Toen liet volle maan was...
De openstelling van den afsluitdijk der
Zuiderzee
r
STUDENTEN AAN DEN ZWIER. Te Groningen werden Maandag inter
academiale wedstrijden op <ie schaats gehouden, waaraan corpora uït
Leiden, Utrecht, Groningen, Amsterdam,, Delft en Rotterdam deelnamen.
AMSTERDAM IN DE SNEEUW. Een zeldzame» aanblik levert het overzicht op de besneeuwde daken
THUNBERG (Finland), Euguestangcu
(Noorwegen) en v. d. Scheer (Neder
land) bij de internationale schaatswed
strijden die te Davos gehouden zijn.
DE INTERNATIONALE SCHAATSWEDSTRIJDEN TE DAVOS. Een schitterend
snapshot van twee der rijders in volle vaart in de bocht.
DE AFSLUITDIJK tusschen den Oever en Kornwerderzand is Maandag
voor voertuigen opengesteld tegen 'n vergoeding voor het crisis-comité
DE DEMONSTRATIE DER NATIONAAL-SOClALISTEN welke Zondag
te Berlijn gehouden is, is niet zonder incidenten, verloopen. De politie
had echter uitgebreide maatregelen getroffen om tegendemonstraties
te verhinderen.
DE EEUWENOUDE MOLEN TE LAGE
MIERDE dreigt te tuimelen. Vroeger
stond deze molen midden in de heide
doch werd later naar het dorp over
gebracht.
FEUILLETON
Naar het Engelsch
van
JEFFERY FARNOL.
„Waarom ril je zoo, tantetje? Heb je 't
koud?"
Neen, kind".
„En waarom zeg je niets? Ik heb je nu al
driemaal hetzelfde gevraagd".
„Is 't heusch? Ik liep te denken. Wat wou
je weten?"
„Ik vroeg je of je erg zoudt schrikken als
we opeens een echten kabouter zagen zitten.
Of als er een groote kabouter kwam die ons
oppakte en meenam. Zou je dan erg bang
zijn?"
„Neen schat", zei Anthea. opnieuw huive
rend, „Ik den* dat ik er blij om zou zijn".
„Heusch waar, tantetje? O, wat leuk, dat
je niet bang zou zijn! 't Kan natuurlijk niet
gebeuren, maar wat zou 't leuk zijn! Als je
weer zoo trilt, moet je mijn jas aandoen,
tante Anthea!"
„Hoorde je daar geen paard op den weg?
Stil!"
Zij waren nu bij het achterhek van den
boomgaard gekomen, en zij bleef er eenige
oogenblikken op leunen.
„Ik geloof zeker dat ik wat hoorde op den
W<?.!lk hoor niks", zei de kleine Por nadruk
kelijk. Hij maakte het hek open en zij gingen
er door. Zoo kwamen zij weldra aan de beek,
die ondeugende, impertinente, nooit zwij
gende beek, en op het. bruggetje bleven zij
naar het water staan kijken, dat glinsterde
in het maanlicht en dat een heeleboel te
vertellen had.
Waarlijk, vanavond had het al buitenge
woon veel te beweren. En het lachte en gi-
chelde en proestte en fluisterde wonderlijke
dingen onder de donkere, overhangende tak
ken. Anthea leek het als spotternij met haar
ongelukkig lot. Waar waren de weinige korte
droomen, waarin zij geloofd had! Dwaasheid
nutteloos was het alles geweest....
Anthea had over de brugleuning gebogen
gestaan en geluisterd naar het klaterende
water. Nu schrikte ze plotseling van een zwa-
ren voetstap-op de planken van de brug ach
ter haar en op hetzelfde oogenblik voelde
zij een sterken arm om zich heen, voelde zij
zich opgetild worden en weggedragen in de
schaduwen van het boschje.
Het was erg donker in dat boschje maar
ze wist instinctief wiens armen haar zoo vast
omvat hielden en haar zoo gemakkelijk weg
droegen, als ware zij een kind geweest. Weg
door de schaduwen van het bosch weg
van dien vreeselijken angst voor de toekomst,
waaraan ze niet meer meende te kunnen
ontkomen.
Ze bewoog niet en zei geen woord.
Maar nu werd het bosch dunner en plots
kwamen ze in het maanlicht, en door haar
oogharen heen zag ze het gezicht boven het
hare; de zware, donkere wenkbrauwen sa
mengetrokken, de lippen vast op elkaar, de
vierkante kin.
En nu waren ze op den weg en nu had hij
haar in een automobiel getild, was naast
haar gesprongen en weg waren ze. sneller
en steeds sneller voortglijdend door de zware
boomschaduwcn.
En nog spraken zij geen van beiden en
keken elkander niet aan. Zij leunde zoover
mogelijk van hem af tegen de kussens en hij
hield zijn oogen onafgewend op den weg
vóór hen gericht.
En de automobiel reed sneller en sneller,
doch niet zoo snel als het kloppen van haar
hart, waarin schaamte en woede en angst
en liefde een zonderlingen strijd streden.
Maar eindelijk werd zijn stilzwijgen haar
toch te sterk en zij kon zich niet weerhouden
een snellen'blik op hem te werpen.
Hij was blootshoofds en met zijn dik, blond
haar, zijn lange armen en breede schouders
zag hij er uit als een jonge Noorman., wild
en sterk.
En zij zijn gevangene, zijn buit, geroofd
door zijn eigen kracht alleen, weerloos, weer
loos!
Ze kroop in den hoek zoover mogelijk van
hem af en sloeg hem gade met vei'schrikte
oogen terwijl hij schijnbaar onbewust van
haar aanwezigheid, voor zich uit, naar den
weg bleef kijken en met sterke hand het
stuurrad hield van het bliksemsnel voortijlen
de voertuig. En terwijl ze naar hem keek
drong het plotseling tot haar door. dat van
alle gevoelens, die haar bestormden, vrees
het sterkst was Was dit de kalme, vriende
lijke jongeman, dien zij gekend had deze
inan met de harde oogen en de sterke onder
kaak, die haar geen blik of woord scheen
waard te achten?
En zoo kwam de vrees over haar voor dien
man, dien ze kende en toch heelemaal niet
kende.
Ze zat hem eenigen tijd aan te staren tot
zij het zwijgen niet langer verdragen kon.
Toen sprak ze en met een stem, die zwak
klonk in haar eigen ooren.
Hij had nu zijn vaart gematigd, want de
weg maakte hier eenige bochten.
„Waar breng je mij heen?"
„Naar een kerk. om met je te trouwen",
antwoordde hij zonder haar aan te zien.
„Ben je krankzinnig! Dat durf je mij toch
niet aandoen!"
,Dat zul je zien".
„O maar wat bedoel je?"
De vrees in haar stem was duidelijker dan
ooit.
„Ik bedoel dat je van mij bent dat je
altijd van mij geweest bent en dat je al
tijd van mij zijn moet en zult. Daarom ga
ik met je trouwen nu over een half uur
met een speciale trouwacte".
Hij keek haar nog steeds niet aan en zij
keek naar buiten, over het stille, slapende
land in het maanlicht.
„Ik heb je lief, zie je", vervolgde hij. „Lie
ver dan ik ooit iets in de wereld heb gehad.
Zonder jou zou mijn leven ledig zijn en doel
loos. En daarom heb ik je eenvoudig geno
men, want je bent van mij. Dat weet ik en
diep in je hart weet jij het ook. En daarom
trouwen wij vannacht ja, dat doen we
tenzij".
Hij hield den wagen in en stopte eindelijk
geheel. En nu voor de eerste maal keek
hij haar aan.
En zij sloeg haar oogen neer, want ze was
veel te bang dat hij haar nederlaag en angst
er in lezen zou.
Zoo bleef het eenige oogenblikken stil, tot
zij eindelijk vroeg met afgewenden blik:
„Tenzij?"
„Anthea, kijk mij aan!"
Maar Anthea boog haar hoofd nog dieper,
waarop hij deed wat zijn kleine naamgenoot
dien avond ook al gedaan had hij bracht
zijn hand onder haar kin en lichtte het trot-
scne, onwillige hoofd op.
„Kijk mij aan, Anthea!"
En wat kon ze nu nog anders doen dan ge
hoorzamen?
„Tenzij", zeide hij, toen zij hem eindelijk
aankeek, „tenzij je mij kunt zeggen nu je
mij in de oogen kijkt dat je van Cassilis
houdt. Zeg me dat en ik zal je op staanden
voet terugbrengen naar huis en je nooit weer
lastig vallen. Maar als je dat niet zeggen
kunt, dan dan zal ik voorkomen dat jouw
trots twee levens ongelukkig maakt. En nu:
Spreek op!"
Maar Anthea zei niets en ze zou zich weer
afgewend hebben als zijn arm nu niet om
haar heen was geweest en haar tegen hem
aangedrukt had gehouden. En zoo moest ze
hem wel tot diep in haar hart laten zien,
want ze kreeg een gevoel alsof hij den wijd-
geplooiden mantel van haar trots op dat 1
oogenblik aan stukken scheurde en van haar
af rukte, zoodat hij de volle waarheid zag.
Maar als hij die zag, liet hij er niets van
merken, maar nam het stuurraad weer ter
hand, schakelde den motor in en zette den
tocht voort.
Voort ging het door den stillen zomernacht,
heuvel op en heuvel af, kruiswegen en hoe
ven voorbij, tot zij eindelijk een hoogen heu
vel op reden en op den top daarvan een
lange, magere figuur zagen staan als een
soldaat op wacht.
Toen die stille wachter hen in de gaten
kreeg hief hij een langen, stijven arm op, en
dadelijk verscheen uit de duisternis een twee
de gedaante. De auto stopte ën Anthea her
kende met een plotseling gevoel van blijd
schap den sergeant, die in de houding stond
alsof hij op parade was en naast hem glun
derde 't gezicht van Peterday, die in zijn op
winding alle houding varen liet en met zijn
houten been stampte en haar een hand toe
stak.
Als in een di-oom nam zij de hand van den
ouden zeeman om uit den auto te stappen
en als in 'een droom liep ze voor tusschen
den zeeman en den sergeant, die nu ook zijn
hand uit stak om haar te geleiden, twee
handen, even groot en even sterk en even
zacht. Zij hielpen haar de uitgesleten afge
brokkelde treden op en kwamen in een plaata
waar echo's fluisterden en een paar zwakke
kaars-vlammen oplichtten in het grijze
duister.
En daar, nog altijd als in een droom, sprak
zij de woorden, die haar leven voor altijd in
de hoede gaven van hem, die naast haar
stond en wiens sterke hand beefde, toen hij
het symbool der eeuwigheid aan haar vinger
stak.
Als in een droom nam zij de pen en zette'
haar naam, gehoorzaam, op' de plaats, die zij
aanwezen. Was zij dit werkelijk zelf, dit stille,
gewillige meisje?
(Slot volgt»)»