het nooit gezien heb, alles rood
en goud en hier en daar géschlderde nanee-
len. voeels in bloementuinen voorstekende.
Oo de treden van tcgangstrap tot dit pa
leisje zit een oude inlander, slechte gekleed in
een lendendoek Zijn zoon. die wat Hol-
landsch spreekt komt ons tegemoet en heet
ons welkom in het huis van den vorst van
Sidan. De eigenlijke naam van den ouden
baas met het lendendoekje heb ik niet kun
nen ontcijferen, maar wel begrepen, dat hij
een telg is uit een der oude Balineesche vor
stengeslachten, die, zelf van goddelijke af
komst, wonen in paleizen, die denzelfden
bouw als de tempels vertoonen. Een tempel
heet ln het Balinees poera, een vorsten
verblijf poert en wij mogen hopen, dat de Ba
lineesche vorsten nog geruimen tijd deze
tempelachtig overblijfselen zullen bewonen.
Want zoowel in den tempel als in de poeri
komt de Balineesche kunst het mooiste tot
uiting. Tegenwoordig wordt er nog hard aan
gebouwd. In de rijke jaren, die voorbij gingen
was er weinig tijd voor tempelbouw bescliik-
baar. Thans nu de malaise velen werkloos
maakt, worden overal nieuwe tempelpoorten
en godenhuisjes gemaakt en nieuwe versie-
singen aangebracht, misschien ook wel omdat
het offeren in de voorspoedige jaren werd
verwaarloosd en de schade thans moet wor
den ingehaald in de hoop daarmee de malaise
te bezweren. Ik hoop, dat het lukken zal.
VAN DER SLEEN.
SIR HUMPHRY DAVY.
17781829.
WancveeT wij de groote namen noemen in
de geschiedenis van het Licht, dan komt
Humphry Davy na Edison.
Want vond Edison de gloeilamp uit. HumpGiry
Davy gaf .tot- die uitvinding de indirecte aan
leiding, door zijn ontdekking van het boog
licht tussehen twee kcohpiteen. En nog
grootere beteekenis heeft Humphry Davy door
de uitvinding van d© lamp, die de menscfhlhciid
niet te schatten diensten bewees, de mijn
lamp.
De grootste onderzoekers in de natuur- en
scheikunde komen van EngeLschen bodem.
Humphry Davy werd geboren te Penzance,
in Comwailis, 17 December 1778. Hij was de
oudste zcon van Robert Davy, die in zijn
geboortestad zich eenigen tijd met houtsnij
werk had bezie gehouden doch die, omdat
deze tak van huisvlijt hem niet veel opleverde,
naar Varfell verhuisd was, een klein land
goed dat hij op eenigen afstand van de stad
bezat, waar hij zich toelegde op het beiheer
van zijn hoeve. Ook dit was nauwelijks vol
doende voor het onderhoud van zijn ge
zin.
De jonge Humphry was in Penzance ge
bleven en werd opgevoed bij een vriend van
zijn vader, dokter Thomkin. Humphry had
een levendige, rustelooze geest, en zoo kon
men hem meermalen in plaats van op schooi
langs den weg vinden, dan góng hij de ber
gen in. of langs het strand loopen. Hij jaag
de, hij vasdhite en hij maakte verzen. Het
eerste boek, dat hij in handen kreeg, Banyan's
„Pilgrim's Progress", maakte diepen indruk
op hem. Doch weldra las hij Homerus, het
geen een geheel andere richting gaf aan zijn
denken, hij begon op zijn 12de jaar een episch
gedicht over Diomedes, dat vol afwisseling ge
weest moet zijn.
De man. die zich later aan de strakke
wetenschap zou geven, was een „Sohwarmer"
en een droomer. Zijn vriendjes verzamel
den hij om zich heen, om hun de wonder
baarlijkste verhalen te doen, die hij zelf be
dacht of navertelde uit de Duizend en Eén
Nacht. Vond hij een wagen op straat, dan
klom hij er op om scènes uit Engelsche
toon eels tukken voor te dragen; het feest
werd bekroond met vuurwerk.
Intusschen moest zijn vader den finon-
cieelen strijd opgeven, hij verloor den moed.
en stierf op zijn 44ste jaar, zijn gezin iin
armoede achter latend. Zijn weduwe was
echter een vrouw met een krachtig karakter,
zij liet zich niet ontmoedigen en keerde naar
Penzance terug, waar zij een pension begon
en tegelijkertijd met een uitgeweken Fran-
caise een modemagazijn, dat zeer goed liep.
In korten tijd slaagde zij er in alle schuilden
af te betalen, zonder dat de opvoedliinig van
haar kind-eren er onder leed.
De jonge Humphry moest het leven mi wel
wat ernstiger opvatten. Op zeventien jarigen
leeftijd kwam hij als leerling-bediende bij
een dokter, die gedijk apotheker was. te Pen
zance. Den Jongen dichter werd hier opge
dragen fleschjes rond te brengen. Voor dit
werk moet men geen dichters gebruiken. Dit
bewees Humphry Davy, toen hij op een goe
den dag langs het strand loopend een vers
reciteerend, in zijn extase een flesch met een
drankje in zee wierp. Hij bemerkte het eerst,
teen hij met leege handen bij den patiënt
kwam.
Door een toeval wend Davv man van
exacte wetenschap. Gregory Watt. zoon van
den beroemden James Watt, kwam in het
pension van Davy's moeder logeeren. Ver
rukt over het denkbeeld met den zoon van
James Watt in aanraking te komen, begon
Davy allerlei debatten met den 22-jarigen
student, die rechtstreeks van de Univexrtteit
kwam. Bij de eerste ontmoeting werd
Humphry dadelijk geslagen en bovendien ge
heel in de war gebracht door de aristocrati
sche manieren van zijn tegenstander. Toch
gaf hij het niet op. en hij bea'oot het na
de metaphysica en de poëzie met, de schei
kunde te probe eren.
Hij Leende het „Traité de Chiimie" van La
voisier, las het in twee dagen en nam daar
na aan ce theorie van den Franschen schei
kundige te bestrijden. Ook nu moest hij het
onderspit delven, maar met Watt werd h
grocte vrienden. Deze vriendschap was voor
hem van groot belang en beslissend voor
zijn keuze van de natuurwetenschappen als1
object van studie.
Opnieuw door een toeral maakte Davy car
rière. Hij trok de aandacht van dan natuur-
kundige Davis Gudbert. toen deze Penzance
bezocht en deze richtte een enthousiaster,
brief ever den intelOlgenten jongen, die hij
ontdekt had, aan zijn vriend Bedoés. Deze hot
Davy naar Bristol komen cm het bestuur op
zich te nemen van het laboratorium van he:
Pneumatisch Instituut, een instelhng tot het
bestudeeren van ga-en. In 1793. toen Davy
twintig jaar was. nam hij deze verantwoor
delijke functie op zich. In hel laboratorium
ontdekte hij het lachgas.
Dit vest.pde zijn naam. hij werd naa:
Londen geroepen om liet hoegleeraarsamó
in het Royal Institution op z:eh te nomen.
Van dat oogenbkk af begint een tijd van
roem en eerbetoon, die gedurende de twin
tig jaar zijn ci:el bleien. Zijn penoonLjke
eigenschappen werkten mee oan hem populair
te maken, hij was een der meest geziene
leden van de Lomdensche society. Zijn voor
drachten waren, als vrucht van zijn vroagc-
ren letterkundigen arbeid, fraai en verzorgd
van stijl. De geleerde wereld Meld zich na
de ontdekkingen van Vclt-a voor alles bozig
met de electriciteit en ook Davy wijdde daar
aan zijn aandacht. Hij begon met de e".?c-
trolytische ontleding van allerlei stoffen en
kwam tot de conclusie, dat scheikundige ver
wantschap en electriciteit hetzelfde zijn.
HU deed een reeks van onderzoekingen, dóe
zijn naam ln geheel Europa bekend maakten,
ontdekte allerlei nieuwe metalen, zooais pot
assium. sodium, calcium en barium, shuxum
en aluminium.
In 1813 was het. dat Davy het booglicht
ontdekte, daartoe in staat gesteld door den
stroom van een enorme batterij, die hem
geschonken was bij het herste-lén van een
gevaarlijke ziekte. De proef wekte de a'.ge-
meene verbazing en bewondering op. Tal van
onderscheidingen werden hem toegekend,
eere-functies hem opgedragen. In 1812 weid
hij „baronet", zoodat hij van dóen tijd af heet
Sir Humphry Davy. Zijn eerzucht was echter
gewekt, en werd door dót alles niet bevredigd
Hij wensch t© ook een poSMeflce loopbaan,
doch het gelukte hem niet, deze te verkrij
gen. Hij werd ürotisch en onaangenaam in
den omgang.
Om zich afleiding te verschaffen ging hij
op reis. Davy bezocht Parijs. Rome. Woenen
en Genève, in de bergen verbleef hij het
liefste, omdat hij er de kalmte van zijn
jeugd hooDte te hervinden.
In Italië hield hij zich bezig met de schei -
kundige samenstelling der kleuren van de
fresco's van de ouden.
In Engeland teruggekeerd bereikte 'hem
een verzoek cm een oplossing te vinden voor
de on tploffingsrampen met het mijngas, dóe
een ware verschrikking waren voor den mijn
werker.
Davy construeerde de mijnlamp, waarbij
de vlam door een gaas is omgeven, en wel
dra werd de lamp in alle mijnen ter wereld
gebruikt. Het beteekende de redding van
duizenden menschenle-vens. De eigenaars
der mijnen boden hem een servies aan ter
waarde van veertien duizend, gulden, de
Tsaar van Rusland zond hem een prachtige
vaas met een ln bewonderende bewoordingen
gestelden brief.
In 1815 vertrok Davy weer naar Italië om
vulcanologóische onderzoekingen te deen. Hij
verklaarde de vulkanische verschijnselen uit
ontleding -van zeewater en verbinding van
den vrijgekomen zuurstof met metalen^ waar
door* warmte ontstaat.
De eerste periode van Davy's leven was
aan de theoretische studie gewijd, de twee
de besteedde hij aan de toepassing deT na
tuurwetenschap op het praeiische leven. Men
verzocht hem om een m-ddel om de koperen
kielen der schepen te beschermen tegen de
werking van het zeewater.
Hij liet cp het koper wat zür.k aanbrengen,
om het kóper een electro-negatieve werking
te verleenen. terwijl het zink een electro-
positieve had.
ALe schepen van de Er.gelsche marine wer
den aldus uitgerust, doch zij kwamen deer
lijk gehavend terug. Het koper had alle e'.ec-
tro-positieve lichamen aangetrokken, zooals
magnesia en ka'k, en daaraan hechten zich
nieuwe woekeringen, die cr tens'.otte afge
kapt moesten worden. De metalen werden
hevig aangetast.
Davy werd nu even hevig verguisd als men
hem vroegw verheerlijkt had. Dit griefde
hem diep. Hij deed pogingen om het werk
voort te zetten, maar de regeering steunde
hem niet meer en de moed ontzonk hem.
De groote geleerde, die zijn vaderland zoo
veel diensten bewezen had, verliet Engeland
om zijn laatste levensjaren in den vreemde
te slijten. Uit Salzburg nam hij ontslag als
voorzitter der Royal Society. Hij maakte op
nieuw groote reizen, ongevoelig voor zijn
roem, zoekend naar afleiding. Wederom vond
hij deze in letterkundige bezigheden en ook
in wijsgeerig denken.
In Italië schreef hij een boek, ,De laatste
diagen van een wijsgeer!
Zijn kracht en na men echter snél af, 20
Februari 1829 trof hem een beroerte. Hij her-
stolde en ondernam met zijn broeder John
Davy de terugreis naar het vaderland. Hij
zou het echter niet weerzien, want te Genève
overleed hij den 28sten Mei, zacht en kalm.
Hij was gaan slapen en geraakte buiten
kennis, zonder meer bij te kernen.
De eens gevierde en met eer overladen man
vond een eenzaam graf op het kerkhof Palin
Palais te Genève, Met ver van het graf van
den natuurkundige Pictet. De bëlan gsteJi'ing
bij de begrafenis was echter zeer guoot, heeC
Genève volgde de baar.
Laatste acte
door
SIR GILBERT PARKER.
En eindelijk ontmoetten ze elkaar dan
Dubarre en Viiliard. de man. die hem d(
vrouw, waarvan hij hield .ontstolen had. Zij
hadden haar belden onrecht en verdrié
aangedaan, maar Viiliard het meeste, warn
hij had haar gedood met zijn jalouzie.
Ze waren nu met elkaar alleen in een kamc
Ln het bosch van St. Sebastiën. Ze zwegei
beide en wisten belde, dat het einde va
hun vijandschap daar was.
Dubarre ging naar een kast. haalde er vie
glazen uit en zette ze op tafel. Toen schont
hij uit twee flesschen Iets, dat op roode wij"
leek: twee glazen uit iedere flesch. Toer
zette hij de flesschen weg en kwam naar d-
tafel terug.
..Durf je?" zei Dubarre. met een knik naa
de glazen. ..In twee ervan zit vergif, in twe
alleen maar roode wijn. Wij zuilen ze go?d
door elkaar schuiven en dan drinken. Eén
van ons gaat zeker dood, misschien aHö
twee".
Viiliard keek den ander vragend aan.
..Voel je werkelijk wat voor een dergelijk
spelletje?" zei hij een beetje toonloos.
..Het zou me zelfs bijzonder plezier doen".
De stem klonk ironisch, spottend. ..Goeie sport
een soort van hindernis, waar je over
komt of Met natuurlijk. Als we er allebei
aan gaan. zijn we ln goed gezelschap; als
'net lot jou treft, zal ik het genoegen heb
ben de overblijvende te zijn. ais het mij treft,
kan jij mij mijn afscheid uit de wereld ge
ven".
„Ik ben klaar", was het antwoord, „maar
laten wc eerst samen eten".
In de haard brandde een groot vuur. want
de avond was koud. Het vulde de kamer met
een intieme warmte en met reusachtige, ge
zellige schaduwen. Hier en daar flitste een
tinnen'beker een lichtstraal terug, langs den
ln het lange, stugge haar van een otterhuid
muur glinsterde de loop van een geweer, en
m den hoek sprankelden honderden fijne
naaldjes van licht. Op het vuur stond een
pan zachtjes te borrelen, een appetijtelijk
geurtje dreef eruit de kamer in. Een vlaag
wind suisde voorbij de hut en zong de metodde
van den waterketel op het vuur even mee.
Aan de muur tikte een groot, ouderwetsch
repeteerhorloge.
Dubarre stond op van tafel, ging op de
stapel otterhuiden Ln de heek zitten en be
gon zwijgend Viiliard en de kleine kamer om
hen heen. te bestudeeren.
Viiliard nam de vier wijnglazen en zette
ze op een plank aan de muur; daarna begon
hij de tafel in orde te maken en nam de pot
van het vuur.
Juist boven de plaats, waar de wijnglazen
stonden, hing een crucifix aan de muur. en
het rood weerspiegelde op de plaats in handen
en voeten, waar de spijkers ingeslagen hadden
moeten zijn. Dubarre zag het en glimlachte,
maar draaide toen zijn hoofd wog. omdat er
oude herinneringen bij hem op kwamen
hij was eens koorknaap gewee-st.
Plotseling stond hij op en nacn de glazen
van de plank en zette ze midden op tafel
dc voornaamste schotel.
En terwijl ze tegenover elkaar zaten, zwier
ven hun beider oogen een oogenbiik af naar
het crucifix. Ze dronken water, hoewel roode
wijn hen tegemoet sprankelde Ze aten met
eetlust, alsof zij een langen dag voor zich
hadden in plaats van misschien een elnde-
looze nacht. Ze spraken niet meer dan hcog-
noodig was. Het vuur. en de wind en het
horloge leken de eenige levende dingen, die
er behalve hen tweeën op aarde aanwezig
waren.
Tenslotte waren ze klaar, en draaiden hun
stoelen naar het vuur. Er was geen ander
licht in de kamer en op hun gezichten speel
den de vlammen hun spel van licht en scha
duw.
..Wanneer?" zei Dubarre tenslotte.
„Nog niet", was hot rustiRe antwoord.
„Ik dacht aan mijn eerste diefstal, een
appel, van het bord van mijn broer", zei Du
barre met een droge glimlach. „En JU?"
„Aan mUn eerste leugen".
„Ik heb daarna nooit meer zoo'n lekkere
appel gegeten".
„Ik had mUn pak slaag eerlijk verdiend,
maar ik had het er best voor over".
Weer heerscht? er stilte.
„Nu?" vroeg Viiliard, toen er eenuur voor
bij was gegaan.
„Ik ben klaar".
Ze stonden bU de tafel.
Zullen we onze oogen dicht binden?"
vroeg Dubarre. „Ik weet niet, in welke glazen
het vergif is".
„Ik ook niet. Ik zal me omdraaien, zet jij
dan de glazen door elkaar".
Viiliard ging met zUn gezicht naar het hor
loge staan. er. op hetzelfde oogenbiik begon
het te slaan, helder en zilverig: ..Een! Twee!
Drie!...."
Voordat het weer stil was. stonden de twee
mannen alweer tegenover elkaar.
„Ga je gang", zei Dubarre.
„Viiliard nam het glas het dichtst bi! rich.
Dubarre een ander. Zonder iets te zeggen
namen ze hun glazen op en dronken.
„Nog één, neem JU nu het eerst", zei
Viiliard.
Dubarre nam het glas vlak bU hem. en
Viiliard het laatste. Weer hieven ze hun gla
zen. keken elkaar aan en dronken.
Het horloge sloeg twaalf, en was stil.
Toen gingen ze alle twee zitten en keken
elkaar aan. en achter hun onrustige oogen
en in hun ineen geklemde handen stelde het
noodlot zijn groote vraag: „Wie?" Maar in
het gezicht van Dubarre. de ontdekkingsreizi
ger leefde achter de onrust de grootste stork-
to. Het was meerden sterkte; om de gevoelige
bovenlip speelde een glimlach, die WJna
kwaadaardig was. De glazen stonden leeg op
tafel en de kans op leven en dood. die er
eens ln geweest was. trachtten zU nu van el-
kaars gezichten te lezen.
Plotseling trok een doode'.Uke bleekheid over
VllÜards gezicht en zUn hoofd viel naar
voren. HU pakte de tafel beet met twee han
den, die trilden en trokken en staarde Du
barre, op wiens gezicht alleen een dieper rood
was gekomen, maar wiens oogen nu vol
triomf schitterden, aan.
Viiliard had de twee glazen met vergif ge
dronken
„Ik heb gewonnen!" Dubarre stond op, en
boog zich over de tafel naar den ander.
..Jij hebt haar gedood! Maar wil je de waar
heid weten? Ze hield van Jou haar hecie
leven
Viiliard snakte naar adem en zijn oogen
dwaalden langs de muur tegenover hem.
„Ik heb het spel eerlijk gespeeld, omdat
het het geweldigste spei is. dat twee men
schen kunnen spelen. En ik heb haar ook
onrecht aangedaan. Maar ze hield van jou
moordenaar!"
De oogen van den ander zwierven nog.
niets ziende, langs den muur. ZUn gezicht
was vochtig, zyn lippen bewogen zich kramp
achtig.
Toen bleven zUn oogen plotseling op Iets
gevestigd; zijn stom kwam terug.
..Pardon Jésus!" zei hU-
ZUn oogen keken naar het crucifix. Dubarre
reep het van cie muur en bracht het haas-
ig aan zUn lippen. Maar het was te laat.
Hij was dood.
„Omdat ze van hem hield!" zei hU met
en verwonderden blik op den doode.
HU draaide zich om, ging naar. de deur,
en ooende die. want hij had het warm.
Op de begroeide hellingen en in het breede
dal was a:les stil.
„Omdat ze van hem hield, berouwde hU
oor zijn dood", zei Dubarre weer. met een
2..mlach. die noch cynisch, noch zacht, maar
alle twee was. terwij: hU h*et crucifix op dc
borst van den doode legde.