Uit den Strijd teMen OP RECHERCHE. Brieven van een Ambtenaar B. B. door A. HEEROMA, Oud-Commississaris van Politie te Amsterdam. Zooals i/t reeds zei, onze chef was een man van de praktijk; de wetenschappelijke speur- kunst r^iet al haar geheimzinnigheid, haar be studeren van een menschenhaar, van een bloe^vlekje, van alle mogelijke kleinigheden, we^arbij microscoop en een scheikundig labo ratorium aan te pas komen, die wetenschap liet hem koud en ik wil er direct bijvoegen, dat men de waarde ervan niet moet over schatten. Ja, als er sprake is van vergiftiging en de dader om zoo te zeggen, al op de tree plank staat, dan kan de professorale wijsheid niet ontbeerd worden om het bewijs vast te stellen, maar dit raakt eigenlijk de justitie; de politie heeft allereerst tot taak daders te vinden en om die te'krijgen doe je dikwijls en zeer dikwijls meer met de ouderwetsche speurmethoden data met doctorale geleerd heid. Ik heb later eens een chef gehad, die, toen aan de recherche een wetenschappelijks speurder was toegevoegd, in de meening ver keerde, dat nu het vinden van misdadigers eigenlijk niets meer beteekende, doch hij was er glad naast Verbeeld je, dat er ergens in gebroken is of dat een bank is opgelicht en er is niet de minste aanwijzing wie het feit gepleegd hebben, doch de daders hebben een paar haren of een regeltje schrift achtergela ten. Neem dan maar het microscoop en zet ernstige graphologen aan het werk; de laat- sten komen tot de conclusie, dat de man van het schrijfbureau last van zijn zenuwen heeft en inhalig van aard is; het microscoop vertelt je, dat in het haarkanaaltje de pig- mentkorreltjes zoo en zoo gegroepeerd zijn, maar dat alles brengt je niet aan naam en adres van den dader. Ik versmaad de wetenschappelijke speur- kunst niet en ben in dat opzicht wel wat mo derner dan onze Overste, maar bij het spe ken naar geheel onbekende daders heb ik er maar heel weinig nut van gehad. Onze baas dus werkte met zijn oude be proefde systemen en een daarvan was het verklikkerssysteem, waarbij het er dus op aan kwam een, wat wij noemden versliecheraar te vinden, zoo'n knaap, die, niet gedreven door de zucht om de misdaad te bestrijden, maar uit zekere finaneieele overwegingen, zijn vrienden en kennissen, ja desnoods zijn heele familie de nor zou inhelpen. Ik moet toegeven, dat die lieden nu niet de edelaardigste menschen zijn en dat men er niet prat op behoeft te gaan, dat ze tot je kennissen behooren, maar aan den anderen kant zijn inbrekers en oplichters nu ook niet de meest sympathieke burgers en de maat schappij wil nu eenmaal, dat die lieden hun bedrijf niet ongestoord voortzetten, wat heel begrijpelijk is van de maatschappij en daar om moet je niet al te kieskeurig zijn ln de keuze van personen, die je den weg wijzen naar het verblijf van hen, die op zeer on maatschappelijke wijze hun zakken vullen met het geld van anderen, In de dievenwereld is de loenenaar, zooals hij daar genoemd wordt, niet bijster gezien, maar zij, die afge ven op den loenenaar, zijn op een anderen keer wel weer bereid, er zelf voor te spelen, als ze er voordeel in zien, direct of indirect. De Overste had zoo'n paar van die klanten en op een goeden dag werd de kamerdeur van den Overste zoover geopend, dat een groote pet en een f bleek gezicht kon- 1 V den passeeren en X ik moet zeggen, dat, als ik thuis NJ had gezeten en pet met hoofd waren zoo even om de deur verschenen, dit mij geen gevoel van gerustheid zou hebben gegeven, want een wat men noemt, gunstig voorkomen had de drager van de pet niet. Hij maakte een geheimzinnige beweging met het hoofd en verdween weer achter de deur. Ik kende dit specimen nog niet en vroeg met zeke re verbazing: Wat is dat voor een knul? maar de chef gaf geen antwoord en verdween zoo snel uit de kamer of de minister van justitie hem had gewenkt. Toen hij na eenige minuten terugkwam, ging hij wat in zijn geldkistje rommelen en verdween daarop weer voor een oogenblik, zoodat het den schijn had dat een schuld- eischer den overste eraan had herinnerd, dat er nog een oud, onbetaald postje stoncl. Nhar zulke dingen vraag je natuurlijk niet, want je hebt zelf ook v/el eens de sensatb gehad, dat het vriendelijk gezicht van een kleer ...een groote n een bleek gezicht pet ge- ..deuren van dubbel hout en sloten..-. maker op een onverwacht oogenblik ver scheen en dan had je ook liever niet, dat een ander zich in belangstelling uitputte. Ik zweeg dus en deed of ik niets had gezegd, maar weldra maakte de chef ons deelgenoot van het geheim, door te vertellen, dat er dien nacht zou worden ingebroken en ik begreep, het eerste optreden van een versliecheraar voor 't eerst te hebben meegemaakt. Er werden een paar rechercheurs geroepen en hun werd meegedeeld, waar en wanneer de inbraak zou plaats grijpen; zij moesten zich in de buurt verdekt opstellen en ik moest ook van de partij zijn, want praktijk gaat boven alles. We gingen dus poolshoogte nemen en ont dekten. dat het huis, 't welk de eer van een nachtelijk bezoek zou genieten, een pakhuis was op een der grachten, een van die ouder wetsche gebouwen met muren van een hal ven meter dik, deuren van dubbel hout en sloten, voor welker ontsluiting men voorwer pen bezigde even zwaar als een heel bos mo derne sleutels; in den goeden ouden tijd, toen verlichting en bewaking den inbrekers geen zorg baarden, maakten ze deuren, die een bijl konden weerstaan. Ik vond. dat het inbreken in dat pakhuis tamelijk riskant was, nu we op het punt van verlichting en bewaking nog al wat vooruit waren gegaan, maar de rechercheurs vertel den mij, dat ik geen idee had van de toen malige inbrekersmethoden, want die lieden hadden de gewoonte tevoren de sloten te be- studeeren en het resultaat van hun studie vast te leggen in een door hen vervaardigden looper, zoodat zij niet behoefden te breken, wat hun het recht ontnam zich inbrekers te noemen. Bovendien waren zij zoo voorzich tig de gaslantaarn in de buqrt uit te draaien en een paar mannetjes in de omgeving te posteeren, die moesten nagaan of er agenten in de ronde liepen; ook van die ronden had den zij studie gemaakt, alle slimmigheid van den hoofdcommissaris ten spijt, die eiken nacht weer een andere ronde voorschreef. In vertrouwen deelden ze mij als hun meening We legden ons op en achter de steenkool.... mee, dat van zoo'n agent, in de ronde niet veel was te vreezen, want die was blij, als hij zffn voorgeschreven weg kon afhollen en die had geen tijd om ergens naar te kijken, zoodat ik tot de conclusie moest komen, dat we er op het punt van verlichting en bewaking niet veel op vooruit waren gegaan en dat de leden van het inbrekersgilde door hun meerder ver nuft een voorsprong hadden op hun collega's van een eeuw geleden. Maar de rechercheurs wezen mij er op. dat ik over het hoofd zag, dat de recherche was er om een spaak in het wiel te steken en ik kreeg een opsomming van alle heldendaden, die zij hadden verricht. De heldendaad, die zij nu gingen verrich ten en waarbij ik zou assisteeren, bestond hierin, dat wij ons een verblijf zouden kie zen op een kolenschuit, die in de nabijheid van het pakhuis in de gracht lag en van waar we, ondanks de uitgedraaide lantaarns de ridders van den looper konden gadeslaan, we zouden ons voorzien van revolvers en ploertendooders om daarmee onze vijanden te lijf te gaan, wat ik alles zeer intei-essant vond, vooral toen Ik hoorde, dat inbrekers behalve valsche sleutels gemeenlijk ook slag, steek- en schietgerei meenamen en dat de kans op een Amerikaansch gevecht in het donker niet was buitengesloten. Nieuweling in het vak als ik was, moet ik tot mijn schande bekennen, dat mijn gemoedsrust in onrust verkeerde, maar dat laat je natuurlijk niet blijken en je doet maar net of zoo'n schietpartij iets is, waarnaar je je heele le ven hebt verlangd. Inbreken behoor je 's nachts na twaalf uur te doen en daarom gingen wij vóór twaalven naar onze kolenschuit, allen gekleed in een oud pakje, een pet op en een das om den hals, hoeden en witte boorden zijn nu een maal geen tenue voor een kolenschuit. We legden ons op en achter de steenkool en wachtten; de rechercheurs vonden het verstandig ons met kolenzakken toe te dek ken en kortten zich den tijd door flinke hoe veelheden tabak te bekauwen, zoo nu en dan het tabakssap in sierlijke boog over de steen kolen heen in de gracht deponeerende. Ik kreeg het koud ondanks mijn zakbedekking en schreef dit toe aan de nachtlucht, maar denk, dat inwendige invloeden er meer schuld aan hadden, want erg op mijn gemak voelde ik me niet. Mijn maats zeiden, dat het de nachtlucht was en dat zij daarom altijd een klein fleschje met verwarmenden inhoud bij zich hadden, hetgeen ze mij ten zeerste aan bevolen. Wat ons lief en dierbaar is, pleegt men niet bij den offlcieelen naam te noe men, nochtans begrijpt ieder den vüjnaam: m'n poelekie! m'n honneponnie! Zoo begreep ik dan ook direct wat er bedoeld werd, toen mij gevraagd werd of ik een pikketanesie wou hebben en eensdeels, omdat je graag de gewoonten van het land aanneemt, waar Je bent, anderdeels omdat het me niet erg wel was onder m'n kolenzakken, nam ik een pik ketanesie, die van goede kwaliteit was en me zoowaar een zeker rustig gevoel verschafte. De nacht kroop traag voort, de geluiden der stad verstierven en geen levende ziel ver toonde zich op de gracht. Op de schuit zelf echter bleken meer levende zielen te zijn dan wij drie, want kleine donkere schimmen gle den langs de boorden en krabbelden bij de kolen op, wat ik eerst gewaar werd door een uitroep van een mijner maats, wien een rat over de voeten liep. „Verhier zijn rot ten!" klonk het allesbehalve fluisterend en tegelijk kletterden eenige brokken steenkool over hemdek, waarop de bezoekers even snel verdwenen als ze gekomen waren, maar wij waren op ons qui vive en niet lang duurde het of nieuwe projectielen zochten hun weg ln de duisternis. Mijn maats waren blijkbaar ook wat onrustig geworden en om de ge moedsrust terug te krijgen, werd een ander pikketanesie genomen cn ziet, niet lang ....nam ik een pikketanesie duurde het of ik, aan pikketanesies niet be paald gewoon, voelde een groote bevrediging over me komen ;ik hoorde nog flauw den nachtwind in de boomen en het zacht ge- kabbel van 't water tegen de schuit toen verdwenen schuit en water en inbrekers uit m'n gedachten en ik sliep in onoer m'n ko lenzakken. 't Zal een uur of drie vier geweest zijn, toen ik opschrikte, doordat ik aan de voeten werd getrokken en een kleine steenkoolla wine met mij naar beneden gleed; onmo gelijk te zeggen, wat gevoel zich van me meester maakte, toen ik de oogen opende en me zelf terugvond op de kolenschuit, maar een mijner maats, die blijkb?,ar vreesde, dat ik zou gaan schreeuwen, fluisterde me toe: „stil, mijnheer! kom bij; ze draaien de lich ten uit". Mijn herinnering was teruggekeerd en ik had het plezierige gevoel, dat iemand moet hebben, die ter dood is veroordeeld en wakker wordt gemaakt met de aangename mededeeling, dat hij zal worden opgehan gen. Als je van geen hemel of aarde hebt ge weten en wie weet in wat voor heerlijk droo- menland verzeild bent geraakt en je komt dan tot het bewustzijn, dat je aanstonds mis schien voor een kerel zal staan, die je een nies tusschen je ribben steekt of zijn revol ver in je richting afvuurt, dan is dat zeer geschikt om je te doen klappertanden. Mijn maats schreven het zeker aan de kou toe en getrouw aan hun beginsel dat niets je beter tegen de kou beschermt dan een borrel, ga ven ze me het fleschje. Hadden ze me een giftbeker gegeven, ik zou hem ook geledigd hebben, dus nam ik nog maar een slok en dronk me dus echt moed in, zooals dat heet. Ik geloof niet aan het nut van drank en zal er geen pleidooi voor houden, maar toen hielp de borrel me er boven op en ik was in staat te zien hoe de toestand was. Er waren een paar lantaarns gedoofd en ik zag in den schemer een man langs de huizen sluipen, even stilhouden en zich toen begeven naar den hoek van de eerste straat, d'e de gracht kruiste; we hoorden toen een zacht gefluit en even later draaide een agent die de ron de deed de gracht op en passeerde onze schuit om in de duisternis te verdwijnen. We wachtten en tuurden; een kwartiertje later volgde een schim de gracht, bleef even voor het huis, waarop wij loerden, staan en gleed eveneens weg in de duisternis; dat leek dezelfde man van straks en zijn figuur deed me denken aan den geheimzinnigen bezoe ker op het bureau, maar 't was te donker om daaromtrent iets met zekerheid te zeg gen. De nacht verstreek; achter het Paleis voor Volksvlijt begon het te gloren; reeds ratel den de wielen van de groentekarren, die marktwaarts togen en niet lang daarna kwam een man, die van lantaarn tot lan taarn ging en met zijn stok de lichten doof de; in de verte klonk een geklep; wij wis ten, dat het de porster was, die den roffel op de deuren sloeg. Geen inbreker ver toonde zich op de gracht en waar het werk van dat soort lieden een werk der duister nis. is, waren we eenstemmig van oordeel, dat wij onze kolenschuit konden verlaten, waarop alle menschelijke durf in mij terug keerde. We stapten op den wal, staken een sigaar op en beredeneerden op den terug weg naar huis, dat het seintje wel goed was geweest, maar dat die diender zeker roet' in 't eten had gegooid of dat een of meer van de bende zich hadden teruggetrokken Het seintje was goed, want de lantaarns waren uitgedraaid. Meheir, je mag je wel effen wasscheti „Meheer, je mag je wel effen wasschcn voor je in bed gaat", lachte mijn oudste maat, „want anders heb je kans, dat je ruzie krijgt met je kostvrouw". Nou dat was niet zoo gek gezegd, want toen ik gezicht cn handen bekeek, had ik meer van een schoorsteenveger dan van een jonge ling, die achter een lessenaar pleegt te zit ten. Ja, meheer, dat zijn zoo van die kleine tegenslagen waar je an wennen moet, maar dat 's niks, krijgen doen we ze wel. U gaat morgen zeker weer mee! Ja natuurlijk, blufte ik, orschoon ik hoopte dat er wat tusschen zou komen. Och ja, alles heeft zijn voor en zijn tegen. Hoe vond u het pikketanesie? We scheidden en vonden mekaar 's mid dags weer bij den overste terug, die eenigs- zïns ingelicht scheen te zijn over mUn aan deel in de zaak en even later verscheen weer de geheimzinnige bezoeker, die wist te ver tellen, dat de lantarens waren uitgedraaid en dat het spel net zou beginnen toen er een agent aankwam; wanneer 't nu zou ge beuren wist hij niet. Hij hoopte blijkbaar op een fooitje, maar do overste had geen gulle bui en 't merkwaardige is, dat er toen ook niet werd ingebroken. Ja, je had linkmeiers onder de loene- naars. maar de overste was ook niet van gisteren; hij had een flauw vermoeden, dat de man de inbraak had gefantaseerd, toen htf niets rechtschapens wist cn zelf de lantarens had uitgedraaid. Je doet soms wat om aan centen te komen. Eert nieuwe standplaats. Aan boord van de Van Rietschoten, op weg naar Soembawa.- Na het uitwuiven op de boot die om 12 uur vertrok, gingen we direct aan tafel waar ik kennis maakte met mijn medepassagiers o.a. Dr. L. hoofd van den veearlsenijkundi- gen dienst die een inspectiereis maakte door de kleine Soenda-eilanden en van wien ik ai veel nuttige gegevens over Soembawa kreeg vooral over het voornaamste bedr^f, de vee stapel daar. We hadden een buitengewoon kalme overvaart, een zeetje als een spiegel met zeer rustige passagiers en ét-at major zoodat alles rustig verliep. Het was alleen een tegenvaller dat wc noch Bali noch Lombok aandeden zoodat ik die mooie en in teressante eilanden alleen uit de verte zag. Ook al wel mooi, maar tooh niet wat ik gedacht had. Op de terugreis doet hij beide wel aan, dus heb ik een kansje als ik over een maand mijn vrouw ga halen. Zoo kwamen we dan in den nacht van Maandag op Dinsdag, voor Soembawa aan. Het anker werd uitgeworpen, maar het was nog te donker om Iets te zien. Ik sliep dus weer in. 's Morgens was ik vroeg wakker en ging gauw naar het dek. waar ik het prach tige eiland zag liggen, buitengewoon mooi met alle bergen op den achtergrond. Het was echter zoo koud. dat ik me gauw ging aankleeden daar het in pyjama niet uit te houden was. De eerste kennismaking was dus al heel goed en bleef goed. zooals u uit het verdere verslag zult hooren. Al gauw kwamen er een paar Soendaneezen aan boord. Ook de kapitein en de dokter der militairen. De kapitein heeft voor het oogen blik het bestuur, daar mijn voorganger geen tijd had om mijn komst af te wachten. Ik moet van hem dus het bestuur overnemen, waaraan we morgen zullen beginnen. Met mijn motorbootje gingen we naar den wal; je komt eerst in Laboean en rijdt dan langs een 4 K.M. langen asphaltweg naar de kotta. En die was een openbaring voor me. een buitengewoon knus en leuk plaatsje, levendig en gezellig heel wat. anders dan ik tot nu toe gewend was. Ons huis is schitterend, vroeger woonde er een assistent resident, dus is het zeer ruim en groot. Het ligt mid den in de Kotta anet een grooten. bloem rijken voortuin en een prachtig uitzicht op een steenachtige rivier en mooi gebergte dat je iets.aan Berastagi doet denken, ook gril lig en kaal. Het huis bestaat uit een open voorgalerij, daarachter weer een galerij en daarachter de eetkamer, beter gezegd eet zaal, want zij is heel ruim en groot Links en rechts twee kamers. Om het heele huis, van hout, loopt een galerij en de vloer is overal, ook in alle kamers met keurige tegels bedekt. Rechts is een paviljoen en stallen voor 4 paarden, links een groote garage met bediendenkamers. Er is heel goed putwater (met een groote hooge tank, een vaste waschtafel en douche. Achter *n groote lap grond waar de paarden kunnen grazen Het huis is heel hoog van verdieping dus lekker koel. Na het bezoek aan mijn huis reden we door naar de Passangrahan waar ik voorlooplg mijn intrek neen ln afwach ting van mijn meubelen enz. De voortverbinding is zeer gebrekkig ni. eens in de veertien dagen, zoodat er in het vervolg ook maar om de veertien dagen brieven kunnen worden verwacht. En dan is de aansluiting nog slecht want Dinsdag komt de boot aan en Juist de Maandag daar voor is de boot naar Java vertrokken. Vanmorgen ben ik naar den Sultan ge weest voor een officieel bezoek. Hij spreekt Hollandsch en woont ln een zeer groot maar bar oud en bouwvallig paleis, is pas in functie als. opvolger van zijn vader, die ln Februari gestorven is. De ontvangst ging met de poespas aan Indische hoven eigen, gepaard, veel menschen die niets zeggen en er maar bij zitten. Den volgenden dag maakte ik al mijn eer ste tournee n.l. naar Ampang, met de auto 90 K.M. Het was een mooie rit door een heel aardig land, zwaar heuvelachtig op het bergachtige af. Er loopen massa's vee rond, vooral paarden en karbouwen, ook veel apen en varkens die kalm over den weg tippe len. Je rijdt daar een heel stuk langs 'de kust en hebt telkens een prachtig uitzicht. Het is weer zoo iets heel anders dan ik van Indië gewend was. In Ampang werden we feestelijk onthaald omdat het de eerste keer was dat de Sultan er kwam. Eerst een ge weldige lading Indische gebakjes met in- heemsche koffie en toen een fijne rijst tafel waar de Sultan een biertje bij offereer- de. Alles gaat "nier heel genoegelijk toe. veel minder stijf dan op Siak. We bloven tot Don derdagmiddag weg, het was een genoege- lijke reis waarin ik een heel stuk van mijn ressort en de menschen zag. De Sultan is oen gezellige reisgenoot. De Demong. zoo heeten de 13 districtsbestuurders hier. had erg zijn best gedaan om ons te ontvangen, had iU, ln de pasaangrahan twee echte bedden neer gezet. tc'.egd niet met lakens maar met een tapijt. Verder de muren versierd met bonte lappen zooals dat bij feestelijke huwelijken gewoonte is. Het leek dan ook wel een trouw kamer, waar de Sultan cn ik na gezellig ge praat. onze moede hoofden neerlegden. Ik was eerst wat onrustig daar ik in al dat kampong-moois wel van die kleine kruipen de beestjes verwachtte, maar dat viel heel erg mee. Ik sliep ongestoord en ongebeton ais een roos. Den volgenden dag moesten we nog een kampong inspecteercn. waar we ook fijn rijsttafelden, al zat er wel een gek smaakje aan. Donderdag waren we weer terug op Soembawa. Het werk hier is heel geschikt, lijkt wel wat, maar niet zoo druk als op Siak. Mijn nieuwe onderafdeeling is 7000 K.M. groot en bewoond met 114.000 zielen dus heel anders dan Siak dat 34.000 K.M. groot was en maar 23.000 zielen telde. De bevolking is hier voor namelijk Maleisen maar wel een ander soort dan gewoon, veel met Boeglncezen die op de kust wonen vermengd. Het voornaamste middel van bestaan ls veeteelt (paarden, kar bouwen, runderen en geiten) en landbouw (rijst op ladang en sawah). Rubber komt hier Goddank niet voor. maar toch zitten we hier ook midden in do ma laise. Het land is zooals ik al schreef heel mooi en het mooiste deel heb ik nog niet ge zien. Er is een dikke 300 K.M. autoweg, de rest paardepaaen. -tfe schijnt hier zoo eens in de twee maanden een lichte aardbeving te hebben, maar nooit van gevaarlijken aard. we krijgen hier dus een nieuwe sensatie. Als amusementen zijn er een Soos die druk wordt bezocht en waarvan ook alle Inlandsche ambtenaren lid zijn, waarvan de Sultan en een soort minister, de Datoek Kalibang ge regelde bezoekers zijn. een kegelbaan, ten nisbaan en ln bespreking (op mijn initia tief) de bouw van eerf zeezwembad. Als sport natuurlijk ook paardrijden. Ik ben al aan het uitkijken naar een paar blckjes en zadels. Het is hier een ideaal land en ik heb nog geen standplaats gehad waar ik me ineens in het begin al zoo senang voelde. Het klimaat is ook heel goed. overdag niet zoo warm en 's morgens, 's avonds en des nachts lekker koel, Het eenige lamme is de slechte postverbinding, maar dat zal op den duur wel wennen en verbeteren. Het leven lijkt me hier over het algemeen goed koop. er zijn een paar goede toko's waar haast alles te krijgen is. Ik heb een aardig ruim kantoor met geschikt doch weinig per soneel. een klerk met een Hollandschen naam. een ouden Javaanschen boekhouder, een zeer deftig uitziend Amboneesch schrij ver en een kantooroppasser. ..I awoke this morning and found my self married!" Ja zoo was de gewaarwording. Ik had den avond te voren bij het naar bed gaan. mijn ring aan de rechterhand gesto ken en werd dus als getrouwd man wak ker Dokter, Kapitein en B. O. W.-opzichter kwamen mij al heel vroeg gelukwenschen. Toen naar kantoor, maar van werken kwam niet veel. Om 11 uur hadden alle Europeanen en de Sultan zioli in de Soos vereenigd en werd lk Ingehaald en weer van alle kanten bowenscht. Heel Soembawa wils gezellig bij een met mij als glunderend middelpunt. Toen om een uur of drie naar huis. ln een stoet van sadootjes, om zooveel moogelijk een trouwstoet te imiteeren. Daar stond als cadeau van don Sultan ex prachtige trouwtaart. een schitterend ding van 4 verdiepingen hoog met de mooiste suikerversiersels. opschrift en zinnebeeldige figuren n.l. twee engeltjes en een bootje met een koe. Tk zal bij gelegenheid wel eens hooren wat dat te beteekenen heeft. PER VLIEGBOOT NAAR HET PARADIJS. Onlangs schrikte de z.g.n. „wereld waarin men zich verveelt" op: ln de tijdschriften der haute volée waren advertenties verschenen, waarin een vliegreisje naar het paradijs werd aanbevolen. „Brengt Uw wittebroodsweken door op het Adam- en Eva-elland" stond ln de annonce welke keurig was opgesteld. „Onze vliegbooten brengen U naar den Hof van Eden. Op het eiland Catllna kunt UlJw jong geluk in een paradijsachtige omgeving genieten. Uitsluitend voor huwclijksrelzlgers". De nieuwe Hof van Eden dankt zijn ont staan aan den Amerikaanschen zonderling Herbert Crawley. Deze dollarprins (groot handelaar in granen) kwam eenige Jaren geleden op het dolle idee het eiland Catalina van de regeering der VB. over te nemen. Dit eiland is in den Stillen Oceaan gelegen, op ongeveer 200 mijl van de Californlsche kust. In den beginne had men Crawley uitgelachen, doch toen hij aan den eenen kant aantoonde, dat het bestuur van het eiland de Californl sche regeering jaarlijks 96.000 kostte en hij zich aan den anderen kant bereid verklaarde 1.200.000 dollar aan baar geld op de tafel te leggen, verkacht men hem Catalina voor dit bedrag met huid en haar, Ja zelfs met alle „huwelijksrechten". Nu kon de tarwekoning zijn plannen ver wezenlijken. Hij legde een twintigtal „Hoven van Eden" aan, d.w.z. een twintigtal juweeltjes van villa's, omringd door schitterend aangelegde parken. De verzorging van het ..menschenpaar" ge schiedt machinaal en zoo kunnen menschen op hun huwelijkreis in alle behaaglijkheid hier vertoeven zonder ook maar door een enkel levend wezen te worden gestoord. Eigen vliegbooten van de „paradijsmaat schappij'' vervoeren de Adams en Eva's naar en van Catalina; de paradljswacht contro leert de papieren der nieuw aangekomencn en geeft hun een verbiyfspermissie. indien zij kunnen bewijzen hoogstens acht dagen ge huwd te zijn. Eerst na deze formaliteiten, krijgt een jong paartje een stukje paradijs toegewezen, natuurlijk tegen een uiterst ge peperde vergoeding. Doch daarvoor krijgen ze dan hun waarachtig paradijsachtige rust, want het gewapende motorbootflotLllle houdt booze slangen togen en houdt dc razen de reporters op verren afstand van dit para dijs. Opdat niemand in het Jaar 1931 moge vernemen hoe het in het paradijs toegaat! EEN NOOIT-LEKKENDE VULPEN Eindelijk heben wc dan een vulpen ge kregen die nooit lekken kan. Zij kan niet lekken om de eenvoudige reden dat cr geen vloeltstof in zit. Men kan de pen gerust in zijn zak steken, want zij is volkomen safe. Doch zet men de pen op het papier, dan begint de inkt vrij en dun te vloeien. Inkt? En vloeien? En er zit geen vloeistof in de pen! Dat is Juist het wonderlijke van die pen. schrijft Tit. Bits. Er is geen vloei stof in zoolang men de pen nog in zijn zak heeft, maar het plaatsen van de punt op papier veroorzaakt de benoodlgdc hoeveel heid inkt. Dit kunststuk wordt volvoerd door de twee scheikundige stoffen, die in pocdervorm af zonderlijk van elkaar in de pen zijn ver borgen. Zoodra men de pen op het schrijf papier drukt, komen die twee stoffen bij- elkaar en vormen, tesamen met de lucht. Inkt. Zij is een uitvinding van J. Wilson uit Coventry (Engeland). De pen kan verscheidene maanden ge bruikt worden vóórdat ze weer gevuld hoeft tc worden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1931 | | pagina 17