WAT HEINTJE KREEG...
WA T DE HYA CINTHEN
BEDACHTEN
BIJVOEGSEL
HAARLEM'S
DAGBLAD
Vrijdag 2 Dec.
1932
AAN ALLEN.
Bijna ontbladerd staan daar langs wegen,
op pleinen en in parken onze boomen. Dood
zijn ze niet. Let maar goed op, dan zie je de
nieuwe knopjes reeds. Herfst en winter zul
len onze boomen niet doodcn. Of 't moest
zijn een reuze-storm, waartegen niets be
stand is. Eén woest geblaas en daar ligt de
trotsche eik. Boomen zijn sterk. Ze kunnen
eeuwen leven. Maar ze kunnen ook onge-
.merkt sterven. Ze hebben vijanden, die ver
raderlijker zijn dan de storm. Ik bedoel de
kevers, die hun verborgen gangen graven in
de bast en in het hout. Rusteloos knagen ze,
het eene geslacht na het andere. Niet alleen
dat ze knagen, ze zijn ook overbrengers van
de schimmelsporen, waardoor bijv. iepen on
geneeslijk ziek worden. Jaren heeft men niet
geweten, waaraan iepen stierven bij menigte.
Thans weet men, dat deze sporen de oorzaak
zijn. De bladeren verwelken lang voor de
herfst is ingetreden en de nieuwe, jonge
knoppen verschijnen niet. Toen men wist,
dat de schimmel deze ziekte voortbracht, wist
men nog niet, wie de overbrenger was. Thans
is men er van overtuigd, dat de iepenspint-
kever de schuldige is.
Van regeeringswege worden nu verschil
lende maatregelen genomen om 't kwaad den
kop in te drukken. Aangetaste iepen worden
geveld en verbrand. Al die tunnels zijn na
tuurlijk bezaaid met eitjes- Deze moeten in
de eerste plaats vernietigd worden. De larfjes
die daaruit ontstaan graven weer opnieuw
gangen, voordat ze zich verpoppen. Deze
gangen noemt men geboortegangen en daar
in juist heeft men de sporen van den iepen
schimmel aangetroffen. In de dennenwouden
-van Duitschland is de zoogenaamde boek
drukker de groote vernieler. In de 18de eeuw
zijn in 't district Zellerfeld in 15 jaar tijd 3
inillioen stammen gedood. Krachtige stam
men. die door den storm gespaard waren,
werden totaal uitgeput.
In 't Bohemerwoud werd 105.000 H. A. bosch
bedreigd. 8000 arbeiders zijn toen aangesteld
om het -kwaad te keeren. De vernielende
macht van 't kleine wordt ons hier wel heel
duidelijk aangetoond.
Je bemerkt nu al, dat 't niet alleen de iepen
zijn, die op dubbel moorddadige wijze door
den kleinen bastkever bestookt worden. De
dennenmoorder veroorzaakt bij den den de
zelfde schimmelziekte. De schimmeldraden
banen zich een weg door de tunnels heen en
vernielen het jonge, binnenste hout. Ze zijn
zoo taai, dat ze ieder klimaat trotseeren. Te
vens zijn ze zoo mooi. Ik heb er verschilleaa-
de foto's van gezien. De schimmeldraden ge
leken net sierlijk gevormde stralen, die ein
digen in sterren. Sommige vertakken zich
zoo fijn dat je aan marmer moet denken. En
daar tusschen door is het, of een graveur
met zijn gra-veernaald de grilligste figuren
heeft neergeschreven. De graveur is de spint
kever. En schimmel èn kever leven ten koste
van den boom. Ze zuigen zijn levenssappen
op, vernielen zijn teerste organen, zoodat hij
tenslotte ten doode gedoemd is.
W. B.—Z.
EEN VREEMD PORTRET.
Moeder ging met Liesje naar den foto
graaf om een portretje van het kleine meis
je te laten maken. Maar onderweg had de
wind erg met Liesje's haar gespeeld en moe
der deed er wat haarwater op, om het wat
gemakkelijker te kunnen kammen.
„Hé. moeder, riep Liesjes ineens, wat ruikt
dat lekker. Kun je nu aan het portret ook
ruiken, dat er zulk heerlijk haarwater op
m'n haar is gedaan?"
POSTZECELRUBRIEK.
NOORWEGEN
/o#
/S4
204
204
2S-4
2S4
304
JS4
40-&-
Óo4
24
ro-o-
/S-&
224
304
4o4
Ó04
/fz;-2cP-~
10
2.24
JO
fff
454
30
424-
Gedurnede 1926—29 verscheen een serie in
het type van 1922—24 (leeuwtje). Ze zijn in
precies dezelfde teekening, doch missen het
horizontale streepje tusschen „ore" en
„post". Uitgegeven werden: 10 ore (groen). 14
ore (oranje), 15 ore (olijfgeel), 20 ore (lila)
20 ore (rood). 25 ore (rood), 25 ore (donker
oranje), 30 ore (blauw), 35 ore (olijfbruin),
40 ore (lichtblauw) 40 ore (grijsgroen) 50
ore (wijnrood) en 60 ore (groenblauw).
Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.3 c.M.
In 1926 werd een serie dienstzegels uitge
geven. Midden op de zegel is het wapen aan
gegeven, waarboven in een bocht „Tjeneste-
frimerke". Onder het wapen staat de waarde.
Deze zijn: 5 ore (roodlila), 10 ore (groen). 15
ore (violetblauw), 20 ore (lila), 30 ore (grijs
groen), 40 ore (ultramarijn) en 60 ore (groen
blauw)- Grootte van de vakjes 2.8 bij 2.3 c.M.
Op de zegels van het leeuwtjes type ver
schenen in 1927-28 eenige opdrukken n.l. 20
op 25 ore (rood). 30 op 45 ore (blauw"" en 30
op 45 ore «blauw-Svalbord 1925). Grootte
van de vakjes 2.8 bij 2.3 c.M. Zie voor de in-
jüeeling het schetsje.
Een S int-Nicol aas vertelling.
De Sint reed over de dakenHet was
vijf December en alle schoorsteenen in de
stad kregen een beurt. Sommige kinderen
lagen al in bed, die zouden hun cadeautjes
dus 's morgens vinden, anderen weer moch
ten opblijven om het oogenblik van Sint Ni-
colaas' komst af te wachten. Bij de héél
zoete en de héél stoute kinderen bracht de
Sint persoonlijk een bezoek.
En Heintje, van wien ik jullie wat ver
tellen ga. was toch zóó benauwd, dat Sint
Nicolaas op bezoek zou komenJullie be
grijpen wel, dat er dan meestal wat aan ha
pert, niet? Eerlijk gezegd, voelde Hteimtje
zich inderdaad heel erg schuldig. Hij lag al
in bed en daarom leek alles nog akeliger.
's Morgens was hij naar school gegaan
met zijn nieuwe schoenen. Dat is iets, waar
je gewoonlijk erg trotsch op bent en Heintje
moest ook voortdurend kijken naar de mooie
glimmende punten. Moeder had zijn oude
schoenen zuchtend bekeken en gezegd, dat
ze nu wéér gerepareerd moesten worden.
Heintje begreep best, wat moeder daarmede
bedoelde en waarom ze zoo zuchtte. Ondanks
moeder's herhaald verbod had Heintje de
gewoonte iederen middag na schooltijd een
balletje te trappen, soms in de straat en soms
op de omliggende bouwterreinen. Als
hij. net als zijn vriendje, misschien in de
Zaterdagsche voetbalclub had mogen spelen,
zou hij 't niet gedaan hebben, maar neen, hij
mocht ook nooit wat en heelemaal zonder
voetballen kon hij niet leven. Toch be
keek Heintje na zoo'n spelletje steeds zijn
schoen, en dan zag hij dat ze vreeselïjk vlug-
sleten en de neuzen grijs en kaal waren. En
hij wist het wel, zóó royaal had moeder het
niet. Maar wat er nu vandaag gebeurd was,
hemeltje lief! Eerst was hij trotsch op zijn
Zondagsche bruintjes geweest en had ze
telkens langs zijn kous geveegd om ze maar
te laten glanzen. Na schooltijd had hij dade
lijk naar huis willen gaan, maar op aandrin
gen van de jongens had hij. eerst argeloos,
wat meegedaan.Jullie weet zelf, hoe dat gaat!
Je komt van kwaad tot erger en eindelijk,
toen Heintje zijn schooltasch opnam, om
naai' huls te gaan, bekeek hij schuldbewust
zijn schoenen. Wat zagen die er uit! De
mooie, glimmende neuzen waarin je je eerst
kon spiegelen, waren nu afzichtelijk kaal en
al het wrijven langs zijn kous hielp niet. En
toentoen bedacht hij opeens, dat het 5
December was. Dus moest hij vanavond z'n
schoen neerzetten en de oudjes waren im
mers bij den schoenmaker. En als hij de
nieuwe, maar verwaarloosde schoenen neer
zette, zouden moeder en Sint Nicolaas di
rect ontdekken, wat hij had uitgehaald.
O, o, o. had hij het toch maar niet gedaan.
Zijn schoolrapporten waren goed, voor de
rest had moeder niet te klagen, en nu had
hij alles in de war geschopt, alleen voor dat
lamme spelletje voetbal 1
's Avonds bleef Heintje zooveel mogelijk
aan tafel zitten en omdat er meer broertjes
en zusjes waren, lette moeder niet zoo op zijn
voeten. Maar Heintje piekerde toch voortdu
rend, want welke schoenen moest hij nu
neerzetten?
In de keuken hadden de kinderen allemaal
hun schoenen om den open haard staan en
toen bedacht Heintje een plannetje. In de
rommelkast vond hij tusschen oude sloffen
en vaders laarzen, ook een paar pantoffels
van zijn oudsten broer. Omdat Heintje maar
een jochie van negen jaar was kun je be
grijpen dat deze pantoffels nogal groot wa
ren. zijn broer was namelijk al een heele
kerel. Als Heintje nu nog maar kleine
schoentjes had neergezet, bijv. van zijn jon
gere zusje Jettie. dan was het nog niet zoo
erg geweest, doch nu leek het, alsof hij nog
inhalig was ook....
Enfin, 't was nu eenmaal gebeurd maar
in bed kreeg Heintje toch spijt- Hij bibberde
van angst en wel zes keer wilde hij uit bed
stappen en eindelijk, den zevenden keer deed
hij het ook. Hij zou dapper alles aan moeder
gaan vertellen, maar toen hij in de gang
was durfde hij niet de huiskamer binnen te
gaan en bleef dus maar op de trap zitten.En
daar zat Heintje nu! Je zou vast niet in dit
huilende, kleine jochie den voetbalheld van
dien middag hebben herkend. En Heintje
bibberde nu nog harder dan straks in bed,
want 't was aardig koud in de gang en hij
zat in zijn nachtgoed. Misschien was dat dan
ook wel de reden, waarom moeder zoo'n me
delijden met hem had, toen ze plotseling de
deur opendeed en daar den kleinen, berouw-
vollen zondaar vond. En Heintje begon in
eens nog harder 1 te huilen en vertelde aan
moeder, wat hij" voor stouts had uitgehaald.
Ja ja, moeder vond zooiets ook lang niet
aardig, maar wat een geluk, dat de goede
Sint er nog niet geweeset was! Nu kon alles
nog gauw in orde worden gebracht. Geluk
kig kon hij zijn daagsche schoenen neer
zetten, daar die nog juist op tijd door den
schoenmaker waren afgeleverd en ze zagen
er keurig gepoetst uit. Heintje legde een
brief in zijn schoen, waarin hij bij wijze van
spreken al zijn leed uitdrukte. Hij verleide
ronduit aan den Sint, hoe hij hem had wil
len foppen met de pantoffels. En ook dat hij
nooit meer zóó zou behoeven te voetballen,
als hij 's Zaterdags in de echte club zou mo
gen spelen, met échte voetbalschoenen aan.
Want het voetballen heelemaal opgeven, dat
zou hij niet kunnen.
Daarna moest Heintje naar bed. Moeder
stopte hem nog een boi'stplaatje toe en
kuste hem toen goeden nacht.
Ze was wat blij dat Heintje nog te elfder
ure zijn daad ongedaan had gemaakt, al be
keek ze ook met een bezorgd gezicht zijn
Zondagsche schoenen, die zoo leelijk waren
toegetakeld. En hoe Heintje sliep? Als een
roos, hoor! Toch stond hij met een beetje
bonzend hartje op. om zijn cadeautjes te be
kijken! Stel je eens voor, dat de Sint toch
boos was geworden! Maar dat Sint-Nicolaas
een echte, goede, lieve kindervriend is, die
alles en alles van ons begrijpt ja. dat. zag
Heintje 's morgens ook wel. Want naast zijn
speculaas, zijn chocoladeletter, en zijn mar-
sepeinworst, stond daar een paar fonkel
nieuwe voetbalschoenen, en er lag een splin
ternieuw truitje naast, in de kleuren van de
club!
Dol, dol blij was Heintje en hij raakte niet
uitgepraat over de knapheid van Sinterklaas,
die zoo precies de kleuren van de voetbal
club wist.
Maar ja, als we dat allemaal maar op tijd
bedachten! Sint-Nicolaas weet alles, hoort
alles en ziet alles.
En doen jullie daarom geen domme stre
ken, want het is best mogelijk, dat het niet
bij ieder kind zoo goed afloopt als bij Heintje.
JONY
MERKWAARDIGE
HAGEDISSEN.
In Mexico leeft een eigenaardige hagedis-
sensoort, dïej „Basilisk" wordt genoemd.
Deze interessante, kleine diertjes zijn, on
danks de talrijke sagen en sprookjes waar
in zij een rol spelen volkomen ongevaarlijk.
Als men ze schrik aanjaagt nemen ze een
grappige houding aan tenminste in onze
oogen is het grappig. Het diertje probeert
zijn tegenstander tot andere gedachten te
brengen, door met den kam die zich op rug
en staart, bevindt zoo heftig mogelijk te
schudden, zich op te blazen en zijn oogen met
de prachtige, gele regenbooghuid toornig te
laten lichten. Gelukt het ze niet, op deze
wijze den vijand op de vlucht te jagen., dan
gaan ze er zelf maar vandoor. Met één
sprong verheffen zij zich in de lucht, om in
het dichtstbijzijnde water te dalen. Daal
de Basilisken uitstekende zwemmers zijn,
noemen de Amerikanen ze „veermannen".
Toch wordt de zwemkunst van de Basilisken
nog verre overtroffen door de zeehagedis, die
het oceaanstrand bewoont. De zeehagedis is
bovendien nog een prima duikster. Ze kan
zich minuten lang onder het water houden.
Minder handig zijn de vliegende hagedissen
of z.g. vliegdraken. De diertje bewoont hoofd
zakelijk de Soendaeilandcn. Ze leven, net als
de vogels, tusschen het loover van de boomen
Terzijde van het lichaam heeft de kleine
vliegster een stuk huid uitgespannen, dat
wordt ondersteund door ribben, die uit het
lichaam zijn gegroeid. Hierdoor is zij in staat
in benedenwaartsche richting door de lucht
te glijden. Onderweg pakt zij dan meteen
haar voedsel, dat uit insecten bestaat. Is het
diertje eindelijk na zijn glijvlucht op de
aarde aangekomen, dan zoekt- het een boom
stam op en klimt weer naar boven, om het
kunstje te herhalen.
De derde van deze sprookjesachtige dieren
is de kameleon Urenlang zit. ze onbewegelijk
op dezelfde plaats en verschalkt dan muggen
en vliegen, die in haar nabijheid komen en
waarvan zij een geweldige massa verteert.
Daar het diertje zich gemakkelijk aan men-
schen went wordt het ook wel gebruikt als
levende insecten-verdelger. De vliegen zien
in het beweginglooze, groene lichaam blijk
baar geen levend, en nog wel voor hen ge
vaarlijk wezen. Argeloos zoemen ze om de
kameleon heen, maar zoodra ze deze te dicht
naderen, vliegt een kleverige tong naar bui
ten grijpt den buit en schiet op hetzelfde
oogenblik weer naar binnen. Missen doet
zoo'n vanginstrument nooit. De tong is eigen
lijk een slingerapparaat, dat tot wel halve
lichaamslengte uit den bek kan worden ge
stoken. Geen wonder dus, dat er aan ontko
men voor het insect niet te denken valt.
Het meest wonderlijke echter aan dit dier
tje is het steeds wisselend kleurenspel van
de huid. De grondkleur is groen, bij opwin
ding, honger of dorst wordt de huid zwart,
blauw, wit of bruin. Dan laat "t onophoude
lijk ook de groote oogen rollen en let op alles
wat er in de omgeving gebeurt. Niets ontgaa:
de kleine vliegenvangster.
W, MAZUR.
Nu legde Grootvader zijn courant neer.
nam den bril van zijn neus en zuchtte zoo
diep. dat Grootmoeder naar hem opkeek, dc
wenkbrauwen boven haar brilleglazen tot
vraagteekens opgetrokken.
„Ja." knikte Grootvader. ..ze gaan 20.000
mud hyacinthenbollen vernietigen met onge-
bluschte kalk.
„Waarom dat?" vroeg Grootmoeder, „heb
ben die een besmettelijke ziekte?"
.„Ach. wel neen. integendeel, omdat, er te
veel zijn." zei Grootvader en hij schoof zijn
stoel achteruit.
„Vreeseüjk! 't Is zonde!" zei Grootje. En
omdat ze altijd deed, wat Grootvader deed.
schoof ze eveneens haar stoel achteruit en
ging net als hij, zitten nadenken.
En. daar het teeketeltje zong achter de
kachel, poes spinde in haar schoot en de pen
van Armie. haar kleindochter voortkraste
over liet schriftpapier, kwam het vanzelf dat
Grootje in slaap sukkelde. En ze droomde:
dat ze liep in de velden van de hyacinthen.
die er nu te veel waren volgens de menschen
De maan scheen helder over de vlakten en
bollenschuren. Wat was dat daar voor een
drukte op de velden? Kleine dingetjes be
wogen zich bij duizenden en duizenden voort
over de vlakte. „Wat zijn dat toch?" dacht
Grootmoeder, „kikkers of kuikens?" En daar
ze nu heelemaal niet oud en stijf was zooals
anders, bukte ze zich snel en greep een van
de dingetjes en bezag het op de hand in het
maanlicht. Het zonderlinge dingetje had een
dik rood kopje en een grappig lichtblauw
rokje en een franje van wortelbeentjes om
op voort te gaan als een duizendpoot. Het
spartelde ermee en wrong zich om los te ko
men. „Laat me toch gaan!" riep het boos.
„ik moet. naar dc hyacint hen vergadering, ik
zal nog te laat komen!" Nu zag Grootmoeder,
dat ze een hyacintlienbol in haar hand had
en ze liet het wezentje los. Maar uit nieuws
gierigheid liep ze mee met den stroom van
wezentjes op franjepootjes in hun grappige
rokjes. Alle gingen eenzelfde richting uit
naar een paar wilgen aan den slootkant die
de bloembollenvelden begrensde. Daar had
de vergadering plaats van de duizenden en
duizenden bolletjes in haar mooiste kleedjes.
Haar burgemeesteres zat op een wortel
knoest en om haar heen stonden witte hya
cinthen, haar ambtenaren blijkbaar. Toen ze
alle bijeenwaren, vertelde ze aan haar ge
meente, dat de menschen besloten hadden
20.000 mud hyacinthen te vernietigen met
ongebluschte kalk. omdat er te veel hyacin
then waren, die ze niet konden verkoopen
dit jaar. „Toch," zei ze „hebben wij onze
kleuren en geuren gegeven naar ons beste
weten. Ons treft geen schuld en geen fout.
die we zouden kunnen verbeteren. Doch bij
het besluit van onze tuinbazen zullen we ons
niet neerlcgen: we zullen heengaan, zusters!
Ik heb jullie daarom verzocht om uw beste
goed aan te doen; niets belet U. ons van
nacht te volgen en nimmer meer hier terug
te komen. Wie ons volgt die zal leven en
liefhebben en bewonderd en bemind worden
als nóóit tevoren!" „Hoera!" riep de hyacin-
thengemeente. hoera voor onze burgemees
teres!'' En ze volgden haar en' vroegen niet
waarheen. Alles was immers beter aan ver
brand te worden, nietwaar?"
Buiten de velden gekomen werden ze ver
deeld in vele kleinere groepen en iedere
groep kreeg een geleidster: een van die wit
ten. die om de burgemeesteres hadden ge
staan. Iedere geleidster ging haars weegs met
haar groep achter zich aan. Grootmoeder
volgde de eerste de beste groep; 't benieuwde
haar waar dat wel heenging. Doch geen van
de volgelingen vroeg ernaar: ze gehoorzaam
den zwijgend, den landweg af. de stad tege
moet. Straat in, straat uit ging het de stad
door, tot eindelijk word haltgehouden voor
een groot gebouw. De geleidster groepeerde
allen voor de deur en zei: „opgelet! storm-
loopen! een. twee, drie!" en de kudde vloog,
met de dikke ronde koppen vooruit, tegen
de deur op! en nog" eens! en nog eens! Elk
op zichzelf gaf telkens maar een zachte tik
togen het hout maar die vele tikjes tegelijk
maakten een lawaai van wat ben je mc!
Spoedig naderden vlugge voetstappen. Een
kijkraampje werd geopend, een verschrikt
gezicht, keek naar. buiten en vroeg: „wie is
daar?" „Bloemen voor de kleine patientjes!"
riep de geleidster hyacinth met haar vroolijk
hoog stemmetje. Nu ging dadelijk de deur
open en een lief meisje in verpleegstersklee-
ren verscheen op den drempel van het kin
derziekenhuis. Ze keek en keek. eerst naar
al die prachjige bloemen en toen, zoekend,
naar de vriendelijke geefster die gesproken
moest hebben, maar die meteen hard wegge-
loopen scheen te zijn. Toen trad de geleid-
ster-hyacinth naar voren en zei met hetzelf
de glasheldere stemmetje: „Wij zijn wegge-
loopen van onze tuinbazen, omdat zij ons
willen verbranden met ongebluschte kalk.
Wij willen niet sterven, wij willen bloeien
en geuren, zooals God ons heeft bevolen.
Daarom heeft onze burgemeesteres ons hier
heen gezonden voor de zieke kinderen"*. „O!"
riep het meisje verrukt, „is het dat? Komt
gauw binnen, de nachtlucht is veel te koud
voor jullie! Welkom, lief aardig volkje! Ik
zal jullie morgenochtend dadelijk verdoelen
over de zalen, hoor!" „Ach neen", protesteer
de de geleidster, „laat ons als Ublieft. zelf be
gaan; wij gaan stilletjes rond en ieder kiest
een goed plaatsje uit: we zijn zoo gewend aan
ons vak 't zit ons in het bloed."
„Ga je gang dan maar," zei de verpleeg
ster en kec-k lachend toe, hoe het holderde
bolder de trappen op ging en daarna zacht
voortschoof door dc gangen. Bij iedere deur j
verdeelden ze zich in kleinere groepjes en
toen de morgen aanbrak, trilden de vroege
zonncstralc-n van pret en kusten om het
hardst de slimme, kleine rakkers, die zich
hadden weten te redden. Op alle vensterban
ken. tafeltjes en nachtkastjes stonden weg-
geloopen hyacinthen met haar zomerkleed
jes aan van rose, blauwe, gele en lila klokjes
En heel hóóg hieven ze zich op om moeder
„Zon" haar morgenkus terug te geven.
„O!" riepen dc zieke kindertjes, en de
bleeke gezichtjes bloosden van verrukking,
.o, wat mooi! dank U, zijn die van Sinter
klaas. zuster?" Maar toen ze van zuster hoor
den. hoe het gegaan was: dat, de hyacinthen
zichzélf hadden cadeau gegeven, toen was
hun pret nog véél grooter en kwam er geen
eind meer aan, zoodat de dokters zich er
over verbaasden zooals al die zieke kinder
tjes waren opgeknapt dien dag!
Wel! Wat een wonder hè? Als zo toch cok
zooiets prachtigs hadden om naar te kijken
en om over na te denken.
„Waar zouden de andere groepen nu wel
heengegaan zijn?" peinsde Grootmoeder, die
maar stilletje meegenoot alsof ze daar thuis
hoorde. Dadelijk gaf het hooge stemmetje van
de gelcldster-hyacinth haar antwoord: „We
gingen naar alle ziekenhuizen," zei ze. „en
naar alle tehuizen van ouden van dagen
ennaar de kerkhovennaar de oude
héél oude en vergeten graven."
Grootje werd wakker, doordat poes van
haar schoot sprong. Eventjes wist ze niet. of
ze wel heelemaal goed wakker waswant.
op de tafel stond zoowaar een mandje met
hyacinthenbollen. Ze keek verbijsterd rond
Maar Annie legde haar vinger op de lippen
en weer naar Grootvader, die ook al stevig
in den dut was. Ze fluisterde: „Niets zeggen
hoor. ik ben eventjes weggeweest om deze
tien voor hem te koopen. Ik dacht: voor elke
tien verkochte bolletjes bestelt de bloemist
weer tien anderen in de plaats en dus: dat
zijn er tien die gered zijn dat zal Groot
vader pleizier doen!" En toen vertelde
Grootje wat ze gedroomd had.
L. KNEGTMANS.
Montreux 22 Nov.
UIT DE NATUUR.
DE PALING
Vorige week behandelde ik al enkele vis-
schen maar van dc paling wil ik nog iets ver
tellen. Wist je al dal deze visch mot z'n don
kere gladde huid in zijn jeugd plat was?
Zelfs de grootste geleerden wisten tot voor
ongeveer 40 jaar weinig van dit dier en zijn
levensgeschiedenis af. In 1895 ontdekten
Grassi en Calandrucio dat de jonge aaltjes
ontstaan uit platte visclijes van ongeveer 7
c.M. lengte, die den vorm hebben van 'n wil
genblad. Het was wel bekend, dat de paling
evenals alle visschen door kieuwen ademt en
het liefst in modderig water vertoeft, waar
,hij zich met kleine diertjes voedt. De voort
beweging geschiedt met de staartvin en door
het kronkelen, zooals de slangen dit doon.
Met z'n dik met slijm bekleed schubbenpant
ser glijdt bij gemakkelijk over en tusschen
oneffenheden en wordt nooit besmet door
aanhechting van slijk.
Men had echter nog nooit eitjes in de pa
ling ontdekt, en wist dus niet hoe de jonge
visschen geboren werden. Heel jonge paling
werd ook nooit ontdekt, de kleinste, die ge
vonden werden waren 'n vinger lang.Latere na
sporingen toonden aan dat jonge paling uit
de Oceaan kwam en op bepaalde tijden bij
millioenen tegelijk dc rivieren en zeegaten
inkomen. Als kleine slangetjes kruipen zo
tegen dijken en paalwerk op om zoet water
op te zoeken, alles trotseeren ze daarvoor. In
meren en kanalen groeien ze tot dikke pa
ling op.
Gebleken is. dat de paling ontstaat uit een
voordier, dat heelemaal niet op de paling
lijkt. Het is plat en doorzichtig als glas en is
daarom glasvischje genoemd. Ver van de kust
had men deze vischjes wel eens gevangen
en het was ook bekend, dat deze diertjes zeer
taai zijn. want droog verpakt en verzonden
waren ze meermalen in zeewater gelegd cn
gewoon gaan zwemmen. Je weet dat paling
in zaagsel ook lang blijft leven. Het zaagsel
dient om te voorkomen dat zo bij het spar
telen niet door de vingers glijden.
Een paar natuurkundigen hebben in een
aquarium eenige glasvischjes opgekweekt cn
de verandering met eigen oogen kunnen aan
schouwen. Het diertje werd smaller cn don
kerder tot het een kronkelend aaltje werd
zooals er bij duizenden worden gevangen bij
den ingang onzer rivier- en kanaalmonden.
De paling krijgt, na verloop van eenige ja
ren in het binnenwater weer verlangen naar
de zee om daar ver weg in de buurt van de
Antillen eieren te leggen. Na dien tijd be
zoeken ze onze wateren niet meer. Waar de
paling dan blijft is zelfs voor de geleerden
een raadsel men weet ook niet of ze dan
sterven of diep in de Oceaan blijven voort
leven. Die hier gevangen worden zijn dus de
palingen die hun eerste kindsheid zijn ont
groeid, maar nog niet geheel volwassen zijn.
Ze worden, zooals Jullie wel bekend zal zijn
meest in fuiken gevangen.