Toen het volle maan was...
niislHi
DE ONDERKONING VAN BRITSCH INDIE. Lord Willingdon heeft met zij» echtgenoote
een bezoek gebracht aan de rennen te Calcut ta. De aankomst der hooge gasten.
WELKOM THUIS. De bemanning van de sleep-ó
booten "Witte Zee" en ,.Lainverszee" die deel
genomen hebben aan het transport van de bran-,
dende "Atlantique" is bij haar terugkeer te Rot
terdam hartelijk begroet.
EDITH LORAND geeft met haar orkest Zon dag te Berlijn haair driehonderdste concert
In aansluiting, hierop zaïl zij ook een tournee door ons land maken.
ALWEER EEN De bewaking van den overweg
in den Veemveg onder Stompwijk. waar dagelijks
meer dan honderd treinen passeeren wordt 17
Januari a.s. opgeheven.
DE "BATAVIER II" die op de Theems een aan varing heeft gehad, is Donderdag te Rotterdam aan- TE BERGEN OP ZOOM heeft Donderdag dc begrafenis plaats gehad van het stoffelijk overschot van den oud-hoofdcommissaris
gekomen. De tijdelijk gerepareerde voorplecht. van Politie uit Amsterdam, den heer A. J. Marcusse. Dc stoet op weg naar het kerkhof.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
„En om tl de waarheid te zeggen, me
neer", zei de sergeant, nog steeds bezig met
het gebladerte van koning Arthur, ,.ik ben
vandaag een half uur eerder hier gekomen
als anders om u te vragen of u zoo
vriendelijk vrilt zijn die ring aan haar te
geven uit mijn naam als ik weer weg ben,
meneer".
„Hemel neen", zei Bellew lachend, „ik denk
er niet aan, sergeant. Man, die ring zou de
helft van zijn waarde in haar oogen verlie
zen, als een ander dan u hem aan haar gaf.
Neen, sergeant zelf geven, en wat meer is,
u moet hem zelf aan haar vinger steken".
„Verduiveld, meneer", riep de sergeant,
„dat durf ik niet".
„Welja, dat durft u best 'als 't juiste oogen-
blik komt".
„Hm ja maar wil u er dan bij blij
ven? Een soort van reservetroep, begrijp
u, meneer".
„Welja, dat wil ik best, sergeant".
Hn neem me niet kwalijk maar weet
u ook wélke vinger?"
„De derde van de linkerhand geloof ik
sergeant".
„Daar komt tante Priscilla aan", zei de
kleine Por op dit gewichtig oogenblik.
„Hemel!" zei de sergeant „ze is zestien
minuten vóór haar tijd".
Daar kwam tante Priscilla aan met haar
naaimand aan haar arm, vriendelijk, frisch
en opgewekt als altijd. Maar ze scheen toch
wel iets uit de houding der beide mannen
op te maken, want haar oogen keken bij
zonder vroolijk en ondeugend en haar wan
gen waren iets rooder dan gewoonlijk en
terwijl ze daar zoo aan kwam loopen, leek
ze, ondanks haar stok en grijs haar, jonger
en meisjesachtiger dan ooit. Ten minste de
sergeant scheen dat te vinden, want terwijl
hij naar haar stond te kijken, steeg een jon
gensachtige blos naar zijn wangen en zijn
oogen begonnen te stralen. Hij stak haar zijn
eenige hand toe.
„Priscilla", zei hij, „ik wou je zeggen, dat
Hij bleef steken. Zijn toon was zóó plech
tig geweest, dat het oude dametje hem on
derzoekend aankeek.
..Priscillabegon hij weer en zweeg we
derom.
..Hemel nog toe", zei tante Priscilla. .Jk ge
loof heusch, dat hij 't ergens anders over wil
hebben dan over de perziken".
„Perziken?" herhaalde de sergeant. „Ja.
Priscilla".
„En waarom?"
..Omdat hij een ring voor u heeft mee
gebracht". viel de kleine Por in. „allemaal
edelsteenen, tante Priscilla en hij wou die
erg graag aan uw vinger doen, als u 't goed
vindt".
..Hier is le", zei d? sergeant en legde het
kleinood in haar hand.
Tante Priscilla bleef heel stil staan kij
ken naar het flonkerende dingetje in haar
hand, en toen, opeens, schoten haar oogen
vol tranen en haar wangen werden vuurrood.
„O sergeant", zei ze heel zacht. „Ik ben
en arme, oude. manke vrouw".
.En ik ben e°n arme, oude soldaat met
n arm. Priscilla."
...Je bent de flinkste man van de heele we-
?!d", zei ze.
„En jij bent voor mij de mooiste en liefste
vrouw van de heele wereld, en daarom heb
ik al die jaren van je gehouden en het je
niet durven zeggen om om mijn arm".
„Zóó, sergeant", zei Priscilla, hem toela
chend door haar tranen heen. „als dat
heusch waar is, dan dan 't is deze vin
ger sergeant".
En erg onhandig, omdat hij maar één hand
had, stak de sergeant den ring aan den fij
nen, blanken vinger, en toen de twee Porren,
die het pad naar huis waren opgeloopen, na
eenigen tijd omkeken, zagen zij, dat hij nog
steeds die kleine, blanke hand tegen zijn
lippen gedrukt hield.
HOOFDSTUK XXI.
Slechte voorteekenen.
„Ze zullen nu wel gauw gaan trouwen!" zei
de kleine Por. toen ze zij aan zij het pad
door den boomgaard naar huis volgden.
„Dat denk ik ook. scheepsmaatzei Bel
lew. „en ik hoop, dat ze nog in lengte van
dagen gelukkig mogen leven".
Toen ze al pratend over trouwen en schepen
en de wonderen van vreemde landen den
tuin bereikten vo>" 'en ze daar Adam. die
naar de lucht stond te kijken en nu en dan
zijn hoofd schudde en zijn voorhoofd fronste.
„Gemiddag meneer Belloe Georgië".
„Zoo Adam hoe staat 't met de hop?"
„De hop meneer? In heel Kent is er geen
betere, 't Ware te wenschen, dat ie maar ge
plukt en veilig binnen was. Wat zegt meneer
van die wolke daar, net boven 't achterend
van de schuur?"
Bellew keerde zich om en wierp een blik in
aangeduide richting.
Regen. Adam en wind'zei hij
Dat docht mijr nok meneer: storm
nn".
En
Wel meneer. Je hebt zeker nog nooit eer.
>p-gaard gezien na een storm? Neen, ik
-ou maar dat ie geplukt en binnen was. dat
'eg ik, meneer!" En Adam stapte weg. hoofd
schuddend en mopperend als een reusachtige
ongeluksvogel.
De namiddag ging in den avond over en
met den avond verscheen Anthea; maar het
was een bedrukte, treurig uitziende Anthea.
die zwijgend plaats nam achter het theeblad
en er zóó zorgelijk uitzag, dat de kleine Por
haar nu en dan van verbazing met open
mond aanstaarde, terwijl de oogen van tan
te Priscilla telkens met een angstigen blik
ou haar bleven rusten.
Het was geen vroolijk thee-uur. Er werd
bijna niet gesproken ondanks Bellew's po
gingen. Hij kreeg een gevoel van verlichting,
toen het voorbij was en hij nam zich voor
de spanning op te heffen en met Anthea te
spreken, zoodra hij alleen met haar was.
Maar ook hierin werd hij teleurgesteld,
want toen de kleine Por hem goedennacht
kwam zeggen, deelde die hem mede. dat
„tante Anthea" hoofdpijn had en ook al naar
bed was.
„Ze zegt. dat. het hoofdpijn is", zei George,
„maar ik geloof, dat 't de hop Is".
De hop?"
..Ja, ze is bang voor 't weer, net als Adam.
O. 't is akelig. Zou die Gouden Maan nu nóg
niet komen. Por? Als 't zoo doorgaat word
ik nog op 'n goeien morgen wakker met grijs
haar".
„Kom scheepsmaat, hou je taai", zei Bel
lew. „Geef den moed niet op. End goed, al
goed, moet je maar denken. Hou een oog in
't zeil en let op. Want geloof me, als de
storm komt, brengt ie de Gouden Maan
mee, je zult 't zien".
Hij klopte den jongen op den rug, trok
'■em aan zijn oor en wenschte hem vroolijk
-eden nacht.
Daarna st -rd hij on en liep naar buiter
•n rozentuin in Fn teen b:; naar den herr.'
^k. zae hi( donkere woT—n in lange gele
en voorbij.iagen en hoorde den wind huilen
n het verre bosch en om de hoeken van het
huis en daar hij op zijn vele reizen en toch
ten de taal van wolken en winden had lee-
ren verstaan, schudde hij zijn hoofd en mom
pelde in zichzelf, juist zooals Adam een paar
uur geleden gedaan had.
Eensklaps liep hij terug naar het huis.
stopte zijn pijp en ging tegenover zijn vriend
den cavalier zitten.
Hij wilde juist een gesprek beginnen toen
hij in de lijst van het schilderij een enveloppe
zag steken. Hij stond op. bekeek het adres en
zag zijn eigen naam. Hij nam den brief uit
de lijst, ging weer in den stoel zitten en
maakte, na eenige aarzeling dc enveloppe
open.
De brief luidde:
„Mejuffrouw Devine heeft de eer den
heer Bellew mede te deelen, dat onvoor
ziene omstandigheden haar nopen, hem
t,e verzoeken met het einde der maand,
di. den drie-en-twintigsten dezer, naar
ander logies uit te zien".
Beilew las den brief aandachtig door.
vouwde hem vervolgens met zorg op. stak
hem in zijn zak en bleef een tijdje voor zich
uitstaren. Ten laatste keek hij op en zijn
blik vor.d de lachende oogen van den edel
man op zich gericht".
„Het schijnt, edele heer", zei hij, „dat ge
tenslotte toch gelijk zult krijgen en dat dc.
methode, die gij aanprijst, toch nog dc juiste
zal blijken te zijn". Daarna klopte hij zijn
pijp uit en ging langzaam, in nadenken ver
zonken, naar zijn slaapkamer.
Het duurde lang voor hy in slaap viel, maar
dat gebeurde tenslotte toch, want slapeloos
heid is een demon, die zich in Arcadië niet
thuis tlt. Maar midden in den nacht
schrikte hij plotseling wakker, klaar wak
ker en hl} s'-arde verbied en angstig in de
duisternis, want het leek wel of duizend
'errmen in zijn ooren schreeuwden en 'bli
nd woedende harden aan ramen en luiken
'kten Hij "ing overeind zitten en het drong
'otsc'.lng tot hem door. dat de storm in al
zijn woede en wreedheid was losgebroken en
dat regen en wind in razenden strijd om het
huis joegen bulderend en gillend. De schoor-
steenen huilden, de boomen buiten loeiden
en kraakten en de regen zweepte tegor. de
ruften. («Wordt vervolgd)