HOE NEW-YORK ONTSTOND. DE SPROOKJESWERELD. Hew-York, die machtige stad in de Ver- eenigde Staten van Noord-Amerika. na Lon den de grootste handelsstad der wereld, werd gegrondvest doorHollanders, en wel in het jaar 1612. Dien ouden Hollanders uit de late middeleeuwen ontbrak het niet aan moed en voortvarendheid. Ja eigenlijk waren ze altijd op zoek naar nieuw land en nieuwe handelsmogelijkheden. We behoeven slechts te denken aan onzen Jan Pietersz Coen en Willem Barentsz. En zoo komt dan ook onzen voorvaderen de eer toe. het eerst te hebben ontdekt, van welke geweldige beteekenis Noord-Amerika voor den handel kon worden. Wel hadden de Zweden zich, bij de komst van de Hollanders, reeds aan de Delaware- baai genesteld, maar in de omgeving was een vruchtbaar en bijna onbegrensd gebied. dat de Hollanders van de Indiaansche be volking kochten. Eigenlijk kan men 't moei lijk „koopen" noemen, daar ze voor die dui zenden Hectaren land slechts een prijs van ongeveer 20 gulden betaalden, benevens wat kralen De Indianen, die de oorspronkelijke bewoners en eigenaren van dit land waren, vonden dien prijs vermoedelijk al erg mooi. Toen de Hollanders op deze wijze het land hun eigendom mochten noemen, gaven zij het den naam van „Nieuw „Nederland". Tien jaren later reeds was een belangrijke Hol- landsche nederzetting ontstaan op het Man- hattan-eiland. Deze nederzetting werd ..Nieuw-Amsterdam" gedoopt en daar deze plaats zeer gunstig aan ae breede Hudson- rivlèr was gelegen, hadden de Hollanders de hoop. uit deze plaats een belangrijke han delsstad te kunnen maken. Toch ging dit buiten verwachting heel langzaam en ae kooplieden begonnen al te twijfelen aan het slagen van hun onderneming. Hoewel de plaats, zooals gezegd, zeer gunstig gelegen was, voor zeeschepen een prachtige gelegen heid bood om te ankeren en de stad zelf la ter zou kunnen worden uitgebreid, wilden de schepen toch niet graag naar Nleuw-Amster- dam. Wat daar de reden van was, wist eigen lijk niemand. In 1664 was het met de heerschappij der Hollanders gedaan. Het was een tijd dat het recht van den sterkste nog gold en alle zee varende volken naar nieuwe handelswegen zochten. Op zekeren dag verscheen er een Engelsche vloot voor de haven van Nicuw- Amsterdam en eischic de overgave der stad- Weinige dagen later hadden de Engelschen op hun beurt bezit van de stad en het land genomen. Ze hadden nu de mooiste haven en maakten het zich gemakkelijk. De stad werd herdoopt en kreeg den naam „New York", den naam die altijd is gebleven. Eindelijk ging ook de handel beter, al was dat ook wel eens op kosten van de IndianenZooals bekend, hebben later ook de Engelschen het land weer verloren, namelijk door den vrij heidsoorlog der Amerikanen. Van de Indianen, de eerste bewoners van het land, is weinig meer overgebleven en ze zijn op het totale inwoneraantal van Ameri ka van geen invloed meer. New-York heeft zich in den loop der eeuwen en vooral de laatste honderd jaren, zoodanig uitgebreid, dat er haast geen plaats meer is om nog nieuwe huizen te bouwen. Men is toen, om ruimte te winnen, in de hoogte gaan bouwen en zoo ontstonden de z.g. wolkenkrabbers van zestig en meer ver diepingen hoog. Een vierkante Meter grond, in het centrum van New-York, kost nu wel bijna een mil- lioen dollars. Dat zijn dus andere prijzen, dan de Hollanders destijds aan de Indianen betaalden! Van de oude nederzetting der Engelschen en Hollanders is niet veel overgebleven. Alleen enkele namen herinneren er nog aan. dat deze belde volken daar pionierswerk hebben verricht. W. MAZUR. WOLFSKINDEREN. Heel lang heeft men het voor een sprookje gehouden, dat er menschenkinderen zijn ge weest, die door wilde dieren werden verzorgd en grootgbracht. Maar telkens weer kwa men er berichten, dat zich in ver afge legen, eenzame streken verwilderde kinderen bevonden, die niet konden spreken en die door een wolvin werden opgevoed. Tegen woordig staan de menschen niet meer zóó ongeloovig tegenover zulke berichten, om dat ze weten, dat de mogelijkheid volstrekt niet heelemaal is uitgesloten. In Polen en voor eenigen tijd ook in Indië zijn jonge menschen gevonden of eigenlijk zou men beter kunnen zeggen, gevangen die in 't oerwoud ronddwaalden. Zij konden niet spreken en ook niet rechtop loopen. Zoo'n jong mensch ging schuw op de vlucht, als de menschen het naderden en het stelde zich tegen ieder te weer. En al kon men ze tenslotte wel vangen, het was toch niet mo gelijk om 2c in het leven te houden. In de mcnschelijke, beschaafde omgeving duurde hun leven gewoonlijk niet veel langer dan enkele weken. Hun bevattingsvermogen was uiterst beperkt en met veel moeite sta melden zij slechts enkele onverstaanbare woorden. Ook aan dc mcnschelijke voeding cn levenswijze konden zij niet meer wennen. Dergelijke woudkinderen worden reeds in de oudste sagen cn legenden besproken en bezongen. Zij golden als bijzonder machtig onder de dieren van het woud, door hun kracht cn slimheid, tenminste, dat dachten die oude natuurvolken. Maar niets is minder waar, want. de menschelijke geest kan slechts tot ontwikkeling worden gebracht door medemcnschen, De mcnsch. die in af zondering leeft, gaat zoowel lichamelijk als geestelijk gestadig achteruit en het eind is, dat hij op treurige wijze ondergaat. Een Pharao, een oude Egyptische koning, wilde eens onderzoeken, wat er uit jonge menschen zou worden, die volkomen van de wereld werden afgesloten. Hij liet twee kin deren in de strengste eenzaamheid groot brengen. Zij hoorden geen menschelijke stem meer en hun voedsel werd hen zoo voorgezet, dat ze den brenger niet konden zien. Een zoo groeiden ze op, zonder ooit een ander menschelljk wezen te zien of ook maar iets van hun aanwezigheid te ver moeden. En wat was nu het resultaat van deze wreede prpef? Na twaalf jaren waren er nog slechts twee zwakke en geestelijk achterlijke kinderen, schuw en verwilderd. Neen, al die oude en nieuwe verhalen, waarin menschenkinderen door dieren wor den opgevoed en waarin deze kinderen dan door hun wijsheid en kracht de heerschers zijn in het Rijk der wilde dieren, bestaan alleen in de volksverbeelding of de fantasie van een schrijver. De werkelijkheid is zoo geheel anders! Ramus en Romulus, die volgens de over levering door een wolvin werden opgevoed, zouden in dat geval stellig nooit in staat zlin geweest om een nieuw Rijk te stichten. Én Mougli. do kleine held der wildernis, die we in de boeken van den schrijver Kipling vinden, zou zeker nooit beheerscher van het oerwoud zijn geweest. Zijn opvolger, Tarzan, zou zonder twijfel een beklagenswaardig schepseltje zijn ge worden, als hij werkelijk had bestaan. Wel is het mogelijk, dat door een of ander toeval, een kind door een wild dier, bijv. een beer of wolf wordt grootgebracht, maar nopit zou zoo'n ongelukkig mensehenkind daar eenig nut van hebben. Het zou geen mensch en geen dier zijn, slechts een hulpe loos wezentje, een bedroevende verschijning in het natuurleven. De tijd van de Pharaos is voorbij, derge lijke onmenschelijke proeven worden geluk kig niet meer genomen, maar wel kunnen de jongèns en meisjes, die dit lezen er een andere, groote les uit trekken, namelijk deze. dat de menschheid één geheel vormt en dat we zonder eikaars hulp niet kunnen leven. W. MAZUR. EEN PRAATJE OVER MEXICO. 't Was in het voorjaar van het jaar 1519, dat een kleine schaar Spaansche avontu riers onder aanvoering van Fernando Cortez voor Vera-Cruz het anker liet vallen. Aange lokt door de verhalen over den sprookjes- achtigen rijkdom van dat land. trokken zij Mexico binnen, in welks hoofdstad de mach tige Keizer Montezuma, het volk der Azteken regeerde. Prachtige gebouwen met zeldzaam mooie gevels, omzoomden de straten der stad, goed onderhouden wegen voerden door het gansche land, welvaart en vrede heersch- te er alom. Volgens het bijgeloof der Azte ken was al deze welvaart een geschenk van hun Goden, die daarna waren vertrokken, maar naar hun vaste overtuiging, éénmaal weer zouden terugkeeren. En toen kwam plotseling het bericht van de landing van vreemde wezensHet volk dacht, dat de goden terugkeerden, want er gingen wonderlijke verhalen over de blanke wezens, die onderweg naar de hoofd stad waren. Ze droegen ijzeren pantsers en ze reden op vreemde dieren. Het- paard was in Mexico namelijk nog onbekend. De Keizer was eenigszins wantrouwend en zond boodschappers met kostbare geschen ken naar de vreemdelingen, teneinde ze te bewegen, weer terug te keeren. Maar ten slotte dacht ook hij dat het de goden wa ren. die hem wilden komen bezoeken. En zoo werd het groepje Spaansche avonturiers met vele eerbewijzen en op de meest gastvrije wijze ontvangen. Maar nauwelijks was Cortez met zijn mannen in de hoofdstad aangeko men. toen hij door een list den keizer gevan gen liet nemen. Ondanks zijn gevangenschap bleef de keizer even voornaam en bedacht de Spanjaarden met rijke geschenken. Doch hoe meer Cortez kreeg, hoe meer hij wilde hebben en eindelijk eischte hij allle schat ten op, die In het land aanwezig waren. Plotseling dreigde Cortez echter een groot gevaar. Een ander Spaansch leger was ge land, dat hem weer wilde onschadelijk ma ken. Hij spoedde zich met zijn mannen naar de kust en overwon in een bloedigen slag de nieuw-aangekomencn. Toen keerde hij, mach tiger dan voorheen, terug de hoofdstad- Maar Intusschen was daar de bevolking in op stand gekomen cn liep te wapen. De keizer probeerde nog te bemiddelen en de vrede te bewaren, maar het volk der Azteken wilde daar niets van hooren en het einde was. dat hij onder de woede van het volk. het leven Het. Voor Cortez kwam toen een zware tijd. Met afwisselend geluk streed hij tegen de opstandige bevolking, cn toen hij er eindelijk weer in slaagde, de hoofdstad te bezetten, waren de inwoners verdwenen en hij vond slechts een uitgestorven stad. met verwoeste huizen. Met de Azteken waren ook de schat ten verdwenen. De laatste verdedigers der stad hadden de onmetelijke rijkdommen meegenomen en in een diep meer geworpen. Nog heden ten dage kunnen we de gewei - dige steen-pyramlden der oude Azteken-Tem pel zien. die ons vertellen van den heldhafij tigen ondergang van het volk der Azteken en ze zijn het zichtbaar bewijs, tot welke ellende goudzucht voeren kan. GUUS GERBE. Brief van Jan aan Oma in Den Haag. Oma, Tc heb vacantie. Vind U dat niet fijn? Hè, ik wou zoo heel graag Nu eens bij U zijn. Mag Tc een poosje komen? 'k Neem mijn bal dan mee En dan ook mijn zwempak, Als we gaan naar zee. Ais U 't goed vindt. Oma, Blijft moes ook een dag. Schrijft U nu maar dad'lijk, Dat het van U mag. Woont Wim Prins nog naast U? 'k Vond hem zoo'n leuk jog, Als U hebt geantwoord Schrijf 'k mijn trein dan nog. Brief van Oma aan Jan. Jantje, Je bent welkom. Kom nu Maandag maar, Ik maak straks je bedje Dadelijk reeds klaar. Blijf zoolang je lust hebt, Neem je bal dan mee. Maar vooral je zwempak, Want we gaan naar zee. Zeg maar tegen moeder, Dat ik vast verwacht, Dat ze blijft logeeren. Al is 't maar één nacht. Prins is nog mijn buurtje "k Maak straks een fijn plan Voor de beide vrienden. Dag mijn Janneman! REEKALFJES. Een heel jong reckalfje zul je in de na tuur maar zelden tegenkomen. Zijn ze een maal zoo groet, dat ze hun ouders op ae tochten door het bosch vergezellen, dan is er een kansje om er een te zien te krijgen; in een glimp echter, want binnen enkele se conden is het schouwspel voorbij. De haas tige vlucht der snelvoetige reeen maakt er een spoedig einde aan. Er is bijna geen schuwer dier dan een ree! Eer zie je een eenzamen, ouden reebok en hoogstzelden een reekalfje. Overdag trekken deze sier lijke herten zich terug in het dichte, ontoe gankelijke kreupelhout en enkel bij sche mer of én den vroegen morgenstond zou je ze kunnen ontmoeten op heel afgelegen, grazige plekken. Echte bewoners der dichte bosschen, hoor! Reeën wagen zich zelden om te drinken aan bosch- en heideplassen. Sappige, jonge loten en morgendauw laven hun dorst. In troepjes, zooals andere her ten, zie je ze zelden, ze vormen een ge zin en blijven bijeen. Alleen het toeval kan ons in den voorzomer het plekje doen ont dekken, dat het leger van een heel jong ree- kalfje vormt, zoo goed verborgen is het tusschen struikgewas, onder varens en be schut door een schaduwbledcnd. loovcrafdak. Moeder ree bezoekt haar jong trouw met vaste tusschenpoozen, als ze op voedsel uit is voor zichzelf en midden op den dag kan het gezin zich daar dan knus bijeen rustig ophouden. Een gelukkige familie! Tusschen dor gras, cp een leger van doo- de varens, in schaduw van gebladerte, waar de zon tusschen de loovergaten heenblik- kend ronde lichtplekken op den grond strooit, is een reekalfje nauwelijks te on derscheiden van zijn omgeving. Zijn rug huidje is bezet met zacht bruin fluweelen haar. waarover ronde, witbehaarde plekjes gestrooid lijken. De reegeit houdt haar kind veilig verstopt en heeft het al heel vroeg geleerd' om alleen zijnde doodstil te blijven liggen, wat er ook gebeurt om haar heen. Dat waarborgt veiligheid, want aan mensch ncch dier verraadt het dan zijn tegen woordigheid. Het is verwonderlijk hoe goed dat bevel om stil te blijven liggen wordt opgevolgd. Een Geldersche vriend van me heeft eens toevallig zulk een leger ontdekt, doordat ziji hor.d bij het loopen door struikgewas slaags raakte met een reegeit, welke in ce buurt van haar jong den hond aanviel en met pootgetrappel op de vlucht joeg. De ree nam bij de nadering van een mensch echter zelf de vlucht en na lang zoeken stond deze gebogen over de wieg van een alleraardigst hertekalfje. Nauwelijks hief het zijn mooie, sierlijke kopje even; de groote, onschuldige oogen blikten vol vertrouwen omhoog naar den vreemden reus. Beweeglijik richtten zich de fijne oortjes op. rose en doorschijnend als een dunne zeeschelp. En het reekalfje bleef stil. doodstil liggen, zooals moeder het be volen had. strekte zijn fijne kopje op de vooruitliggende. ranke pootjes. Gehoorzaam aan het instinct tot zelfbehoud, hoe jong het ding ook nog was, wonderlijk! Even had mijn vriend het fluweelen rugje gestreeld, de witte plekjes erover be wonderd. het zachte kopje geaaid, toen was hij weggesloopen, een herinnering aan iets heel moois meenemend, om nooit te ver geten. Zelf heb ik eens twee hertekalfjes van een maandje oud, gezien. Hun moeder was waar schijnlijk door stroopers gedood en hulpe loos dwaalden de beide jonge beestjes rond over de beboschte klingen van Duitsch berg land. Daar waren ze opgenomen eenige we ken geleden en de waard uit onze dorpdher- berg liet ze in zijn omrasterden hof wat rond loopen. Of ze dan niet alle groenten opalen? Ze kregen nog melk als voedsel, doch smulden enkel maar van de sappige ranken der aardbeibedden. Waar blijf je ermee? vroeg ik hem. Over een paar weken, zei hij. neem ik ze mee den berg op en laat ze daar vrij: Wieder in 's Freie hinaus! G. DE GR WE MAKEN EEN ROL-ZEILBOOT Wat we alles noodig hebben om zoo'n aardige rcl-zeilboot, zelf te maken? Drie oude garenklosjes, die moeder ons wel zal willen geven. Dan vragen we aan den slager ALS JE HEIMWEE HEBT Een jonge Duitscher zon deelnemen aan een der Noord-Pool-expedities. Bij t afscheid nemen voelt zijn moeder zich wel wat beklemd Als zijn vader dat. bemerkt-, zegt deze: „Niet te lanz wegblijven, joneen. 'k Zou zoo zeg gen- Als je er bent. drink je wat voor den dorst en dan ga je maar weer naar je moe der. of hij enkele vleeschpennen voor ons heeft en anders kunnen we voor het doel ook goed koope penhouders gebruiken. Voorts nog een stukje gekleurd papier en een eindje dun touw en we hebben al het materiaal dat noodig is, om onze boot te maken. Van de houtjes hebben we noodig: twee stukjes van 3 c.M. lang, één van ongeveer elf c.M. twee van zes c.M. en dan nog een van drie c.M. Uit deze houtjes wordt, zooals je op het voorbeeld kunt zien, de onderbouw van de boot gemaakt. Onder het voorschip komt een klosje te zitten en onder het achter schip, omdat h°t daar breeder is. maken we twee klosjes. C te voorkomen dat de klos jes onder het rijden van hun plaats gaan, moet in het houtje waarop de klos zit, dus eigenlijk in de as, aan weerskanten van den klos voorzichtig een gaatje worden gemaakt, waarin dan een houten pennetje wondt ge stoken. We kunnen dat natuurlijk ook doen met kleine spijkertjes, maar dan moet je erg voorzichtig zijn dat het asje niet splij't. De mast wordt met lijm en touwtjes op het middenhoutje bevestigd, zoodat hij stevig staat en straks, als we gaan zeilen, een stootje kan verdra gen. Nu komen de zeilen nog. Het beste nemen we daarvoor gekleurd sitspapier, de restjes kunnen ..wc dan nog gebrui ken om er vlagge ntjes uit te knippen, waarmede we, als .alles klaar is, de boot versieren. In ..het midden van het zeil worden, op eenigen afstand, twee lipjes geknipt, waar door dan de mast wordt gestoken. Je kunt dat op de teekening duidelijk zien. De hout jes kunnen we met waterverf nog een aardig kleurtje geven. Als er een beetje wind staat en jullie je rolboot op een vlakken weg of aan het strand op het harde zand, laat starten, zal je eens zien hoe de boot wegsuist. Indien je vriendjes ook zoo'n boot maken, kan je er wedstrijden mee houden. Wiens boot het eerste aan het doel is. heeft gewonnen. Een aardig knutselwerkje, waaraan je ook straks in de vacantie, veel pleizier zult hebben. JANNEKE VAN BEEK. STENOGRAFIE BIJ DE ROMEINEN. Jullie weten allemaal wel wat stenografie is, namelijk snelschrijfkunst, de kunst om door middel van teekens en afkortingen zóó snel te schrijven, dat men een gewoon ge voerd gesprek kan bijhouden en noteeren. Maar wat sommigen van ons niet zullen we ten is, dat de snelschrijfkunst geen vinding is van den modernen tijd, al is ze dan ook, vooral de laatste halve eeuw, door verschil lende systemen heel wat uitgebreid en ver beterd. Reeds de oude Romeinen bedienden zich van snelschrift. Zij hadden de gewoonte met heel groote letters te schrijven en het is begrijpelijk clat het op die manier nog moei lijker werd om het gesprokene in hun ver gaderingen schriftelijk bij te houden en te noteeren. Eindelijk vond Cicero, de beroem de Romeinsche schrijver en redenaar, een soort vlugschrift uit, waardoor het heel wat gemakkelijker werd om het gesproken woord te noteeren. Het was een vernuftig bedacht systeem van afkortingen, dat later door an dere geleerden nog werd vervolmaakt, en uit gebreid. zoodat ze ten slotte over een snel- schrijfmethode beschikten met meer dan vijfduizend afkortingen. De snelschrijfkunst werd tot een speciaal leervak verheven, want de Romeinen kenden de schrijfmachine niet met behulp waarvan tegenwoordig een ge oefend typist heel wat vlugger schrijven kan dan de snelschrijvers uit het oude Rome. DE VRIJE LUCHTBALLON, Door alle eeuwen heen is het de droom van de menschheid geweest om zich in de lucht te kunnen verheffen, ook in den Tijd, dat men van natuurkunde en techniek nog weinig begrip had. En menig voorbeeld zou den we kunnen noemen, van waaghalzen die meenden de oplossing van het vraag stuk te hebben gevonden en vertrouwende in hun primitieve toestellen, den dood von den. Eerst aan het menschengeslacht van onze eeuw zou het gegeven zijn den lucht- droom tot werkelijkheid te maken. Zelfs een Zeppelin of Fokker, die wonderen van men- schelijk vernuft, vinden de meesten van ons niets bijzonder me°r, tenminste niét iets om er bij s;til te blijv staan. De menschen uit de achttiende eeuw waren heel wat minder verwend! Den 29 Augustus 1733 kondigde een ontzettend kanongebulder aan, dat er dien dag te Parijs iets merkwaardigs zou ge- treuren. Heel Parijs liep uit om de opstijging van een vrijen ballon, zonder bemanning, bij te wonen. Het was de eerste met gas ge vulde ballon, die. na een goed half uur in de lucht te hebben gezweefd, bij een dorpje in de omgeving van Parijs daalde. De boeren zagen den ballon voor een voorwereldlijk monster aan. liepen te hoop met dorschvle- gels, zeisen en hooivorken en ze hakten zoo lang op den armen ballon in. tot er niet veel meer dan een hoopje vodden was overgeble ven. Dat was het roemloos einde van den eersten gasballon. H. MAZUR. EEN SIGARENKISTJE ALS CITHER! Eenvoudiger en goedkooper kan het al niet! Uit een ledig sigarenkistje maken we een citer. We nemen zoo'n oud kistje en slaan op de lengte-kanten, op gelijke afstan den, kleine spijkertjes, zóó. dat de helft nog boven het hout uitsteekt. Nu spannen we elastiekjes telkens om vier spijkertjes, zoo als je dit op de teekening kunt zien. De elastiekjes mogen niet té smal zijn, anders breken ze te vlug, bij het bespelen van onze citer. Hoe meer we een elastiekje spannen, hoe hooger de toon zal zijn die het voort- brengt, als we het aanraken. Docr de elas tiekjes dus van den eenen kant van het kistje naar den anderen, steeds straffer te spannen, krijgen we de heele toonladder. Het sterker spannen van het elastiekje kan ge beuren. door het één keer of meermalen om het spijkertje te wikkelen. Wie van jullie een goed muzikaal gehoor heeft, kan zoodoende elk elastiekje op den juisten toon afstem men, Het bespelen doen we met behulp van een houtje, waarvoor ook een penhouder kan dienen. Wil je de citer héél mooi maken, dan geef je het kistje, als alles klaar is, nog een aardig kleurtje. JANNEKE VAN BEEK. GRAPJES. Doddie moest voor moeder een boodschap doen en vroeg den winkelier een pond. erwten Die gaan niet per gewicht, zei de win kelier. die worden gemeten. Geeft U mij dam maar 80 centimeter, zei Doddie. Als jultie deze aardige legplaat keurig knippen en plakken, zal je heel wat oude be kenden uit de sprookjeswereld terugzien. Ik wil er een paar noemen, zooals de gelaarsde kat, de rattenvanger van Hameien, het koek huisje van Hans en Grietjemaar neen, meer verraad ik niet. De res: moeten jullie zelf maar opzoeken. Volgende week kan je zien of je alles hebt gevonden.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1932 | | pagina 14