Rechtspleging over de muiters.
WILLEM STUVé,
DE DUITSCHE PLUIMVEEHOUDERIJ.
HAARLEM'S DAGBLAD
WOENSDAC 8 MAART 1933
STA TEN- GENERAAL
TWEEDE KAMER.
Interpellatie-Albarda.
Minister Deckers wil geen gelegenheidswüziging. Officieren
zullen dus de muiters verdedigen. Wetswijziging zal echter
bestudeerd worden. Motie Albarda vraagt om wijziging nu.
Een lange reeks van vragen. Minister ontkent bloeddorst en
wraakzucht. Bemiddeling der organisaties was in strijd met
krijgstucht. Zij werd tweemaal aangeboden. Onbegrijpelijke
lichtzinnigheid van den commandant. Allerlei lessen zijn ge
trokken. De heer Marchant vraagt clementie, ook voor
officieren.
De minister van Waterstaat is ziek.
Derhalve moesten twee onteigeningsont-
werpen voor betere spoorwegverbindingen in
Zuid-Limburg wachten.
Oogenblikkelijk na den aanvang der ver
gadering kwam de interpellatie-Albarda dus
aan de orde, betreffende het gebeurde met de
„Zeven Provinciën". De heer Albarda heeft
een ruim aantal vragen gesteld, categorische
vragen. Voor die groote hoeveelheid vroeg hij
excuus. Hij bedoelde daarmee slechts op be
paalde punten zekerheid te brengen, feiten
vast te stellen.
Ir. J. W. Albarda.
De heer Albarda een der beste sprekers
uit de Kamer toch altijd! heeft vooral ge
klaagd over de maatregelen en telegrammen-
wisseling over de salariskorting. Hij kon het
salarisbeleid der regeering heelemaal niet
waardeeren. In de tweede plaats had de heer
Albarda woorden van afkeuring voor het uit
blijven van eenige daad van moreelcn moed
van een of anderen officier om zich naar
het schip te begeven en dat door de kracht
zijner persoonlijkheid weer onder het ordelijk
gezag te brengen. In de derde plaats laakte de
heer Albarda het zeer. dat er een bom op het
schip was geworpen, terwijl z.i. de bemanning
in geen enkel opzicht tot gewelddadigheden
had willen overgaan: de heer Albarda herin
nerde aan haar telegrammen 'waarin van
een demonstratie werd gesproken), aan het
feit. dat ze niet op de officieren hebben ge
schoten. aan het feit. dat de kapitein van de
sleepboot „Kraus" ontdekte, dat geen der ka
nonnen ook maar gevechtsklaar was. In de
vierde plaats kon de heer Albarda niet be
grijpen. dat men het aanbod der korporaals
niet had aanvaard, om zich in verbinding te
stellen met de muitelingen. De heer Albarda
zag in het werpen van de bom eenvoudig het
zich uiten van wraakgevoelens, er werd geroe
pen om blind geweld: menschelijkheid had
tot andere daden moeten voeren. Hij vroeg
ten slotte ten spoedigste het. wetboek van de
„Regtspleging voor de zeemagt" zoo te wijzi
gen," dat de beschuldigden zich zouden kun
nen doen bijstaan door juridisch-ervaren
menschen, door advocaten, bekend met wat
liet is instructie te voeren en niet door zee
officieren, die. hoe bekwaam, toch geen dage-
lijksche ervaring hebben, ook niet wanneer
ze rechtskundige studies maakten van de
moeilijkheden ecner instructie. In casu zou
zeer goed. ter verontschuldiging van de be
schuldigden. of ter verzachting van de straf,
gesproken kunnen worden van de verkeerde
Indrukken, welke de bekende telegrammen
hebben achtergelaten, de telegrammen der
regeering. In welk een houding zei de heer
Albarda komt nu de officier, die tegen zijn
overheid over haar fouten moet zwijgen. Kan
dat?
Hieronder geven we systematisch, om het
onzen lezers gemakkelijk te ir-"en de vra
gen van den heer Albarda. st- voor stuk.
met het regeeringsantwoord cl: aroo! De re
geering heeft bij monde van Dr. Deckers nog
eens uiting gegeven aan het voornemen van
de regeering om al het gebeurde in een Wit
boek te doen herleven, als bewijs van haar
streven naar objectiviteit. In de dagen van
opwinding zei de minister is menig ver
keerd en onredelijk oordeel uitgesproken, dat
heeft bijgedragen tot. het opvoeren van een
verkeerde stemming. De minister meende, dat
de s.d. pers en de s.d.a.p. daartoe het hare
duchtig hebben bijgedragen. In pers en partij
is de minister gekenmerkt als een hartelooze
verwoester van levens, waartegen de minis
ter ten sterkste protesteert.
Doch nu de vragen en antwoorden!
De eerste vraag van den heer Albarda
luidde:
1. Hebben nadere mededeelingen uit Indie
niet de meening bevestigd, dat de bewoordin
gen van het telegram van den Indischen
vlootvoogd, waarvan de inhoud op 31 Decem
ber des voormiddags tusschen 9 en 10 uur
„voor den boeg" ter kennis van de schepelin
gen Is gebracht, terstond bij velen de opvat
ting hebben doen postvatten, dat van de
tweede salariskorting, ln afwachting van een
salarisherziening was afgezien, alsmede, dat
die opvatting door den marine-commandant
te Soerabaja en door verscheidene dagbladen
aanvankelijk is gedeeld?
Hierop heeft de minister geantwoord, dat
'lij zich niet begrijpen kan. dat een verkeerde
meening hoeft kunnen postvatten. De minis
ter weet, dat men in de kringen van het per
soneel rekening is blijven houden met de mo
gelijkheid en de waarschijnlijkheid, dat er
een' tweede korting zou worden ingevoerd.
Het kan zijn, dat er heeren van de Marine
geweest zijn. die de meening waren toege
daan. dat de korting voor goed van de baan
zou zijn. en daaraan uiting hebben gegeven.
Hiernaar strekt, zich ook het in Indië gaande
onderzoek uit.
Des Interpellanten tweede vraag luidde:
2. Waarom heeft de vlootvoogd, toen toch
ook hem gebleken moest zijn. dat de opvat
ting van zijn telegram door de schepelingen
niet strookte met de bedoeling, neergelegd in
het telegram van den minister van koloniën
aan den Gouverneur-Generaal, niet op de
snelste wijze maatregelen getroffen om het
misverstand weg te nemen, en waarom hoeft
d" commandant dor marine eerst on 3 Ja
nuari nadat do vloot was uit.«roviren. oen
rectificatie gegeven in oen dagblad?
Minister Dockers antwoordde, dat het on
mogelijk was eerder dan op 3 Januari recti
ficatie van een onjuist bericht in het Soera-
bajaasch Handelsblad te geven. Onmogelijk,
alleen al om het feit, dat het foutieve bericht
in de courant van 2 Jan. had gestaan. Het is
zonder eenige bedoeling geweest, dat de vloot
was uitgevaren, toen het bericht der verdere
korting (zij 't een mindere korting) door
kwam. Later, in tweede instantie, zeide de
bewindsman, dat het reeds lang van te voren
vaststond, dat het betreffende eskader op 2
Januari zou uitvaren. Daarnevens verklaarde
de minister in eersten termijn, dat het groot
ste deel van de bemanning aan den wal ge
bleven is. 3 maar zooveel schepelingen bleven
aan den wal dan er met het eskader meevoe
ren. Aan den wal bleven 3700 schepelingen,
w.o. 1500 Europeanen. Bovendien is er regel
matig radiografische verbinding met de sche
pen, waardoor de belangrijkste nieuwsberich
ten aan de bemanningen worden medege
deeld.
De derde vraag luidde:
3. Heeft de regeering, toen in Nederland de
berichten vernomen werden omtrent de
vreugde, waarvoor het telegram van den
vlootvoogd stof had gegeven, geen aanleiding
gevonden om aanstonds te bevorderen, dat
het misverstand werd opgehelderd?
De Minister antwoordde, dat.het telegram
der Nederl. Regeering aan duidelijkheid niets
te wenschen overliet. Er is later eerst geble
ken, dat er misverstanden waren gerezen. De
vreugde der schepelingen kon de minister
niet verklaren als oorsprong nemende in
misverstand, wijl het telegram toch betee-
kende, dat er verandering gekomen was ten
bate der schepelingen in de oorspronkelijke
voorwaarden.
De vierde vraag had den volgenden inhoud:
4. Was de audiëntie welke het Cambo op
30 Dec. telegrafisch bij den Minister van De
fensie had aangevraagd en welke op 7 Jan.
door dien minister schriftelijk is geweigerd,
indien zij tijdig was verleend, niet een goede
gelegenheid geweest om door tusschenkomst
van dat Comité het vlootpersoneel ten aan
zien van de regeeringsbedoelingen uit een
verkeerden waan te verlossen, en ook, om
omtrent de stemming van dat personeel en
de actie van liet Cambo te worden ingelicht?
Dr. Deckers antwoordde hierop, dat „het
vlootpersoneel" n'et in een verkeerden waan
was. Er zijn teekm-n genoeg, die er op wij
zen. dat er onder hét vlootpersoneel velen
waren, die de telegrammen juist hebben op
gevat, en begrepen. Wanneer het Cambo mij
zoo sprak de minister werkelijk mede
deelingen van onrustwekkenden aard zou
hebben kunnen doen, dan zou het daarmede
niet hebben mogen wachten tot een tweede
audiëntie, eerst op 27 Januari.
De vijfde vraag luidde:
5. Is het der regeering bekend, dat de
bonden van het marine-personeel en ook het
Cambo. niet alleen na het uitbreken van de
muiterij op de „Zeven Provinciën" daarover
hun afkeuring onbewimpeld hebben uitge
sproken, maar dat zij ook te voren, en in
zonderheid de bestuurders van den Bond van
Marine-Schepelingen hier en in Indië hun
krachten hebben ingespannen om het ont
stemde vlootpersoneel ook dat op de „Zeven
Provinciën", van illegale acties te weerhou
den?
Dr. Deckers antwoordde hierop, dat hem
van een onbewimpelde afkeuring van de mui
terij door de bij het Cambo aangesloten
bondsbesturen niets is gebleken. En voorts
dat dc Hoofdafdeeling in Indië naar de af-
deeling a. b. van de Zeven Provinciën wel
heeft geseind zich van actie te onthouden,
maar dat de bestuurders van de afdeeling
a. b. van de Zeven Provinciën te laat den
commandant gewaarschuwd hebben.
De bestuurder Haastrecht ging met de vlet
van luitenant Fels naar den wal. Wel had hij
Zaterdagavond de politie gewaarschuwd.
De minister concludeerde, dat de bonden
niet stevig genoeg zijn opgetreden tegen de
illegale acties.
De zesde vraag:
6. Wanneer ontving de bemanning van de
„Zeven Provinciën" mededeeling van de be
sluiten der regeering om op de salarissen van
het Europeesch mindere personeel nog 4 per
cent en op die van het inheemsche personeel
nog 7 percent te korten, zulks met ingang
van 1 Februari? Is de regeering niet van oor
deel. dat die besluiten bij de bemanning, die
te Soerabaja dc meening had opgevat dat
geen tweede kortingen zouden worden toege
past, plotselinge en diepe teleurstelling
moesten teweegbrengen?
De minister antwoordde, dat op 25 Jp.nuari
bekend gemaakt is de verdere korting voor
het Europeesche personeel van 4 pet. en op
30 Januari de korting van 7 pet. voor het in-
landsche personeel. Het tweede deel der vraag
beantwoordde dc minister nog eens met een
verwijzing naar de meeningen van verschil
lende Marine-menschen, welke wél er van
overtuigd waren geweest, dat een tweede kor
ting niet van de baan zou zijn.
De zevende vraag:
7. Konden en mochten de commandant en
de officieren van de „Zeven Provinciën" on
bekend zijn met de stemming, die onder de
bemanning van het schip leefde, vooral na
dat zich te Sabang reeds onrustbarende tee
kenen hadden vertoond?
Dr. Deckers antwoordde volstrekt ontken
nend. De commandant had moeten begrijpen,
dat de stemming slecht was.
De achtste vraag:
8. Had de commandant met een aantal zij
ner officieren het schip mogen verlaten voor
een samenzijn aan den wal, terwijl hij moest
weten, dat de geest onder de bemanning ver
bitterd was?
Dr. Deckers antwoordde, dat de comman
dant meende, dat de geest wel niet goed,
maar toch niet verbitterd was. Hij vreesde
niet voor dienstweigorin. alleen voor ongere
geldheden bij den arbeid. Dr. Deckers oor
deelde, ook wijl de commandant door den
GROOTE HOUTSTRAAT 155.
Tot onzen spijt moeten v:ij U berichten.
Dat door het vervullen van onze seizoen
plichten,
De verkoop in onzen winkel spoedig Ls gedaan.
Omdat wij naar elders vertrekken gaan.
(Adv. Ingez. Med.)
vlootvoogd gewaarschuwd was. dat hij bij
zondere veiligheids maatregelen had behoo-
ren te nemen.
De negende vraag:
9. Is het waar, dat die commandant twee
keer gewaarschuwd was, eenmaal door mid
del van een rapport van een politie-ambte-
naar, die vernomen had dat de bemanning
zonder den commandant wilde uitva
ren, en eenmaal door den vlootvoogd,
die hem vermaand had op zijn hoede te zijn,
en dat die commandant desondanks geen en
kelen voorzorgsmaatregel heeft getroffen en
zelfs de aan boord achterblijvende officieren
niet ingelicht heeft?
Dr. Deckers bevestigde, wat deze vraag ver
onderstelt. De commandant beschouwde de
politie-waarschuwing als een verzinsel en
nam geen voorzorgsmaatregelen, zelfs nadat
de vlootvoogd geseind had: „Wees op uw
hoede".
De tiende vraag:
10. Is de regeering dan niet van oordeel,
dat de stemming waardoor de muiterij is
voortgebracht, veroorzaakt is door den zeer
betreurenswaardigen gang van zaken bij de
voorbereiding van de salariskortingen, en dat
de uiteraard volstrekt ontoelaatbare hande
ling van de schepelingen die eigenmachtig
met het schip zijn uitgevaren, niet had kun
nen plaats hebben indien zij niet door de
achteloosheid van den commandant en zijn
officieren mogelijk en zelfs gemakkelijk was
gemaakt?
De Regeering zei Dr. Deckers is niet
van oordeel, dat de stemming, waaruit de
muiterij zou zijn voortgekomen, veroorzaakt
is door den gang van zaken met de salaris-
mededeeiingen. De muiterij is voortgekomen
uit een verkeerden geest, welke geest door
bijkomende omstandigheden tot verkeerde
daden heeft aanleiding gegeven. In hoeverre
de achteloosheid der officieren invloed had,
zal uit het onderzoek blijken moeten. Maar
reeds nu staat vast, dat de muiterij in haar
ontstaan, ongetwijfeld vergemakkelijkt werd
door de omstandigheden.
Vraag 11. Is het waar, dat het schip is uit
gevaren en is blijven varen onder de Neder-
landsche vlag; dat van het schip tenminste
driemaal, op 5. 9 en 10 Februari, is geseind,
dat men slechts een protestdemonstratie be
doelde, geen geweld in den zin had, naar
Soerabaja wilde gaan om een dag vóór aan
komst aldaar het schip aan het wettig ma-
rine-gezag terug te geven, en dat het schip
zelfs op 10 Februari toen het eskader het ont
moette, niet gevechtsklaar was gemaakt? Zoo
ia, ziet de regeering dan niet een groot on
derscheid tusschen de in zeer afkeurenswaar-
digen vorm ondernomen demonstratie en
een muiterij, die een poging tot strijd tegen
het Nederlandsch gezag zou hebben bedoeld?
Móest met dit onderscheid bij het optreden
tegen het schip geen rekening zijn gehou
den?
De minister antwoordde hierop, dat het
zeggen der muiters, dat zij geen geweld in den
zin hadden in strijd is met hun antwoord
aan hun kapitein op de Aldebaran, waarin
zij mededeelden te zullen schieten. De mi
nister vermocht niet in te zien. dat men hier
met een demonstratie te doen had. Hier was
muiterij, kort en goed muiterij; de schepelin
gen hadden zich wederrechtelijk in het bezit
van het schip gesteld. Hier is wel niet mui
terij aanwezig in den ergsten zin des woords,
'o.v, om het staatsgezag in handen te krijgen,
maar de minister wilde zich toch door het
woord demonstratie niet laten afleiden van
wat de hoofdzaak is: het gepleegde misdrijf
van muiterij en dit is ernstig. Hoe de om
standigheden daarop invloed hebben gehad,
dat zal de Krijgsraad moeten uitmaken. Het
was de overheidsplicht de muiterij tot staan
te brengen.
De 12e en 13e vragen voegde de bewinds
man samen:
12. Is het waar, dat eenige korporaals van
de marine te Soerabaja, onmiddehijk na het
bekend worden van de muiterij, op 5 Februari
zich bij den commandant der marine hebben
aangeboden om met een vliegtuig naar de
„Zeven Provinciën" te gaan, teneinde de mui
tende bemanning tot onderwerping te bewe
gen en dat dit aanbod is afgewezen? Zoo ja,
heeft dan de commandant der marine eigen
machtig dat aanbod afgewezen, zonder dat de
vlootvoogd, de Indische regeering en de Ne-
derlandsche regeering daarmede in kennis
waren gestold? Is de regeering niet van mee
ning, dat aanvaarding van het aanbod een
kans zou hebben opgeleverd om aan de mui
terij zonder bloedvergieten een einde te ma
ken?
13 Is het waar, dat het bestuur van het
Verbond van Vereenigingen van Overheidsdie
naren op Zondag 5 Februari te Bandoeng aan
den vlootvoogd heeft verzocht zich draadloos
te mogen wenden tot de bemanning van de
„Zeven Provinciën" met den dringenden
raad, om naar Oleh-leh terug te keeren en
zich te onderwerpen aan 't gezag, en dat dit
verzoek nadat het door den vlootvoogd ter
kennis van de regeering was gebracht, even
eens is afgewezen?
Dr. Deckers antwoordde hierop, dat inder
daad korporaals zich hebben aangeboden. De
Commandant der marine wees dit af. Daar
na is het aanbod door de Overheidsdienaren
herhaald bij den vlootvoogd, die overleg
pleegde met den Gouv.-Generaal. Ook nu
werd het aanbod afgewezen. Daarin kón niet
worden getreden, wanneer men nog eenig
begrip heeft zei de minister van de
beteekenls van krijgstucht.
Er is niet direct geweld gebruikt, er is met
beleid opgetreden. Aan de sommatie werd
geen gevolg gegeven. Bloedvergieten zou ach
terwege zijn gebleven, wanneer aan de som
matie wel gevolg zou gegeven zijn. Men raakt
concludeerde de minister op een zij
spoor, wanneer men voor het bloedvergieten
elders dan bij de muiters de schuld zoekt.
14. Indien de beide vorige vragen bevesti
gend worden beantwoord, is de regeering dan
niet van oordeel, dat niet al het mogelijke is
beproefd om een oplossing met geweld te ver
mijden?
Dr. Deckers antwoordde, dat de marine
autoriteiten zich hadden le bepalen tot een
sommatie. Daaraan had oogenblikkelijk ge
volg gegeven moeten worden.
Vraag 15 luidde: Hoe rijmt de regeering
het gebruik van een bom, uit een bombarde-
ments-vliegtuig in vredestijd neergeworpen
op een schip met Nederlandsche onderdanen,
met de verklaring, enkele dagen te voren
door den Minister van Buitenlandsche Zaken
in de Ontwapenings-Conferentie te Genève
afgelegd, dat de Nederlandsche regeering het
Fransche voorstel, om het gebruik van bom
bardementsvliegtuigen zelfs tegen vijande
lijke troenen in oorlogstijd verbieden, van 1
harte toejuichte?
Hierop antwoordde de bewindsman, dat
Een tekort aan eieren.
Nu door Duitschland een invoerrecht op
eieren is afgekondigd van 70 per 100 K.G.,
waardoor de invoer van eieren uit het buiten
land (ook uit Nederland) sterk bemoeilijkt
wordt, is het interessant kennis te nemen van
een artikel, dat in het laatst verschenen num
mer van het orgaan van het Koninklijk Ne
derlandsch Landbouw Comité is gepubliceerd.
Belangwekkend zijn de gegevens over de po
sitie der Duitsche pluimveehouderij. Deze
vraagt een krachtige belemmering van den
invoer van eieren. Het is dan evenwel nood
zakelijk na te gaan. of Duitschland zich. bin
nen afzienbaren tijd, geheel onafhankelijk
van het buitenland kan maken. Blijkens de
gegevens der beide Duitsche bonden van
pluimveehouders bedraagt het totaal ver
bruik aan eieren in de steden 4700 millioen
stuks, tegenover een binnenlandsch aanbod
van 2000 millioen eieren. Uit deze cijfers der
belanghebbende groepen blijkt dus, dat een
belangrijk gedeelte der Duitsche behoefte
aan eieren uit het buitenland gedekt moet
worden. Indien dan ook voldaan zou moeten
worden aan de binnenlandsche consumptie
door het in Duitschland verkregen product, ls
het noodig om, óf de Duitsche pluimveestaoei
sterk uit te breiden, óf de eierenproductie-
per-kip op te voeren. De eerste voorwaarde
kan natuurlijk eerst na verloop van meer
jaren verwezenlijkt worden. Daarvoor zün
evenwel vakkennis, kapitaal en goed fok-
materiaal noodig. Het is nu zeer de vraag, of
de Duitsche landbouwers en pluimveehouders
daarover in voldoende mate de beschikking
hebben. Maar zelfs voor het geval, dat daar
aan voldaan ls, dan zal de vergroote eier-
productie toch een apparaat vragen, hetwelk
voor een behoorlijken afzet zorg draagt. Ook
daarmede is tijd gemoeid. Het ontbreken
daarvan, en de onvoldoende productie op dit
oogenblik, zijn oorzaak, dat er geen sprake
van is, dat Duitschland zich op dit oogenblik
op dit gebied zelf kan helpen.
Daarbij komt dan nog, dat de aanvoeren
van eieren in Duitschland niet gekenmerkt
worden door de regelmatigheid, die noodig is
om een juiste voedselvoorziening op dit ge
bied te waarborgen. Uit een tabel blijkt, dat
het verbruik van eieren in de steden aan vele
schommelingen onderhevig is. Dit verbruik
gaat op en neer met de eierprijzen en is daar
aan, ruw geschat, omgekeerd evenredig. Zoo
worden in de maand April ruim tweemaal
zooveel eieren gebruikt als in Januari, ter
wijl het verbruik gedurende de zomermaan
den vrijwel constant is. Naast de schomme
lingen. welke zijn vast. te stellen in de ver-
bruikcijfers van eieren in de verschillende
maanden van het jaar, is de variatie in het
aanbod van Duitsche eieren nog meer opval
lend. Wanneer men het maandgemiddelde op
100 stelt, dan wisselt dit aanbod van 13 tot
223. Men begrijpt, dat als gevolg van een der
gelijke omstandigheid, een vaste klant al
uiterst moeilijk te bedienen is. Gedurende de
maanden October tot Januai'i is de productie
aan eieren in Duitschland zoo gering, dat zij
nog niet in staat is. in 10 procent der Duit
sche behoefte te voorzien. Vandaar, dat wel
als vaststaand kan worden aangenomen, dat
Duitschland nog jaren lang, ten aanzien van
de eieren-voorziening, aangewezen zal blijven
op het buitenland. In den winter is de eier-
productie in Duitschland zelfs zoo gering, dat
de Duitsche consument voor het nuttigen van
versche eieren op het büitenland is aange
wezen. Indien men de Duitsche grenzen voor
den invoer van buitenlandsche eieren eens
radicaal zou sluiten, dan zou men misschien
binnen korteren tijd aan de zelf-voorziening
komen, doch dan zou de Duitsche consument
van een dergelijke proefneming de gevolgen
dragen.
MOLLERUS.
zoolang geen definitief besluit genomen is
door de ontwapeningsconferentie de regee
ring gerechtigd is tot het gebruik van bom
men, wanneer zij dat noodzakelijk acht. Ter
beteugeling der muiterij werd met opzet van
vliegtuigbommen gebruik gemaakt, wijl ge
schut of een torpedo veel meer kans
op verlies van menschenlevcns had geboden.
Tenslotte de zestiende vraag:
16. Is de regeering niet van oordeel, dat bij
de rechtspleging over de muiters voor den
Krijgsraad in Nederlandsch-Indië dezen den
rechtskundigen bijstand behoeven van verde
digers die van de regeering en van de mili
taire overheden onafhankelijk zijn, en wil zij
met den grootsten spoed bevorderen, dat dit
door een wijziging en aanvulling van artikel
114 van de van het jaar 1814 dateeren de
„regtspleging voor de zeemagt" mogelijk
wordt gemaakt?
De minister antwoordde, dat art. 114 niet
uit 1814 stamt, maar uit 1912. De schepelin
gen worden door officieren verdedigd. Een
bewonderaar van dit stelsel is de minister
niet. Maar er zijn onder de officieren ver
schillenden. die rechtskundige studies heb
ben gemaakt, en in de tweede plaats zullen
deze officieren hun plicht doen zonder aan
zien des persoons. De heer Albarda had hier
twijfel geuit, of de officieren wel de geschik
te personen waren, wijl toch thans hun of
ficiersstand mee in het geding is. In de
tweede instantie sprak de heer Albarda dat
bij den rechter terecht of ten onrechte
mee in het geding zou gebracht kunnen wor
den de vraag naar de houding der regeering
i. z. de salarissen. Staan de officieren-ver
dedigers dan vrij?
MR. DR. L N. DECKERS,
minister van Defensie.
De minister herhaalde in eerste en tweede
instantie, dat hij geen bewonderaar van het
stelsel is en dat hij bereid is omtrent de mo
gelijkheid en de wenschelijkheid van wijzi
ging der rechtspleging in overleg te treden
met de betrokken autoriteiten. Een gelegen
heidswetgeving wilde hij echter niet. In zijn
tweeden termijn sprak de minister zich op
nieuw op dit punt uit. Hij antwoordde den
heer Albarda, dat deze een wijziging niet al
te eenvoudig moet voorstellen. Het gaat niet
om de verandering van een paar woorden:
de positie van de beschuldigde in vreemde
havens, in vreemde landen, in open zee,
moet ook onder het oog worden gezien. Dit
kost tijd, al wilde de minister nu ook weet
niet zeggen, dat de kwestie ijselijk ingewik
keld is. Maar, hangende de zaak der Zeven
Provinciën zullen er geen wijzigingen wor
den aangebracht, omdat het uit een oog
punt van rechtscontinuiteit en rechtszeker
heid niet raadzaam is tusschentijds veran
deringen in de rechtspleging aan te brengen.
Na den heer Albarda hebben zich nog
enkele afgevaardigden laten hooren.
De heer Marchant (v.d.) had niet veel be
wondering voor de officieren der Zeven Pro
vinciën. Wat de bom betreft, hij vreesde, dat
andere middelen (geschut of torpedo's? vol
gens Genève wel toegelaten) heel wat meer
ellende zouden veroorzaakt hebben. Hij had
altijd nog gehoopt, dat een officier zich aan
boord zou hebben begeven.
Het gebeurde concludeerde de heer Mar
chant is gevolg van een geest aan boord
der schepen, een geest van „maak geen
kwesties". Dat is heel makkelijk. Maar die
geest was tot een systeem geworden, waar
voor de opeenvolgende regeeringen mee ver
antwoordelijk zijn. Daarom pleitte Mr. Mar
chant clementie met schepelingen en offi
cieren. Een nieuw regime moet er komen,
doch waarschuwde Mr. Marchant maak
geen politieke slachtoffers! In tusschen: de
regeering blijve baas over het personeel,
waarschuwde de v. d. leider ook.
De heer Eerdmans (lib.) zocht de oorzaak
van den verkeerden geest in de bonden, wel
ke de s. d. a. p. tot geestelijken achtergrond
hebben. Hij laakte de houding der schepelin
gen zeer, wijl zij vrijwilligers waren en meen
de. dat die houding te verklaren valt, want
telkens weer wordt waargenomen, dat de
eed op de Grondwet door afgevaardigden
niet opgevat wordt, zooals zij moet opgevat
worden.
De heer Tilanus (c. h.) verklaarde, dat hij
achter de regeering staat, wanneer zij op
komt voor het gezag en het gezagsherstel.
Hier kan niet getransigeerd worden. De heer
Tilanus vroeg, waarom niet eerder begon
nen was met de voorbereiding der salaris
korting. Hij begreep niet, dat de officieren
niets bespeurden van de spanning en heeft
dit geweten aan het geisoleerde leven der of
ficieren. De minister antwoordde hierop en
op dergelijke vragen van den heer van Rap-
pard (lib.) dat de verstandhouding nu niet
zoo tragisch moest worden afgeteekend. Hij
herinnerde aan de ervaringen van Prof. Ve
iling Meinesz en op eigen ervaringen. Intus-
schen zal er op de school te Willemsoord bij
de opleiding voortaan meer aandacht ge
schonken worden aan de sociale zaken en
aan de talenkennis, waardoor ook de zee
officieren zich kunnen verstaanbaar maken
bij de inheemsche schepelingen. De heer Ti
lanus vond. dat de jonge officieren slap wa
ren opgetreden
In het algemeen, betoogde hij. dat de of
ficieren geen negatieve houding mogen aan
nemen, maar positief moeten optreden. Hij
keurde het b.v. scherp af, dat de officieren
er niets van wisten, dat volgens „Het Volk"
wanneer er gelegenheid voor bidden was, de
Internationale werd gezongen. Dat zag de
heer van Dis (St. G.) stemde daarmede in
de heer Tilanus als een revolutionnaire
daad. Overigens: bij interruptie werd het
zingen van de Internationale, wanneer er
gelegenheid tot bidden was, ook door den
heer Albarda afgekeurd.
De heer Duys (s. d.) ontwikkelde nog de
gedachte, dat het bij het werpen van den
bom aan menschelijkheid ontbroken had. Hij
weersprak, dat de s. d. a. p. het gezag on
dermijnen wilde: de s. d. a. p. had bezwaar
tegen het bepaalde gezag, dat door. wat de
heer Duys noemde 't politieke christendom,
werd gedragen.
De heer Wijnkoop (comm.) produceerde
enkele niet-ondersteunde moties.
Ten slotte in den derden termijn
heeft de heer Albarda een motie ingediend,
waarin hij vraagt zoo spoedig mogelijk een
wetswijziging in te dienen, waardoor de be
schuldigden juristen kunnen verkrijgen als
verdedigers. Morgen wordt over deze motie
gestemd.
De minister heeft uitgesproken, dat rotte
plekken zullen worden uitgesneden, dat her
vormd zal worden waar hervorming noodig
is en dat er een betrouwbare Marine zal zijn
betrouwbaar apparaat der overheid.
INTIMUS.
SCHEEPVAARTBERICHTEN
(Zie ook elders in dit nummer.)
K. H. L.
Gaasterland, 6 Maart te Buenos Ayres.
Zeelandia, thuisreis, 6 Maart, 6 uur van
Las Palmas.
Flandria, uitreis, 6 Maart, 18 uur van Lis
sabon.
HOLLAND—AMERIKA LIJN.
Statendam (toeristenvaart) 7 (8 v.m.) te
Haifa.
Delftdijk, Vancouver n. Rott. 6 (n.m.) te
Londen.
Binnendijk, Rotterdam n. New-Orleans 5
(5.22 n.m.) 50 mijl Z.O. van Niton.
HALCYON LIJN.
Stad Amsterdam 6 v. Almeria n. Rott./
Vlaardingen.
Rozenburg 7 van Bilbao te Vlaardingen.
Maasburg, B. Blanca n. Rott. 6 v. L. Palmas
HOLLAND—AFRIKA LIJN.
Nijkerk (uitreis) pass. 7 Maart Gibraltar.
Klipfontein (thuisreis) 5 Maart v. Zanzibar
HOLLAND—OOST-AZIë LIJN.
Arendskerk (thuisreis) 7 Maart te Penang.
Ouderkerk (thuisreis) 7 Maart van Tientsin
HOLLAND—AUSTRALIë LIJN
Grootekerk (thuisreis) 6 <1.1.8 v.m.) 200 mijl
Z.W. van Land's End.
Tarakan (uitreis) 6 Maart te Adelaide.
ROTTERDAMSCHE LLOYD.
Kota Tjandi (uitreis) p. 6 (10 n.m.) Finis-
terre.
Palembang (uitreis") 7 Maart te Macassar.
Kota Pinang (uitreis) p. 7 <5 v.m.» Oues-
sant.