HET HAARLEMSCHE STADSBEELD. Over den Atlantischen Oceaan. Brand in vroeger tijd. Uitbreiding van de steden. Van alles en nog wat. Hoe het eens was. Hoe het geworden is. Het Zijlhek naar een teekening in 1865 gemaakt. Van Scylla en Charybdis tot Zwervende Continenten. De wintercampagne Is voorbij. Met Paschen hebben wij fijn gekampeerd in Limburg met de kinderen en nu begint het zwei .:leven weer. Voorloopig nog maar niet aan een ar men zwerver denken hoor! Want ik zit op een der mooiste en geriefelijkste schepen der Nederlandsche vloot, op de Colombia der Kon. Nederlandsche Stoomboot Mij. op weg naar Curacao. Dat was de eerste verrassing van deze reis, dat de schepen op deze zoo weinig besproken lijn in comfort en degelijk heid de groote Oost Indië-vaarders haast nog overtreffen. Wat dunkt u bijv. van een overdekt zwembad met op temperatuur ge bracht water in de koude Westenwinden van het kanaal of van een partijtje tennis, echt tennis met rackets en ballen midden in den drie duizend meter diepen Atlantischen Oceaan, die nog zooveel raadselen inhoudt, waaraan de meesten, die hem bevaren, niet denken. De landrat, die pas voet aan boord zet, gelooft steeds, vermoeid en overwerkt als hij meestal is, dat juist zijn schip slingert als een kameel met vier ongelijke pooten, maar wanneer de frissche zeelucht en de goede verzorging een paar dagen hun werk heb ben gedaan, dan komen de zeebeenen van zelf. In de Noordzee hadden wij het slecht. Die venijnige „stijve bries", zooals een zee man alles noemt, wat tusschen windkracht 2 en 10 ligt, deed met behulp van eb en vloed al het mogelijke om ons het leven onaange naam te maken, maar de gezamenlijke na tuurkrachten legden het toch weer af tegen de goede zorgen van Mij. en bemanning. Merkwaardige hoek toch, dat Kanaal! Wij liggen voor anker in de haven van Boulogne op een paar honderd Meter van den Zuid- pier, waarop een vuurtorentje staat en waar onder langs een werktreintje puffend voort rolt. Groote klodders zeewier hangen omlaag langs den muur en als ik even naar dit too- neeltje heb staan kijken, dringt het plotse ling tot mij door, dat het zeewier zeker nog een meter hooger groeit dan de schoorsteen rand der locomotief van Het treintje. En zeewier groeit steeds tot even onder de hoogwaterlijn. De werkende arbeiders ver oorloven een juiste schatting. De zee staat ruim zes meter onder de vloedlijn. Wij gaan onze post verzorgen, wat eten. wat opruimen in de hut en als ik een uur of vier later weer aan dek kom, slaan schui mende golven af en toe over den voet van den vuurtoren envan het zeewier is niets meer te zien. Zes meter in vier uur tijd! Dat is eb en vloed in het Kanaal! En nu komt de groote Oceaandeining rustig aanrollen in de verte en toont schuimende witte koppen bij de nadering van ondiepten of strand, daar, waar een paar uur geleden hier en daar rotsblokken boven het door den wind ruig bewogen water, opstaken. Dat be gint op Oceaandeining te lijken. Wij hebben den haringvijver verlaten. Die zware deining zal dagenlang heenrollen langs het schip, het doen rijzen en dalen, maar het ademen van het wereldmonster, eb en vloed, zal on gemerkt langs ons heengaan. Het ademen van het wereldmonster! Is het een wonder, dat de oudste zeevaarders van alle volken, Noord en Zuid, die regelmatige zwelling van den boezem van den Oceaan, toeschreven aan de ademhaling van een hunner mythi sche monsters? Of ge oude Noorsche sagen napluist, dan wel Homerus leest, het is al tijd hetzelfde en toch weer anders, vaak on begrepen ook in den tegenwoordlgen tijd. Want wie, die ooit aandachtig Homerus gelezen heeft, kan nalaten bij zijn beschrijving van Scylla en Charybdis aan eb en vloed te den ken. wat trouwens Strabo al keurig heeft op gemerkt. En welke zwerver weet niet, dat daar waar men zich tegenwoordig Scylla en Charybdis denkt, in de straat van Messina, dat juist daar eb en vloed geen rol spelen. Pas in de straat van Gibraltar leerden Phoe- niclërs en Grieken de verschrikkingen van den Oceaan kennen. Daar loerde het mon ster, dat velen verslond en ook door Homerus zoo duidelijk geteekend werd. Wat toch is het geval? Scylla en Charybdis worden be schreven als de grootste gevaren die de scheepvaart bedreigen. Sinds oeroude tijden is er een druk scheepvaartverkeer geweest in de straat van Messina, maar er is nog nooit een schip vergaan! Althans niet dooi de stroomingen of draaikolken. Tedereen kent zo. weet. ze te vermijden of te door staan. Werkelijk gevaar is er daar niet. dat zal elke schipper u vertellen! En er is meer. Waar zijn de „twee rotsen, waarvan de eene met wit spitsen top aan de hemelen raakt"? Niets van te vinden in de buurt van Messina en den typischen vorm van de rot-s van Gi braltar kent iedereen. Daar is ook een grot. die even verder door Homerus genoemd wordt: „een beschaduwde holte, naar den avond gekeerd" enz. En nu verder, als Gibraltar met Charybdis identiek is, wat is. dan de Scylla, het „zee monster met twaalf afschuwelijke klauwen, met zes halzen van ongeloofelijke lengte", dat geen schepen verslindt, maar wel dolfij nen en grooterc dieren, zelfs menschen grijp: uit de voorbijvarende schepen? Is het toeval, dat juist in de omgeving van Gibraltar zoo vaak reuzen inktvisschen worden gezien, kraken, achtarmen, met griezelig slingeren de grijparmen van ettelijke meters lengte, waarvan ook ln hïstorischen tijd bekend is, dat zij badenden omlaag hebben getrokken, menschen uit roeibooten hebben gehaald en op het voordek van grootere zeilschepen soms een strijd op leven en dood hebben ge voerd met de bemanning! En wat zochten die oude zwervers daar buiten de Zuilen van Hercules, zooals in die tijden de rotsen van Centa en Gibraltar werden genoemd? Atlan tis soms? Het groote verzonken vasteland uit vroeger tijden, waarvan Plinius ons nog bij overlevering vertelt. Ik geloof er niets van, een eiland mag er geweest zijn, maar een groot continent, dat niet, dat blijkt te dui delijk uit het onderzoek van den zeebodem en van de kustlijnen van den Atlantischen Oceaan. Neem maar eens een wereldkaart voor U van het Westelijk Halfrond en bekijk de kustlijnen eens van Europa, Afrika en Noord en Zuid Amerika. Nog beter, teeken ze even na, knip ze uit en leg ze tegen el kaar, bedenkende, dat onze kaart eigenlijk geen juist beeld geeft omdat een boloppervlak door vergrooting der pooldeelen tot een plat vlak is uitgevouwen. Leg nu Cap. San Roque op Fernando Po aan de kust van Kameroun en zie wat er verder gebeurt. Met een beetje buigen en draaien vleien de kusten van beide continenten zich tegen elkaar. In het Noor den gaat het iets minder vlot. Senegal komt tegen de Caraïbische Zee. De landengte van Panama blijkt iets uitgerekt. Als Baffius land iets naar Zuid en verder iets naar West verschoven wordt, past Groenland heel aar dig tusschen Canana en Noorwegen. En is dat nu alleen toeval? O, neen. Let eens op hoe nu de diamanten van Brazilië vlak naast die van Rhodesia liggen en zie hoe het Roerkolenbekken, dat zich in Euror pa laat vervolgen over Luik en Zuid Enge land tot waar de rotsen van Cornwallis loodrecht afbreken in den Atlantischen Oceaan, zich voortzetten op Amerikaanschen bodem of er geen wereldzee tusschen golfde. Sterker, onze Nederlandsche geologen heb ben gevonden, dat de opeenvolging der fos- sielvoerende gesteenten aan de Goudkust de zelfde is als aan de Noordkust ven Brazilië en zelfs dat de plant- en dierresten daarin tot dezelfde soorten behooren. En zoo hoo- pen zich de bewijzen op, dat de Atlantische Oceaan niets anders is dan een jonge spleet in het buitenste steenkorstje van onze aarde en dat eenige honderdduizenden jaren gele den die spleet is ontstaan en steeds wijder is geworden. Eurasia drijft weg in Zuid- Oostelijke, Amerika in Zuid-Westelijke rich ting. Groenland drijft elk jaar een twintig tal meters verder van Denemarken af, dat is het laatste resultaat van Wegener's tocht door Groenland, die hem het léven kostte. En wij weten nu, dat de vastelanden geen vaste landen zijn, maar rondzwerven over de oppervlakte der aarde. Midden in den At lantischen Oceaan is nog een richel zicht baar. waar een Europa en Amerika uit el kaar zijn gegaan. Ik schrijf dit op den 30sten breedtegraad boven de Delphin ridge. De zee is diep blauw maar telkens passeeren wij groote drijvende velden van zeewier. De Sargasso zee. In lange gele lijnen met den wind heen en weer drij vend, verzamelt zich hier alles wat door branding cn passaatstroomen wordt losge rukt en meegevoerd. En onze gedachten gaan terug naar Jules Verne en Kapt. Marryat en wij trachten ons in te denken in den toe stand der zeilschepen, die hier, reeds kam pende met wisselende zwakke winden, steeds meer in hun vaart werden gehinderd, steeds sterker aangroeiden. Hoe voedsel en drink water ras verminderden. Hoe nood voor oogen stond en vaak kwam. Hoeveel sche pen en schepelingen rusten hier op den bo dem van den Oceaan? Wij weten het niet. Het water ruischt langs den boeg. Onze 8000 paardekrachten stuwen het mooie schip krachtig voort; langs en door de wiervelden. Lekker zwemmen, dan een heerlijke douche, een schoon wit pakje en een menu van ne gen gangen. De tijden veranderen. En ik heb het goed. VAN DER SLEEN DE ZIJLBRUC. HOEVEEL FILMS WORDEN PER JAAR GEMAAKT? Wist u. dat er wel vijf en dertig a veertig filmstudio's in en om Hollywood zijn en dat het dagen zou kosten om ze alle met een bezoek te vereeren? In deze studios worden meer dan 800 pro ducties per jaar afgewerkt. Hoeveel tijd en geduld zou er voor noodig zijn. om al die kilometers film te zien afdraaien? In Fox Movietone City worden jaarlijks plus-minus 50 films vervaardigd, behalve het klanknieuws er. de korte films. Er zijn studios o.a. de Harold Lloyds, die één film per jaar maken Chaplin- maakt er slechts één in de twee of drie jaar Fox Film heeft over de duizend menschen vast aan zijn studios verbonden. De teekening uit het verleden geeft het Zijlhek te zien zooals dit in 1865 was. De Zijlpoort was al eerder gesloopt. Veel fraais is hier niet verloren gegaan. Hoe Middelharnis brandde in 1778. Wordt er tegenwoordg brand gesigna leerd, dat staan er direct middelen tot be strijding van het vuur ter beschikking: een stad zal wat beter voorzien zijn en wat mo derner en sneller verovermiddelen hebben, maar ook een klein dorp heeft tegenwoordig een goede karts, met eigen middelen de brand tegen te gaan. En anders kan er al tijd om hulp uit omliggende gemeenten ge vraagd worden. Maar vroeger? Voor mij ligt een gedicht, ge-maakt op den brand van 4 Jund 1778, toen het dorp Middel-hamis (Z.H.i voor een groot deel werd verwoest. Een van de ooggetuigen, waarschijnlijk de schoolmeester of de kos ter, heeft met zwierige krulletters, die tegen het einde toe steeds eenvoudiger worden, zijn impressies bij dien brand opgeschreven, 't. Is een kostelijk stukje historie geworden. We zien alles duidelijk voor ons gebeuren. Helaas kan ik het heele vers niet overschrij ven; 't begint dan met een lofzang op de hemelsche barmhartigheid, dlei echter op haar tijd wel eens kan verkeeren in „ge- regte toorn". Want de dichter moet een vroom man geweest zijn, en ziet in dien brand oen welverdiende straf voor het «dorp Middelharnis. Dan beschrijft hij zijn ont waken (het gebeurde 'snachts): „Wij hoorden op de straat een jammerlijk geschrey. Elk riep in desen Noot: o Heere, staat ons bij. Want so het U behaagt dat dese Brant doorgaat, so moet ik nu voortaan vernagten op de Straat."' Het heele dorp liep uit en aan blusschen werd blijkbaar niet gedacht. Wel werd de brandklok geluid. Het vuur verbreidde zich snel: „het. was al vier en vonken wat het oog maar sag", zegt het gedicht. De lucht was even rood als het vuur en toen er ein delijk sprake was van blusschen, ja toen kwam het mooiste van alles: „wij hadden tot ons Leet twee spuyten, veel ln naam, maar beyden waren sij op die Tijt onbequaam (onbruikbaar) zegt de dichter! Dan laten ze laconiek de brand voor wat hij is, en redden wat er nog te redden valt. Alles wordt naar buiten ge sleept. In tusschen gaat het vuur natuurlijk verder, maar gelukkig bedaart dan ,,'s He mels toorn", en gaat de wind ligigien, terwij-l dan ook de dorpelingen uit de nabije ge meenten te hulp komen. Die buren komen dan te hulp „met tranen ir. de Oogcn, met spuyten seer bequaam en alles ongeschon den. die waren buyten Noot beproefd en egt bevonden". Blijkbaar hadden dus de an dere gemeenten wél geregeld brandweer- oefeningen gehouden. Tenslotte worden ze dan met vereende krachten het vuur meester. Zeven schuren en vier huizen zijn totaal verbrand en ver scheidene woningen door water en vuur be schadigd. Maar de maker van het vers is toch érg blij dat het zoo goed afliep, al hoopt hij niet te spoedig op een herhaling. „De Heer bewaar voortaan u altemaal voor brant, hij doe u vijlig sijn, hij dek u met sijn hant, en Middelharnis hij verder ook behoede, en die gelede Schaad met Segen weer vergoede." Met deze wensch eindigt dan het merk waardige gedicht. L. S. Iets over waaiers: De kerkelijke waaier. In vroeger eeuwen was bij de Katholieke kerk het z.g. flabellum in gebruik, een ron de, opvouwbare waaier op een langen steel, die gebruikt werd om tijdens den dienst de vliegen en muggen van de hostie weg te jagen. Het flabellum is oorspronkelijk in het Oosten gebruikt en was daar natuurlijk noo dig ook, maar later is het gebruik ook in het. Westen overgenomen en had toen zijn beteekenis verloren. Maar heel lang zijn deze glabella in de kerk-inventarissen te vinden geweest. Een van de alleroudste be kende exemplaren is in Florence en schijnt uit de 9de eeuw te dateeren. 't Is een fla bellum uit de abdij van Tournus in Frank rijk. en als materiaal voor den waaier is be schilderd perkament gebruikt. Dan heeft de kathedraal van Monza nog een dergelijken waaier, waarvan beweerd wordt dat het een geschenk is van een Lombardische vorstin en ook, dat het al van 590 ls! Dat schijnt nog niet vast te staan, overigens, maar zeker ls het dat beide exemplaren, te Florence en Monza, heel oud zijn. Na de kruistochten kwamen er andere mo dellen in gebruik: de waaier voor privé- gebruik bestond nog bijna niet, maar wel werd het mode, om zoo'n langstelig exem plaar, soms heel kostbaar, in de huiskapel te pronk te zetten. De stelen waren prach tig bewerkt van ivoor, kostbaar uitheemsch hout, vaak zilver en goud. De voorstellingen waren aan de kerkgeschiedenis ontleend, evenals die op de waaier zelve. Vliegen en motten, die het altaar omzwermden waren natuurlijk niet te vinden in het koele Wes- tersche klimaat, maar nog heel lang heeft de kerkwaaier, het „flabellum ad muscas a sacrificiis abigendas (waaiertje om de vlie gen van de heilige handeling weg te jagen) zich ln de kerk-inventari* "\jti weten te hand haven. Toen de waaier zijn plaats in het we reldlijk leven ging innemen, is dat gegaan via den ouden kerkwaaier-vorm, zoodat de vorsten uit de late Middeleeuwen zich door bedienden met een soort flabellum lieten toe wuiven, óók om vliegen te verdrijven, doch nu geen denkbeeldige, en wel van hun rijk voorziene disch. Na allerlei metamorfoses is de waaier echter pas ln de 16de eeuw een echt, ingeburgerd gebruiksvoorwerp gewor den; maar dan ls het met de oude kerk waaier al lang gedaan. L. S. V/aar nu dc Zijlbrug is. Een nieuwe wetenschap: de Stedekunde. Het is een algemeen verschijnsel, dat over al in de wereld het platteland geleidelijk ontvolkt wordt en dat de steden ee"n magne- tischen invloed op de boerenbevolking uit oefent. Op het einde der vorige eeuw werd dit in Frankrijk b.v. bijna een ramp voor den land bouw en toen schreef de bekende Fransche schrijver, René Bazin, zijn beroemd boek: „La Terre qui meurt", waarin hij op aangrij pende wijze die neiging, dien drang naar de stad van de landbouwersbevolking beschreef. Maar welk een omvang dit verschijnsel heeft aangenomen, wordt eerst duidelijk, als men weet, dat sinds 1872 het aantal steden met 100.000 of meer inwoners meer dan ver drievoudigd Ls, zooals Prof. Victor Déznal in zijn onlangs te Brussel verschenen werk „Ur banisation du monde" mededeelt. In 1872 bedroeg dit aantal 164: in 1893 was het reeds tot 270 gestegen, in 1902 tot 326 en in 1930 bedroeg het niet minder dan 522. Het totaal aantal inwoners dezer groote steden bedroeg in 1930 198 millioen 300.000, d.i. 10.6 procent van de bevolking der aarde. Wat alleen Europa betreft, spreken deze cijfers een duidelijke taal. Het aantal Europeesche groote steden be droeg in 1500 slechts zeven. Het cijfer steeg langzaam en in 1800 was het totaal nog slechts tot. 21 aangegroeid. Maar in de negentiende eeuw begon eerst goed wat men de „vlucht naar de stad" zou kunnen noemen. In 1850 was 't aantal steden met 100.000 en meer inwoners, in Europa reeds toegenomen van 21 tot 42; in de twin tig daarop volgende jaren kwamen er nog 28 bij, in de jaren 18701880 nogmaals 25 en in het tijdvak 18801896 opnieuw 26, zoodat het aantal toen 121 bedroeg. Maar in de twintigste eeuw, werkte de magneet nog krachtiger. In zes jaar tijds, 18961902, be droeg de vermeerdering 28, dus meer dan in de geheele eerste helft der negentiende eeuw. Voor 1914 vinden wij 't aantal 181 genoteerd en voor 1930 het cijfer 241. Hoe zijn nu deze steden over de verschil lende landen der wereld verdeeld? Het grootst aantal treft men aan in de Vereenigde Staten van Amerika en wel 94. Achtereenvolgens komen dan Duitschland met 53, Engeland met 45, Japan met 30. Europeesch Rusland met 25, Italië met 22 en Frankrijk met 20. Vergelijkt men evenwel de percentages der bevolking van deze landen, voor zoover deze in de groote steden woont, dan verkrijgt men een andere volgorde. Men ziet dan, dat de steden in Engeland niet minder dan 46.4 procent der geheele bevol king opgeslorpt hebben, hetgeen het hoogste percentage is. Daarna volgen de Ver. Staten, Duitschland. Frankrijk, Italië, en Japan, ter wijl Europeesch Rusland de rij sluit, daar hier nog slechts 6.7 procent in de steden wo nen, tegen 93.3 procent in de kleinere plaat sen en op het platteland. Merkwaardig is, dat ook in gebieden welke slechts ze-.r schaarsch bevolkt zijn, een op- eenhooping in de steden plaats vindt. Een sprekend voorbeeld hiervan wordt opgele verd, door Australië. De vijf groote steden van dit dominion hebben niet minder dan 50 pet. van de totale bevolking tot zich ge trokken .oi 3.125.000 inwoners. Een blik op de wereldkaart doet zien, dat de groote steden in bepaalde gebieden zijn. opeengehoopt. Het rijkste „veld" bevindt zich ln Noord-West-Europa. Het heeft den vorm van een parallelogram dat van Cardiff tot Praag en van Parijs tot Kopenhagen reikt. Op een bewoonbare oppervlakte van nauwelijks 600.000 vierk. K.M. vindt men hier 108 groote steden met 47 millioen zielen. Wat de millloenensteden betreft, hiervan heeft men er in de Oudheid ten hoogste twee of drie gekend, en wel Babylon. Rome en mis schien Ninevé. In 1900 waren er elf. met een totaal van 23 millioen inwoners, in 1913 reeds 18 met veertig millioén en in 1930 32 met in totaal 63 millioen inwoners. De buitengewoon snelle groei van de ste den heeft tot talrijke en soms uiterst moei lijk oplosbare geschillen aanleiding gegeven en tevens tot het ontstaan van een nieuwe wetenschap: de stedenkunde. Aan bovengenoemden professor Dèznal werd door den Internationalen Stedenbond opdracht gegeven voor deze nieuwe weten schap een stelselmatigen grondslag te ont werpen. NACHTEGAAL-EXPORT. Den laatsten tijd zijn er in enkele streken van Engeland, waar de nachtegalen talrijk voorkomen, weer eens klachten gerezen over het „wakker-gehouden-wor.'en-door-nach- tcgalen". En toch zal de meest prozaische mopperaar, zou hij overgebracht worden naar een land waar het nachtegaal-lied on bekend was, vermoedelijk moeten bekennen, dat hij dat lied zeer mist. Althans, dit is de ervaring van Engelsohe kolonisten in landen waarin vele prachtig- gevederde vogels aangetroffen worden, die echter niet opvallen door hun lied. Nieuw-Zeelami, waar de zalm. de forel en het hert al geïmporteerd zijn, heeft gepoogd de gebreken in het vogel-leven aan te vul len. Eerst werden fazanten en kwartels in gevoerd en nu is er ook de nachtegaal ge komen. Vier stuks zijn ongeveer vijf jaar geleden overgebracht en daar vrijgelaten. Spoedig voelden ze zich „thuis", en zongen even me- lodiues als hier bij het Julianapark. Men gelooft nu, dat ze broeden. Maggie, een paard voor een melkwagen in Londen, ■is, naar men zegt, niet alleen het oudste werkpaard in Engeland, maar ook een der oudste ter wereld. Zij is een vos-merrie, 38 jaar oud, die meer dan 20.000 maal haar rondgang gemaakt heeft. De radio. Er zijn ongeveer 34 millioen radio-toesteHen op de wereld, waarvan er zich 14 millioen ln Amerika bevinden. De concerten in de buurt, waar ik woon wettigen het vermoeden dat er daar minstens evenveel zijn. De Vogel. Bij den portier van een hotel vervoegt zich iemand, die vraagt: „Logeert hier ook een zekere Vogel?" „Jawel, meneer, op nr. 63, twee trappen, links; hij heet Vink". Een oud kakebeen. In de nabijheid van het Victoria-meer moet de leiding van een Amerikaanscbe na tuurkundige expeditie in Oost-Afrika, het geluk hebben gehad, een vermoedelijk 2 millioen jaar oud kakebeen van een voor historisch menscih te vinden; gelijktijdig ontdekte men overblijfselen van op den mensch gelijkende apen. Aan detze vondsten wordt in wetenschappelijke kringen groote beteekenis gehecht, omdat men vermoedt nu de bekende „ontbrekende schakel" ge vonden te hebben. Wanneer bloembollen planten? Proeven in Lincolnshire (Engeland) ge nomen. toonen aan dat Augustus en Septem ber de beste maanden zijn om bollen te plan ten. De Engelsche bollenkweekers.. kunnen slechts één tiende gedeelte pro- duceeren van wat het land noodig heeft. De S.O.S.-berichten In Fransche bladen wordt gewezen op het gebruik dat in sommige landen bestaat, waar bij dringende berichten en oproepen van particulieren aard door den omroep worden uitgezonden. In het bijzonder wordt hierbij de S.O.S.-dienst van de Nederlandsche Om- roepmaatschappij vermeld. De bladen knoopen er de vraag aan vast. waarom een dergelijke dienst, die zooals uit de praktijk blijkt, zcoveel nut heeft, ock niet door den Franschen staatszender wordt in gevoerd. Voor rouge! Keizerin Josephine, de verkwistende eerste gemalin van Napoleon I besteedde 1500 gulden per jaar alleen aan rouge. Zij vond het zelf ook veel, want ze kreeg er een kleur van. Telefoon-gramafoon. Als gij de grootste gramafoonplaten- zaak in Londen opbelt, en de persoon dien gij wenscht te spreken, kan u niet dadelijk te woord staan, dan wordt ge uitgenood'lgd zoo lang te luisteren naar de nieuwste gramafoon plaat. Wat Nederland rookt Het sigarenverbruik in Nederland is in 1931 opgeloopcn tot 1369.415.000 stuks, siga retten tot 3.554.017.000 stuks, terwijl het ta baksverbruik in 1931 is teruggeloopen tot 12.312.000 K G. (het recordjaar was 1924 met 14.596.000 K.G.) De verkoopwaarde bedroeg resp f 89.637.000 f 58.485.000 en f 28.338.009. Remarque. De bekende schrijver van „Van het Weste lijk front geen nieuws" en andere na-oorlog romans. Erich Maria Remarque, heeft sedert eenige maanden opgehouden Duitsch staats burger te zijn en is Zwitsersch onderdaan geworden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 14