DE AMBACHTEN IN DEN LOOP DER EEUWEN.
_a> i
Indrukken van een reis door Ned. Indië.
Een reeks interessante vergelijkingen tasschen verleden en heden
XIV.
De schoenmaker.
De leer-bereider.
Het Haarlemsche schoenmakersgild St. A.
Chrispijn was in zijn bloeiperiode een mach
tig lichaam.
Dit blijkt wel uit het feit, dat zij niet alleen
zelfstandig een altaar in de Groote Kerk
konden onderhouden, maar bovendien ge
schenken konden geven om deze kerk te ver
fraaien. In het koor staat nog een groote
koperen lezenaar (wegende 900 pond) die
indertijd door dit gild geschonken is. Zij
stelde een pelikaan voor, die zijn jongen
met eigen bloed voedde, een zinnebeeldig
voorstel van het Woord Gods. In den loop
der jaren zijn de jongen van de lezenaar ver
wijderd, waarom dit gebeurde is niet bekend.
De lezenaar is in 1498 gemaakt door den
Mechelaar Jan Fyery, die veel kunstwerken
gewrocht heeft.
Verder blijkt uit de kerkregisters, dat het
gild ook een kroon, gemaakt van Korinthisch
koper gegeven heeft. In 1845 hing die nog
in het koor. Rondom de kroon vond men
vroeger kleine beeldjes, rustend op ronde
balletjes, schoenmakers voorstellend. De
schilden van de kroon waren met schoen
makers-attributen versierd
Dat was in den tijd toen pekdraad en els
nog het meeste te vertellen hadden in de
schoenmakerswerkplaats.
De meesterproef voor het schoenmakers-
gilde werd in 1677 aldus omschreven:
„Een paar ruyters laarsen, en 'een paar
vrouwen ofwel een paar vissers boere laar
sen en 'n paar mansschoenen, tot keuze van
de doender van de proef".
De schoenmakers hielden concurrenten
van elders zooveel mogelijk op een afstand.
Als een vakgenoot van elders tot het gild
wilde toetreden, moest hij het dubbele in-
leggeld betalen.
In het reglement van de Armenbos, een
soort ziekenkas, die het gild bezat, was een
bepaling opgenomen, dat een güdebroeder
geen recht op steun had, die door dronken
schap of een slecht leven niet in staat was
om te werken. Bovendien was nog bepaald,
dat geen ziekengeld werd uitgekeerd als een
broeder verzuimd had op tijd zijn contri
butie te betalen.
De leden van het gild waren verplicht,
wanneer een vakbroeder overleden was, hem
kosteloos grafwaarts te dragen. Alleen wan
neer iemand aan de pest overleden was,
gold die verplichting niet.
In den tijd der gilden was pest nog een
vaak voorkomende ziekte in ons land. Er
bestonden ook hier ter stede pest en dol
huizen, waar de lijders aan de vreeselijke
ziekte geisoleerd werden. Omdat toen de
hygiënische en medische voorzorgen nog
zeer veel te wenschen overlieten, was het
moeilijk om de ziekte afdoende te bestrij
den. Af en toe kwamen er dan ook ernstige
epidemieën voor.
Vooral in het tijdperk van 1348 tot 1351
waarde de pest zeer ernstig rond in Europa
en ook in Nederlandsche steden werden daar
door als het ware uitgemoord.
De leden van het schoenmakersgild be
schermden zich onderling tegen wanbetalers.
Als iemand bij een schoenmaker in het krijt
stond, mocht een ander voor hem geen
schoenen maken. Daarop werd alleen een
uitzondering gemaakt, als de nieuwe leve
rancier de schuld aan den eerste betaalde
en de klant dus als het ware met „lusten en
lasten" overnam.
De schoenmaker in vroegere eeuwen.
Een van de meest bekende leden van het
Haarlemsche schoenmakersgild is Jan Ba-
rendse, of Jan de Lapper, geweest. Deze 17de
eeuwer oefende in het huis aan het Spaarne
op den hoek van de Hoogstraat, zijn bedrijf
uit. Maar af en toe lokte de zee hem aan.
Zoo nam hij deel aan een zeeslag onder
admiraal Tromp. Toen het schip, waarop
hij als matroos diende, te midden der vij
andelijke schepen gekomen was en niet
alleen de kapitein maar ook de officieren
gevallen waren, wilde de bemanning het
schip aan den vijand over geven. Maar daar-
ging Jan de Lapper niet accooró. Hij dreigde
zoo wil de overlevering de lont in het
kruit te steken, als de bemanning niet wilde
doorvechten. Jan werd daarop tot kapitein
uitgeroepen en wift inderdaad de vijanden
van zich af te schudden en het schip be
houden in de haven van Terschelling terug
te brengen. Tromp onderscheidde de Lapper
met een gouden medaille en f 250.
Voor dit geld kocht onze schoenmaker
leer en hij ging in zijn pothuis aan het
Spaarne weer ijverig schoenen lappen.
Later voer Tromp eens door het Spaarne
toen hij naar Den Haag reisde. De Melkbrug
(toen nog Vischbrug geheeten) was gesloten,
zoodat de zeeheld even moest wachten. Hij
zag toen Jan de Lapper voor zijn pothuis
schoenen lappen, waarop hij hem toeriep:
„Jan, jij in je pothuis, terwijl de trom voor
's lands vloot slaat?"
„Ja", zei Jan, „ik kan nu niet meer als
matroos uitvaren, omdat ik den laatsten keer
als overste ben binnengekomen".
„Wil je dan als officier uitvaren?" vroeg
Tromp.
Jan zei: „Neen admiraal, kapitein of
schoenlapper!"
8 dagen later moest Jan in den Haag
komen, waar hem verteld werd, dat hij als
kapitein moest uitvaren op het oorlogsschip
„de Maarseveen".
In het eerste gevecht "waaraan hij toen
deelnam werd zijn linkerann afgeschoten. Na
verbonden te zijn, liet hij zich aan den mast
vastbinden en commandeerde zijn schip ver
der, totdat een tweede kogel hem doodelijk
trof.
Een gedenksteen in het huis aan het
Spaarne herinnert aan het bestaan van den
Haarlemschen zeeheld, die tevens schoen
lapper was,
Oude modellen van schoenen.
Wij geven de afbeelding van eenige schoen
makers-attributen, voorkomende op grafzer
ken in de Groote Kerk, afkomstig van het
St. Crispijn- of Schoenmakersgild.
Op de grafsteen is gebeiteld:
Hier lighen die ons Gilt
Tot lesten onderhielde,
Totdat de wreede dood
Haer swacke lijf ontsielde.
Bovendien het jaar 1666.
Wanneer wij de schoen- en laarsmodellen
aandachtig bezien, dan zeggen wij, lettend op
de modellen van onzen tijd, „er is niets
nieuws onder de zon". Het was toen blijkbaar
als nu een opeenvolging van de denkbare
modellen: lage en hooge schoenen, tenslotte
ook de nóg-hoogere laars. Ook de hakken
zijn niet veel veranderd, laag, hoog en extra
hoog!
In het werk van den schoenmaker heeft de
machine wel een gewijzigde werkmethode ge
bracht. Het nieuwe werk wordt nu bijna uit
sluitend op de fabrieken gemaakt, waar d*
machines den arbeider bijna al het werk uit
de hand genomen hebben. Onder de particu
liere schoenmakers zijn er weinigen die zich
aan het maken van schoenen naar maat
wagen. Slechts eenigen hebben zich daarin
gespecialiseerd. Zij hebben tot klanten men-
schen die geen fabrieksschoenen kunnen dra
gen omdat zij gevoelige of abnormale voeten
hebben. Het gros van de schoenmakers ver
dienen het brood met het herstellen van
schoenen, het opzetten van nieuwe zolen en
hakken en het repareeren van het bovenwerk.
In den laatsten tijd is er onder de schoen
makers een streven naar grootere vakbe
kwaamheid. Het rijksdiploma heeft daartoe
bijgedragen.
Ook bij het herstellen van schoenen wordt
van de machine geprofiteerd. Aanvankelijk
was dit alleen de naaimachine, maar nu zijn
er ook al schoenmakers die voor het verzolen
de hulp van de machine hebben ingeroepen.
Wfj wezen er reeds op, dat in vroeger
eeuwen het schoenmakersgild to Haarlem
machtig was en veel leden telde. In verhou
ding zijn er nu minder schoenmakers in onze
stad, maar dit wordt verklaard uit het feit.
dat vroeger alle nieuwe schoenen ook hier ter
stede gemaakt werden. Nu komen die uit de
Langstraat en andere centra van schoen
fabrieken.
C. J. VAN T.
DE „BOOTLEGGERS" VAN
BERLIJN.
Deze geschiedenis zou eigenlijk als volgt
moeten beginnen:
Over de donkere straatwegen rollen zware
vrachtauto's naar Berlijn. Van tijd tot tijd
stoppen ze voor een huis. De inzittende hel
pers springen er uit en beginnen tonnen
en kisten af te laden. Van den hoek eener
naburige straat hoort men een schupo-
patrouille opmarclieeren. De mannen sprin
gen ijlings op hun vrachtauto terug, de
motor zet aan en de wagen verdwijnt in de
duisternis. En als de politie ter plaatse komt,
is alles eenzaam en verlaten.
Deze romantische geschiedenis heeft het
voordeel, waar te zijn. Het sleutelwoord om
te verstaan is: alcoholsmokkel.
De meeste groote steden heffen namelijk,
naast de alcohol belasting van het rijk (22
pCt.) nog een gemeentelijken accijns. Tc
Berlijn bedraagt deze accijns 10 pCt. Ten
einde het incasseeren van dezen accijns te
vereenvoudigen, hebben staat en steden over
eenkomsten met de brouwerijen en distil
leerderijen getroffen. Deze betalen den ac
cijns inééns, en laten dan door hun af
nemers (de koffiehuizen en restaurants) die
sommen in t klein terugbetalen.
Geen wet is zoo vernuftig, of er worden
slimme koppen gevonden die er een middel
op vinden om ze te ontduiken.
En in het onderhavige geval is het middel
het volgende:
Op het platteland wordt geen gemeente
accijns geheven. Nu laat men door drank
slijterijen van het platteland reusachtige
hoeveelheden bier en alcoholhoudende dran
ken en likeuren bestellen; door de leiders
van de smokkelorganisatie worden de hoe
veelheden aldaar bij nacht afgehaald en aan
de Berlljnsche enz. cafê*s afgeleverd, 'cöe
dan een vergoeding aan de smokkelaars moe
ten betalen, welke vergoeding echter veel
minder bedraagt dan de 10 pCt. gemeente
accijns.
Lieden uit het vak schatten het accijns-
bedrag over het heele land voor het Jaar
1931 op vijf milliard mark.
DE VRIJGEZELLEN HEBBEN
HET GEDAAN.
Een regeeringsambtenaar van den staat
Detroit heeft statistisch vastgesteld, dat vrij
gezellen slechtere menschen zijn dan de
getrouwde mannen. Van 200.000 mannen, die
gedurende de laatste 7 jaren in zijn district
gearresteerd zijn, waren, naar hij meedeelt,
de meeste vrijgezel.
Het aantal vrijgezellen, dat wegens land-
looperij werd gearresteerd, is elf maal groo-
ter dan dat der echtgenooten.
Onder de roovers en bandieten kon men
zes keer zoo veel, onder de hasardspelers drie
maal meer, en onder hen, die veroordeeld
werden wegens onbehoorlijk gedrag waar
onder openbare dronkenschap twee en
een half maal zoo veel vrijgezellen dan ge
trouwde mannen tellen.
Hij komt tot de conclusie, dat over het
algemeen vrijgezellen veel lastiger staats
burgers zijn, dan de huisvaders.
Of voor ons land deze conclusie ook op
gaat.
UIT DEN GOEDEN OUDEN TIJD.
Het was in den goeden, ouden tijd, dat
mondigen en onmondlgen zonder veel om
slag door hun ouders uitgehuwelijkt werden.
Zoo had men den veertienjarigen Hertog van
Richmond op zekeren dag voor het altaar
gesleept, waar hij trouwen moest met de
even jonge Lady Cadogan. De jongen
schreeuwde en stampte, doch niets hielp, hij
moest trouwen.
De wittebroodsweken brachten beiden
echter afzonderlijk in de speelkamer door,
waar zij het doorgestane spoedig vergaten.
Jaren verliepen en de intusschen meer
derjarig geworden hertog die lang in het
buitenland vertoefd had, keerde naar Londen
terug. Toen hij kort daarop de opera bezocht,
viel hem een jonge, wonder mooie vrouw op.
waarvan hij geen blik kon afwenden. Het
was zijn ega, die hij sedert zijn trouwdag
niet meer gezien had.
Fabrieken van buitenlanders
in Engeland.
(Van onzen correspondent)
Welwyn Garden City (uitspraak Wellin) is
een van de beste en fraaist aangelegde tuin
steden ten noorden van Londen. De stad is
niet. als in de meeste gevallen van dezen
aard, op een koopje en slordig ontworpen.
Men begon met er een flink stuk aantrekke-
lijken grond met veel boomen voor uit te
zoeken. De huizen werden ontworpen in har
monie met de omgeving. De onderneming is
altijd in zorgzame handen gebleven. Ber
nard Shaw spreekt met lof over Welwyn
Garden City; maar dat is misschien niet be
langeloos want hij heet financieel bij de on
derneming geïnteresseerd te zijn.
Deze tuinstad, die altijd de belangstelling
van Londenaars heeft gaande gemaakt, heeft
nu extra belangstelling gekregen, omdat bui-
tenlandsche fabrikanten, die hier willen ko
men produceeren om over de belemmering
van reeds opgerichte tariefmuren en nog te
verwachten tariefmuren heen te komen, het
oog hebben laten vallen op terreinen daar.
Het heet dat het bestuur van Welwyn Gar
den City niet minder dan vijftig aanvragen
om inlichtingen voor het stichten van fabrie
ken heeft ontvangen. Vertegenwoordigers
van Duitsche, Fransche, Hongaarsche, Zwit-
sersche, Belgische en Amerikaansche onder-
dernemingen zijn er geweest. En de mees
ten willen haast maken met den bouw van
hun fabrieken en terstond de productie van
lucifers, metaalwaren, wollen goederen, ver
duurzaamde levensmiddelen, lederwaren, pa
pier, schoenen, chirurgische instrumenten,
electriciteitsartikelen enz. beginnen. Daarbij
verrijzen in deze omgeving ook steeds meer
fabrieken van binnenlandsche producenten.
Er schijnt echter geen gevaar te bestaan dat
Welwyn Garden City een typische Engelsche
fabrieksstad zal worden, zooals men ze tot
schande van een vroeger geslacht in Enge-
land's Black Country aantreft. Het bestuur
van de tuinstad wijst niet alleen de fabrie
ken haar speciale plaats aan. maar stelt te
vens elschen betreffende de inrichting, den
stijl en de woningen der arbeiders, die voor
altijd zullen verhoeden dat een fabriek eert
landschap en de woonstad zal ontsieren of
met rook-spuwende schoorsteenen zal bezoe
delen. Dat bestuur stelt zic-b op het even juis
te als thans praktische standpunt, dat, met
de middelen, welke de moderne techniek
verschaft, een fabriek noch onooglijk noch
een bederfster van landelijk schoon behoeft
te zijn.
Wat de invasie der buitenlandsche fabri
kanten verder betreft hoort men weinig van
hun onmiddellijke voornemens. Het verschijn
sel is als zoodanig niet nieuw. Men heeft er
oude voorbeelden van in de auto-industrie.
Zoowel Citroën als Ford hebben al lang fa
brieken in Engeland en Citroën is in elk ge
val naar Engeland gekomen voor productie
om dc invoerrechten van 33 1/3 percent ad
valorem op auto's te ontgaan. De nieuwe
lingen zullen de positie nu wel mLnder ge
makkelijk vinden. In de eerste plaats zijn
zij getuigen van een naar men weet met bij-
zonöeren geestdrift en met klaarblijkelijk
ruime beurs gevoerde reclame-campagnc voor
Britsche goederen. In de tweede plaats vin
den zij, naast deze binnenlandsche concur-
centie. ook buitenlandsche concurrenten, die
dezelfde gedachte hebben gehad en aanstal
ten maken hier te komen produceeren. Toch
zetten zij door. Een Duitsche fabriek van
lederwaren heeft al een groot gebouw ge
kocht in Oldham (want men beperkt zich
niet tot de omgeving van Londen), dat zij
laat verhuren voor haar doel. Andere bui
tenlanders hebben terrein gekocht of ge
huurd in Liverpool. De buitenlandsche spe
cialisten in de vervaardiging van dc ver
schillende zaken moeten aan Britsche arbei
ders hun „tricks of the trade* 'onderwijzen.
Want een voorwaarde voor vergunning tot
installatie zal wel zijn dat men Britsche
werkkrachten moet nemen. En dat is ook
blijkbaar het voornemen van alle buitenland
sche fabrikanten. Dat belooft veel voor de
Britsche werkloozen. In alle opzichten schijnt
deze nieuwste beweging van internationalen
aard in industrie gunstig te zijn. Zoo ze al
geen grenzen wegneemt, ze moet wel helpen
het kwaad dat alle landsgrenzen bezitten,
weg te ruimen en het besef van 'onderlinge
onmisbaarheid der naties te ontwikkelen.
Het is een lichtpunt.
A. K. VAN R.
.Van Pager Alam en Benkoelen.
Kijkje in Nieuw Banjoemaswaar dc Merapi-kolonisten zich vestigden.
Pager Alam heeft zich den laatsten tijd
ontwikkeld tot een der belangrijkste plaatsen
van de Palembangsche Bovenlanden. Gelegen
op ongeveer negenhonderd Meter hoogte,
heeft het een gezond koel klimaat, terwijl bo
dem en luchtgesteldheid zich zeer goed leenen
voor de cultuur van koffie, thee en kinabast.
Wij gaan een kijkje nemen op de onder
neming, rijden naar beneden door de koffie,
omhoog door de kinabast en door de thee
weer terug. Als wij thuis komen hebben we
juist 62 Kilometer afgelegd en niet eens de
uithoeken der plantage bezocht. Wat een uit
gestrektheden! Wat iS er op zoo'n plantage
veel te doen aan het kappen van het oerwoud,
beplantbaar maken van den grond, wegen
aanleg voor aanvoer en afvoer van menschen
en materiaal, bouw van woningen voor de
van heinde en ver bijeengebrachte koelies,
verzorging met levensmiddelen en goed drink
water, hospitaaldienst en zelfs de vermake
lijkheden als gamelang en wajangspel, soms
zelfs een bioscoop zijn eigendom en zorg der
onderneming.
Wat moet er al niet gebeuren voor de kina
bast ter verscheping klaar ligt naar de fa
brieken, die er de koortswerende kinine uit
zullen bereiden.
Op den terugtocht rijden wij nog even langs
een paar van de groote steenen beelden, die
verspreid over de Pasemah hoogvlakte ge
vonden zijn. Merkwaardige figuren zijn het,
waarvan ik het evenbeeld op mijn omzwer
vingen nog nooit aantrof. Typische neger
koppen. Geüniformeerde ruiters, die een opge
tuigden olifant rijden. Gebrilde figuren met
dikken ronden kop, die blijkbaar als Iioek-
steenen van een praalgraf hebben dienst ge
daan.
Voort gaat het weer door heuvelachtig ter
rein tot de boorden van de Moesl bereikt zijn.
Steeds verder stroomop tot de machtige ri
vier een bergstroom begint te lijken en vele
aardstortingen en primitieve hulpbruggetjes
ons doen zien, dat wij weer op nieuwe wegen
belanden. Ook hier moest, (wat in Sumatra
vaker gebeurt) een oud traject, waaraan reeds
veel geld was besteed, worden opgegeven om
dat voortdurende aardverschuivingen den
weg bijna steeds onbegaanbaar maakten. Nu
wordt het langs de rivier geprobeerd, maar
het heele Sumatraansche gebergte is zoo ge
weldig verweerd, waarschijnlijk niet alleen
door tropische regens en hooge. zonnetem
peratuur, maar ook door heete vernietigende
dampen, die zich door het gesteente omhoog
werkten, dat overal verweeringslagen van
zeer groote dikte zijn ontstaan, die bij watcr-
verzadiging zeer gemakkelijk afschuiven. Dus
kronkelt de weg. vertoont allerlei plotselinge
stijgingen en dalingen en het resultaat is een
gemiddelde snelheid van 25 in plaats van 40
Kilometer per uur en dus twee uur lang in
pikdonker rijden langs onbekende wegen, door
oerwoud en voorgebergten. Een mooie sport,
maar vermoeiend.
Van Kepahiang naar Benkoelen is slechts
zestig Kilometer, maar wij hebben er weer
zes uur over gedaan. Eerst naar duizend Me
ter hoogte,dan afdalen door zwaar oerbosch in
lange zigzagslingers met af en toe prachtige
vergezichten over de vlakte en de baai van
Benkoelen. dat merkwaardige plaatsje, dat
zoo lang het middelpunt van de Engelsche
bemoeiingen in Sumatra is geweest. Behalve
het Engelsche kerkhof is het mooi bewaarde
fort wel zoowat de eenige bezienswaardigheid,
maar ik had er nog een interessant afspraak-
Je met den assistent resident, namelijk om
mij de Merapi kolonisatie te laten zien. En
zoo togen wij den volgenden morgen weer in
volle vaart Noordwaarts om een zestigtal
Kilometers verder landwaarts in te buigen
tot waar ook weer blauwe vulkaanvormen in
de verte oprezen en groote ladangvelden en
verlaten sawah's als het ware riepen om nieu
we bewoners. Magelang Baroe (nieuw Mage-
lang) staat op een bord langs den weg en wij
rijden langs kleine huisjes, bijna verscholen
onder de hoog opgegroeide tapiocca. Veel
drukte langs den weg en wij stoppen bij den
passar, want het blijkt marktdag te zijn.
Overal prettige vroolijke gezichten; flinke wel
doorvoede menschen van allerlei leeftijd. Als
d A. R. met hem praat over hoe hot gaat en
hoe het daarginds was, komt er we! eens even
een zorgvolle trek op het gelaat, vooral der
ouderen, meer de jongeren voelen zich reeds
heelemaal senang. En dat geeft juist- deze ko
lonisatie zooveel meer kans van slagen dan
elke andere, dat heele gezinnen, heele dorpen
overgeplaatst zijn in dc nieuwe omgeving en
dat de ouden van dagen bij de hand blijven
om de voortvarende jongeren met raad cn
daad bij te staan.
Verder! Naar Banjoemas Baroe. Daar heeft
de regeering even moeten helpen met den
bouw van eenvoudige huisjes, maar sommige
daarvan zijn door de bewoners al aardig ver
groot. Bij een der jonge Javaansche kam
ponghoofden gaat juist een knap Jong vrouw
tje binnen met een zwaren mand op den rug,
die gedragen wordt aan een band van boom
bast. om het voorhoofd. Dat kan geen Ja
vaansche zijn! En wanneer reeds na zoo'n
korten tijd gemengde huwelijken plaats heb
ben tusschen kolonisten en oorspronkelijke
bewoners, dan zal deze kolonie slagen en zul
len misschien straks uit vrijen wil nog vc!c
gezinnen volgen. En dat is noodig. Java heeft
een jaarlijksche bevolkingstoeneming van zes
honderdduizend zielen en dat is een der
grootste zorgen van cms Gouvernement. Tot
nu toe gelukt kolonisatie slechts met moeite
en dan bij tientallen. Thans worden daar vele
honderden liefderijk ontvangen. Moge het
later met duizenden zoo gaan ook zonder dat
eerst geweldige rampen het noodzakelijk ma
ken. reddend op te treden. Er is nog ruimte
genoeg op Sumatra. Als het Gouvernement
kan blijven zorgen voor wegen en verbindin
gen, kan met behulp van Sumatra alles zich
ook voor het overbevolkte Java nog ten goede
kecren.
VAN DER SLEEN.
ALTIJD BLOEIENDE ROZEN-
SOORT.
De „Science News Letter" van Washington
deelde onlangs mede, dat in de Vereenigde
Staten het eerste plantenpatent verleend is
geworden, namelijk aan den bloemenkwec-
ker Hcnry F, Boscnberg, voor een altijd
bloeiende rozensoort, die „New Dawn" (Nieuw
Morgenrood) gedoopt werd.
In een collectie „Van Flect"-rozen werd
namelijk een abnormale struik gevonden, die
twee seizoenen na elkaar onder zorgvuldig
toezicht gekweekt werd, eer men beproefde
hem voort te planten. Toen nu planten, die
door enten of door stekken daaruit Re won
nen werden en reeds van het eerste jaar af
bestendig bloeiden en in bloei bleven, en
toen de stekken van dc jonge planten
wederom dezelfde eigenschappen vertoon
den, besloot men daaruit, dat men met een
nieuwe soort te doen had een terugkeer naar
de oude Van Flcet-rozcn zoo godc als niet
meer te vreezen was.
..Dc roos aldus Boscnberg wordt nu
sedert vier jaar gekweekt, en onder de dui
zenden exemplaren die wij hebben nagegaan
heeft zich geen enkele neiging vertoond naar
een terugkeer tot de oude soort, die maar
eens in 't jaar bloeit.
Dorp Patik, achter. Benkoelen, vxiar de Merapikolonisten welwillend werden
ontvangen.