Toen het voile maan was...
De voorbereidingen voor de Bouwmeester-revue 1933 - Een kleurige lijfgarde
WAAROM MOEST dc fotograaf mij nu juist weer fotografeeren terwijl
ik zoo'n heerlijk bordje soep eet.
DE LIJEGARDE. Begin Januari 1933 zal de premiere gaan van de nieuwe Bouw
meester-revue 1933. waarvan de voorbereidingen thans in vollen gang zijn. Een.
aardig detail uit: „De Lijfgarde".
VEILIG VERKEER. Het practischc num
merbord des avonds tra'uparant ver
licht met stop- en achterlicht, leesbaar
op 30 tot 100 meter, dat thans in ons
land in omloop wordt gebracht.
JN HET A.M.V.J.-GEBOUW TE AMSTERDAM is Woensdag een Kerstmaaltijd aan
arme kinderen aangeboden. Aan den maa tijd.
DE STOOMTRAM HEEMSTEDE-LEIDEN loopt op haar laatste bce-
neu en wordt deze week door electrische tractie vervangen. Rechts dc
nieuwe tram.
DE SPANTEN van liet nieuwe grootc gebouw voor den vi>chafslag a.ui
de Kous te Rotterdam zijn gezet. Men hoopt het gebouw in het Komende
voorjaar gereed te hebben.
ALS DE MANNEN AAN HET WERK ZIJN maken moeder en dochter
het eten gereed. Een huiselijk tafreeltje in een keuken te Valencia.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
13)
„Adam", zei Bellew, „dat doet je eer aan.
Ik moet zeggen dat ik trotsch ben met je te
hebben gevochten geef me een poot En
daar onder den ouden appelboom, drukten
ze elkaar plechtig de hand, terwijl de maan
toekeek.
„En vervolgde Bellew, „bewaar jij je
tien pond voor Prudence, want ik beschik
voorloopig over meer, dan wij noodig zullen
hebben. Kijk eens!'' Hij haalde zijn porte
feuille te voorschijn en nam daaruif een sta
peltje bankpapier, meer bankpapier dan
Adam in zijn leven ooit bij elkaar had gezien.
Hij sperde zijn oogen open en zijn geliefde
pijpje viel bijna uit zijn mond.
„Steek dat geld morgen in je zak", ver
volgde Bellew terwijl hij Adam de bankbil
jetten in de hand duwde. „En zoodra iemand
een bod doet, bied jij hooger, totdat je het
hebt je koopt alles, wat er geveild wordt,
begrijp je? Alles, 't komt er niet op aan wat
het kost".
„Maar meneer, dat ouwe kabinet, u weet
wel, met dat snijwerk dat
„En de zuivere kandelaars en het ouwe
ledikant en
„Koopenl Alles koopen, Adam. Als je geld
te kort komt, is er nog genoeg waar dit van
daan kwam koop alles. Begrijp je me?"
„Goed best .meneer. Hoeveel het meneer
me gegeven? Hemel bewaarme: vijftig, zes
tig...."
„Stop het in je zak. Adam en bewaar 't
goed tot morgen. En denk er aan, tegen nie
mand een woord er over".
„Honderd pond!" bromde Adam. „Neeje ik
zal der geen woord van zegge. Wees maar
niet bang. Maar harrejée, den olden Adam,
ik zelf met honderd pond ien me zak, 't
lijkt wel een kluchtspel! Hij gaf een klap op
zijn zak, knikte en stond op.
„Ik mot gaan meneer daar komt juffer
Anthea an en as ze me. nou anspreek. kan ik
vast me lachen niet houwe".
„Juffrouw Anthea waar?"
„Daar in den rozentuin. Ze gaat zeker weer
naar de ouwe Hanne Dibbin da's een heks,
een echte. Ze leit nou met rummatiek en
geen mensch kijkt na der om as juffer An
thea. Die is niet bang voor hekse, nog veur
geen vief tig bi mekaar! Nou genavend, me
neer Belloe en mondje toe".
Hierop klopte Adam nog eens op zijn zak,
knipoogde en liep erg onverschillig den boom
gaard in.
HOOFDSTUK XI.
Dat een nauwkeurig verslag geeft van den
verkoop.
.Por er staat een mannetje in de hal
met een rooden neus en een blauwe kin
,Ik heb 'm al gezien neef!"
Hij plakt papiertje met nummers op al
onze stoelen en tafel. Waarom doet ie dat?"
„Wie weet? misschien vindt ie dat erg
mooi. 't Kan wel dat ie straks ook nog pa
piertjes op zijn neus en zijn kin plakt. Maak
je er maar geen zwaar hoofd over, Por
laten we eens gaan kijken waar tante An
thea is".
Zij vonden haar in de hal. En het was me
een hal in Daplemer, ruim en hoog en met
een open trap en balustrade aan één kant
een hal, die eeuwen geleden weerklonken had
van het kletteren van zwaarden en het luide
lachen der edelieden en den zang der jonk
vrouwen, want dit was het oudste gedeelte
van het huis.
Het zag er rommelig uit, want alle meu
bels waren van hun plaats gehaald en in
rijen langs de wanden gezet en onder de
balustrade stonden ze zelfs opgestapeld en
daar was de roodneus bezig met het opplak
ken van nummertjes.
Midden in de hal stond Anthea, een lieve
maar treurige verschijning. Ze was gekleed
om uit te gaan en bezig haar handschoenen
aan te trekken, want ze wachtte de dogkar,
die haar en kleinen Por naar Cranbrook zou
rijden, ver weg van den hamer des afslagers.
„We ruimen wat oude meubels op. meneer
Bellew", zei ze, met een blik naar een mooi
antiek kabinet. „We hebben er veel te veel
meer dan wij noodig hebben".
„Ja", zei Bellew.
Maar hij zag hoe treurig haar cogen
stonden en hoe ze haar hand op het oude
kabinet legde, met een gebaar dat op een
liefkoozing geleek.
„Hoe zou 't komen dat die man zoo'n blau
we kin heeft, tante?" vroeg de jongen fluiste
rend.
„Stil George, dat weet ik niet", zei Anthea.
„En waarom plakt ie overal die papiertjes
op?"
„Om den deurwaarder te helpen bij de vei
ling".
„Wat is dat, een veiling?"
Op dit oogenblik reed de dogkar voor en
Anthea draaide zich om en liep gauw naar
ouiten in den zonneschijn.
„Een mooie dag voor een ritje", zei Adam,
met een tik tegen zijn pet. „Bess denkt er
ook zoo over, geloof ik". En hij streelde de
glimmende huid van de merrie, die haar nek
boog en met een ongeduldige hoef in het
grint krabde.
Anthea klom vlug op de hooge voorbank
en greep de handjes van den kleinen George,
dien Bellew haar toereikte.
„Jij wilt wel een oog op alles houden, Adam?"
zei Anthea met een snellen blik in de duistere
diepte van de koele, oude hal.
„Ja zeker", juffer Anthea, maak oe eige
maar niet ongerust".
„Meneer Bellew, er is nog plaats in de dog
kar, als u met ons wilt meerijden
„Dank u", zei Bellew, „ik blijf liever hier,
niet omdat ik niet graag mee zou gaan, maar
om e om met Adam een oog op den
boel te houden, als u 't goed vindt?"
„Wel, ik vind 't best", zei Anthea een
beetje verwonderd en niet zeer gevleid; ze
knikte Adam toe, vierde de teugels en weg
reden ze.
„Dag Por!" gilde de jongen, „dank Je nog
wel voor de shilling".
,3ess is e levendig van morgen,
niet Adam?" vroeg Bellew, terwijl hij de dog-
car nakeek.
.Levendig meneer?"
„En e is dat niet een beetje gevaarlijk
voor een vrouw alleen?"
„Met de dogcar, meneer'
„Met de dogcar. Adam".
„Ach, meneer Belloe", zei Adam met zijn
breeden lach. „Der is hier niemand die beter
met de peerd weet om te gaan as juffer An
thea. Der bestaat geen peerd, dat ze niet rij
de kan, veur de wagen of onder der".
..Hm!" zei Bellew. Hij bleef de dogkar na
kijken tot die uit het gezicht was en liep toen
Adam achterna naar de stallen.
Daar gingen ze op een hoop hooi zitten,
rookten hun pijp en voerden een ernstig ge
sprek tot de verkoop begon.
Koopgrage lieden uit den omtrek kwamen
van alle kanten opzetten. Een van de eer
sten, die verscheen, was de deurwaarder zelf.
Dat was een oolijk heer met grappige manle
ren en een leuken glimlach om zijn neus.
Ja, zijn oolijkheid scheen zelfs tot in de
knoopen van zijn jas te zijn doorgedrongsn,
want die leken wel te glinsteren en te knip-
oogen van ingehouden pret. Toen hij de meu
bels in 't oog kreeg, was het of hij nog vroo-
lijker werd. Hij wenkte zijn helper dat was
de roodneusblauwkin, die zooals bleek, den
schoonen naam van Theodore droeg klop
te hem op den schouder met een gebaar van
„eenmal, andermaal" en begon een aller
grappigst zakengesprek.
En ondertusschcn kwamen al maar de
koopers aanzetten, te voet en tc paard, op
wagens en fietsen cn het leven dat zij maak
ten en het gezoem van hun stemmen wekten
onaangename echo's in het oude huis. Het
duurde niet lang of er stonden meer dan zes
tig menschen opeeneeprept in de hal -n voor
dc deur.
Onder hen viel een groote, dikke man op
met vetten, rooden nek, dien hij telkens af
veegde met 'n grooten zakdoek. Behalve zijn
nek, waren ook nog zijn gezicht en zijn haar
en zijn handen rood in verschillende
nuances en in zijn volle roode tronie zaten
twee kleine, vlugge, scherpe oogjes, die nooit
stil waren. Zijn stem was vol. evenals zijn
gezicht en had een specialen koperen klank,
die haar tot in de verste hoeken deed weer
galmen. Hij was klaarblijkelijk iemand van
„middelen" en van aanzien, want ieder groet
te hem met eerbied en de menschen maakten
plaats voor hem. overal waar hij kwam. Som
migen knikte hij toe, met anderen sprak hij
en soms zelfs lachte hij, maar dat kwam
zeiden voor, want het paste slecht bij het de
corum van geld en voornaamheid.
Bij wijle gaf hij al zijn aandacht aan de
meubelen. Hij liet zich zwaar in stoelen val
len, betastte de zittingen met z'n dikke roo
de vingers; opende de deurtjes van kasten en
kabinetten, keek in lr.den. klopte op tafels en
gedroeg zich in 't algemeen volkomen als
een man, die zich niet laat bedotten door den
glans van vernis of rijkelijk aangewende
wrijf was.
Bellew zat verschanst achter een paar stoe-
1-m en een kastje, groote rookwolken uit zijn
pijp te blazen en sloeg, niet erg opgewekt,
het tumult gade. Hij wenkte Adam, die naar
hem toe kwam.
Woedt vervolgd*,