DE AMBACHTEN IN DEN LOOP DER EEUWEN. _a> i Indrukken van een reis door Ned. Indië. Een reeks interessante vergelijkingen tasschen verleden en heden XIV. De schoenmaker. De leer-bereider. Het Haarlemsche schoenmakersgild St. A. Chrispijn was in zijn bloeiperiode een mach tig lichaam. Dit blijkt wel uit het feit, dat zij niet alleen zelfstandig een altaar in de Groote Kerk konden onderhouden, maar bovendien ge schenken konden geven om deze kerk te ver fraaien. In het koor staat nog een groote koperen lezenaar (wegende 900 pond) die indertijd door dit gild geschonken is. Zij stelde een pelikaan voor, die zijn jongen met eigen bloed voedde, een zinnebeeldig voorstel van het Woord Gods. In den loop der jaren zijn de jongen van de lezenaar ver wijderd, waarom dit gebeurde is niet bekend. De lezenaar is in 1498 gemaakt door den Mechelaar Jan Fyery, die veel kunstwerken gewrocht heeft. Verder blijkt uit de kerkregisters, dat het gild ook een kroon, gemaakt van Korinthisch koper gegeven heeft. In 1845 hing die nog in het koor. Rondom de kroon vond men vroeger kleine beeldjes, rustend op ronde balletjes, schoenmakers voorstellend. De schilden van de kroon waren met schoen makers-attributen versierd Dat was in den tijd toen pekdraad en els nog het meeste te vertellen hadden in de schoenmakerswerkplaats. De meesterproef voor het schoenmakers- gilde werd in 1677 aldus omschreven: „Een paar ruyters laarsen, en 'een paar vrouwen ofwel een paar vissers boere laar sen en 'n paar mansschoenen, tot keuze van de doender van de proef". De schoenmakers hielden concurrenten van elders zooveel mogelijk op een afstand. Als een vakgenoot van elders tot het gild wilde toetreden, moest hij het dubbele in- leggeld betalen. In het reglement van de Armenbos, een soort ziekenkas, die het gild bezat, was een bepaling opgenomen, dat een güdebroeder geen recht op steun had, die door dronken schap of een slecht leven niet in staat was om te werken. Bovendien was nog bepaald, dat geen ziekengeld werd uitgekeerd als een broeder verzuimd had op tijd zijn contri butie te betalen. De leden van het gild waren verplicht, wanneer een vakbroeder overleden was, hem kosteloos grafwaarts te dragen. Alleen wan neer iemand aan de pest overleden was, gold die verplichting niet. In den tijd der gilden was pest nog een vaak voorkomende ziekte in ons land. Er bestonden ook hier ter stede pest en dol huizen, waar de lijders aan de vreeselijke ziekte geisoleerd werden. Omdat toen de hygiënische en medische voorzorgen nog zeer veel te wenschen overlieten, was het moeilijk om de ziekte afdoende te bestrij den. Af en toe kwamen er dan ook ernstige epidemieën voor. Vooral in het tijdperk van 1348 tot 1351 waarde de pest zeer ernstig rond in Europa en ook in Nederlandsche steden werden daar door als het ware uitgemoord. De leden van het schoenmakersgild be schermden zich onderling tegen wanbetalers. Als iemand bij een schoenmaker in het krijt stond, mocht een ander voor hem geen schoenen maken. Daarop werd alleen een uitzondering gemaakt, als de nieuwe leve rancier de schuld aan den eerste betaalde en de klant dus als het ware met „lusten en lasten" overnam. De schoenmaker in vroegere eeuwen. Een van de meest bekende leden van het Haarlemsche schoenmakersgild is Jan Ba- rendse, of Jan de Lapper, geweest. Deze 17de eeuwer oefende in het huis aan het Spaarne op den hoek van de Hoogstraat, zijn bedrijf uit. Maar af en toe lokte de zee hem aan. Zoo nam hij deel aan een zeeslag onder admiraal Tromp. Toen het schip, waarop hij als matroos diende, te midden der vij andelijke schepen gekomen was en niet alleen de kapitein maar ook de officieren gevallen waren, wilde de bemanning het schip aan den vijand over geven. Maar daar- ging Jan de Lapper niet accooró. Hij dreigde zoo wil de overlevering de lont in het kruit te steken, als de bemanning niet wilde doorvechten. Jan werd daarop tot kapitein uitgeroepen en wift inderdaad de vijanden van zich af te schudden en het schip be houden in de haven van Terschelling terug te brengen. Tromp onderscheidde de Lapper met een gouden medaille en f 250. Voor dit geld kocht onze schoenmaker leer en hij ging in zijn pothuis aan het Spaarne weer ijverig schoenen lappen. Later voer Tromp eens door het Spaarne toen hij naar Den Haag reisde. De Melkbrug (toen nog Vischbrug geheeten) was gesloten, zoodat de zeeheld even moest wachten. Hij zag toen Jan de Lapper voor zijn pothuis schoenen lappen, waarop hij hem toeriep: „Jan, jij in je pothuis, terwijl de trom voor 's lands vloot slaat?" „Ja", zei Jan, „ik kan nu niet meer als matroos uitvaren, omdat ik den laatsten keer als overste ben binnengekomen". „Wil je dan als officier uitvaren?" vroeg Tromp. Jan zei: „Neen admiraal, kapitein of schoenlapper!" 8 dagen later moest Jan in den Haag komen, waar hem verteld werd, dat hij als kapitein moest uitvaren op het oorlogsschip „de Maarseveen". In het eerste gevecht "waaraan hij toen deelnam werd zijn linkerann afgeschoten. Na verbonden te zijn, liet hij zich aan den mast vastbinden en commandeerde zijn schip ver der, totdat een tweede kogel hem doodelijk trof. Een gedenksteen in het huis aan het Spaarne herinnert aan het bestaan van den Haarlemschen zeeheld, die tevens schoen lapper was, Oude modellen van schoenen. Wij geven de afbeelding van eenige schoen makers-attributen, voorkomende op grafzer ken in de Groote Kerk, afkomstig van het St. Crispijn- of Schoenmakersgild. Op de grafsteen is gebeiteld: Hier lighen die ons Gilt Tot lesten onderhielde, Totdat de wreede dood Haer swacke lijf ontsielde. Bovendien het jaar 1666. Wanneer wij de schoen- en laarsmodellen aandachtig bezien, dan zeggen wij, lettend op de modellen van onzen tijd, „er is niets nieuws onder de zon". Het was toen blijkbaar als nu een opeenvolging van de denkbare modellen: lage en hooge schoenen, tenslotte ook de nóg-hoogere laars. Ook de hakken zijn niet veel veranderd, laag, hoog en extra hoog! In het werk van den schoenmaker heeft de machine wel een gewijzigde werkmethode ge bracht. Het nieuwe werk wordt nu bijna uit sluitend op de fabrieken gemaakt, waar d* machines den arbeider bijna al het werk uit de hand genomen hebben. Onder de particu liere schoenmakers zijn er weinigen die zich aan het maken van schoenen naar maat wagen. Slechts eenigen hebben zich daarin gespecialiseerd. Zij hebben tot klanten men- schen die geen fabrieksschoenen kunnen dra gen omdat zij gevoelige of abnormale voeten hebben. Het gros van de schoenmakers ver dienen het brood met het herstellen van schoenen, het opzetten van nieuwe zolen en hakken en het repareeren van het bovenwerk. In den laatsten tijd is er onder de schoen makers een streven naar grootere vakbe kwaamheid. Het rijksdiploma heeft daartoe bijgedragen. Ook bij het herstellen van schoenen wordt van de machine geprofiteerd. Aanvankelijk was dit alleen de naaimachine, maar nu zijn er ook al schoenmakers die voor het verzolen de hulp van de machine hebben ingeroepen. Wfj wezen er reeds op, dat in vroeger eeuwen het schoenmakersgild to Haarlem machtig was en veel leden telde. In verhou ding zijn er nu minder schoenmakers in onze stad, maar dit wordt verklaard uit het feit. dat vroeger alle nieuwe schoenen ook hier ter stede gemaakt werden. Nu komen die uit de Langstraat en andere centra van schoen fabrieken. C. J. VAN T. DE „BOOTLEGGERS" VAN BERLIJN. Deze geschiedenis zou eigenlijk als volgt moeten beginnen: Over de donkere straatwegen rollen zware vrachtauto's naar Berlijn. Van tijd tot tijd stoppen ze voor een huis. De inzittende hel pers springen er uit en beginnen tonnen en kisten af te laden. Van den hoek eener naburige straat hoort men een schupo- patrouille opmarclieeren. De mannen sprin gen ijlings op hun vrachtauto terug, de motor zet aan en de wagen verdwijnt in de duisternis. En als de politie ter plaatse komt, is alles eenzaam en verlaten. Deze romantische geschiedenis heeft het voordeel, waar te zijn. Het sleutelwoord om te verstaan is: alcoholsmokkel. De meeste groote steden heffen namelijk, naast de alcohol belasting van het rijk (22 pCt.) nog een gemeentelijken accijns. Tc Berlijn bedraagt deze accijns 10 pCt. Ten einde het incasseeren van dezen accijns te vereenvoudigen, hebben staat en steden over eenkomsten met de brouwerijen en distil leerderijen getroffen. Deze betalen den ac cijns inééns, en laten dan door hun af nemers (de koffiehuizen en restaurants) die sommen in t klein terugbetalen. Geen wet is zoo vernuftig, of er worden slimme koppen gevonden die er een middel op vinden om ze te ontduiken. En in het onderhavige geval is het middel het volgende: Op het platteland wordt geen gemeente accijns geheven. Nu laat men door drank slijterijen van het platteland reusachtige hoeveelheden bier en alcoholhoudende dran ken en likeuren bestellen; door de leiders van de smokkelorganisatie worden de hoe veelheden aldaar bij nacht afgehaald en aan de Berlljnsche enz. cafê*s afgeleverd, 'cöe dan een vergoeding aan de smokkelaars moe ten betalen, welke vergoeding echter veel minder bedraagt dan de 10 pCt. gemeente accijns. Lieden uit het vak schatten het accijns- bedrag over het heele land voor het Jaar 1931 op vijf milliard mark. DE VRIJGEZELLEN HEBBEN HET GEDAAN. Een regeeringsambtenaar van den staat Detroit heeft statistisch vastgesteld, dat vrij gezellen slechtere menschen zijn dan de getrouwde mannen. Van 200.000 mannen, die gedurende de laatste 7 jaren in zijn district gearresteerd zijn, waren, naar hij meedeelt, de meeste vrijgezel. Het aantal vrijgezellen, dat wegens land- looperij werd gearresteerd, is elf maal groo- ter dan dat der echtgenooten. Onder de roovers en bandieten kon men zes keer zoo veel, onder de hasardspelers drie maal meer, en onder hen, die veroordeeld werden wegens onbehoorlijk gedrag waar onder openbare dronkenschap twee en een half maal zoo veel vrijgezellen dan ge trouwde mannen tellen. Hij komt tot de conclusie, dat over het algemeen vrijgezellen veel lastiger staats burgers zijn, dan de huisvaders. Of voor ons land deze conclusie ook op gaat. UIT DEN GOEDEN OUDEN TIJD. Het was in den goeden, ouden tijd, dat mondigen en onmondlgen zonder veel om slag door hun ouders uitgehuwelijkt werden. Zoo had men den veertienjarigen Hertog van Richmond op zekeren dag voor het altaar gesleept, waar hij trouwen moest met de even jonge Lady Cadogan. De jongen schreeuwde en stampte, doch niets hielp, hij moest trouwen. De wittebroodsweken brachten beiden echter afzonderlijk in de speelkamer door, waar zij het doorgestane spoedig vergaten. Jaren verliepen en de intusschen meer derjarig geworden hertog die lang in het buitenland vertoefd had, keerde naar Londen terug. Toen hij kort daarop de opera bezocht, viel hem een jonge, wonder mooie vrouw op. waarvan hij geen blik kon afwenden. Het was zijn ega, die hij sedert zijn trouwdag niet meer gezien had. Fabrieken van buitenlanders in Engeland. (Van onzen correspondent) Welwyn Garden City (uitspraak Wellin) is een van de beste en fraaist aangelegde tuin steden ten noorden van Londen. De stad is niet. als in de meeste gevallen van dezen aard, op een koopje en slordig ontworpen. Men begon met er een flink stuk aantrekke- lijken grond met veel boomen voor uit te zoeken. De huizen werden ontworpen in har monie met de omgeving. De onderneming is altijd in zorgzame handen gebleven. Ber nard Shaw spreekt met lof over Welwyn Garden City; maar dat is misschien niet be langeloos want hij heet financieel bij de on derneming geïnteresseerd te zijn. Deze tuinstad, die altijd de belangstelling van Londenaars heeft gaande gemaakt, heeft nu extra belangstelling gekregen, omdat bui- tenlandsche fabrikanten, die hier willen ko men produceeren om over de belemmering van reeds opgerichte tariefmuren en nog te verwachten tariefmuren heen te komen, het oog hebben laten vallen op terreinen daar. Het heet dat het bestuur van Welwyn Gar den City niet minder dan vijftig aanvragen om inlichtingen voor het stichten van fabrie ken heeft ontvangen. Vertegenwoordigers van Duitsche, Fransche, Hongaarsche, Zwit- sersche, Belgische en Amerikaansche onder- dernemingen zijn er geweest. En de mees ten willen haast maken met den bouw van hun fabrieken en terstond de productie van lucifers, metaalwaren, wollen goederen, ver duurzaamde levensmiddelen, lederwaren, pa pier, schoenen, chirurgische instrumenten, electriciteitsartikelen enz. beginnen. Daarbij verrijzen in deze omgeving ook steeds meer fabrieken van binnenlandsche producenten. Er schijnt echter geen gevaar te bestaan dat Welwyn Garden City een typische Engelsche fabrieksstad zal worden, zooals men ze tot schande van een vroeger geslacht in Enge- land's Black Country aantreft. Het bestuur van de tuinstad wijst niet alleen de fabrie ken haar speciale plaats aan. maar stelt te vens elschen betreffende de inrichting, den stijl en de woningen der arbeiders, die voor altijd zullen verhoeden dat een fabriek eert landschap en de woonstad zal ontsieren of met rook-spuwende schoorsteenen zal bezoe delen. Dat bestuur stelt zic-b op het even juis te als thans praktische standpunt, dat, met de middelen, welke de moderne techniek verschaft, een fabriek noch onooglijk noch een bederfster van landelijk schoon behoeft te zijn. Wat de invasie der buitenlandsche fabri kanten verder betreft hoort men weinig van hun onmiddellijke voornemens. Het verschijn sel is als zoodanig niet nieuw. Men heeft er oude voorbeelden van in de auto-industrie. Zoowel Citroën als Ford hebben al lang fa brieken in Engeland en Citroën is in elk ge val naar Engeland gekomen voor productie om dc invoerrechten van 33 1/3 percent ad valorem op auto's te ontgaan. De nieuwe lingen zullen de positie nu wel mLnder ge makkelijk vinden. In de eerste plaats zijn zij getuigen van een naar men weet met bij- zonöeren geestdrift en met klaarblijkelijk ruime beurs gevoerde reclame-campagnc voor Britsche goederen. In de tweede plaats vin den zij, naast deze binnenlandsche concur- centie. ook buitenlandsche concurrenten, die dezelfde gedachte hebben gehad en aanstal ten maken hier te komen produceeren. Toch zetten zij door. Een Duitsche fabriek van lederwaren heeft al een groot gebouw ge kocht in Oldham (want men beperkt zich niet tot de omgeving van Londen), dat zij laat verhuren voor haar doel. Andere bui tenlanders hebben terrein gekocht of ge huurd in Liverpool. De buitenlandsche spe cialisten in de vervaardiging van dc ver schillende zaken moeten aan Britsche arbei ders hun „tricks of the trade* 'onderwijzen. Want een voorwaarde voor vergunning tot installatie zal wel zijn dat men Britsche werkkrachten moet nemen. En dat is ook blijkbaar het voornemen van alle buitenland sche fabrikanten. Dat belooft veel voor de Britsche werkloozen. In alle opzichten schijnt deze nieuwste beweging van internationalen aard in industrie gunstig te zijn. Zoo ze al geen grenzen wegneemt, ze moet wel helpen het kwaad dat alle landsgrenzen bezitten, weg te ruimen en het besef van 'onderlinge onmisbaarheid der naties te ontwikkelen. Het is een lichtpunt. A. K. VAN R. .Van Pager Alam en Benkoelen. Kijkje in Nieuw Banjoemaswaar dc Merapi-kolonisten zich vestigden. Pager Alam heeft zich den laatsten tijd ontwikkeld tot een der belangrijkste plaatsen van de Palembangsche Bovenlanden. Gelegen op ongeveer negenhonderd Meter hoogte, heeft het een gezond koel klimaat, terwijl bo dem en luchtgesteldheid zich zeer goed leenen voor de cultuur van koffie, thee en kinabast. Wij gaan een kijkje nemen op de onder neming, rijden naar beneden door de koffie, omhoog door de kinabast en door de thee weer terug. Als wij thuis komen hebben we juist 62 Kilometer afgelegd en niet eens de uithoeken der plantage bezocht. Wat een uit gestrektheden! Wat iS er op zoo'n plantage veel te doen aan het kappen van het oerwoud, beplantbaar maken van den grond, wegen aanleg voor aanvoer en afvoer van menschen en materiaal, bouw van woningen voor de van heinde en ver bijeengebrachte koelies, verzorging met levensmiddelen en goed drink water, hospitaaldienst en zelfs de vermake lijkheden als gamelang en wajangspel, soms zelfs een bioscoop zijn eigendom en zorg der onderneming. Wat moet er al niet gebeuren voor de kina bast ter verscheping klaar ligt naar de fa brieken, die er de koortswerende kinine uit zullen bereiden. Op den terugtocht rijden wij nog even langs een paar van de groote steenen beelden, die verspreid over de Pasemah hoogvlakte ge vonden zijn. Merkwaardige figuren zijn het, waarvan ik het evenbeeld op mijn omzwer vingen nog nooit aantrof. Typische neger koppen. Geüniformeerde ruiters, die een opge tuigden olifant rijden. Gebrilde figuren met dikken ronden kop, die blijkbaar als Iioek- steenen van een praalgraf hebben dienst ge daan. Voort gaat het weer door heuvelachtig ter rein tot de boorden van de Moesl bereikt zijn. Steeds verder stroomop tot de machtige ri vier een bergstroom begint te lijken en vele aardstortingen en primitieve hulpbruggetjes ons doen zien, dat wij weer op nieuwe wegen belanden. Ook hier moest, (wat in Sumatra vaker gebeurt) een oud traject, waaraan reeds veel geld was besteed, worden opgegeven om dat voortdurende aardverschuivingen den weg bijna steeds onbegaanbaar maakten. Nu wordt het langs de rivier geprobeerd, maar het heele Sumatraansche gebergte is zoo ge weldig verweerd, waarschijnlijk niet alleen door tropische regens en hooge. zonnetem peratuur, maar ook door heete vernietigende dampen, die zich door het gesteente omhoog werkten, dat overal verweeringslagen van zeer groote dikte zijn ontstaan, die bij watcr- verzadiging zeer gemakkelijk afschuiven. Dus kronkelt de weg. vertoont allerlei plotselinge stijgingen en dalingen en het resultaat is een gemiddelde snelheid van 25 in plaats van 40 Kilometer per uur en dus twee uur lang in pikdonker rijden langs onbekende wegen, door oerwoud en voorgebergten. Een mooie sport, maar vermoeiend. Van Kepahiang naar Benkoelen is slechts zestig Kilometer, maar wij hebben er weer zes uur over gedaan. Eerst naar duizend Me ter hoogte,dan afdalen door zwaar oerbosch in lange zigzagslingers met af en toe prachtige vergezichten over de vlakte en de baai van Benkoelen. dat merkwaardige plaatsje, dat zoo lang het middelpunt van de Engelsche bemoeiingen in Sumatra is geweest. Behalve het Engelsche kerkhof is het mooi bewaarde fort wel zoowat de eenige bezienswaardigheid, maar ik had er nog een interessant afspraak- Je met den assistent resident, namelijk om mij de Merapi kolonisatie te laten zien. En zoo togen wij den volgenden morgen weer in volle vaart Noordwaarts om een zestigtal Kilometers verder landwaarts in te buigen tot waar ook weer blauwe vulkaanvormen in de verte oprezen en groote ladangvelden en verlaten sawah's als het ware riepen om nieu we bewoners. Magelang Baroe (nieuw Mage- lang) staat op een bord langs den weg en wij rijden langs kleine huisjes, bijna verscholen onder de hoog opgegroeide tapiocca. Veel drukte langs den weg en wij stoppen bij den passar, want het blijkt marktdag te zijn. Overal prettige vroolijke gezichten; flinke wel doorvoede menschen van allerlei leeftijd. Als d A. R. met hem praat over hoe hot gaat en hoe het daarginds was, komt er we! eens even een zorgvolle trek op het gelaat, vooral der ouderen, meer de jongeren voelen zich reeds heelemaal senang. En dat geeft juist- deze ko lonisatie zooveel meer kans van slagen dan elke andere, dat heele gezinnen, heele dorpen overgeplaatst zijn in dc nieuwe omgeving en dat de ouden van dagen bij de hand blijven om de voortvarende jongeren met raad cn daad bij te staan. Verder! Naar Banjoemas Baroe. Daar heeft de regeering even moeten helpen met den bouw van eenvoudige huisjes, maar sommige daarvan zijn door de bewoners al aardig ver groot. Bij een der jonge Javaansche kam ponghoofden gaat juist een knap Jong vrouw tje binnen met een zwaren mand op den rug, die gedragen wordt aan een band van boom bast. om het voorhoofd. Dat kan geen Ja vaansche zijn! En wanneer reeds na zoo'n korten tijd gemengde huwelijken plaats heb ben tusschen kolonisten en oorspronkelijke bewoners, dan zal deze kolonie slagen en zul len misschien straks uit vrijen wil nog vc!c gezinnen volgen. En dat is noodig. Java heeft een jaarlijksche bevolkingstoeneming van zes honderdduizend zielen en dat is een der grootste zorgen van cms Gouvernement. Tot nu toe gelukt kolonisatie slechts met moeite en dan bij tientallen. Thans worden daar vele honderden liefderijk ontvangen. Moge het later met duizenden zoo gaan ook zonder dat eerst geweldige rampen het noodzakelijk ma ken. reddend op te treden. Er is nog ruimte genoeg op Sumatra. Als het Gouvernement kan blijven zorgen voor wegen en verbindin gen, kan met behulp van Sumatra alles zich ook voor het overbevolkte Java nog ten goede kecren. VAN DER SLEEN. ALTIJD BLOEIENDE ROZEN- SOORT. De „Science News Letter" van Washington deelde onlangs mede, dat in de Vereenigde Staten het eerste plantenpatent verleend is geworden, namelijk aan den bloemenkwec- ker Hcnry F, Boscnberg, voor een altijd bloeiende rozensoort, die „New Dawn" (Nieuw Morgenrood) gedoopt werd. In een collectie „Van Flect"-rozen werd namelijk een abnormale struik gevonden, die twee seizoenen na elkaar onder zorgvuldig toezicht gekweekt werd, eer men beproefde hem voort te planten. Toen nu planten, die door enten of door stekken daaruit Re won nen werden en reeds van het eerste jaar af bestendig bloeiden en in bloei bleven, en toen de stekken van dc jonge planten wederom dezelfde eigenschappen vertoon den, besloot men daaruit, dat men met een nieuwe soort te doen had een terugkeer naar de oude Van Flcet-rozcn zoo godc als niet meer te vreezen was. ..Dc roos aldus Boscnberg wordt nu sedert vier jaar gekweekt, en onder de dui zenden exemplaren die wij hebben nagegaan heeft zich geen enkele neiging vertoond naar een terugkeer tot de oude soort, die maar eens in 't jaar bloeit. Dorp Patik, achter. Benkoelen, vxiar de Merapikolonisten welwillend werden ontvangen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 17