HET HAARLEMSCHE STADSBEELD.
Over den Atlantischen Oceaan.
Brand in vroeger tijd.
Uitbreiding van de steden.
Van alles en nog wat.
Hoe het eens was.
Hoe het geworden is.
Het Zijlhek naar een teekening in 1865 gemaakt.
Van Scylla en Charybdis tot Zwervende Continenten.
De wintercampagne Is voorbij. Met Paschen
hebben wij fijn gekampeerd in Limburg met
de kinderen en nu begint het zwei .:leven
weer. Voorloopig nog maar niet aan een ar
men zwerver denken hoor! Want ik zit op
een der mooiste en geriefelijkste schepen
der Nederlandsche vloot, op de Colombia der
Kon. Nederlandsche Stoomboot Mij. op weg
naar Curacao. Dat was de eerste verrassing
van deze reis, dat de schepen op deze zoo
weinig besproken lijn in comfort en degelijk
heid de groote Oost Indië-vaarders haast
nog overtreffen. Wat dunkt u bijv. van een
overdekt zwembad met op temperatuur ge
bracht water in de koude Westenwinden
van het kanaal of van een partijtje tennis,
echt tennis met rackets en ballen midden in
den drie duizend meter diepen Atlantischen
Oceaan, die nog zooveel raadselen inhoudt,
waaraan de meesten, die hem bevaren, niet
denken.
De landrat, die pas voet aan boord zet,
gelooft steeds, vermoeid en overwerkt als hij
meestal is, dat juist zijn schip slingert als
een kameel met vier ongelijke pooten, maar
wanneer de frissche zeelucht en de goede
verzorging een paar dagen hun werk heb
ben gedaan, dan komen de zeebeenen van
zelf. In de Noordzee hadden wij het slecht.
Die venijnige „stijve bries", zooals een zee
man alles noemt, wat tusschen windkracht
2 en 10 ligt, deed met behulp van eb en vloed
al het mogelijke om ons het leven onaange
naam te maken, maar de gezamenlijke na
tuurkrachten legden het toch weer af tegen
de goede zorgen van Mij. en bemanning.
Merkwaardige hoek toch, dat Kanaal! Wij
liggen voor anker in de haven van Boulogne
op een paar honderd Meter van den Zuid-
pier, waarop een vuurtorentje staat en waar
onder langs een werktreintje puffend voort
rolt. Groote klodders zeewier hangen omlaag
langs den muur en als ik even naar dit too-
neeltje heb staan kijken, dringt het plotse
ling tot mij door, dat het zeewier zeker nog
een meter hooger groeit dan de schoorsteen
rand der locomotief van Het treintje. En
zeewier groeit steeds tot even onder de
hoogwaterlijn. De werkende arbeiders ver
oorloven een juiste schatting. De zee staat
ruim zes meter onder de vloedlijn.
Wij gaan onze post verzorgen, wat eten.
wat opruimen in de hut en als ik een uur
of vier later weer aan dek kom, slaan schui
mende golven af en toe over den voet van
den vuurtoren envan het zeewier is
niets meer te zien. Zes meter in vier uur
tijd! Dat is eb en vloed in het Kanaal! En
nu komt de groote Oceaandeining rustig
aanrollen in de verte en toont schuimende
witte koppen bij de nadering van ondiepten
of strand, daar, waar een paar uur geleden
hier en daar rotsblokken boven het door den
wind ruig bewogen water, opstaken. Dat be
gint op Oceaandeining te lijken. Wij hebben
den haringvijver verlaten. Die zware deining
zal dagenlang heenrollen langs het schip,
het doen rijzen en dalen, maar het ademen
van het wereldmonster, eb en vloed, zal on
gemerkt langs ons heengaan. Het ademen
van het wereldmonster! Is het een wonder,
dat de oudste zeevaarders van alle volken,
Noord en Zuid, die regelmatige zwelling van
den boezem van den Oceaan, toeschreven
aan de ademhaling van een hunner mythi
sche monsters? Of ge oude Noorsche sagen
napluist, dan wel Homerus leest, het is al
tijd hetzelfde en toch weer anders, vaak on
begrepen ook in den tegenwoordlgen tijd. Want
wie, die ooit aandachtig Homerus gelezen
heeft, kan nalaten bij zijn beschrijving van
Scylla en Charybdis aan eb en vloed te den
ken. wat trouwens Strabo al keurig heeft op
gemerkt. En welke zwerver weet niet, dat
daar waar men zich tegenwoordig Scylla en
Charybdis denkt, in de straat van Messina,
dat juist daar eb en vloed geen rol spelen.
Pas in de straat van Gibraltar leerden Phoe-
niclërs en Grieken de verschrikkingen van
den Oceaan kennen. Daar loerde het mon
ster, dat velen verslond en ook door Homerus
zoo duidelijk geteekend werd. Wat toch is
het geval? Scylla en Charybdis worden be
schreven als de grootste gevaren die de
scheepvaart bedreigen. Sinds oeroude tijden
is er een druk scheepvaartverkeer geweest
in de straat van Messina, maar er is nog
nooit een schip vergaan! Althans niet dooi
de stroomingen of draaikolken. Tedereen
kent zo. weet. ze te vermijden of te door
staan. Werkelijk gevaar is er daar niet. dat
zal elke schipper u vertellen! En er is meer.
Waar zijn de „twee rotsen, waarvan de eene
met wit spitsen top aan de hemelen raakt"?
Niets van te vinden in de buurt van Messina
en den typischen vorm van de rot-s van Gi
braltar kent iedereen. Daar is ook een grot.
die even verder door Homerus genoemd
wordt: „een beschaduwde holte, naar den
avond gekeerd" enz.
En nu verder, als Gibraltar met Charybdis
identiek is, wat is. dan de Scylla, het „zee
monster met twaalf afschuwelijke klauwen,
met zes halzen van ongeloofelijke lengte",
dat geen schepen verslindt, maar wel dolfij
nen en grooterc dieren, zelfs menschen grijp:
uit de voorbijvarende schepen? Is het toeval,
dat juist in de omgeving van Gibraltar zoo
vaak reuzen inktvisschen worden gezien,
kraken, achtarmen, met griezelig slingeren
de grijparmen van ettelijke meters lengte,
waarvan ook ln hïstorischen tijd bekend is,
dat zij badenden omlaag hebben getrokken,
menschen uit roeibooten hebben gehaald
en op het voordek van grootere zeilschepen
soms een strijd op leven en dood hebben ge
voerd met de bemanning! En wat zochten
die oude zwervers daar buiten de Zuilen van
Hercules, zooals in die tijden de rotsen van
Centa en Gibraltar werden genoemd? Atlan
tis soms? Het groote verzonken vasteland uit
vroeger tijden, waarvan Plinius ons nog bij
overlevering vertelt. Ik geloof er niets van,
een eiland mag er geweest zijn, maar een
groot continent, dat niet, dat blijkt te dui
delijk uit het onderzoek van den zeebodem
en van de kustlijnen van den Atlantischen
Oceaan. Neem maar eens een wereldkaart
voor U van het Westelijk Halfrond en bekijk
de kustlijnen eens van Europa, Afrika en
Noord en Zuid Amerika. Nog beter, teeken
ze even na, knip ze uit en leg ze tegen el
kaar, bedenkende, dat onze kaart eigenlijk
geen juist beeld geeft omdat een boloppervlak
door vergrooting der pooldeelen tot een plat
vlak is uitgevouwen. Leg nu Cap. San Roque
op Fernando Po aan de kust van Kameroun
en zie wat er verder gebeurt. Met een beetje
buigen en draaien vleien de kusten van beide
continenten zich tegen elkaar. In het Noor
den gaat het iets minder vlot. Senegal komt
tegen de Caraïbische Zee. De landengte van
Panama blijkt iets uitgerekt. Als Baffius
land iets naar Zuid en verder iets naar West
verschoven wordt, past Groenland heel aar
dig tusschen Canana en Noorwegen.
En is dat nu alleen toeval? O, neen. Let
eens op hoe nu de diamanten van Brazilië
vlak naast die van Rhodesia liggen en zie
hoe het Roerkolenbekken, dat zich in Euror
pa laat vervolgen over Luik en Zuid Enge
land tot waar de rotsen van Cornwallis
loodrecht afbreken in den Atlantischen
Oceaan, zich voortzetten op Amerikaanschen
bodem of er geen wereldzee tusschen golfde.
Sterker, onze Nederlandsche geologen heb
ben gevonden, dat de opeenvolging der fos-
sielvoerende gesteenten aan de Goudkust de
zelfde is als aan de Noordkust ven Brazilië
en zelfs dat de plant- en dierresten daarin
tot dezelfde soorten behooren. En zoo hoo-
pen zich de bewijzen op, dat de Atlantische
Oceaan niets anders is dan een jonge spleet
in het buitenste steenkorstje van onze aarde
en dat eenige honderdduizenden jaren gele
den die spleet is ontstaan en steeds wijder
is geworden. Eurasia drijft weg in Zuid-
Oostelijke, Amerika in Zuid-Westelijke rich
ting. Groenland drijft elk jaar een twintig
tal meters verder van Denemarken af, dat
is het laatste resultaat van Wegener's tocht
door Groenland, die hem het léven kostte.
En wij weten nu, dat de vastelanden geen
vaste landen zijn, maar rondzwerven over
de oppervlakte der aarde. Midden in den At
lantischen Oceaan is nog een richel zicht
baar. waar een Europa en Amerika uit el
kaar zijn gegaan.
Ik schrijf dit op den 30sten breedtegraad
boven de Delphin ridge. De zee is diep blauw
maar telkens passeeren wij groote drijvende
velden van zeewier. De Sargasso zee. In lange
gele lijnen met den wind heen en weer drij
vend, verzamelt zich hier alles wat door
branding cn passaatstroomen wordt losge
rukt en meegevoerd. En onze gedachten gaan
terug naar Jules Verne en Kapt. Marryat en
wij trachten ons in te denken in den toe
stand der zeilschepen, die hier, reeds kam
pende met wisselende zwakke winden, steeds
meer in hun vaart werden gehinderd, steeds
sterker aangroeiden. Hoe voedsel en drink
water ras verminderden. Hoe nood voor
oogen stond en vaak kwam. Hoeveel sche
pen en schepelingen rusten hier op den bo
dem van den Oceaan? Wij weten het niet.
Het water ruischt langs den boeg. Onze 8000
paardekrachten stuwen het mooie schip
krachtig voort; langs en door de wiervelden.
Lekker zwemmen, dan een heerlijke douche,
een schoon wit pakje en een menu van ne
gen gangen. De tijden veranderen. En ik
heb het goed.
VAN DER SLEEN
DE ZIJLBRUC.
HOEVEEL FILMS WORDEN PER
JAAR GEMAAKT?
Wist u. dat er wel vijf en dertig a veertig
filmstudio's in en om Hollywood zijn en dat
het dagen zou kosten om ze alle met een
bezoek te vereeren?
In deze studios worden meer dan 800 pro
ducties per jaar afgewerkt. Hoeveel tijd en
geduld zou er voor noodig zijn. om al die
kilometers film te zien afdraaien?
In Fox Movietone City worden jaarlijks
plus-minus 50 films vervaardigd, behalve het
klanknieuws er. de korte films.
Er zijn studios o.a. de Harold Lloyds, die
één film per jaar maken Chaplin- maakt er
slechts één in de twee of drie jaar
Fox Film heeft over de duizend menschen
vast aan zijn studios verbonden.
De teekening uit het verleden geeft het
Zijlhek te zien zooals dit in 1865 was. De
Zijlpoort was al eerder gesloopt. Veel fraais
is hier niet verloren gegaan.
Hoe Middelharnis brandde in 1778.
Wordt er tegenwoordg brand gesigna
leerd, dat staan er direct middelen tot be
strijding van het vuur ter beschikking: een
stad zal wat beter voorzien zijn en wat mo
derner en sneller verovermiddelen hebben,
maar ook een klein dorp heeft tegenwoordig
een goede karts, met eigen middelen de
brand tegen te gaan. En anders kan er al
tijd om hulp uit omliggende gemeenten ge
vraagd worden.
Maar vroeger? Voor mij ligt een gedicht,
ge-maakt op den brand van 4 Jund 1778, toen
het dorp Middel-hamis (Z.H.i voor een groot
deel werd verwoest. Een van de ooggetuigen,
waarschijnlijk de schoolmeester of de kos
ter, heeft met zwierige krulletters, die tegen
het einde toe steeds eenvoudiger worden,
zijn impressies bij dien brand opgeschreven,
't. Is een kostelijk stukje historie geworden.
We zien alles duidelijk voor ons gebeuren.
Helaas kan ik het heele vers niet overschrij
ven; 't begint dan met een lofzang op de
hemelsche barmhartigheid, dlei echter op
haar tijd wel eens kan verkeeren in „ge-
regte toorn". Want de dichter moet een
vroom man geweest zijn, en ziet in dien
brand oen welverdiende straf voor het «dorp
Middelharnis. Dan beschrijft hij zijn ont
waken (het gebeurde 'snachts):
„Wij hoorden op de straat een jammerlijk
geschrey.
Elk riep in desen Noot: o Heere, staat
ons bij.
Want so het U behaagt dat dese Brant
doorgaat,
so moet ik nu voortaan vernagten op
de Straat."'
Het heele dorp liep uit en aan blusschen
werd blijkbaar niet gedacht. Wel werd de
brandklok geluid. Het vuur verbreidde zich
snel: „het. was al vier en vonken wat het
oog maar sag", zegt het gedicht. De lucht
was even rood als het vuur en toen er ein
delijk sprake was van blusschen, ja toen
kwam het mooiste van alles:
„wij hadden tot ons Leet twee spuyten,
veel ln naam,
maar beyden waren sij op die Tijt
onbequaam (onbruikbaar)
zegt de dichter! Dan laten ze laconiek de
brand voor wat hij is, en redden wat er nog
te redden valt. Alles wordt naar buiten ge
sleept. In tusschen gaat het vuur natuurlijk
verder, maar gelukkig bedaart dan ,,'s He
mels toorn", en gaat de wind ligigien, terwij-l
dan ook de dorpelingen uit de nabije ge
meenten te hulp komen. Die buren komen
dan te hulp „met tranen ir. de Oogcn, met
spuyten seer bequaam en alles ongeschon
den. die waren buyten Noot beproefd en
egt bevonden". Blijkbaar hadden dus de an
dere gemeenten wél geregeld brandweer-
oefeningen gehouden.
Tenslotte worden ze dan met vereende
krachten het vuur meester. Zeven schuren
en vier huizen zijn totaal verbrand en ver
scheidene woningen door water en vuur be
schadigd. Maar de maker van het vers is
toch érg blij dat het zoo goed afliep, al
hoopt hij niet te spoedig op een herhaling.
„De Heer bewaar voortaan u altemaal
voor brant,
hij doe u vijlig sijn, hij dek u met
sijn hant,
en Middelharnis hij verder ook behoede,
en die gelede Schaad met Segen weer
vergoede."
Met deze wensch eindigt dan het merk
waardige gedicht.
L. S.
Iets over waaiers:
De kerkelijke waaier.
In vroeger eeuwen was bij de Katholieke
kerk het z.g. flabellum in gebruik, een ron
de, opvouwbare waaier op een langen steel,
die gebruikt werd om tijdens den dienst de
vliegen en muggen van de hostie weg te
jagen. Het flabellum is oorspronkelijk in het
Oosten gebruikt en was daar natuurlijk noo
dig ook, maar later is het gebruik ook in
het. Westen overgenomen en had toen zijn
beteekenis verloren. Maar heel lang zijn
deze glabella in de kerk-inventarissen te
vinden geweest. Een van de alleroudste be
kende exemplaren is in Florence en schijnt
uit de 9de eeuw te dateeren. 't Is een fla
bellum uit de abdij van Tournus in Frank
rijk. en als materiaal voor den waaier is be
schilderd perkament gebruikt. Dan heeft de
kathedraal van Monza nog een dergelijken
waaier, waarvan beweerd wordt dat het een
geschenk is van een Lombardische vorstin
en ook, dat het al van 590 ls! Dat schijnt
nog niet vast te staan, overigens, maar zeker
ls het dat beide exemplaren, te Florence en
Monza, heel oud zijn.
Na de kruistochten kwamen er andere mo
dellen in gebruik: de waaier voor privé-
gebruik bestond nog bijna niet, maar wel
werd het mode, om zoo'n langstelig exem
plaar, soms heel kostbaar, in de huiskapel
te pronk te zetten. De stelen waren prach
tig bewerkt van ivoor, kostbaar uitheemsch
hout, vaak zilver en goud. De voorstellingen
waren aan de kerkgeschiedenis ontleend,
evenals die op de waaier zelve. Vliegen en
motten, die het altaar omzwermden waren
natuurlijk niet te vinden in het koele Wes-
tersche klimaat, maar nog heel lang heeft
de kerkwaaier, het „flabellum ad muscas a
sacrificiis abigendas (waaiertje om de vlie
gen van de heilige handeling weg te jagen)
zich ln de kerk-inventari* "\jti weten te hand
haven.
Toen de waaier zijn plaats in het we
reldlijk leven ging innemen, is dat gegaan
via den ouden kerkwaaier-vorm, zoodat de
vorsten uit de late Middeleeuwen zich door
bedienden met een soort flabellum lieten toe
wuiven, óók om vliegen te verdrijven, doch
nu geen denkbeeldige, en wel van hun rijk
voorziene disch. Na allerlei metamorfoses is
de waaier echter pas ln de 16de eeuw een
echt, ingeburgerd gebruiksvoorwerp gewor
den; maar dan ls het met de oude kerk
waaier al lang gedaan.
L. S.
V/aar nu dc Zijlbrug is.
Een nieuwe wetenschap:
de Stedekunde.
Het is een algemeen verschijnsel, dat over
al in de wereld het platteland geleidelijk
ontvolkt wordt en dat de steden ee"n magne-
tischen invloed op de boerenbevolking uit
oefent.
Op het einde der vorige eeuw werd dit in
Frankrijk b.v. bijna een ramp voor den land
bouw en toen schreef de bekende Fransche
schrijver, René Bazin, zijn beroemd boek:
„La Terre qui meurt", waarin hij op aangrij
pende wijze die neiging, dien drang naar de
stad van de landbouwersbevolking beschreef.
Maar welk een omvang dit verschijnsel
heeft aangenomen, wordt eerst duidelijk, als
men weet, dat sinds 1872 het aantal steden
met 100.000 of meer inwoners meer dan ver
drievoudigd Ls, zooals Prof. Victor Déznal in
zijn onlangs te Brussel verschenen werk „Ur
banisation du monde" mededeelt. In 1872
bedroeg dit aantal 164: in 1893 was het reeds
tot 270 gestegen, in 1902 tot 326 en in 1930
bedroeg het niet minder dan 522.
Het totaal aantal inwoners dezer groote
steden bedroeg in 1930 198 millioen 300.000,
d.i. 10.6 procent van de bevolking der aarde.
Wat alleen Europa betreft, spreken deze
cijfers een duidelijke taal.
Het aantal Europeesche groote steden be
droeg in 1500 slechts zeven.
Het cijfer steeg langzaam en in 1800 was
het totaal nog slechts tot. 21 aangegroeid.
Maar in de negentiende eeuw begon eerst
goed wat men de „vlucht naar de stad" zou
kunnen noemen. In 1850 was 't aantal steden
met 100.000 en meer inwoners, in Europa
reeds toegenomen van 21 tot 42; in de twin
tig daarop volgende jaren kwamen er nog
28 bij, in de jaren 18701880 nogmaals 25 en
in het tijdvak 18801896 opnieuw 26, zoodat
het aantal toen 121 bedroeg. Maar in de
twintigste eeuw, werkte de magneet nog
krachtiger. In zes jaar tijds, 18961902, be
droeg de vermeerdering 28, dus meer dan in
de geheele eerste helft der negentiende eeuw.
Voor 1914 vinden wij 't aantal 181 genoteerd
en voor 1930 het cijfer 241.
Hoe zijn nu deze steden over de verschil
lende landen der wereld verdeeld?
Het grootst aantal treft men aan in de
Vereenigde Staten van Amerika en wel 94.
Achtereenvolgens komen dan Duitschland
met 53, Engeland met 45, Japan met 30.
Europeesch Rusland met 25, Italië met 22 en
Frankrijk met 20. Vergelijkt men evenwel de
percentages der bevolking van deze landen,
voor zoover deze in de groote steden woont,
dan verkrijgt men een andere volgorde. Men
ziet dan, dat de steden in Engeland niet
minder dan 46.4 procent der geheele bevol
king opgeslorpt hebben, hetgeen het hoogste
percentage is. Daarna volgen de Ver. Staten,
Duitschland. Frankrijk, Italië, en Japan, ter
wijl Europeesch Rusland de rij sluit, daar
hier nog slechts 6.7 procent in de steden wo
nen, tegen 93.3 procent in de kleinere plaat
sen en op het platteland.
Merkwaardig is, dat ook in gebieden welke
slechts ze-.r schaarsch bevolkt zijn, een op-
eenhooping in de steden plaats vindt. Een
sprekend voorbeeld hiervan wordt opgele
verd, door Australië. De vijf groote steden
van dit dominion hebben niet minder dan
50 pet. van de totale bevolking tot zich ge
trokken .oi 3.125.000 inwoners.
Een blik op de wereldkaart doet zien, dat
de groote steden in bepaalde gebieden zijn.
opeengehoopt. Het rijkste „veld" bevindt zich
ln Noord-West-Europa. Het heeft den vorm
van een parallelogram dat van Cardiff tot
Praag en van Parijs tot Kopenhagen reikt.
Op een bewoonbare oppervlakte van
nauwelijks 600.000 vierk. K.M. vindt men hier
108 groote steden met 47 millioen zielen.
Wat de millloenensteden betreft, hiervan
heeft men er in de Oudheid ten hoogste twee
of drie gekend, en wel Babylon. Rome en mis
schien Ninevé. In 1900 waren er elf. met een
totaal van 23 millioen inwoners, in 1913
reeds 18 met veertig millioén en in 1930 32
met in totaal 63 millioen inwoners.
De buitengewoon snelle groei van de ste
den heeft tot talrijke en soms uiterst moei
lijk oplosbare geschillen aanleiding gegeven
en tevens tot het ontstaan van een nieuwe
wetenschap: de stedenkunde.
Aan bovengenoemden professor Dèznal
werd door den Internationalen Stedenbond
opdracht gegeven voor deze nieuwe weten
schap een stelselmatigen grondslag te ont
werpen.
NACHTEGAAL-EXPORT.
Den laatsten tijd zijn er in enkele streken
van Engeland, waar de nachtegalen talrijk
voorkomen, weer eens klachten gerezen over
het „wakker-gehouden-wor.'en-door-nach-
tcgalen". En toch zal de meest prozaische
mopperaar, zou hij overgebracht worden
naar een land waar het nachtegaal-lied on
bekend was, vermoedelijk moeten bekennen,
dat hij dat lied zeer mist.
Althans, dit is de ervaring van Engelsohe
kolonisten in landen waarin vele prachtig-
gevederde vogels aangetroffen worden, die
echter niet opvallen door hun lied.
Nieuw-Zeelami, waar de zalm. de forel en
het hert al geïmporteerd zijn, heeft gepoogd
de gebreken in het vogel-leven aan te vul
len. Eerst werden fazanten en kwartels in
gevoerd en nu is er ook de nachtegaal ge
komen.
Vier stuks zijn ongeveer vijf jaar geleden
overgebracht en daar vrijgelaten. Spoedig
voelden ze zich „thuis", en zongen even me-
lodiues als hier bij het Julianapark. Men
gelooft nu, dat ze broeden.
Maggie,
een paard voor een melkwagen in Londen,
■is, naar men zegt, niet alleen het oudste
werkpaard in Engeland, maar ook een der
oudste ter wereld. Zij is een vos-merrie, 38
jaar oud, die meer dan 20.000 maal haar
rondgang gemaakt heeft.
De radio.
Er zijn ongeveer 34 millioen radio-toesteHen
op de wereld, waarvan er zich 14 millioen ln
Amerika bevinden.
De concerten in de buurt, waar ik woon
wettigen het vermoeden dat er daar minstens
evenveel zijn.
De Vogel.
Bij den portier van een hotel vervoegt zich
iemand, die vraagt:
„Logeert hier ook een zekere Vogel?"
„Jawel, meneer, op nr. 63, twee trappen,
links; hij heet Vink".
Een oud kakebeen.
In de nabijheid van het Victoria-meer
moet de leiding van een Amerikaanscbe na
tuurkundige expeditie in Oost-Afrika, het
geluk hebben gehad, een vermoedelijk 2
millioen jaar oud kakebeen van een voor
historisch menscih te vinden; gelijktijdig
ontdekte men overblijfselen van op den
mensch gelijkende apen. Aan detze vondsten
wordt in wetenschappelijke kringen groote
beteekenis gehecht, omdat men vermoedt
nu de bekende „ontbrekende schakel" ge
vonden te hebben.
Wanneer bloembollen
planten?
Proeven in Lincolnshire (Engeland) ge
nomen. toonen aan dat Augustus en Septem
ber de beste maanden zijn om bollen te plan
ten.
De Engelsche
bollenkweekers..
kunnen slechts één tiende gedeelte pro-
duceeren van wat het land noodig heeft.
De S.O.S.-berichten
In Fransche bladen wordt gewezen op het
gebruik dat in sommige landen bestaat, waar
bij dringende berichten en oproepen van
particulieren aard door den omroep worden
uitgezonden. In het bijzonder wordt hierbij
de S.O.S.-dienst van de Nederlandsche Om-
roepmaatschappij vermeld.
De bladen knoopen er de vraag aan vast.
waarom een dergelijke dienst, die zooals uit
de praktijk blijkt, zcoveel nut heeft, ock niet
door den Franschen staatszender wordt in
gevoerd.
Voor rouge!
Keizerin Josephine, de verkwistende eerste
gemalin van Napoleon I besteedde 1500 gulden
per jaar alleen aan rouge.
Zij vond het zelf ook veel, want ze kreeg
er een kleur van.
Telefoon-gramafoon.
Als gij de grootste gramafoonplaten-
zaak in Londen opbelt, en de persoon dien gij
wenscht te spreken, kan u niet dadelijk te
woord staan, dan wordt ge uitgenood'lgd zoo
lang te luisteren naar de nieuwste gramafoon
plaat.
Wat Nederland rookt
Het sigarenverbruik in Nederland is in
1931 opgeloopcn tot 1369.415.000 stuks, siga
retten tot 3.554.017.000 stuks, terwijl het ta
baksverbruik in 1931 is teruggeloopen tot
12.312.000 K G. (het recordjaar was 1924 met
14.596.000 K.G.)
De verkoopwaarde bedroeg resp f 89.637.000
f 58.485.000 en f 28.338.009.
Remarque.
De bekende schrijver van „Van het Weste
lijk front geen nieuws" en andere na-oorlog
romans. Erich Maria Remarque, heeft sedert
eenige maanden opgehouden Duitsch staats
burger te zijn en is Zwitsersch onderdaan
geworden.