HOE NEW-YORK ONTSTOND.
DE SPROOKJESWERELD.
Hew-York, die machtige stad in de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika. na Lon
den de grootste handelsstad der wereld, werd
gegrondvest doorHollanders, en wel in
het jaar 1612. Dien ouden Hollanders uit de
late middeleeuwen ontbrak het niet aan
moed en voortvarendheid. Ja eigenlijk waren
ze altijd op zoek naar nieuw land en nieuwe
handelsmogelijkheden. We behoeven slechts
te denken aan onzen Jan Pietersz Coen en
Willem Barentsz.
En zoo komt dan ook onzen voorvaderen
de eer toe. het eerst te hebben ontdekt, van
welke geweldige beteekenis Noord-Amerika
voor den handel kon worden.
Wel hadden de Zweden zich, bij de komst
van de Hollanders, reeds aan de Delaware-
baai genesteld, maar in de omgeving was
een vruchtbaar en bijna onbegrensd gebied.
dat de Hollanders van de Indiaansche be
volking kochten. Eigenlijk kan men 't moei
lijk „koopen" noemen, daar ze voor die dui
zenden Hectaren land slechts een prijs van
ongeveer 20 gulden betaalden, benevens wat
kralen De Indianen, die de oorspronkelijke
bewoners en eigenaren van dit land waren,
vonden dien prijs vermoedelijk al erg mooi.
Toen de Hollanders op deze wijze het land
hun eigendom mochten noemen, gaven zij
het den naam van „Nieuw „Nederland". Tien
jaren later reeds was een belangrijke Hol-
landsche nederzetting ontstaan op het Man-
hattan-eiland. Deze nederzetting werd
..Nieuw-Amsterdam" gedoopt en daar deze
plaats zeer gunstig aan ae breede Hudson-
rivlèr was gelegen, hadden de Hollanders de
hoop. uit deze plaats een belangrijke han
delsstad te kunnen maken. Toch ging dit
buiten verwachting heel langzaam en ae
kooplieden begonnen al te twijfelen aan het
slagen van hun onderneming. Hoewel de
plaats, zooals gezegd, zeer gunstig gelegen
was, voor zeeschepen een prachtige gelegen
heid bood om te ankeren en de stad zelf la
ter zou kunnen worden uitgebreid, wilden de
schepen toch niet graag naar Nleuw-Amster-
dam. Wat daar de reden van was, wist eigen
lijk niemand.
In 1664 was het met de heerschappij der
Hollanders gedaan. Het was een tijd dat het
recht van den sterkste nog gold en alle zee
varende volken naar nieuwe handelswegen
zochten. Op zekeren dag verscheen er een
Engelsche vloot voor de haven van Nicuw-
Amsterdam en eischic de overgave der stad-
Weinige dagen later hadden de Engelschen
op hun beurt bezit van de stad en het land
genomen. Ze hadden nu de mooiste haven en
maakten het zich gemakkelijk. De stad werd
herdoopt en kreeg den naam „New York",
den naam die altijd is gebleven. Eindelijk
ging ook de handel beter, al was dat ook wel
eens op kosten van de IndianenZooals
bekend, hebben later ook de Engelschen het
land weer verloren, namelijk door den vrij
heidsoorlog der Amerikanen.
Van de Indianen, de eerste bewoners van
het land, is weinig meer overgebleven en ze
zijn op het totale inwoneraantal van Ameri
ka van geen invloed meer.
New-York heeft zich in den loop der
eeuwen en vooral de laatste honderd jaren,
zoodanig uitgebreid, dat er haast geen plaats
meer is om nog nieuwe huizen te bouwen.
Men is toen, om ruimte te winnen, in de
hoogte gaan bouwen en zoo ontstonden de
z.g. wolkenkrabbers van zestig en meer ver
diepingen hoog.
Een vierkante Meter grond, in het centrum
van New-York, kost nu wel bijna een mil-
lioen dollars. Dat zijn dus andere prijzen,
dan de Hollanders destijds aan de Indianen
betaalden!
Van de oude nederzetting der Engelschen
en Hollanders is niet veel overgebleven.
Alleen enkele namen herinneren er nog aan.
dat deze belde volken daar pionierswerk
hebben verricht.
W. MAZUR.
WOLFSKINDEREN.
Heel lang heeft men het voor een sprookje
gehouden, dat er menschenkinderen zijn ge
weest, die door wilde dieren werden verzorgd
en grootgbracht. Maar telkens weer kwa
men er berichten, dat zich in ver afge
legen, eenzame streken verwilderde kinderen
bevonden, die niet konden spreken en die
door een wolvin werden opgevoed. Tegen
woordig staan de menschen niet meer zóó
ongeloovig tegenover zulke berichten, om
dat ze weten, dat de mogelijkheid volstrekt
niet heelemaal is uitgesloten.
In Polen en voor eenigen tijd ook in Indië
zijn jonge menschen gevonden of eigenlijk
zou men beter kunnen zeggen, gevangen
die in 't oerwoud ronddwaalden. Zij konden
niet spreken en ook niet rechtop loopen.
Zoo'n jong mensch ging schuw op de vlucht,
als de menschen het naderden en het stelde
zich tegen ieder te weer. En al kon men ze
tenslotte wel vangen, het was toch niet mo
gelijk om 2c in het leven te houden. In de
mcnschelijke, beschaafde omgeving duurde
hun leven gewoonlijk niet veel langer dan
enkele weken. Hun bevattingsvermogen was
uiterst beperkt en met veel moeite sta
melden zij slechts enkele onverstaanbare
woorden. Ook aan dc mcnschelijke voeding
cn levenswijze konden zij niet meer wennen.
Dergelijke woudkinderen worden reeds in
de oudste sagen cn legenden besproken en
bezongen. Zij golden als bijzonder machtig
onder de dieren van het woud, door hun
kracht cn slimheid, tenminste, dat dachten
die oude natuurvolken. Maar niets is minder
waar, want. de menschelijke geest kan
slechts tot ontwikkeling worden gebracht
door medemcnschen, De mcnsch. die in af
zondering leeft, gaat zoowel lichamelijk als
geestelijk gestadig achteruit en het eind is,
dat hij op treurige wijze ondergaat.
Een Pharao, een oude Egyptische koning,
wilde eens onderzoeken, wat er uit jonge
menschen zou worden, die volkomen van de
wereld werden afgesloten. Hij liet twee kin
deren in de strengste eenzaamheid groot
brengen. Zij hoorden geen menschelijke
stem meer en hun voedsel werd hen zoo
voorgezet, dat ze den brenger niet konden
zien. Een zoo groeiden ze op, zonder ooit
een ander menschelljk wezen te zien of ook
maar iets van hun aanwezigheid te ver
moeden. En wat was nu het resultaat van
deze wreede prpef? Na twaalf jaren waren
er nog slechts twee zwakke en geestelijk
achterlijke kinderen, schuw en verwilderd.
Neen, al die oude en nieuwe verhalen,
waarin menschenkinderen door dieren wor
den opgevoed en waarin deze kinderen dan
door hun wijsheid en kracht de heerschers
zijn in het Rijk der wilde dieren, bestaan
alleen in de volksverbeelding of de fantasie
van een schrijver.
De werkelijkheid is zoo geheel anders!
Ramus en Romulus, die volgens de over
levering door een wolvin werden opgevoed,
zouden in dat geval stellig nooit in staat
zlin geweest om een nieuw Rijk te stichten.
Én Mougli. do kleine held der wildernis, die
we in de boeken van den schrijver Kipling
vinden, zou zeker nooit beheerscher van het
oerwoud zijn geweest.
Zijn opvolger, Tarzan, zou zonder twijfel
een beklagenswaardig schepseltje zijn ge
worden, als hij werkelijk had bestaan.
Wel is het mogelijk, dat door een of ander
toeval, een kind door een wild dier, bijv. een
beer of wolf wordt grootgebracht, maar
nopit zou zoo'n ongelukkig mensehenkind
daar eenig nut van hebben. Het zou geen
mensch en geen dier zijn, slechts een hulpe
loos wezentje, een bedroevende verschijning
in het natuurleven.
De tijd van de Pharaos is voorbij, derge
lijke onmenschelijke proeven worden geluk
kig niet meer genomen, maar wel kunnen de
jongèns en meisjes, die dit lezen er een
andere, groote les uit trekken, namelijk
deze. dat de menschheid één geheel vormt
en dat we zonder eikaars hulp niet kunnen
leven.
W. MAZUR.
EEN PRAATJE OVER MEXICO.
't Was in het voorjaar van het jaar 1519,
dat een kleine schaar Spaansche avontu
riers onder aanvoering van Fernando Cortez
voor Vera-Cruz het anker liet vallen. Aange
lokt door de verhalen over den sprookjes-
achtigen rijkdom van dat land. trokken zij
Mexico binnen, in welks hoofdstad de mach
tige Keizer Montezuma, het volk der Azteken
regeerde. Prachtige gebouwen met zeldzaam
mooie gevels, omzoomden de straten der
stad, goed onderhouden wegen voerden door
het gansche land, welvaart en vrede heersch-
te er alom. Volgens het bijgeloof der Azte
ken was al deze welvaart een geschenk van
hun Goden, die daarna waren vertrokken,
maar naar hun vaste overtuiging, éénmaal
weer zouden terugkeeren.
En toen kwam plotseling het bericht van
de landing van vreemde wezensHet
volk dacht, dat de goden terugkeerden, want
er gingen wonderlijke verhalen over de
blanke wezens, die onderweg naar de hoofd
stad waren. Ze droegen ijzeren pantsers en
ze reden op vreemde dieren. Het- paard was
in Mexico namelijk nog onbekend.
De Keizer was eenigszins wantrouwend en
zond boodschappers met kostbare geschen
ken naar de vreemdelingen, teneinde ze te
bewegen, weer terug te keeren. Maar ten
slotte dacht ook hij dat het de goden wa
ren. die hem wilden komen bezoeken. En zoo
werd het groepje Spaansche avonturiers met
vele eerbewijzen en op de meest gastvrije
wijze ontvangen. Maar nauwelijks was Cortez
met zijn mannen in de hoofdstad aangeko
men. toen hij door een list den keizer gevan
gen liet nemen. Ondanks zijn gevangenschap
bleef de keizer even voornaam en bedacht de
Spanjaarden met rijke geschenken. Doch
hoe meer Cortez kreeg, hoe meer hij wilde
hebben en eindelijk eischte hij allle schat
ten op, die In het land aanwezig waren.
Plotseling dreigde Cortez echter een groot
gevaar. Een ander Spaansch leger was ge
land, dat hem weer wilde onschadelijk ma
ken. Hij spoedde zich met zijn mannen naar
de kust en overwon in een bloedigen slag de
nieuw-aangekomencn. Toen keerde hij, mach
tiger dan voorheen, terug de hoofdstad- Maar
Intusschen was daar de bevolking in op
stand gekomen cn liep te wapen.
De keizer probeerde nog te bemiddelen en
de vrede te bewaren, maar het volk der
Azteken wilde daar niets van hooren en het
einde was. dat hij onder de woede van het
volk. het leven Het.
Voor Cortez kwam toen een zware tijd.
Met afwisselend geluk streed hij tegen de
opstandige bevolking, cn toen hij er eindelijk
weer in slaagde, de hoofdstad te bezetten,
waren de inwoners verdwenen en hij vond
slechts een uitgestorven stad. met verwoeste
huizen. Met de Azteken waren ook de schat
ten verdwenen. De laatste verdedigers der
stad hadden de onmetelijke rijkdommen
meegenomen en in een diep meer geworpen.
Nog heden ten dage kunnen we de gewei -
dige steen-pyramlden der oude Azteken-Tem
pel zien. die ons vertellen van den heldhafij
tigen ondergang van het volk der Azteken
en ze zijn het zichtbaar bewijs, tot welke
ellende goudzucht voeren kan.
GUUS GERBE.
Brief van Jan aan Oma
in Den Haag.
Oma, Tc heb vacantie.
Vind U dat niet fijn?
Hè, ik wou zoo heel graag
Nu eens bij U zijn.
Mag Tc een poosje komen?
'k Neem mijn bal dan mee
En dan ook mijn zwempak,
Als we gaan naar zee.
Ais U 't goed vindt. Oma,
Blijft moes ook een dag.
Schrijft U nu maar dad'lijk,
Dat het van U mag.
Woont Wim Prins nog naast U?
'k Vond hem zoo'n leuk jog,
Als U hebt geantwoord
Schrijf 'k mijn trein dan nog.
Brief van Oma aan Jan.
Jantje, Je bent welkom.
Kom nu Maandag maar,
Ik maak straks je bedje
Dadelijk reeds klaar.
Blijf zoolang je lust hebt,
Neem je bal dan mee.
Maar vooral je zwempak,
Want we gaan naar zee.
Zeg maar tegen moeder,
Dat ik vast verwacht,
Dat ze blijft logeeren.
Al is 't maar één nacht.
Prins is nog mijn buurtje
"k Maak straks een fijn plan
Voor de beide vrienden.
Dag mijn Janneman!
REEKALFJES.
Een heel jong reckalfje zul je in de na
tuur maar zelden tegenkomen. Zijn ze een
maal zoo groet, dat ze hun ouders op ae
tochten door het bosch vergezellen, dan is
er een kansje om er een te zien te krijgen;
in een glimp echter, want binnen enkele se
conden is het schouwspel voorbij. De haas
tige vlucht der snelvoetige reeen maakt er
een spoedig einde aan. Er is bijna geen
schuwer dier dan een ree! Eer zie je een
eenzamen, ouden reebok en hoogstzelden
een reekalfje. Overdag trekken deze sier
lijke herten zich terug in het dichte, ontoe
gankelijke kreupelhout en enkel bij sche
mer of én den vroegen morgenstond zou je
ze kunnen ontmoeten op heel afgelegen,
grazige plekken. Echte bewoners der dichte
bosschen, hoor! Reeën wagen zich zelden
om te drinken aan bosch- en heideplassen.
Sappige, jonge loten en morgendauw laven
hun dorst. In troepjes, zooals andere her
ten, zie je ze zelden, ze vormen een ge
zin en blijven bijeen. Alleen het toeval kan
ons in den voorzomer het plekje doen ont
dekken, dat het leger van een heel jong ree-
kalfje vormt, zoo goed verborgen is het
tusschen struikgewas, onder varens en be
schut door een schaduwbledcnd. loovcrafdak.
Moeder ree bezoekt haar jong trouw met
vaste tusschenpoozen, als ze op voedsel uit
is voor zichzelf en midden op den dag kan
het gezin zich daar dan knus bijeen rustig
ophouden. Een gelukkige familie!
Tusschen dor gras, cp een leger van doo-
de varens, in schaduw van gebladerte, waar
de zon tusschen de loovergaten heenblik-
kend ronde lichtplekken op den grond
strooit, is een reekalfje nauwelijks te on
derscheiden van zijn omgeving. Zijn rug
huidje is bezet met zacht bruin fluweelen
haar. waarover ronde, witbehaarde plekjes
gestrooid lijken. De reegeit houdt haar kind
veilig verstopt en heeft het al heel vroeg
geleerd' om alleen zijnde doodstil te blijven
liggen, wat er ook gebeurt om haar heen.
Dat waarborgt veiligheid, want aan mensch
ncch dier verraadt het dan zijn tegen
woordigheid. Het is verwonderlijk hoe goed
dat bevel om stil te blijven liggen wordt
opgevolgd.
Een Geldersche vriend van me heeft eens
toevallig zulk een leger ontdekt, doordat
ziji hor.d bij het loopen door struikgewas
slaags raakte met een reegeit, welke in ce
buurt van haar jong den hond aanviel en
met pootgetrappel op de vlucht joeg. De
ree nam bij de nadering van een mensch
echter zelf de vlucht en na lang zoeken
stond deze gebogen over de wieg van een
alleraardigst hertekalfje.
Nauwelijks hief het zijn mooie, sierlijke
kopje even; de groote, onschuldige oogen
blikten vol vertrouwen omhoog naar den
vreemden reus. Beweeglijik richtten zich de
fijne oortjes op. rose en doorschijnend als
een dunne zeeschelp. En het reekalfje bleef
stil. doodstil liggen, zooals moeder het be
volen had. strekte zijn fijne kopje op de
vooruitliggende. ranke pootjes. Gehoorzaam
aan het instinct tot zelfbehoud, hoe jong
het ding ook nog was, wonderlijk!
Even had mijn vriend het fluweelen
rugje gestreeld, de witte plekjes erover be
wonderd. het zachte kopje geaaid, toen was
hij weggesloopen, een herinnering aan iets
heel moois meenemend, om nooit te ver
geten.
Zelf heb ik eens twee hertekalfjes van een
maandje oud, gezien. Hun moeder was waar
schijnlijk door stroopers gedood en hulpe
loos dwaalden de beide jonge beestjes rond
over de beboschte klingen van Duitsch berg
land. Daar waren ze opgenomen eenige we
ken geleden en de waard uit onze dorpdher-
berg liet ze in zijn omrasterden hof wat
rond loopen. Of ze dan niet alle groenten
opalen? Ze kregen nog melk als voedsel,
doch smulden enkel maar van de sappige
ranken der aardbeibedden.
Waar blijf je ermee? vroeg ik hem.
Over een paar weken, zei hij. neem ik
ze mee den berg op en laat ze daar vrij:
Wieder in 's Freie hinaus!
G. DE GR
WE MAKEN EEN ROL-ZEILBOOT
Wat we alles noodig hebben om zoo'n
aardige rcl-zeilboot, zelf te maken? Drie
oude garenklosjes, die moeder ons wel zal
willen geven. Dan vragen we aan den slager
ALS JE HEIMWEE HEBT
Een jonge Duitscher zon deelnemen aan
een der Noord-Pool-expedities. Bij t afscheid
nemen voelt zijn moeder zich wel wat beklemd
Als zijn vader dat. bemerkt-, zegt deze: „Niet
te lanz wegblijven, joneen. 'k Zou zoo zeg
gen- Als je er bent. drink je wat voor den
dorst en dan ga je maar weer naar je moe
der.
of hij enkele vleeschpennen voor ons heeft
en anders kunnen we voor het doel ook goed
koope penhouders gebruiken. Voorts nog
een stukje gekleurd papier en een eindje
dun touw en we hebben al het materiaal
dat noodig is, om onze boot te maken. Van
de houtjes hebben we noodig: twee stukjes
van 3 c.M. lang, één van ongeveer elf c.M.
twee van zes c.M. en dan nog een van drie
c.M. Uit deze houtjes wordt, zooals je op
het voorbeeld kunt zien, de onderbouw van
de boot gemaakt. Onder het voorschip komt
een klosje te zitten en onder het achter
schip, omdat h°t daar breeder is. maken we
twee klosjes. C te voorkomen dat de klos
jes onder het rijden van hun plaats gaan,
moet in het houtje waarop de klos zit, dus
eigenlijk in de as, aan weerskanten van den
klos voorzichtig een gaatje worden gemaakt,
waarin dan een houten pennetje wondt ge
stoken. We kunnen dat natuurlijk ook doen
met kleine spijkertjes, maar dan moet je erg
voorzichtig zijn dat het asje niet splij't. De
mast wordt met lijm en touwtjes op het
middenhoutje bevestigd, zoodat hij stevig
staat en straks, als we gaan zeilen, een
stootje kan verdra
gen. Nu komen de
zeilen nog. Het beste
nemen we daarvoor
gekleurd sitspapier,
de restjes kunnen
..wc dan nog gebrui
ken om er vlagge
ntjes uit te knippen,
waarmede we, als
.alles klaar is, de
boot versieren. In
..het midden van het
zeil worden, op
eenigen afstand, twee lipjes geknipt, waar
door dan de mast wordt gestoken. Je kunt
dat op de teekening duidelijk zien. De hout
jes kunnen we met waterverf nog een aardig
kleurtje geven.
Als er een beetje wind staat en jullie je
rolboot op een vlakken weg of aan het
strand op het harde zand, laat starten, zal
je eens zien hoe de boot wegsuist. Indien
je vriendjes ook zoo'n boot maken, kan je
er wedstrijden mee houden. Wiens boot
het eerste aan het doel is. heeft gewonnen.
Een aardig knutselwerkje, waaraan je
ook straks in de vacantie, veel pleizier zult
hebben.
JANNEKE VAN BEEK.
STENOGRAFIE BIJ DE
ROMEINEN.
Jullie weten allemaal wel wat stenografie
is, namelijk snelschrijfkunst, de kunst om
door middel van teekens en afkortingen zóó
snel te schrijven, dat men een gewoon ge
voerd gesprek kan bijhouden en noteeren.
Maar wat sommigen van ons niet zullen we
ten is, dat de snelschrijfkunst geen vinding
is van den modernen tijd, al is ze dan ook,
vooral de laatste halve eeuw, door verschil
lende systemen heel wat uitgebreid en ver
beterd. Reeds de oude Romeinen bedienden
zich van snelschrift. Zij hadden de gewoonte
met heel groote letters te schrijven en het is
begrijpelijk clat het op die manier nog moei
lijker werd om het gesprokene in hun ver
gaderingen schriftelijk bij te houden en te
noteeren. Eindelijk vond Cicero, de beroem
de Romeinsche schrijver en redenaar, een
soort vlugschrift uit, waardoor het heel wat
gemakkelijker werd om het gesproken woord
te noteeren. Het was een vernuftig bedacht
systeem van afkortingen, dat later door an
dere geleerden nog werd vervolmaakt, en uit
gebreid. zoodat ze ten slotte over een snel-
schrijfmethode beschikten met meer dan
vijfduizend afkortingen. De snelschrijfkunst
werd tot een speciaal leervak verheven, want
de Romeinen kenden de schrijfmachine niet
met behulp waarvan tegenwoordig een ge
oefend typist heel wat vlugger schrijven kan
dan de snelschrijvers uit het oude Rome.
DE VRIJE LUCHTBALLON,
Door alle eeuwen heen is het de droom
van de menschheid geweest om zich in de
lucht te kunnen verheffen, ook in den Tijd,
dat men van natuurkunde en techniek nog
weinig begrip had. En menig voorbeeld zou
den we kunnen noemen, van waaghalzen
die meenden de oplossing van het vraag
stuk te hebben gevonden en vertrouwende
in hun primitieve toestellen, den dood von
den. Eerst aan het menschengeslacht van
onze eeuw zou het gegeven zijn den lucht-
droom tot werkelijkheid te maken. Zelfs een
Zeppelin of Fokker, die wonderen van men-
schelijk vernuft, vinden de meesten van ons
niets bijzonder me°r, tenminste niét iets om
er bij s;til te blijv staan. De menschen uit
de achttiende eeuw waren heel wat minder
verwend! Den 29 Augustus 1733 kondigde
een ontzettend kanongebulder aan, dat er
dien dag te Parijs iets merkwaardigs zou ge-
treuren. Heel Parijs liep uit om de opstijging
van een vrijen ballon, zonder bemanning,
bij te wonen. Het was de eerste met gas ge
vulde ballon, die. na een goed half uur in
de lucht te hebben gezweefd, bij een dorpje
in de omgeving van Parijs daalde. De boeren
zagen den ballon voor een voorwereldlijk
monster aan. liepen te hoop met dorschvle-
gels, zeisen en hooivorken en ze hakten zoo
lang op den armen ballon in. tot er niet veel
meer dan een hoopje vodden was overgeble
ven. Dat was het roemloos einde van den
eersten gasballon.
H. MAZUR.
EEN SIGARENKISTJE ALS
CITHER!
Eenvoudiger en goedkooper kan het al
niet! Uit een ledig sigarenkistje maken we
een citer. We nemen zoo'n oud kistje en
slaan op de lengte-kanten, op gelijke afstan
den, kleine spijkertjes, zóó. dat de helft nog
boven het hout uitsteekt. Nu spannen we
elastiekjes telkens om vier spijkertjes, zoo
als je dit op de teekening kunt zien. De
elastiekjes mogen niet té smal zijn, anders
breken ze te vlug, bij het bespelen van onze
citer. Hoe meer we een elastiekje spannen,
hoe hooger de toon zal zijn die het voort-
brengt, als we het aanraken. Docr de elas
tiekjes dus van den eenen kant van het
kistje naar den anderen, steeds straffer te
spannen, krijgen we de heele toonladder. Het
sterker spannen van het elastiekje kan ge
beuren. door het één keer of meermalen om
het spijkertje te wikkelen. Wie van jullie een
goed muzikaal gehoor heeft, kan zoodoende
elk elastiekje op den juisten toon afstem
men, Het bespelen doen we met behulp van
een houtje, waarvoor ook een penhouder kan
dienen. Wil je de citer héél mooi maken, dan
geef je het kistje, als alles klaar is, nog een
aardig kleurtje.
JANNEKE VAN BEEK.
GRAPJES.
Doddie moest voor moeder een boodschap
doen en vroeg den winkelier een pond.
erwten
Die gaan niet per gewicht, zei de win
kelier. die worden gemeten.
Geeft U mij dam maar 80 centimeter,
zei Doddie.
Als jultie deze aardige legplaat keurig
knippen en plakken, zal je heel wat oude be
kenden uit de sprookjeswereld terugzien. Ik
wil er een paar noemen, zooals de gelaarsde
kat, de rattenvanger van Hameien, het koek
huisje van Hans en Grietjemaar neen,
meer verraad ik niet. De res: moeten jullie
zelf maar opzoeken. Volgende week kan je
zien of je alles hebt gevonden.