LETTEREN EN KUNST
Radiomuziek der week.
BIOSCOOP
BEIERSCH TOONEEL.
Nieuwe uitgaven.
HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 24 OCTOBER 1931
DERDE BLAD
EEN VOORBESPREKING
doo. KAREL DE JONG.
Ik moet ditmaal beginnen met het aanwij
zen van een drukfout. Zondagnam. zal het
Guarneri-kwartet (zoo geheeten naar de ver
maarde vioolmakersfamilie te Cremona,
waarvan de beroemdste vertegenwoordiger
Guiseppe Antonio, geb. 1687 was) twee strijk
kwartetten voor de Hilversumsche microfoon
spelen. Als eerste daarvan vind ik aangekon
digd Beethoven op. 6. Dit is natuurlijk onjuist
want op. 6 is een klaviersonate voor 4 handen
en moet op. 18 no. 6 zijn. De zes strijkkwar
tetten, die als op. 18 in twee bundels in de
jaren 1800 en 1801 verschenen, zijn in 1800
gecomponeerd en wel is no. 3 er van eigenlijk
tiet eerst geschreven. Wat no. 6 betreft: de
aanvang van het eerste hoofddeel, het uit
een gebroken drieklank met een dubbelslag
er in opgebouwde hoofdthema doet even aan
Mozart denken, en ook van de imiteerende
toonladderachtige voorbereiding van het zang-
thema vindt men voorbeelden bij den Salz-
burgschen meester, met name in diens in 1789
geschreven, aan den koning van Pruisen op
gedragen D dur-kwartet; maar het zang
thema met zijn plotselingen omslag naar mi
neur en niet minder de voorbereiding der
hervatting zijn echt Beethoven. Het weemoe
dige tintje dat hier even verschijnt, komt
later, in de inleiding der Finale, sterker tot
uiting en zelf is door Beethoven de titel „La
Malinconia" boven het stuk geplaatst. Ook in
het Adagio wordt de zonnige stemming even
door een mineur gewijzigd. Maar desniette
min is blijheid de grondtoon van dit werk.
Pessimisme vindt men bij Beethoven zoo goed
als nooit; ook het Heilgenstadter testament
was maar een voorbijgaand verschijnsel. Uit
het bovengenoemde kwartet moge nog het
Scherzo aangestipt worden wegens zijn eigen
zinnige gesyncopeerde rhythmen, die voor het
goede samenspel niet geringe moeilijkheden
opleveren.
Het tweede werk. dat het Guarneri-ensem-
ble zal spelen, het d. min. kwartet van Schu
bert is zóó beroemd en bekend dat het nau
welijks noodig is er nog over te spreken. Als
één strijkkwartet er recht op heeft een plaats
onmiddellijk nevens de grootste van Beet
hoven in te nemen, dan is het wel Schubert s
d. min. kwartet. Hier schittert de genialiteit
ons uit elke maat tegen. Het heftig dramati
sche begin met zijn geweldig hoofdthema, de
verrassende modulaties, het fijne stemmen-
weefsel in andere momenten in het eerste Al
legro, dat aan het einde na de felste uitbar
sting als gebroken inzinkt: dit bijeen zou al
voldoende zijn om het geheele werk een groo-
te plaats te waarborgen. Maar hoor dan de
wondere klankschoonheid der variaties op
„Der Tod und das Madchen" een klank
schoonheid, die zelfs Beethoven in zijn kwar
tetten nimmer geëvenaard heeft; hoor het
stoer-mannelijke Scherzo, waarmede het Trio
in zijn gratie en verlokkende schoonheid zulk
een prachtige tegenstelling vormt; hoor de
geweldige finale, uit een p.p. aanvangend
unisonomotief voortstormend tot ongenaak
bare hoogten, alles meesleurend in zijn dui
zelingwekkende vaart, waarmee vergeleken
zelfs de befaamde hellerit uit Berlioz' „Dam
nation" nog zwak van uitdrukking schijnt,
en dan, op het hoogste punt gekomen, plotse
ling afbrekend. En dan zult ge mede erken
nen dat dit werk een der geniaalste openba
ringen van de geheele toonkunst is.
Een interessant programma speelt Zondag-
nam. ook de Arnhemsche Orkestvereeniging:
weinig algemeen bekende werken van Alfvèn
en Skrjabien; Huizen zorgt voor de uitzen
ding. en ook dat van Berlijn op Dinsdag
avond is merkwaardig, omdat men er de
namen van drie groote figuren uit de viool
litteratuur op vereenigd ziet: Rode, Kreutzer
en Baillot, die in samenwerking eens een be
roemd geworden vioolmethode uitgaven.
Pierre Rode (17741830) schreef Caprices
voor viool, die nog steeds tot het standaard-
materiaal behooren, verder strijkkwartetten
(meest z.g. Quatuons brillants", d.w.z. een con-
certeerende eerste-viool met begeleiding van
tweede-viool, alt en cello, vioolduetten en 13
vioolconcerten, waarvan vooral het 7de in a.
min. en het 8ste in e. min. wegens hun schoo-
ne themas lang op het repertoire der violis
ten gebleven zijn. Rudolphe Kreutzer (1766—
1831) is vooral bekend door zijn klassieke
viooletudes en verder doordat Beethoven zijn
sonate voor viool en piano op. 47 (de „Kreut-
zerssonate") aan hem opdroeg; Kreutzer's vele
vioolconcerten en andere composities zijn
min of meer droog en hebben zich deswege
niet in de concertzaal kunnen handhaven.
Rudalphe Kreutzer moet niet verward wor
den met Conradin Kreutzer (17801849) den
componist van de opera „Das Nachtlager in
Granada". Ook Francois Baillot (17711844)
schreef vele vioolwerken; hij was een be
roemd paedagoog, en zijn in 1834 uitgegeven
methode „L'Art du Vlolon" is een standaard
werk.
Een werk van een andere vioolgrootheid,
het concert in a. min. (in Form einer Gesang-
scène) van Louis Spohr (17841859) komt op
het Dinsdagavondprogramma van Heilsberg
voor.
Op vioolgebied hebben we nog een paar
dingen aan te stippen. Vooreerst de uitzending
van Huizen op Woensdagnam.. omdat we hier
gelegenheid zullen hebben de kwaliteiten van
een nieuwe viool van Hollandschen oorsprong
voor de microfoon te beoordeelen. De violist
G. Beths heeft n.l. een viool die onlangs door
den vioolbouwer Bram Cornet te Overveen
vervaardigd is, deze week op een kerkconcert
voor het eerst in 't openbaar gespeeld en de
kwaliteiten van het instrument bleken wel
van dien aard, dat we met belangstelling
naar zijn radio-actief vermogen kunnen uit
zien. In de tweede plaats het optreden van
onzen vroegeren landgenoot Jan Bresser
(thans aan het Stedelijk orkest te Düsseldorf
als Concertmeester verbonden) op Vrijdag
avond te Hilversum. Bresser is een violist van
bijzondere hoedanigheden en we kunnen
verwachten dat hij daarvan ook in zijn sona
ten-recital zal doen blijken.
Op het V.A.R.A.-programma van Zaterdag-
nam. treffen we met genoegen het hoogst be
langrijke klavierkwintet in b. min. op. 115
van Brahms aan. Of het aangekondigde
strijktrio van Astorga een compositie van
Emanuele d'Astorga (16811736) is, blijkt
niet duidelijk; in elk geval wordt deze laatste
alleen als zanger en vocaal-componist ver
meld.
Met de uitzending der „Huismuziek" op Za-
terdagnam. kan de V.A.R.A. nuttig werk
doen; op het gebied van duetten enz. bestaat
zooveel dat door zijn goed muzikaal gehalte
opvoedend en onderhoudend werken kan. en
dat qua bezetting en technische eischen bin
nen veler bereik valt.
Van Kunst en Kunstenaars.
Nr. 218.
PICASSO VIJFTIG JAAR.
Zaterdag 24 October. Picasso, een der
leiders der jonge schilderkunst, zoo niet de
aanvoerder en apostel van veel wat door
velen bewonderd en door anderen veracht
wordt.... is vijftig jaar geworden. Tot de
jeugd aan wie de toekomst is, behoort hij
alweer niet meer en het tumult rondom
hem en zijn vrienden in de eerste jaren van
deze eeuw gaat historie worden.
Zijn loopbaan is nog volstrekt niet afgeslo
ten en men kan bij zoo variabelen geest
nog op veel verandering voorbereid blijven.
Maar zijn verjaardag mag een aanleiding
zijn om over wat voorbij is. een blik te laten
gaan. Ook in Holland heeft zijn arbeid op
enkele jongeren invloed geoefend.
Hij werd dan in 1881 in Malaga geboren.
Zijn vader was er teekenleeraar en hijzelf
schilderde er al op zijn twaalfde jaar. Vee",
heeft hy uit zijn prille jeugd nooit verteld
maar zijn ingeboren gevoel voor rythme deed
een trambestuurder in zijn geheugen voort
leven die de gewoonte had op zijn wagen te
staan zingen en zijn rijtuig al naar den
cadens van zijn lied te laten vlugger of lane-
zamer voortgaan, terwijl hij me; zijn bel de
forti en fortissimi aangaf. Aldus vertelde
Picasso tenminste op een keer aan zijn
vriend Jean Corteau. Al spoedig verlaat
Picasso Madera om op de academie van
Barcelona te gaan studeeren en ook daar
bljjft hij niet lang, maar zet zijn studie op
de kunst-academie te Madrid voort. Opnieuw
een kort verblijf te Barcelona en dan ves
tigt hij zich in 1900 in Parijs dat hij
niet meer verlaten zal dan om ieder jaar een
paar maanden in zijn geboorteland te ver
toeven. Hij brengt naar Parijs een buiten
gewoon ontwikkelde technische vaardigheid
mede. En komt er aanvankelijk onder den
invloed van Steinlen, in. wienst genre hij
werkt en, naar men zegt, tien dingen per
dag maakt! Daarna krijgt hij een groote
vereering voor Toulouse Lautrec met bijna
gelijktijdig een diepgaande bewondering voor
Grees. Dat is het begin van Picasso's zooge
naamde „blauwe periode" (1904). Het zijn
de schilderijen uit dezen tijd, die door de
liefhebbers, voor wie zijn latere cubistische
productie te vreemd is. het meest begeerd
worden. Aan dat eubisme gaan dan (in 1905
en 1906) nog de reeksen schilderijen vooraf
die de voorstellingen met harlekijns, kermis
klanten en naakten omvatten. Door een
aantal etsen die Picasso van deze sujetten
voor Bernheim maakte nam hij ook een
plaats in onder de moderne grafiek-beoefe
naars.
Over de kubistische periode van onzen
kunstenaar (19061915) zijn natuurlijk
boekdeeien te vullen. Hij kan eenigszins als
de personificatie van deze kunstopvatting
beschouwd worden al hebben misschien
Leger en Puy meer voor de theoretische ver
dediging er van gedaan. Al het pro en
contra dat over deze kunst te berde is ge
bracht, kon in ieder geval met Picasso's werk
in verband gebracht worden, want in
die groep was hij zeker de meest
spiritueele, de steeds verrassingen voorbere:-
dende en zeker cc sterkste figuur. Men
zegt dat hij in 1916 plotseling een aan
tal portretten ging teekenen op de gewone
oud-modische wijze om eens te probeeren
of hij het soms verleerd was! Dat hij het
zeker niet verleerd was, en ook hierin weer
een geheel aparte teekenhand toonde te
bezitten, bleek spoedig. Hoe het zij, de
laatste vijftien jaar heeft Picasso telkens
opnieuw het reeds verkregene met nieuwe
inzichten vermengd en afgewisseld. Hij is
met zijn belangstelling teruggegaan op
Ingres en Chassériau, om dan weer in eens
de cubistische formules in toepassing te
brengen of zuiver graphisch te werk te gaan
Een merkwaardig man is Picasso ongetwij
feld, dit erkennen zelfs zij dien principieel
tegenover hem staan. Een enormen invloed
oefende hij op de jongste peinture in
Duitschiand uit. Vóór Picasso, schilderde men
wat men zag; met en na Picasso komt het
schilderen van wat men, buiten het visueel*
om, ondergaat, aan de orde. Zijn grootste
bewonderaars brengen zijn naam samen me;
dien van Freud en Bergson. De tijd zal
zijn critisch oordeel het eenig juiste
wel vellen, als het zoover is. Voor het oogen-
blik kunnen wij in Picasso zonder aarzelen
een belangrijk kunstenaar blijven zien die
van onzen eigen tijd is.
Zoo het al moeilijk is de mogelijkheden
te bepeinzen, die in de verdere ontwikkeling
der schilderkunst verborgen nog zijn, des te
aangenamer wordt het, zich den aanvangs
tijd ie herinneren van deze, in ieder geva'
alles op den kop zettende vernieuwers. Toen
een kwart eeuw geleden, de artisten met
hun herauten Apollinaire en Salmon samen
kwamen in ..Het Vlug Konijn" op Mont-
martre, en aan den anderen oever van de
Seine in de Closerie des Lilas de poëten mei
Moreas en Paul Fort aan het hoofd, van
tijd tot tijd de lieden van het palet recipieer
den. Vijftig jaar. Men doet dan geen dwaas
heden meer. Heeft iets van roem en glans
bereikt. Of heeft niets bereikt. En graaft dan
mèe in zijn herinneringen.
22 Oct. 1931.
J. g. DE BOIS.
LUXOR THEATER.
Het geheim van een Priester
De directie van het Luxor Theater heeft
deze week een gevarieerd programma samen
gesteld. Voor de pauze komt allereerst he:
kameleon onze aandacht vragen.
Voorts is er een actueel journaal en twee
komische films, waarin Edward Horton de
hoofdrol vervult.
In ..Achter de Toonbank" is hij een on
handige bediende uit een warenhuis, die na
vele griezel-ontmoetingen des nachts in het
ende dochter van zijn chef. „Pech te
Paard" geeft hem als Zondagsruiter. Films
vol grappige en dwaze situaties, die telkens
gelach deden opgaan.
Op het tooneel verschijnt Miss Livermore
and Co., een tweetal eerste klasse artisten.
waarvan miss Livermore de ongelooflijkste
toeren aan de trapéze verricht en haar part
ner. een on verbetelij ke clown met intus-
schen vele capaciteiten, het publiek vroolijk
bezig houdt. Een beschaafd nummer.
De hoofdfilm is getiteld „Het Geheim van
een Priester" (gij zult niet dooden).
Alfred en Loulou, twee menschen die hun
leven in nachtgelegenheden slijten en na
sluiting hun slachtqfbys thuis door kaart-
,DAS SüNDENNEST IM PARADIES."
Stadsschouwburg.
Met een brillante vertooning van „Das
Sündennest im Paradis", een meer dan dolle
geschiedenis van liefde, trouw en ontrouw,
hebben de Tegernseer eerst recht bewezen
tot welk een hoogte zij het allerbanaaalste
soort tooneelspeelkunst weten op te voeren.
„Das Sündennest im Paradis" is namelijk
een grove grap met allerdwaaste verwikke
lingen, die haar hoogtepunt en ontknooping
in de slaapkamer van een Oosten rij ksch ho
telletje vinden.
De zeer malle historie geeft de Beieren de
gelegenheid om him geestigste, sterkste en
losbandigste spel te spelen. In een verbazing
wekkend tempo en met opbod van alle krach
ten der verzamelde stembanden flitsen de
bontgekleurde en haast groteske tafereelen
aan het oog voorbij en het pittige zeer ka
rakteristieke Beiersche dialect ontplooit zich
hier tot een klaterende fontein. Fanny Höser,
als Sabina, de bedrogen echtgenoote, die in
de vertooning van Donderdag een frissche
verliefde boerendeerne was, vertolkte hier de
rol van een vrouw op leeftijd met een mops
neus en een geruïneerd, incompleet gebit. En
hoe vreemd het moge klinken: haar spel was
te vergelijken met dat van een Serof der Rus
sen, of van een Tourniaire, in leder geval
zagen wij maar zelden op ons Vaderlandsche
tooneel een vrouwelijke komische rol met
zooveel typisch mannelijke kracht vertolkt
worden.
Otto H. Lindner, een der directeuren van
de troep, speelde de Beiersche burgemeester,
een klassiek-Beiersche kluchtfiguur: een
driftig opgewonden standje, een stijfkop, die
een onverzoenlyken haat jegens Pruisen
koestert maar een eerst recht diepgewortel-
den hekel aan Berlijn heeft, een minnaar van
vrouwenschoon en in den echt verbonden met,
wat Couperus met een oud-Hollandsche be
naming „'n feloenig ketijf" noemde, één die
haar weetje wel weet en die gauw met de
mattenklopper of parapluie klaar staat, Otto
H. Lindner speelde den burgemeester kerke
lijk in grootsch-kluchtigen stijl, met zwier,
met Beiersch pathos, en met innig pleizier
klaarblijkelijk, doch niet caricaturaa!.
De caricaturen moet men onder de bij
rollen zoeken, dat bleek ook bij de vertooning
van Donderdag.
Hier waren het de snoepgrage Eutermoser
(Benno Hirtreiter), met een prachtig, over-
dreven-leelijk, Beiersch boerenmasker en cir
cusdirecteur Rasso (Ernst Heijden) die
min of meer voor clown speelden. En hoe!
Het stille voor zich uit staren van den aarts-
dommen en aartsslimmen boer Eutermoser,
met de kleine varkensoogjes onder de bor
stels van de wenkbrauwen, was waarlijk
prachtig en het dikdoenerige pralerige van
den circusdirecteur, die buitensporig rad
van tong in sneltreinvaart de voortreffe
lijkheden van zijn circus opsomt, was zonder
twijfel verbluffend.
Het behoeft geen betoog dat de geest ach
ter het voetlicht spoedig op de bezoekers
in de zaal oversloeg. Sabina, de mallotige
en bijna idiote Sabina, kreeg na de telefo
nade waarin zij zich om haar man te ont
maskeren, voordoet als een verleidelijke ca-
barettière met een sopraanstemmetje, een
open doekje dat wèlverdiend was. Na ieder
der drie bedrijven bewees het. langdurige
handgeklap hoe zeer men het kostelijke wel
waardeerde.
Deze vertooning was de première voor
Nederland, zij is onvaarwaardelijk een groot
succes geworden.
Zondag geven de Tegernseer hier in
Haarlem hun laatste vertooning; „Die Wie-
dergeburt des Jacob Hirmoser". Men ver-
zuime deze laatste gelegenheid toch vcoral
niet! Tooneellievend Haarlem wordt hier
werkelijk iets heel bijzonders aangeboden!
L. A.
spel uitschudden en Walter en Martha, de
eerste een arm uitvinder, de laatste een
vroeger meisje van de straat, staan in het
middelpunt van dit drama. Ais Loulou van
Walter's armoe hoort, zoekt zij hem op om
hem te helper.. Walter weigert eerst, accep
teert dan dankbaar de geboden hulp en ver
laat onmiddellijk zijn kamer om de hoogst
noodige rekening te betalen. Alfred, jaloersch
is Lou gevolgd. Zoodra hij haar alleen in de
kamer ziet, komt hij binnen en na een kor
ten woordenstrijd doodt hy haarEn als
Walter dan weer blij terugkeert vindt hU
slechts een levenloos lichaam.
Daar niemand den waren moordenaar ge
zien heeft, houdt men Walter voor den schul
dige. De bewijzen stapelen zich op. het. kan
nu eenmaal niet anders, en hij wordt ter
dood veroordeeld.
Intusehen springt Alfred op zijn vlucht te
water en wordt door Martha. die van Walter
na zijn „liefdesdrama", zooals het genoemd
wordt, niets meer wil weten, gered en ver
pleegd.
In een onweersnacht, als Alfred een oogen-
blik waanzinnig van angst- is. doordat hij
plotseling aan zijn daad denkt, hoort Martha
uit zijn mond de waarheid. Hij laat haar
zweren, door bedreigingen niets te zullen
verraden.
Dan gaat zij naar de kerk er. biecht alles
op aan.... den broer van Walter! Doch
deze mag het biechtgeheim niet schenden.
En voor zijn oogen sal Walter ter dood wor
den gebracht. Het schavot heeft deze reeds
beklommen maar Martha. die het niet
meer kan uithouden, ontvlucht aan de bcwa
king van Alfred en de waarheid komt aan het
licht.
Een film met sterk spel van Mary Kid
Kowal Samkorski en El Dura. Een fii'm. die
ontroering teweeg brengt door de eenvoudige
manier, waarop de regisseur zijn regie ge
voerd heeft Een firm, die tot de goede rol
prenten gerekend mag worden.
PALACE.
Marionetten op de film en „Grock".
Het belangrijkste in het Ufaton-journaal
is wel het bezoek van Laval en Briand aan
Parijs.
Verder geeft de film- en geluidskrant ge
slaagde opnemingen van motorraces op de
Grimewaldbaan te Berlijn, en een modc-
praatje: de nieuwste hoedjes. Een beetje
lachwekkend zijn ze wel eens. die hoedjes en
dat heeft de filmverslaggever uitgebuit. Ons
Hollandsche „geluidnieuws" (welk een kern
achtig woord van dezen tijd!) geeft de op
tocht ter gelegenheid van de Haarlemsche
missieweek, een rij filmbeelden, waarin vele
wellicht eigen trekken herkennen zullen.
Ook Polygoon geeft mode. hier in hondjes,
die naar een tentoonstelling gaan. Het is een
onderwerp, dat nóg kostbaarder is dan da
meshoeden. Wij zien en hooren hoe de Van
Nes vertrekt uit Nieuwediep naar West-Indië
en veel meer geluiden waren er al niet te
rapporteeren deze week. De Haarlemsche
Ltchtweek was blijkbaar niet op de synchro
nisch geperforeerde strook te krijgen.
Het voorprogramma bevat ook een flimpje
„Nooit meer spijbelen", een nogal vreemd
aandoende historie van tussehen de school
muren. waarvan wij eigenlijk alleen kunnen
zeggen, dat zij erg Amerikaansch is.
Het marionettentheater kan de concur
rentie aan met de teekenfilm. Wij zagen er
een dwaze, maar koddige reproductie van. De
gefilmde ledepop heeft een bijna even humo
ristisch effect als een „talkartoon" van Max
Fleischer, is zelfs iets fijner in bewegingen en
trekken.
Op het tooneel ziet men de Engelsche danv.
sers Lucia en Ronni op elegantewijze optre
den.
En dan hebben wij na de pauze Grock,
inderdaad de hoofdfilm van het programma.
Het is een beetje teleurstellend om de zui
vere herinneringen aan den weemoedlg-
grappigen, beschclden-genialen Grock na zijn
laatste optreden in Nederland door het zien
van deze jammerlijk onzuivere film met
zóóveel franje vernietigd te weten, doch wij
kunnen ons voorstellen, hoe dit Ersatz van
wat Grock in werkelijkheid is, voor wie hem
nooit in levenden lijve zag. (omdat het wat
de kern betreft toch wel heel goed is), een
bron van groot plezier beteckent,
Het is goed. dat wat een groot kunstenaar
ons eens gegeven heeft, vooral in een geval
als van Grock. die rusten gaat. wordt vast
gelegd op de film. Maar hoe pijnlijk misten
wij juist hier wat een schaduwbeeld, zelfs een
zoo der waarheid getrouwe geluidsfilm, niet
vermag te geven: contact met het publiek.
Want daardoor was het. dat de met zoo fijn
psychologisch Inzicht berekende zetten van
dezen meester-clown ons niet troffen, zóo ais
ze het op het tooneel gedaan hebben. En hoe
jammer is 't. dat er van deze film van denzoo
voortreffelijk Hollandsch sprekende prof. phil.
en diens sympathieken Hollandschen part
ner Max van Embden, die wel bij name ge
noemd had mogen worden, geen Holland
sche versie is verschenen. L. A. heeft Crock's
film, die door iedereen gezien verdient te
worden alleen al om de documentaire waarde
Vrijdag in de ïllmrubrlek besproken, waar
naar wij verwijzen.
Het ensemble de,"
REMBRANDT-THEATER.
„Mensch, erger je niet".
Rembrandt Theater heeft ook deze week
weer een Ufa-cultuurfllm op het programma
„De Bouwkunst der dieren". We hopen van
harte, dat Rembrandt Theater op dezen in
geslagen weg door blijft gaan en zoo veel
mogelijk in zijn programma's deze films zal
blijven inlasschcn. zo zijn van groote cultu-
reele waarde en brengen de schoonheid <ter
natuur nader tot den mensch. Het Polygoon'»
Holl. Geluidnieuws, Fox Movietone News en
Paramount Sound Journaal brengen weer
hun zienswaardigheden. Een geestige film is
de geluldstcekenfilm „Een Midzomernachts-
droom".
Het programma meldt het Variété-num
mer: „Athea", dit nummer is evenwel ver
vangen door het uit zes personen bestaande
Rlva-ballct. Over het algemeen was het zeer
goed. gracieus en elegant, de aankleeding bij
zonder smaakvol.
De hoofdfilm „Mensch, erger je niet",
waarin de Duitsche komiek Max Adalbert de
hoofdrol vervult, heeft het publiek zeer ver
maakt. Max Adalbert is Adalbert Bulcke, in
specteur der markthallen. Bulcke is een zeer
driftig, onaangenaam, verwaand man, die
voortdurend met iedereen overhoop ligt. In
zijn huis voert hij tegenover vrouw, dochter
en zoon een waar schrikbewind, zoo zelfs, dat
ter gelegenheid van zyn vijftigsten verjaar
dag, wanneer zijn familie haar best heeft ge
daan hem te verrassen, hij op een en ander
zoo onaangenaam reageert, dat moeder,
dochter en zoon in tranen zijn. Op de kegel -
club, waarvan UU voorzitter is. d&ar voelt hij
zich in zijn clement. Midden in het kegelen
merkt hij. plots, dat men op het terrein,
waarop de kegelbaan staat, opmetingen aan
het doen is. Woedend rent hij naar bulten en
gelast de lui in te pakken. Hij windt zich zoo
op en wordt zoo buiten zich zelf, dat hij een
der meetinstrumenten omver trapt. Een
agent, die hem tot kalmte maant beleedlgt
hij in zijn openbare functie, gevolg proces
verbaal. In de rechtszaal amuseeren de toe
hoorders zich ongemeen door zijn ongewoon
optreden. Hij kan zich niet vrij pleiten van
de beschuldiging en krijgt drie dagen. Dio
drie dagen in de cel brengen hem voor een
groot deel tot Inkeer, als hij daarna weer op
de markt komt. is hij veel soepeler en minder
verwaand. Bovendien heeft hij het kegelen er
aan gegeven en gaat hij zich toeleggen op
buitensport en wel met zoo n schitterend
succes, dat hij een hardloopwedstrijd over
800 meter voor seniores wint. Door een van do
marktvrouwen, met wie hij gelijk in 't ge
vang heeft gezeten en die zich togen zijn ge
wezen kegel vrienden, sportdamc. noemde,
wordt hem bij deze schitterende overwinning
een krans aangeboden. Daar ziet hU plots
zijn dochter met haar vriend, aan wlen hij
een grenzelooze hekel heeft. HU wil woedend
opstuiven en den jongen man wegkUken. Zijn
nieuwe vrienden kalmeeren hem en hij ziet
het in: „de overwinning moet grootmoedig
zyn". Met een fier gebaar hangt hy de krans
om het Jonge paartje heen en daarmee is het
einde gekomen.
„SpelvcreenvoiHliging"
door dr. J. Ae. Wartena.
Wy ontvingen van de Vereenlglng tot Ver
eenvoudiging van onze Spelling een brochure
genaamd „Spellingvereenvoudiging" en co-
schreven door dr. J. Ae Wartena. rector van
het gymnasium te Winschoten. De hoer S:-
bo'd S. Smeding, directeur-hoofdredacteur
van de „Provinciale Zeeuwsche en Middcl-
burgsche Courant" heeft er een voorwoord
bij geschreven a3nge2ien hij. naar hij
schryft. eenige verantwoordelijkheid voor de
tot standkoming draagt, omdat dc tekst op
zyn verzoek voor de Middelburgsche Courant
werd geschreven, en omdat hij zoodoende in
de gelegenheid is. even aan te roeren, hoe
de Nederlandsche dagbladpers staat en z.l.
zou behooren te staan tegenover de spelling
beweging.
HU constateert, dat over het algemeen
de dagbladen en met name de groote on
der hen. van neutraal-met-een-afkeerigen-
lnslag tot positief vijandig tegenover de be
weging staan. SchrUver neemt echter in aan
merking. dat uniformiteit betracht moet
worden, doch hy neemt stelling tegen het
algeheel weren van de vereenvoudigde spel
ling uit de dagbladen en beveelt het door
hem gevolgde stelsel aan; namelijk het
streng volgen van de spelling De Vries en Te
Winkel voor het redactioneel gedeelte, het
desgewenscht opnemen in de vereenvoudigde
spelling of Sn de spelling Terpstra van bij
dragen. geschreven bulten de redactie en on
derteekend, en ingezonden stukken en een
soortgelijke gedragsiyn ten aanzien van de
advertenties. Hy meent, .dat daardoor Ne
derland voorbereid wordt op de vereenvou
digde spelling, die er z.i. toch komt.
Dr. Wartena betoogt In zijn brochure, dat
het doe', der vereenvoudigde is, de spelling
iets nader te brengen tot het hiedendaagsch
esproken Nederlandsch. omdat de taal :n
de eerste plaats .spraak" is, „die Sprache,
la langue. de tong". By het vaststellen van
de taal. welke geschreven dient te worden,
gaat men uit van het „algemeen beschaafd".
Dit deden ook De Vries en Te Winkel. Men
moet niet de spraak richten naar de ge
schreven taal van vroeger gesproken klan
ken. Schrijver herinnert er vervolgens aan,
dat ook het doel van De Vries en Te Winkel
was de spelling meer met de beschaafde
uitspraak in overeenstemming te brengen.
Hy durft haast wel wedden, dat de beide
heeren De Vries en Te Winkel met het stre
ven der vereeniging zouden hebben inge
stemd, en in elk geval niet zooveel bezwaren
zouden hebben gemaakt .als de hedendaag-
sche De Vries en te Winkclaars. ZIJ ontwier
pen echter één woordenboek, ln dc eerste
plaats voor geleerden.
De vereeniging wil in dezelfde lijn door
gaan als De Vries en Te Winkel hebben aan
gegeven, doch wat verder gaan ln de klank
speiling, wat minder ver gaan met de af-
leidingsspelüng.
Dr. Wartena geeft vervolgens ter staving
van de autoriteit der Kollewijnspelling een
groot aantal namen van geleerden letterkun
digen en partlculieern. die haar gebruikten
of gebruiken, of althans voorstaan.
Daarna noemt hy de acht onderdeden van
de spelling De Vries en Te iWinkel. die men
meer in overeenstemming wil brengen met de
beschaafde spreektaal. Hy zet uiteen, waar
om dc enkele e en o en dc ie geschreven
worden en de toonlooze klinker ij vervangen
wordt door i. Van dit laatste fel omstreden
punt zegt hy, dat 't niet van bUzonder prac-
tisch belang is. doch hij noemt, vele argu
menten voor de i.
Voorts behandelt hij de sch en de h na een
t, de n en s als tusschenletters. de bastaard
woorden en de vreemde woorden.
In de spelling-Terpstra. die het de en den
laat vervallen, uitgezonderd voor zuiver
mannelijke woorden, zooals dc man. ziet do
schrUver een hinken op twee gedachten.
Dr. Wartena komt tot de conclusie, dat het
groote en waarschynlijk eenige bezwaar
tegen de vereenvoudigde spelling is: het
staat zoo vreemd of: Ik vind het leeüjk. Dit
noemt hy echter ongewoonte, en het Jonge
geslacht zal er geen last van hebben. Wij
moeten ons de moeilijkheid van spellings -
verandering getroosten ..om onzer kinderen
wil". Dc weg tot een natuurlijker spelling
moet bereid worden door ons zelf.
De brochure in is een prettige, heldere styi
geschreven. Of zU echter de tegenstanders
van de speiling-KollewUn zal overtuigen
durven wij niet zeggen. Om enkele voor
beelden te noemen bleef er bU ons de vraag
of het niet consequent zou zUn om de als
g uitgesproken ch door een g te vervangen.
In dc spreektaal hoort men immers even
min verschil als by de sch en de s! En ook
vroegen wij ons af of het niet beter ware
in stede van het „omspellen" van woorden ais
bouquet in boeket daarvoor het goed-Neder
landsche woord ln te voeren, in dit geval
„ruiker".
Groot leed heeft het ons gedaan in
een brochure als deze eenige onzuiverheden
aan te treffen, die toch zeker niet tot het
Nederlandsche taai-eigen behooren. „Een
woordenboek, dat tientallen van jaren zal
„nemen" om het af te krijgen", is Engelsch
en. „Maar ik denk. u zult dat bezwaar in
uw leven zeiden of nooit gevoeld hebben"
een Duitsche constructie, evenals „Alzo de
Vries en te Winkel zelf". „IDe Siegenbcekso
spelling" is vereenvoudigdDultsch en
in den eigennaam Wcststellln^erwerf ge
bruikt de schrUver een e en een r te veel.
En als dc schrijver van „het Jonge ge
slacht" zegt ,.zU kunnen daöelik gewoon wor
den aan dc vereenvoudigde als wij ze hun
maar mogen onderwijzen, dlrekt als ze op
school komen", aan moet men zich toch
afvragen of deze meervoudsvorm niet leidt
tot anarchie in stede van uniformiteit, of
moet men van de v'.oot en van het volk en
van het Hol nu ook spreken als van „zij"2