Rechtspleging over de muiters. WILLEM STUVé, DE DUITSCHE PLUIMVEEHOUDERIJ. HAARLEM'S DAGBLAD WOENSDAC 8 MAART 1933 STA TEN- GENERAAL TWEEDE KAMER. Interpellatie-Albarda. Minister Deckers wil geen gelegenheidswüziging. Officieren zullen dus de muiters verdedigen. Wetswijziging zal echter bestudeerd worden. Motie Albarda vraagt om wijziging nu. Een lange reeks van vragen. Minister ontkent bloeddorst en wraakzucht. Bemiddeling der organisaties was in strijd met krijgstucht. Zij werd tweemaal aangeboden. Onbegrijpelijke lichtzinnigheid van den commandant. Allerlei lessen zijn ge trokken. De heer Marchant vraagt clementie, ook voor officieren. De minister van Waterstaat is ziek. Derhalve moesten twee onteigeningsont- werpen voor betere spoorwegverbindingen in Zuid-Limburg wachten. Oogenblikkelijk na den aanvang der ver gadering kwam de interpellatie-Albarda dus aan de orde, betreffende het gebeurde met de „Zeven Provinciën". De heer Albarda heeft een ruim aantal vragen gesteld, categorische vragen. Voor die groote hoeveelheid vroeg hij excuus. Hij bedoelde daarmee slechts op be paalde punten zekerheid te brengen, feiten vast te stellen. Ir. J. W. Albarda. De heer Albarda een der beste sprekers uit de Kamer toch altijd! heeft vooral ge klaagd over de maatregelen en telegrammen- wisseling over de salariskorting. Hij kon het salarisbeleid der regeering heelemaal niet waardeeren. In de tweede plaats had de heer Albarda woorden van afkeuring voor het uit blijven van eenige daad van moreelcn moed van een of anderen officier om zich naar het schip te begeven en dat door de kracht zijner persoonlijkheid weer onder het ordelijk gezag te brengen. In de derde plaats laakte de heer Albarda het zeer. dat er een bom op het schip was geworpen, terwijl z.i. de bemanning in geen enkel opzicht tot gewelddadigheden had willen overgaan: de heer Albarda herin nerde aan haar telegrammen 'waarin van een demonstratie werd gesproken), aan het feit. dat ze niet op de officieren hebben ge schoten. aan het feit. dat de kapitein van de sleepboot „Kraus" ontdekte, dat geen der ka nonnen ook maar gevechtsklaar was. In de vierde plaats kon de heer Albarda niet be grijpen. dat men het aanbod der korporaals niet had aanvaard, om zich in verbinding te stellen met de muitelingen. De heer Albarda zag in het werpen van de bom eenvoudig het zich uiten van wraakgevoelens, er werd geroe pen om blind geweld: menschelijkheid had tot andere daden moeten voeren. Hij vroeg ten slotte ten spoedigste het. wetboek van de „Regtspleging voor de zeemagt" zoo te wijzi gen," dat de beschuldigden zich zouden kun nen doen bijstaan door juridisch-ervaren menschen, door advocaten, bekend met wat liet is instructie te voeren en niet door zee officieren, die. hoe bekwaam, toch geen dage- lijksche ervaring hebben, ook niet wanneer ze rechtskundige studies maakten van de moeilijkheden ecner instructie. In casu zou zeer goed. ter verontschuldiging van de be schuldigden. of ter verzachting van de straf, gesproken kunnen worden van de verkeerde Indrukken, welke de bekende telegrammen hebben achtergelaten, de telegrammen der regeering. In welk een houding zei de heer Albarda komt nu de officier, die tegen zijn overheid over haar fouten moet zwijgen. Kan dat? Hieronder geven we systematisch, om het onzen lezers gemakkelijk te ir-"en de vra gen van den heer Albarda. st- voor stuk. met het regeeringsantwoord cl: aroo! De re geering heeft bij monde van Dr. Deckers nog eens uiting gegeven aan het voornemen van de regeering om al het gebeurde in een Wit boek te doen herleven, als bewijs van haar streven naar objectiviteit. In de dagen van opwinding zei de minister is menig ver keerd en onredelijk oordeel uitgesproken, dat heeft bijgedragen tot. het opvoeren van een verkeerde stemming. De minister meende, dat de s.d. pers en de s.d.a.p. daartoe het hare duchtig hebben bijgedragen. In pers en partij is de minister gekenmerkt als een hartelooze verwoester van levens, waartegen de minis ter ten sterkste protesteert. Doch nu de vragen en antwoorden! De eerste vraag van den heer Albarda luidde: 1. Hebben nadere mededeelingen uit Indie niet de meening bevestigd, dat de bewoordin gen van het telegram van den Indischen vlootvoogd, waarvan de inhoud op 31 Decem ber des voormiddags tusschen 9 en 10 uur „voor den boeg" ter kennis van de schepelin gen Is gebracht, terstond bij velen de opvat ting hebben doen postvatten, dat van de tweede salariskorting, ln afwachting van een salarisherziening was afgezien, alsmede, dat die opvatting door den marine-commandant te Soerabaja en door verscheidene dagbladen aanvankelijk is gedeeld? Hierop heeft de minister geantwoord, dat 'lij zich niet begrijpen kan. dat een verkeerde meening hoeft kunnen postvatten. De minis ter weet, dat men in de kringen van het per soneel rekening is blijven houden met de mo gelijkheid en de waarschijnlijkheid, dat er een' tweede korting zou worden ingevoerd. Het kan zijn, dat er heeren van de Marine geweest zijn. die de meening waren toege daan. dat de korting voor goed van de baan zou zijn. en daaraan uiting hebben gegeven. Hiernaar strekt, zich ook het in Indië gaande onderzoek uit. Des Interpellanten tweede vraag luidde: 2. Waarom heeft de vlootvoogd, toen toch ook hem gebleken moest zijn. dat de opvat ting van zijn telegram door de schepelingen niet strookte met de bedoeling, neergelegd in het telegram van den minister van koloniën aan den Gouverneur-Generaal, niet op de snelste wijze maatregelen getroffen om het misverstand weg te nemen, en waarom hoeft d" commandant dor marine eerst on 3 Ja nuari nadat do vloot was uit.«roviren. oen rectificatie gegeven in oen dagblad? Minister Dockers antwoordde, dat het on mogelijk was eerder dan op 3 Januari recti ficatie van een onjuist bericht in het Soera- bajaasch Handelsblad te geven. Onmogelijk, alleen al om het feit, dat het foutieve bericht in de courant van 2 Jan. had gestaan. Het is zonder eenige bedoeling geweest, dat de vloot was uitgevaren, toen het bericht der verdere korting (zij 't een mindere korting) door kwam. Later, in tweede instantie, zeide de bewindsman, dat het reeds lang van te voren vaststond, dat het betreffende eskader op 2 Januari zou uitvaren. Daarnevens verklaarde de minister in eersten termijn, dat het groot ste deel van de bemanning aan den wal ge bleven is. 3 maar zooveel schepelingen bleven aan den wal dan er met het eskader meevoe ren. Aan den wal bleven 3700 schepelingen, w.o. 1500 Europeanen. Bovendien is er regel matig radiografische verbinding met de sche pen, waardoor de belangrijkste nieuwsberich ten aan de bemanningen worden medege deeld. De derde vraag luidde: 3. Heeft de regeering, toen in Nederland de berichten vernomen werden omtrent de vreugde, waarvoor het telegram van den vlootvoogd stof had gegeven, geen aanleiding gevonden om aanstonds te bevorderen, dat het misverstand werd opgehelderd? De Minister antwoordde, dat.het telegram der Nederl. Regeering aan duidelijkheid niets te wenschen overliet. Er is later eerst geble ken, dat er misverstanden waren gerezen. De vreugde der schepelingen kon de minister niet verklaren als oorsprong nemende in misverstand, wijl het telegram toch betee- kende, dat er verandering gekomen was ten bate der schepelingen in de oorspronkelijke voorwaarden. De vierde vraag had den volgenden inhoud: 4. Was de audiëntie welke het Cambo op 30 Dec. telegrafisch bij den Minister van De fensie had aangevraagd en welke op 7 Jan. door dien minister schriftelijk is geweigerd, indien zij tijdig was verleend, niet een goede gelegenheid geweest om door tusschenkomst van dat Comité het vlootpersoneel ten aan zien van de regeeringsbedoelingen uit een verkeerden waan te verlossen, en ook, om omtrent de stemming van dat personeel en de actie van liet Cambo te worden ingelicht? Dr. Deckers antwoordde hierop, dat „het vlootpersoneel" n'et in een verkeerden waan was. Er zijn teekm-n genoeg, die er op wij zen. dat er onder hét vlootpersoneel velen waren, die de telegrammen juist hebben op gevat, en begrepen. Wanneer het Cambo mij zoo sprak de minister werkelijk mede deelingen van onrustwekkenden aard zou hebben kunnen doen, dan zou het daarmede niet hebben mogen wachten tot een tweede audiëntie, eerst op 27 Januari. De vijfde vraag luidde: 5. Is het der regeering bekend, dat de bonden van het marine-personeel en ook het Cambo. niet alleen na het uitbreken van de muiterij op de „Zeven Provinciën" daarover hun afkeuring onbewimpeld hebben uitge sproken, maar dat zij ook te voren, en in zonderheid de bestuurders van den Bond van Marine-Schepelingen hier en in Indië hun krachten hebben ingespannen om het ont stemde vlootpersoneel ook dat op de „Zeven Provinciën", van illegale acties te weerhou den? Dr. Deckers antwoordde hierop, dat hem van een onbewimpelde afkeuring van de mui terij door de bij het Cambo aangesloten bondsbesturen niets is gebleken. En voorts dat dc Hoofdafdeeling in Indië naar de af- deeling a. b. van de Zeven Provinciën wel heeft geseind zich van actie te onthouden, maar dat de bestuurders van de afdeeling a. b. van de Zeven Provinciën te laat den commandant gewaarschuwd hebben. De bestuurder Haastrecht ging met de vlet van luitenant Fels naar den wal. Wel had hij Zaterdagavond de politie gewaarschuwd. De minister concludeerde, dat de bonden niet stevig genoeg zijn opgetreden tegen de illegale acties. De zesde vraag: 6. Wanneer ontving de bemanning van de „Zeven Provinciën" mededeeling van de be sluiten der regeering om op de salarissen van het Europeesch mindere personeel nog 4 per cent en op die van het inheemsche personeel nog 7 percent te korten, zulks met ingang van 1 Februari? Is de regeering niet van oor deel. dat die besluiten bij de bemanning, die te Soerabaja dc meening had opgevat dat geen tweede kortingen zouden worden toege past, plotselinge en diepe teleurstelling moesten teweegbrengen? De minister antwoordde, dat op 25 Jp.nuari bekend gemaakt is de verdere korting voor het Europeesche personeel van 4 pet. en op 30 Januari de korting van 7 pet. voor het in- landsche personeel. Het tweede deel der vraag beantwoordde dc minister nog eens met een verwijzing naar de meeningen van verschil lende Marine-menschen, welke wél er van overtuigd waren geweest, dat een tweede kor ting niet van de baan zou zijn. De zevende vraag: 7. Konden en mochten de commandant en de officieren van de „Zeven Provinciën" on bekend zijn met de stemming, die onder de bemanning van het schip leefde, vooral na dat zich te Sabang reeds onrustbarende tee kenen hadden vertoond? Dr. Deckers antwoordde volstrekt ontken nend. De commandant had moeten begrijpen, dat de stemming slecht was. De achtste vraag: 8. Had de commandant met een aantal zij ner officieren het schip mogen verlaten voor een samenzijn aan den wal, terwijl hij moest weten, dat de geest onder de bemanning ver bitterd was? Dr. Deckers antwoordde, dat de comman dant meende, dat de geest wel niet goed, maar toch niet verbitterd was. Hij vreesde niet voor dienstweigorin. alleen voor ongere geldheden bij den arbeid. Dr. Deckers oor deelde, ook wijl de commandant door den GROOTE HOUTSTRAAT 155. Tot onzen spijt moeten v:ij U berichten. Dat door het vervullen van onze seizoen plichten, De verkoop in onzen winkel spoedig Ls gedaan. Omdat wij naar elders vertrekken gaan. (Adv. Ingez. Med.) vlootvoogd gewaarschuwd was. dat hij bij zondere veiligheids maatregelen had behoo- ren te nemen. De negende vraag: 9. Is het waar, dat die commandant twee keer gewaarschuwd was, eenmaal door mid del van een rapport van een politie-ambte- naar, die vernomen had dat de bemanning zonder den commandant wilde uitva ren, en eenmaal door den vlootvoogd, die hem vermaand had op zijn hoede te zijn, en dat die commandant desondanks geen en kelen voorzorgsmaatregel heeft getroffen en zelfs de aan boord achterblijvende officieren niet ingelicht heeft? Dr. Deckers bevestigde, wat deze vraag ver onderstelt. De commandant beschouwde de politie-waarschuwing als een verzinsel en nam geen voorzorgsmaatregelen, zelfs nadat de vlootvoogd geseind had: „Wees op uw hoede". De tiende vraag: 10. Is de regeering dan niet van oordeel, dat de stemming waardoor de muiterij is voortgebracht, veroorzaakt is door den zeer betreurenswaardigen gang van zaken bij de voorbereiding van de salariskortingen, en dat de uiteraard volstrekt ontoelaatbare hande ling van de schepelingen die eigenmachtig met het schip zijn uitgevaren, niet had kun nen plaats hebben indien zij niet door de achteloosheid van den commandant en zijn officieren mogelijk en zelfs gemakkelijk was gemaakt? De Regeering zei Dr. Deckers is niet van oordeel, dat de stemming, waaruit de muiterij zou zijn voortgekomen, veroorzaakt is door den gang van zaken met de salaris- mededeeiingen. De muiterij is voortgekomen uit een verkeerden geest, welke geest door bijkomende omstandigheden tot verkeerde daden heeft aanleiding gegeven. In hoeverre de achteloosheid der officieren invloed had, zal uit het onderzoek blijken moeten. Maar reeds nu staat vast, dat de muiterij in haar ontstaan, ongetwijfeld vergemakkelijkt werd door de omstandigheden. Vraag 11. Is het waar, dat het schip is uit gevaren en is blijven varen onder de Neder- landsche vlag; dat van het schip tenminste driemaal, op 5. 9 en 10 Februari, is geseind, dat men slechts een protestdemonstratie be doelde, geen geweld in den zin had, naar Soerabaja wilde gaan om een dag vóór aan komst aldaar het schip aan het wettig ma- rine-gezag terug te geven, en dat het schip zelfs op 10 Februari toen het eskader het ont moette, niet gevechtsklaar was gemaakt? Zoo ia, ziet de regeering dan niet een groot on derscheid tusschen de in zeer afkeurenswaar- digen vorm ondernomen demonstratie en een muiterij, die een poging tot strijd tegen het Nederlandsch gezag zou hebben bedoeld? Móest met dit onderscheid bij het optreden tegen het schip geen rekening zijn gehou den? De minister antwoordde hierop, dat het zeggen der muiters, dat zij geen geweld in den zin hadden in strijd is met hun antwoord aan hun kapitein op de Aldebaran, waarin zij mededeelden te zullen schieten. De mi nister vermocht niet in te zien. dat men hier met een demonstratie te doen had. Hier was muiterij, kort en goed muiterij; de schepelin gen hadden zich wederrechtelijk in het bezit van het schip gesteld. Hier is wel niet mui terij aanwezig in den ergsten zin des woords, 'o.v, om het staatsgezag in handen te krijgen, maar de minister wilde zich toch door het woord demonstratie niet laten afleiden van wat de hoofdzaak is: het gepleegde misdrijf van muiterij en dit is ernstig. Hoe de om standigheden daarop invloed hebben gehad, dat zal de Krijgsraad moeten uitmaken. Het was de overheidsplicht de muiterij tot staan te brengen. De 12e en 13e vragen voegde de bewinds man samen: 12. Is het waar, dat eenige korporaals van de marine te Soerabaja, onmiddehijk na het bekend worden van de muiterij, op 5 Februari zich bij den commandant der marine hebben aangeboden om met een vliegtuig naar de „Zeven Provinciën" te gaan, teneinde de mui tende bemanning tot onderwerping te bewe gen en dat dit aanbod is afgewezen? Zoo ja, heeft dan de commandant der marine eigen machtig dat aanbod afgewezen, zonder dat de vlootvoogd, de Indische regeering en de Ne- derlandsche regeering daarmede in kennis waren gestold? Is de regeering niet van mee ning, dat aanvaarding van het aanbod een kans zou hebben opgeleverd om aan de mui terij zonder bloedvergieten een einde te ma ken? 13 Is het waar, dat het bestuur van het Verbond van Vereenigingen van Overheidsdie naren op Zondag 5 Februari te Bandoeng aan den vlootvoogd heeft verzocht zich draadloos te mogen wenden tot de bemanning van de „Zeven Provinciën" met den dringenden raad, om naar Oleh-leh terug te keeren en zich te onderwerpen aan 't gezag, en dat dit verzoek nadat het door den vlootvoogd ter kennis van de regeering was gebracht, even eens is afgewezen? Dr. Deckers antwoordde hierop, dat inder daad korporaals zich hebben aangeboden. De Commandant der marine wees dit af. Daar na is het aanbod door de Overheidsdienaren herhaald bij den vlootvoogd, die overleg pleegde met den Gouv.-Generaal. Ook nu werd het aanbod afgewezen. Daarin kón niet worden getreden, wanneer men nog eenig begrip heeft zei de minister van de beteekenls van krijgstucht. Er is niet direct geweld gebruikt, er is met beleid opgetreden. Aan de sommatie werd geen gevolg gegeven. Bloedvergieten zou ach terwege zijn gebleven, wanneer aan de som matie wel gevolg zou gegeven zijn. Men raakt concludeerde de minister op een zij spoor, wanneer men voor het bloedvergieten elders dan bij de muiters de schuld zoekt. 14. Indien de beide vorige vragen bevesti gend worden beantwoord, is de regeering dan niet van oordeel, dat niet al het mogelijke is beproefd om een oplossing met geweld te ver mijden? Dr. Deckers antwoordde, dat de marine autoriteiten zich hadden le bepalen tot een sommatie. Daaraan had oogenblikkelijk ge volg gegeven moeten worden. Vraag 15 luidde: Hoe rijmt de regeering het gebruik van een bom, uit een bombarde- ments-vliegtuig in vredestijd neergeworpen op een schip met Nederlandsche onderdanen, met de verklaring, enkele dagen te voren door den Minister van Buitenlandsche Zaken in de Ontwapenings-Conferentie te Genève afgelegd, dat de Nederlandsche regeering het Fransche voorstel, om het gebruik van bom bardementsvliegtuigen zelfs tegen vijande lijke troenen in oorlogstijd verbieden, van 1 harte toejuichte? Hierop antwoordde de bewindsman, dat Een tekort aan eieren. Nu door Duitschland een invoerrecht op eieren is afgekondigd van 70 per 100 K.G., waardoor de invoer van eieren uit het buiten land (ook uit Nederland) sterk bemoeilijkt wordt, is het interessant kennis te nemen van een artikel, dat in het laatst verschenen num mer van het orgaan van het Koninklijk Ne derlandsch Landbouw Comité is gepubliceerd. Belangwekkend zijn de gegevens over de po sitie der Duitsche pluimveehouderij. Deze vraagt een krachtige belemmering van den invoer van eieren. Het is dan evenwel nood zakelijk na te gaan. of Duitschland zich. bin nen afzienbaren tijd, geheel onafhankelijk van het buitenland kan maken. Blijkens de gegevens der beide Duitsche bonden van pluimveehouders bedraagt het totaal ver bruik aan eieren in de steden 4700 millioen stuks, tegenover een binnenlandsch aanbod van 2000 millioen eieren. Uit deze cijfers der belanghebbende groepen blijkt dus, dat een belangrijk gedeelte der Duitsche behoefte aan eieren uit het buitenland gedekt moet worden. Indien dan ook voldaan zou moeten worden aan de binnenlandsche consumptie door het in Duitschland verkregen product, ls het noodig om, óf de Duitsche pluimveestaoei sterk uit te breiden, óf de eierenproductie- per-kip op te voeren. De eerste voorwaarde kan natuurlijk eerst na verloop van meer jaren verwezenlijkt worden. Daarvoor zün evenwel vakkennis, kapitaal en goed fok- materiaal noodig. Het is nu zeer de vraag, of de Duitsche landbouwers en pluimveehouders daarover in voldoende mate de beschikking hebben. Maar zelfs voor het geval, dat daar aan voldaan ls, dan zal de vergroote eier- productie toch een apparaat vragen, hetwelk voor een behoorlijken afzet zorg draagt. Ook daarmede is tijd gemoeid. Het ontbreken daarvan, en de onvoldoende productie op dit oogenblik, zijn oorzaak, dat er geen sprake van is, dat Duitschland zich op dit oogenblik op dit gebied zelf kan helpen. Daarbij komt dan nog, dat de aanvoeren van eieren in Duitschland niet gekenmerkt worden door de regelmatigheid, die noodig is om een juiste voedselvoorziening op dit ge bied te waarborgen. Uit een tabel blijkt, dat het verbruik van eieren in de steden aan vele schommelingen onderhevig is. Dit verbruik gaat op en neer met de eierprijzen en is daar aan, ruw geschat, omgekeerd evenredig. Zoo worden in de maand April ruim tweemaal zooveel eieren gebruikt als in Januari, ter wijl het verbruik gedurende de zomermaan den vrijwel constant is. Naast de schomme lingen. welke zijn vast. te stellen in de ver- bruikcijfers van eieren in de verschillende maanden van het jaar, is de variatie in het aanbod van Duitsche eieren nog meer opval lend. Wanneer men het maandgemiddelde op 100 stelt, dan wisselt dit aanbod van 13 tot 223. Men begrijpt, dat als gevolg van een der gelijke omstandigheid, een vaste klant al uiterst moeilijk te bedienen is. Gedurende de maanden October tot Januai'i is de productie aan eieren in Duitschland zoo gering, dat zij nog niet in staat is. in 10 procent der Duit sche behoefte te voorzien. Vandaar, dat wel als vaststaand kan worden aangenomen, dat Duitschland nog jaren lang, ten aanzien van de eieren-voorziening, aangewezen zal blijven op het buitenland. In den winter is de eier- productie in Duitschland zelfs zoo gering, dat de Duitsche consument voor het nuttigen van versche eieren op het büitenland is aange wezen. Indien men de Duitsche grenzen voor den invoer van buitenlandsche eieren eens radicaal zou sluiten, dan zou men misschien binnen korteren tijd aan de zelf-voorziening komen, doch dan zou de Duitsche consument van een dergelijke proefneming de gevolgen dragen. MOLLERUS. zoolang geen definitief besluit genomen is door de ontwapeningsconferentie de regee ring gerechtigd is tot het gebruik van bom men, wanneer zij dat noodzakelijk acht. Ter beteugeling der muiterij werd met opzet van vliegtuigbommen gebruik gemaakt, wijl ge schut of een torpedo veel meer kans op verlies van menschenlevcns had geboden. Tenslotte de zestiende vraag: 16. Is de regeering niet van oordeel, dat bij de rechtspleging over de muiters voor den Krijgsraad in Nederlandsch-Indië dezen den rechtskundigen bijstand behoeven van verde digers die van de regeering en van de mili taire overheden onafhankelijk zijn, en wil zij met den grootsten spoed bevorderen, dat dit door een wijziging en aanvulling van artikel 114 van de van het jaar 1814 dateeren de „regtspleging voor de zeemagt" mogelijk wordt gemaakt? De minister antwoordde, dat art. 114 niet uit 1814 stamt, maar uit 1912. De schepelin gen worden door officieren verdedigd. Een bewonderaar van dit stelsel is de minister niet. Maar er zijn onder de officieren ver schillenden. die rechtskundige studies heb ben gemaakt, en in de tweede plaats zullen deze officieren hun plicht doen zonder aan zien des persoons. De heer Albarda had hier twijfel geuit, of de officieren wel de geschik te personen waren, wijl toch thans hun of ficiersstand mee in het geding is. In de tweede instantie sprak de heer Albarda dat bij den rechter terecht of ten onrechte mee in het geding zou gebracht kunnen wor den de vraag naar de houding der regeering i. z. de salarissen. Staan de officieren-ver dedigers dan vrij? MR. DR. L N. DECKERS, minister van Defensie. De minister herhaalde in eerste en tweede instantie, dat hij geen bewonderaar van het stelsel is en dat hij bereid is omtrent de mo gelijkheid en de wenschelijkheid van wijzi ging der rechtspleging in overleg te treden met de betrokken autoriteiten. Een gelegen heidswetgeving wilde hij echter niet. In zijn tweeden termijn sprak de minister zich op nieuw op dit punt uit. Hij antwoordde den heer Albarda, dat deze een wijziging niet al te eenvoudig moet voorstellen. Het gaat niet om de verandering van een paar woorden: de positie van de beschuldigde in vreemde havens, in vreemde landen, in open zee, moet ook onder het oog worden gezien. Dit kost tijd, al wilde de minister nu ook weet niet zeggen, dat de kwestie ijselijk ingewik keld is. Maar, hangende de zaak der Zeven Provinciën zullen er geen wijzigingen wor den aangebracht, omdat het uit een oog punt van rechtscontinuiteit en rechtszeker heid niet raadzaam is tusschentijds veran deringen in de rechtspleging aan te brengen. Na den heer Albarda hebben zich nog enkele afgevaardigden laten hooren. De heer Marchant (v.d.) had niet veel be wondering voor de officieren der Zeven Pro vinciën. Wat de bom betreft, hij vreesde, dat andere middelen (geschut of torpedo's? vol gens Genève wel toegelaten) heel wat meer ellende zouden veroorzaakt hebben. Hij had altijd nog gehoopt, dat een officier zich aan boord zou hebben begeven. Het gebeurde concludeerde de heer Mar chant is gevolg van een geest aan boord der schepen, een geest van „maak geen kwesties". Dat is heel makkelijk. Maar die geest was tot een systeem geworden, waar voor de opeenvolgende regeeringen mee ver antwoordelijk zijn. Daarom pleitte Mr. Mar chant clementie met schepelingen en offi cieren. Een nieuw regime moet er komen, doch waarschuwde Mr. Marchant maak geen politieke slachtoffers! In tusschen: de regeering blijve baas over het personeel, waarschuwde de v. d. leider ook. De heer Eerdmans (lib.) zocht de oorzaak van den verkeerden geest in de bonden, wel ke de s. d. a. p. tot geestelijken achtergrond hebben. Hij laakte de houding der schepelin gen zeer, wijl zij vrijwilligers waren en meen de. dat die houding te verklaren valt, want telkens weer wordt waargenomen, dat de eed op de Grondwet door afgevaardigden niet opgevat wordt, zooals zij moet opgevat worden. De heer Tilanus (c. h.) verklaarde, dat hij achter de regeering staat, wanneer zij op komt voor het gezag en het gezagsherstel. Hier kan niet getransigeerd worden. De heer Tilanus vroeg, waarom niet eerder begon nen was met de voorbereiding der salaris korting. Hij begreep niet, dat de officieren niets bespeurden van de spanning en heeft dit geweten aan het geisoleerde leven der of ficieren. De minister antwoordde hierop en op dergelijke vragen van den heer van Rap- pard (lib.) dat de verstandhouding nu niet zoo tragisch moest worden afgeteekend. Hij herinnerde aan de ervaringen van Prof. Ve iling Meinesz en op eigen ervaringen. Intus- schen zal er op de school te Willemsoord bij de opleiding voortaan meer aandacht ge schonken worden aan de sociale zaken en aan de talenkennis, waardoor ook de zee officieren zich kunnen verstaanbaar maken bij de inheemsche schepelingen. De heer Ti lanus vond. dat de jonge officieren slap wa ren opgetreden In het algemeen, betoogde hij. dat de of ficieren geen negatieve houding mogen aan nemen, maar positief moeten optreden. Hij keurde het b.v. scherp af, dat de officieren er niets van wisten, dat volgens „Het Volk" wanneer er gelegenheid voor bidden was, de Internationale werd gezongen. Dat zag de heer van Dis (St. G.) stemde daarmede in de heer Tilanus als een revolutionnaire daad. Overigens: bij interruptie werd het zingen van de Internationale, wanneer er gelegenheid tot bidden was, ook door den heer Albarda afgekeurd. De heer Duys (s. d.) ontwikkelde nog de gedachte, dat het bij het werpen van den bom aan menschelijkheid ontbroken had. Hij weersprak, dat de s. d. a. p. het gezag on dermijnen wilde: de s. d. a. p. had bezwaar tegen het bepaalde gezag, dat door. wat de heer Duys noemde 't politieke christendom, werd gedragen. De heer Wijnkoop (comm.) produceerde enkele niet-ondersteunde moties. Ten slotte in den derden termijn heeft de heer Albarda een motie ingediend, waarin hij vraagt zoo spoedig mogelijk een wetswijziging in te dienen, waardoor de be schuldigden juristen kunnen verkrijgen als verdedigers. Morgen wordt over deze motie gestemd. De minister heeft uitgesproken, dat rotte plekken zullen worden uitgesneden, dat her vormd zal worden waar hervorming noodig is en dat er een betrouwbare Marine zal zijn betrouwbaar apparaat der overheid. INTIMUS. SCHEEPVAARTBERICHTEN (Zie ook elders in dit nummer.) K. H. L. Gaasterland, 6 Maart te Buenos Ayres. Zeelandia, thuisreis, 6 Maart, 6 uur van Las Palmas. Flandria, uitreis, 6 Maart, 18 uur van Lis sabon. HOLLAND—AMERIKA LIJN. Statendam (toeristenvaart) 7 (8 v.m.) te Haifa. Delftdijk, Vancouver n. Rott. 6 (n.m.) te Londen. Binnendijk, Rotterdam n. New-Orleans 5 (5.22 n.m.) 50 mijl Z.O. van Niton. HALCYON LIJN. Stad Amsterdam 6 v. Almeria n. Rott./ Vlaardingen. Rozenburg 7 van Bilbao te Vlaardingen. Maasburg, B. Blanca n. Rott. 6 v. L. Palmas HOLLAND—AFRIKA LIJN. Nijkerk (uitreis) pass. 7 Maart Gibraltar. Klipfontein (thuisreis) 5 Maart v. Zanzibar HOLLAND—OOST-AZIë LIJN. Arendskerk (thuisreis) 7 Maart te Penang. Ouderkerk (thuisreis) 7 Maart van Tientsin HOLLAND—AUSTRALIë LIJN Grootekerk (thuisreis) 6 <1.1.8 v.m.) 200 mijl Z.W. van Land's End. Tarakan (uitreis) 6 Maart te Adelaide. ROTTERDAMSCHE LLOYD. Kota Tjandi (uitreis) p. 6 (10 n.m.) Finis- terre. Palembang (uitreis") 7 Maart te Macassar. Kota Pinang (uitreis) p. 7 <5 v.m.» Oues- sant.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 10