Indrukken van een reis door Indië. BALI. Biographieën in een notedop. H.D. VERTELLING Prj met huizen en godenhuisjes op Bali. Wie naar Ban rast met "een 'der luxe stoo- mers van de Kon. Paketv. Mij. en er aan land gebracht wordt met een der keurige motor booten, vindt daar een reeks luxe auto's wachten, die hem in snelle vaart langs uit stekende wegen het heele eiland rondtoeren. De eerste indruk van Bali is: Toeristencen trum en wereldverkeer. Maar deze indruk is totaal verkeerd. Niettegenstaande de toerist op Bali alles vindt, wat zijn hart begeert op het gebied van hotels, verkeerswezen en der gelijke organisaties, behoeft men slechts twee pas van den hoofdweg af te gaan om in die paar schreden vier of vijf eeuwen achteruit te zijn gegaan. Het Balineesche volk, zooals het thans leeft, geeft nog steeds een natuurge trouw beeld van het leven in het oude Hin doe-rijk van Modjopahit, waarvan de bloei tijd op Oost-Java viel in de vijftiende eeuw. Dien goeden ouden tijd kennen wij alleen uit overblijfselen van bouwwerken, zooals die Penatarantempel bij Blitar, maar ook uit oude geschriften, vooral de Nagarakertagama van Prapantja, die als esn tweede Plinius zijn vorst op alle tochten vergezelde en na tuurgetrouw verslag deed van den toestand des lands. Het heet, dat de Baliërs Hindoes zijn, maar Wie den Hindoegodsdienst met alle naarheid en ellende, die daaruit voortspruiten, in Britsch-Indie heeft leeren kennen, ziet bij den eersten oogopslag, dat Bali bewoond wordt door een gelukkig tevreden volk, levend in de vaste overtuiging, dat elk mensch goed is en dat de goden meest even welwillend en behulpzaam en goedertieren zijn als zij zelve. De angst voor den vreeselijken godentooin en voor dien van den priester, den god op aarde, die den Hindoes een leven van voort durende vrees en zorg opdringt, üïe angst is niet onbekend. Heeft de god van den Batoer, den vuurspuwenden berg, die een groot deel van Bali uit zijn asch opbouwde, de aarde weer eens doen beven en schudden, dan zegt de Balinees tot zichzelf, dat hij zeker niet genoeg geofferd heeft en neemt zich voor het den volgenden keer beter te doen. En waar om ook niet? De vrouw des huizes draagt de offers op bij een klein altaartje op eigen erf. De god geniet alleen het aroma en dan wor den de spijzen weer onder de leden van het huisgezin verdeeld. Heel anders dan in Britsch-Indië, waar al wat den goden geof ferd wordt aan de priesters vervalt. Het eerste wat onze aandacht trekt wan neer wij voortrijden langs Bali's asfaltwegen zijn de tempels. Telkens weer worden de lege muurtjes met eenvoudige poorten, die hier steeds het erf omsluiten, afgewisseld door monumentale poorten, met prachtig beeld houwwerk versierd, die toegang geven tot een tempel. Dat is te zeggen. Achter die poort vindt ge een groote open ruimte en een trap, die toegang geeft tot een tweede poort. Gaan wij deze door, dan staan in den tweeden hof een paar verhoogde plankieren, door een af dak tegen de regens beschermd. Daar komt bij feestelijke gelegenheden de raad der ouden van het dorp bijeen. Daar heeft de gamelan zijn verhoogde zitplaats om de to nen der gewijde muziek tot ver in het rond te doen weerklinken. Een derde monumentale poort brengt ons ln den derden tempelhof, waar het ritueel van den eeredienst zich af speelt. Daar verrijzen talrijke kleine huisjes, meest weer bestaande uit een steenen of hou ten voetstuk, waarop op vier palen een rieten of houten dak rust. Meestal vinden wij dan onder dat dak een kastje, met twee deurtjes, dat wij een godenhuisje zouden kunnen noe men, want het is de tijdelijke woning, die de Balinees klaar maakt voor zijn god. Ze bevat ten niets dan een rustbankje, een balé-balé, waarop de god verzocht wordt plaats te ne- IIet aanbieden van het ojjer. men, wanneer de dorpspriester hem iets te vragen of te vertellen heeft. Voetstukke^ huisjes, opgaande stijlen en daken, alles is rijk versierd met beeldhouwwerk en houtsnij werk, soms met roode lak en verguldsel. Moeiten noch kosten zijn gespaard om de tijdelijke verblijfplaats van den god zoo aan trekkelijk mogelijk te maken. En welke goden zijn het nu, die geregeld door het Balineesche volk worden aangeroe pen? Soms zijn het Brama, Shlwa en Vischnoe, de drie-eenheid der Hindoes en hun godenhuisjes zijn altijd herkenbaar aan een aantal boven elkaar geplaatste pagode- achtige daken. Veel belangrijker is echter het huisje van den god van den Batoer, den vuurspuwenden en dat van den Goenoeng Agoeng, den regen- en dus zegenbrengenden berg. Dan zijn er godenhuisjes voor den geest van de dichtstbijzijnde rivier, van de godin van de rijst, voor den geest van het dwerg hert enz. enz. Maar als wij zoo eens een tempel binnenloopen is de geheele ruimte verlaten, liggen hier en daar wat verdorde bloemen, wat vergeelde uit palmblad gesne den versiersels, wat ledige uit bamboeblad gevlochten rijstkoffertjes, enz. Nooit gaat iemand alleen naar den tempel om zijn devo tie te verrichten. De tempel wordt slechts ge bruikt bij feestelijke gelegenheden, zooals huwelijk, rijstoogst, jaarwisseling en derge lijke. De dagelijksche omgang met de goden speelt zich heelemaal af op een afgescheiden gedeelte van het erf. Elk huis bezit zijn tuin met godenhuisjes, waar de vrouw dagelijks haar kleine offers brengt en met de meeste vrijmoedigheid haar wenschen aan de goden voorlegt. Wordt de wensch niet vervuld, dan was het offer te gering, dus eigen schuld 4. Is de tempel meest leeg, langs den weg en op het erf heerscht vaak een gezellige drulrte. De toegangspoort van het erf is steeds door een laag staketsel versperd, waar zij overheen moeten stappen en dan staat ge midden tus- schen een gezellig gekrioel van kippen, kin deren en varkens, terwijl uit elke huisdeur vrouwen en meisjes nieuwsgierig komen kij ken. De mannen liggen languit op de balé- balé en laten zich door zoo'n kleinigheid niet in hun zoete rust storen. De huisjes zijn ver bazend primitief, van bamboe gevlochten en met rijstestroo gedekt. Het erf is ongelooflijk smerig en vooral in den regentijd één groote modderpoel. De menschen baden feraag, maar liefst met kleeren aan, die nooit behoorlijk met zeep worden gewasschen, zoodat de rein heid ook al veel te wenschen overlaat. En toch zijn de deuren dezer vuile huizen vaak met prachtig houtsnijwerk versierd, vindt men er op een plank in den hoek mooi zilver drijfwerk, draagt de heer des huizes prach tige gouden ringen en de vrouw dito oor knoppen. Want Bali is een rijk land, de be woners zijn zeer kunstzinnig en weten mooie dingen te maken en te waardeeren. Ook langs den weg is het gewoonlijk een gezellige drukte, want de pasar, de marktdag speelt een heel groote rol in het leven dei Balineesche vrouw. Voor dag en dauw is ze op het land of in den tuin aan het werk en de producten van haar arbeid, zoover als die niet in het huisgezin noodig zijn, worden door haar ter markt gebracht en daar, meest voor enkele centen, verkocht. Kilometers ver gaan zij door de velden of langs de wegen, de zware mand met paddi. met pisang of andere eetwaar op het hoofd, meestal met ontbloot bovenlijf, vaak zich voor de zon beschermend door den slendang, de kleurige breede centuur, aan twee punten voor of achter het lichaam aan den hoofd- last op te hangen. Prachtige beelden ziin dat vaak, de krachtige gezonde vrouwen, die spe lend den zwaren last dragen in hun kleurige sarongs met den gouden last van rijpe rijst op het hoofd. Als wij voortschrijden neemt het aantal komende en gaande vrouwtjes toe. Links van den weg is een grnote open ruimte, slechts ten deele overschaduwd door een reusachtige waringin. Daaronder een wemelende drukte. In lange rijen zitten er de vrouwtjes met hun koopwaren rondom zich uitgestald, terwijl andere reeksen komen en eaan, kijkende en biedende onder vroolijke kout en scherts. Want dat lijkt wel een der hoofdzaken van den pasar, dat het er zoo gezellig is. De waar de van zoo'n hoofdvracht bedraagt slechts enkele centen, terwijl straks een varken of koe voor eenige tientallen guldens zal worden van de hand gedaan. Maar het nieuws ver spreidt zich snel op Bali en vervelen doet zich er niemand. Achter het marktpleintje verheft zich een hooge baksteenen poort met ingemetselde tufsteenblokken. die. gedeeltelijk als blad ornament, gedeeltelijk en relief zijn gebeeld houwd. De reliefs trekken miin aanrincht omdat zij weer op wajangbeelden gelijken. Miin vrieiM Hanomaan. de opengod, Rama de profeet, rijdende op den giervogel garoeda en dergeliike priiken daar weer in dezelfde or namentatie, die de bekende leeren poppen al tijd te zien geven. De volgende poort brengt nog grooter verrassing. Daar staat een woon huis met wanden van houtsnijwerk, zoo rijk versierd, als ik het nooit gezien heb, alles rood en goud en hier en daar géschlderde nanee- len. voeels in bloementuinen voorstekende. Oo de treden van tcgangstrap tot dit pa leisje zit een oude inlander, slechte gekleed in een lendendoek Zijn zoon. die wat Hol- landsch spreekt komt ons tegemoet en heet ons welkom in het huis van den vorst van Sidan. De eigenlijke naam van den ouden baas met het lendendoekje heb ik niet kun nen ontcijferen, maar wel begrepen, dat hij een telg is uit een der oude Balineesche vor stengeslachten, die, zelf van goddelijke af komst, wonen in paleizen, die denzelfden bouw als de tempels vertoonen. Een tempel heet ln het Balinees poera, een vorsten verblijf poert en wij mogen hopen, dat de Ba lineesche vorsten nog geruimen tijd deze tempelachtig overblijfselen zullen bewonen. Want zoowel in den tempel als in de poeri komt de Balineesche kunst het mooiste tot uiting. Tegenwoordig wordt er nog hard aan gebouwd. In de rijke jaren, die voorbij gingen was er weinig tijd voor tempelbouw bescliik- baar. Thans nu de malaise velen werkloos maakt, worden overal nieuwe tempelpoorten en godenhuisjes gemaakt en nieuwe versie- singen aangebracht, misschien ook wel omdat het offeren in de voorspoedige jaren werd verwaarloosd en de schade thans moet wor den ingehaald in de hoop daarmee de malaise te bezweren. Ik hoop, dat het lukken zal. VAN DER SLEEN. SIR HUMPHRY DAVY. 17781829. WancveeT wij de groote namen noemen in de geschiedenis van het Licht, dan komt Humphry Davy na Edison. Want vond Edison de gloeilamp uit. HumpGiry Davy gaf .tot- die uitvinding de indirecte aan leiding, door zijn ontdekking van het boog licht tussehen twee kcohpiteen. En nog grootere beteekenis heeft Humphry Davy door de uitvinding van d© lamp, die de menscfhlhciid niet te schatten diensten bewees, de mijn lamp. De grootste onderzoekers in de natuur- en scheikunde komen van EngeLschen bodem. Humphry Davy werd geboren te Penzance, in Comwailis, 17 December 1778. Hij was de oudste zcon van Robert Davy, die in zijn geboortestad zich eenigen tijd met houtsnij werk had bezie gehouden doch die, omdat deze tak van huisvlijt hem niet veel opleverde, naar Varfell verhuisd was, een klein land goed dat hij op eenigen afstand van de stad bezat, waar hij zich toelegde op het beiheer van zijn hoeve. Ook dit was nauwelijks vol doende voor het onderhoud van zijn ge zin. De jonge Humphry was in Penzance ge bleven en werd opgevoed bij een vriend van zijn vader, dokter Thomkin. Humphry had een levendige, rustelooze geest, en zoo kon men hem meermalen in plaats van op schooi langs den weg vinden, dan góng hij de ber gen in. of langs het strand loopen. Hij jaag de, hij vasdhite en hij maakte verzen. Het eerste boek, dat hij in handen kreeg, Banyan's „Pilgrim's Progress", maakte diepen indruk op hem. Doch weldra las hij Homerus, het geen een geheel andere richting gaf aan zijn denken, hij begon op zijn 12de jaar een episch gedicht over Diomedes, dat vol afwisseling ge weest moet zijn. De man. die zich later aan de strakke wetenschap zou geven, was een „Sohwarmer" en een droomer. Zijn vriendjes verzamel den hij om zich heen, om hun de wonder baarlijkste verhalen te doen, die hij zelf be dacht of navertelde uit de Duizend en Eén Nacht. Vond hij een wagen op straat, dan klom hij er op om scènes uit Engelsche toon eels tukken voor te dragen; het feest werd bekroond met vuurwerk. Intusschen moest zijn vader den finon- cieelen strijd opgeven, hij verloor den moed. en stierf op zijn 44ste jaar, zijn gezin iin armoede achter latend. Zijn weduwe was echter een vrouw met een krachtig karakter, zij liet zich niet ontmoedigen en keerde naar Penzance terug, waar zij een pension begon en tegelijkertijd met een uitgeweken Fran- caise een modemagazijn, dat zeer goed liep. In korten tijd slaagde zij er in alle schuilden af te betalen, zonder dat de opvoedliinig van haar kind-eren er onder leed. De jonge Humphry moest het leven mi wel wat ernstiger opvatten. Op zeventien jarigen leeftijd kwam hij als leerling-bediende bij een dokter, die gedijk apotheker was. te Pen zance. Den Jongen dichter werd hier opge dragen fleschjes rond te brengen. Voor dit werk moet men geen dichters gebruiken. Dit bewees Humphry Davy, toen hij op een goe den dag langs het strand loopend een vers reciteerend, in zijn extase een flesch met een drankje in zee wierp. Hij bemerkte het eerst, teen hij met leege handen bij den patiënt kwam. Door een toeval wend Davv man van exacte wetenschap. Gregory Watt. zoon van den beroemden James Watt, kwam in het pension van Davy's moeder logeeren. Ver rukt over het denkbeeld met den zoon van James Watt in aanraking te komen, begon Davy allerlei debatten met den 22-jarigen student, die rechtstreeks van de Univexrtteit kwam. Bij de eerste ontmoeting werd Humphry dadelijk geslagen en bovendien ge heel in de war gebracht door de aristocrati sche manieren van zijn tegenstander. Toch gaf hij het niet op. en hij bea'oot het na de metaphysica en de poëzie met, de schei kunde te probe eren. Hij Leende het „Traité de Chiimie" van La voisier, las het in twee dagen en nam daar na aan ce theorie van den Franschen schei kundige te bestrijden. Ook nu moest hij het onderspit delven, maar met Watt werd h grocte vrienden. Deze vriendschap was voor hem van groot belang en beslissend voor zijn keuze van de natuurwetenschappen als1 object van studie. Opnieuw door een toeral maakte Davy car rière. Hij trok de aandacht van dan natuur- kundige Davis Gudbert. toen deze Penzance bezocht en deze richtte een enthousiaster, brief ever den intelOlgenten jongen, die hij ontdekt had, aan zijn vriend Bedoés. Deze hot Davy naar Bristol komen cm het bestuur op zich te nemen van het laboratorium van he: Pneumatisch Instituut, een instelhng tot het bestudeeren van ga-en. In 1793. toen Davy twintig jaar was. nam hij deze verantwoor delijke functie op zich. In hel laboratorium ontdekte hij het lachgas. Dit vest.pde zijn naam. hij werd naa: Londen geroepen om liet hoegleeraarsamó in het Royal Institution op z:eh te nomen. Van dat oogenbkk af begint een tijd van roem en eerbetoon, die gedurende de twin tig jaar zijn ci:el bleien. Zijn penoonLjke eigenschappen werkten mee oan hem populair te maken, hij was een der meest geziene leden van de Lomdensche society. Zijn voor drachten waren, als vrucht van zijn vroagc- ren letterkundigen arbeid, fraai en verzorgd van stijl. De geleerde wereld Meld zich na de ontdekkingen van Vclt-a voor alles bozig met de electriciteit en ook Davy wijdde daar aan zijn aandacht. Hij begon met de e".?c- trolytische ontleding van allerlei stoffen en kwam tot de conclusie, dat scheikundige ver wantschap en electriciteit hetzelfde zijn. HU deed een reeks van onderzoekingen, dóe zijn naam ln geheel Europa bekend maakten, ontdekte allerlei nieuwe metalen, zooais pot assium. sodium, calcium en barium, shuxum en aluminium. In 1813 was het. dat Davy het booglicht ontdekte, daartoe in staat gesteld door den stroom van een enorme batterij, die hem geschonken was bij het herste-lén van een gevaarlijke ziekte. De proef wekte de a'.ge- meene verbazing en bewondering op. Tal van onderscheidingen werden hem toegekend, eere-functies hem opgedragen. In 1812 weid hij „baronet", zoodat hij van dóen tijd af heet Sir Humphry Davy. Zijn eerzucht was echter gewekt, en werd door dót alles niet bevredigd Hij wensch t© ook een poSMeflce loopbaan, doch het gelukte hem niet, deze te verkrij gen. Hij werd ürotisch en onaangenaam in den omgang. Om zich afleiding te verschaffen ging hij op reis. Davy bezocht Parijs. Rome. Woenen en Genève, in de bergen verbleef hij het liefste, omdat hij er de kalmte van zijn jeugd hooDte te hervinden. In Italië hield hij zich bezig met de schei - kundige samenstelling der kleuren van de fresco's van de ouden. In Engeland teruggekeerd bereikte 'hem een verzoek cm een oplossing te vinden voor de on tploffingsrampen met het mijngas, dóe een ware verschrikking waren voor den mijn werker. Davy construeerde de mijnlamp, waarbij de vlam door een gaas is omgeven, en wel dra werd de lamp in alle mijnen ter wereld gebruikt. Het beteekende de redding van duizenden menschenle-vens. De eigenaars der mijnen boden hem een servies aan ter waarde van veertien duizend, gulden, de Tsaar van Rusland zond hem een prachtige vaas met een ln bewonderende bewoordingen gestelden brief. In 1815 vertrok Davy weer naar Italië om vulcanologóische onderzoekingen te deen. Hij verklaarde de vulkanische verschijnselen uit ontleding -van zeewater en verbinding van den vrijgekomen zuurstof met metalen^ waar door* warmte ontstaat. De eerste periode van Davy's leven was aan de theoretische studie gewijd, de twee de besteedde hij aan de toepassing deT na tuurwetenschap op het praeiische leven. Men verzocht hem om een m-ddel om de koperen kielen der schepen te beschermen tegen de werking van het zeewater. Hij liet cp het koper wat zür.k aanbrengen, om het kóper een electro-negatieve werking te verleenen. terwijl het zink een electro- positieve had. ALe schepen van de Er.gelsche marine wer den aldus uitgerust, doch zij kwamen deer lijk gehavend terug. Het koper had alle e'.ec- tro-positieve lichamen aangetrokken, zooals magnesia en ka'k, en daaraan hechten zich nieuwe woekeringen, die cr tens'.otte afge kapt moesten worden. De metalen werden hevig aangetast. Davy werd nu even hevig verguisd als men hem vroegw verheerlijkt had. Dit griefde hem diep. Hij deed pogingen om het werk voort te zetten, maar de regeering steunde hem niet meer en de moed ontzonk hem. De groote geleerde, die zijn vaderland zoo veel diensten bewezen had, verliet Engeland om zijn laatste levensjaren in den vreemde te slijten. Uit Salzburg nam hij ontslag als voorzitter der Royal Society. Hij maakte op nieuw groote reizen, ongevoelig voor zijn roem, zoekend naar afleiding. Wederom vond hij deze in letterkundige bezigheden en ook in wijsgeerig denken. In Italië schreef hij een boek, ,De laatste diagen van een wijsgeer! Zijn kracht en na men echter snél af, 20 Februari 1829 trof hem een beroerte. Hij her- stolde en ondernam met zijn broeder John Davy de terugreis naar het vaderland. Hij zou het echter niet weerzien, want te Genève overleed hij den 28sten Mei, zacht en kalm. Hij was gaan slapen en geraakte buiten kennis, zonder meer bij te kernen. De eens gevierde en met eer overladen man vond een eenzaam graf op het kerkhof Palin Palais te Genève, Met ver van het graf van den natuurkundige Pictet. De bëlan gsteJi'ing bij de begrafenis was echter zeer guoot, heeC Genève volgde de baar. Laatste acte door SIR GILBERT PARKER. En eindelijk ontmoetten ze elkaar dan Dubarre en Viiliard. de man. die hem d( vrouw, waarvan hij hield .ontstolen had. Zij hadden haar belden onrecht en verdrié aangedaan, maar Viiliard het meeste, warn hij had haar gedood met zijn jalouzie. Ze waren nu met elkaar alleen in een kamc Ln het bosch van St. Sebastiën. Ze zwegei beide en wisten belde, dat het einde va hun vijandschap daar was. Dubarre ging naar een kast. haalde er vie glazen uit en zette ze op tafel. Toen schont hij uit twee flesschen Iets, dat op roode wij" leek: twee glazen uit iedere flesch. Toer zette hij de flesschen weg en kwam naar d- tafel terug. ..Durf je?" zei Dubarre. met een knik naa de glazen. ..In twee ervan zit vergif, in twe alleen maar roode wijn. Wij zuilen ze go?d door elkaar schuiven en dan drinken. Eén van ons gaat zeker dood, misschien aHö twee". Viiliard keek den ander vragend aan. ..Voel je werkelijk wat voor een dergelijk spelletje?" zei hij een beetje toonloos. ..Het zou me zelfs bijzonder plezier doen". De stem klonk ironisch, spottend. ..Goeie sport een soort van hindernis, waar je over komt of Met natuurlijk. Als we er allebei aan gaan. zijn we ln goed gezelschap; als 'net lot jou treft, zal ik het genoegen heb ben de overblijvende te zijn. ais het mij treft, kan jij mij mijn afscheid uit de wereld ge ven". „Ik ben klaar", was het antwoord, „maar laten wc eerst samen eten". In de haard brandde een groot vuur. want de avond was koud. Het vulde de kamer met een intieme warmte en met reusachtige, ge zellige schaduwen. Hier en daar flitste een tinnen'beker een lichtstraal terug, langs den ln het lange, stugge haar van een otterhuid muur glinsterde de loop van een geweer, en m den hoek sprankelden honderden fijne naaldjes van licht. Op het vuur stond een pan zachtjes te borrelen, een appetijtelijk geurtje dreef eruit de kamer in. Een vlaag wind suisde voorbij de hut en zong de metodde van den waterketel op het vuur even mee. Aan de muur tikte een groot, ouderwetsch repeteerhorloge. Dubarre stond op van tafel, ging op de stapel otterhuiden Ln de heek zitten en be gon zwijgend Viiliard en de kleine kamer om hen heen. te bestudeeren. Viiliard nam de vier wijnglazen en zette ze op een plank aan de muur; daarna begon hij de tafel in orde te maken en nam de pot van het vuur. Juist boven de plaats, waar de wijnglazen stonden, hing een crucifix aan de muur. en het rood weerspiegelde op de plaats in handen en voeten, waar de spijkers ingeslagen hadden moeten zijn. Dubarre zag het en glimlachte, maar draaide toen zijn hoofd wog. omdat er oude herinneringen bij hem op kwamen hij was eens koorknaap gewee-st. Plotseling stond hij op en nacn de glazen van de plank en zette ze midden op tafel dc voornaamste schotel. En terwijl ze tegenover elkaar zaten, zwier ven hun beider oogen een oogenbiik af naar het crucifix. Ze dronken water, hoewel roode wijn hen tegemoet sprankelde Ze aten met eetlust, alsof zij een langen dag voor zich hadden in plaats van misschien een elnde- looze nacht. Ze spraken niet meer dan hcog- noodig was. Het vuur. en de wind en het horloge leken de eenige levende dingen, die er behalve hen tweeën op aarde aanwezig waren. Tenslotte waren ze klaar, en draaiden hun stoelen naar het vuur. Er was geen ander licht in de kamer en op hun gezichten speel den de vlammen hun spel van licht en scha duw. ..Wanneer?" zei Dubarre tenslotte. „Nog niet", was hot rustiRe antwoord. „Ik dacht aan mijn eerste diefstal, een appel, van het bord van mijn broer", zei Du barre met een droge glimlach. „En JU?" „Aan mUn eerste leugen". „Ik heb daarna nooit meer zoo'n lekkere appel gegeten". „Ik had mUn pak slaag eerlijk verdiend, maar ik had het er best voor over". Weer heerscht? er stilte. „Nu?" vroeg Viiliard, toen er eenuur voor bij was gegaan. „Ik ben klaar". Ze stonden bU de tafel. Zullen we onze oogen dicht binden?" vroeg Dubarre. „Ik weet niet, in welke glazen het vergif is". „Ik ook niet. Ik zal me omdraaien, zet jij dan de glazen door elkaar". Viiliard ging met zUn gezicht naar het hor loge staan. er. op hetzelfde oogenbiik begon het te slaan, helder en zilverig: ..Een! Twee! Drie!...." Voordat het weer stil was. stonden de twee mannen alweer tegenover elkaar. „Ga je gang", zei Dubarre. „Viiliard nam het glas het dichtst bi! rich. Dubarre een ander. Zonder iets te zeggen namen ze hun glazen op en dronken. „Nog één, neem JU nu het eerst", zei Viiliard. Dubarre nam het glas vlak bU hem. en Viiliard het laatste. Weer hieven ze hun gla zen. keken elkaar aan en dronken. Het horloge sloeg twaalf, en was stil. Toen gingen ze alle twee zitten en keken elkaar aan. en achter hun onrustige oogen en in hun ineen geklemde handen stelde het noodlot zijn groote vraag: „Wie?" Maar in het gezicht van Dubarre. de ontdekkingsreizi ger leefde achter de onrust de grootste stork- to. Het was meerden sterkte; om de gevoelige bovenlip speelde een glimlach, die WJna kwaadaardig was. De glazen stonden leeg op tafel en de kans op leven en dood. die er eens ln geweest was. trachtten zU nu van el- kaars gezichten te lezen. Plotseling trok een doode'.Uke bleekheid over VllÜards gezicht en zUn hoofd viel naar voren. HU pakte de tafel beet met twee han den, die trilden en trokken en staarde Du barre, op wiens gezicht alleen een dieper rood was gekomen, maar wiens oogen nu vol triomf schitterden, aan. Viiliard had de twee glazen met vergif ge dronken „Ik heb gewonnen!" Dubarre stond op, en boog zich over de tafel naar den ander. ..Jij hebt haar gedood! Maar wil je de waar heid weten? Ze hield van Jou haar hecie leven Viiliard snakte naar adem en zijn oogen dwaalden langs de muur tegenover hem. „Ik heb het spel eerlijk gespeeld, omdat het het geweldigste spei is. dat twee men schen kunnen spelen. En ik heb haar ook onrecht aangedaan. Maar ze hield van jou moordenaar!" De oogen van den ander zwierven nog. niets ziende, langs den muur. ZUn gezicht was vochtig, zyn lippen bewogen zich kramp achtig. Toen bleven zUn oogen plotseling op Iets gevestigd; zijn stom kwam terug. ..Pardon Jésus!" zei hU- ZUn oogen keken naar het crucifix. Dubarre reep het van cie muur en bracht het haas- ig aan zUn lippen. Maar het was te laat. Hij was dood. „Omdat ze van hem hield!" zei hU met en verwonderden blik op den doode. HU draaide zich om, ging naar. de deur, en ooende die. want hij had het warm. Op de begroeide hellingen en in het breede dal was a:les stil. „Omdat ze van hem hield, berouwde hU oor zijn dood", zei Dubarre weer. met een 2..mlach. die noch cynisch, noch zacht, maar alle twee was. terwij: hU h*et crucifix op dc borst van den doode legde.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 19