ZIT
EEN REIS NAAR NICKERIE.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S
Hoe interviewt men Chineezen?
Hang Tsjo Lin en zijn troep vertellen.
De Chineezen, die wij straks gaan „inter
viewen", zooals dat heet, wegen zwaar op
mijn maag, zwaar op mijn hart, zwaar op mij
heelemaal. En terwijl zij, zich nog zalig onbe
wust van het lot dat hen wacht, keurig en
onaangedaan hun nummers achter elkaar
afwerken, en telkens voor de losschietende
applausjes danken met stoïcijnsche gezich
ten en koele plichtmatige hoofdknikken,
waarbij ternauwernood een glimlachje door
hun Mongoolsche spleetoogen licht, bevangt
een steeds klimmender benauwenis mij. Hoe
interviewt men Chineezen? In wat voor taal
interviewt men in 's hemelsnaam Chinee
zen?
Hang Tsjo Lin.
Ik wend men oogen af van de twee bunge
lende hoopjes geborduurde Chinees, die han
gend aan hun staarten, op een hoogte van
een paar meter boven den grond, plotseling
als één bungelende hoop gebox-duurde Chi
nees-me t-twee-hoofden hardgroen zijn hun
pakken met zacht-getinte rose bloemen
om hun as wentelen, steeds maar wentelen,
met de beenen in en door elkaar gestren
geld tot er geen beenen meer te zien
zijn. Voor mijn oogen wentelt het nog groen
en rose als ik het schemerduister van de
zaal inkijk en schuchter den teekenaar be
trek in de kwestie, die mij zoo na aan het
hart ligt:
„Wat voor taal eh spréken Chinee
zen!" En ik wacht in spanning op het ant
woord, dat redding brengen moet. te meer
waar ik voel in de intonatie van mijn stem
te weinig van de mij kwellende benauwenis
te hebben gelegd en weet, dat in het on
barmhartig donker van bioscoopzalen ge
kwelde en gemartelde gelaatsuitdrukkingen
ten eenen male vei-loren gaan. Het duurt lang
voor het antwoord komt. Op het tooneel, te
gen een achtergrond van bontgeborduurde
pakjes en ondoorgrondelijke, bruine Mongo-
lengezichten slaat 'n klein rood figuurtje het
ééne rad na het andei-e. Tenslotte komt een
stem. terloops terugdwalend tot de door mij
gestelde vraag, aandragen met de oplos
sing.
„Ik méén - maar ik kan mij vergissen na
tuurlijk dat Chineezen Chineesch spre
ken".
Chineesch dus. Ik versta geen woord Chi
neesch en spreek het nog minder. Dat kan
heel lastig worden. Er is misschien nog één
kleine mogelijkheid
„Verstaat u Chineesch?"
Weer duurt het lang voor het antwoord
komt het is merkwaardig, zooals de
ééne mensch kan beseffen, dat hij op een
critiek punt in zijn leven is aangeland, ter
wijl de andere, die in dezelfde positie ver
keert, dat besef volkomen mist. Het ant
woord komt even terloops mijn gespannen
luisterende ooren binnendwalen als het vo
rige, en het brengt evenmin uitkomst.
„Nee".
Dat is fraai ik glimlach ironisch in het
duister tegen mijzelf, die op het idee kwam
artikelen te willen schrijven over variété-ar-
tisten en de eerste de beste keer strandde op
een onoverkomelijke moeilijkheid: men kan
geen menschen interviewen wier taal men
niet spreekt en die uw taal niet
spi-eken. het is inderdaad fraai. Het is
niet alleen fraai, het is mooi, het is prach
tig in mijn steeds stijgende woede vind
ik tenslotte het juiste woord het is be
lachelijk. In één woord belachelijk.
Op het tooneel draait intusschen een ele
gant Chineesje, veerend op de punten harer
in witte sokjes en zwarte pantoffeltjes ge
stoken voetjes, virtuoos een bal op een para
sol rond, tot als van heel ver weg en niet van
den bal. een zachte, gonzende toon de zaal
komt inzingen. De handjes draaien met sier
lijke kleine vingerbeweginkjes den stok van
den parasol in het rond en ze weet van geen
ophouden. Naast haar goochelt het kleine,
roode duiveltje met een diabolo tot niemand
weer weet hoe duveltje en diabolo door
elkaar heen zitten en toch komen ze steeds
weer uit elkaar. „Tsjoe-oe-o-ee-oeoeoeoe!"
zingt de bal op de pax-asol. Zou dat Chineesch
^Nog een laatste reddende gedachte schiet
door ij heen. Misschien zijn het wel hee
lemaal geen echte Chineezen. Dat hoor je
zoo dikwijls, het zijn natuurlijk verkleede
Duitschers of Engelschen of Belgen of mis
schien zelfs wel HollandersAch wel ja,
daar is groote kans op! Met een beetje grime
bereik je zooveel, en het is maar al te bekend,
dat het niet al goud is, wat er blinkt noch
zullen het allemaal Chineezen zijn, die
bruine gezichten en spleetoogen schijnen te
hebben...
En zoozeer bevangt die mogelijkheid mij.
dat ik, zoodra het gordijn gezakt is en wij
ons uit de zaal begeven, waarin plotseling
het licht aanschiet, den bioscoopdirecteur,
die ons begeleiden zal binnen het heiligdom
der variété-artisten: de kleedkamer, te lijf
ga met mijn vraag.
„Kunt u mij ook zeggen, zijn ze zijn
die zijn het echte Chineezen?" Dit dus is
de laatste reddeixde mogelijkheid.
„Het zijn", zegt de directeur en hij legt er
zijn hand bij op het hart. blijft stilstaan en
kijkt mij doodelijk ernstig aan, „rasechte
Chineezen. Wij doen niet in namaak-Chi-
neezen. Wat wij geven, dat geven wij echt.
Het zijn er tien. Zondag waren er opeens
vijf-en-twintig, maar dat telde niet mee. Toen
hadden zij een paar vriendjes over. Zij
knoopen ook vreemde, volkomen onverstaan
bare gesprekken aan met de pinda-chinee-
zen. Nee, zij zijn volkomen echt. En de chef
heet Hang Tsjo Lin.".
Niemand kan weten, welke duistere wan
hoop op dat oogenblik mijn hart vulde. De
Chineezen waien dus echt! Ik kende geen
Chineesch. Ik keek er den directeur eens op
aan. Hij zag er absoluut niet uit of hij Chi
neesch kende.
En terwijl wij hem volgden in de kleedka
mer, waar inderdaad een volkomen Chinee
sche sfeer heerschte Chineezen. languit
gestrekt op twee stoelen, lezende, bij gebrek
aan opium een sigaret rookende, uitge
streken bruine gezichten, die zich even hie
ven en zonder een zweem van nieuwsgierig
heid weer wegkeken een grijze rook, wat
kleurige gewaden en volkomen stilte
plukte ik ten einde raad mijn geheugen na,
of daar in een vei-borgen hoekje niet per
ongeluk een onkruidje Chineesch groeide?
Twee minuten later zit de teekenaar op
een stoel en praat Russisch met een Chi
nees en zit de directeur op een stoel en praat
Duitsch met 'n Chinees en zit ik op 'n stoel
en praat Engelscli met een Chinees.
En één van ons drieën is op het pientere
idee gekomen om den Duitsch sprekenden
Chinees te vertellen, dat wij graag wilden,
dat hij een beetje van zichzelf en de ande
ren vertelde, en of hij alsjeblieft een beetje
„plaudern" wil. Een Chinees en plau-
dern! Hij kijkt ons aan door de kieren van
zijn vreemde spleetoogen e.n lacht zijn kort
verlegen lachje: hij is allang onder de Wes
terlingen, maar het zijn wonderlijke men
schen en ze vragen dwaze dingen.
Hoelang reist hij al rond met den troep?
Zestien jaar. En waar is hij allemaal wel ge
weest? Overal, zegt hij kort en bondig.
Duitschland- vult een langzaam losko
mend. aan. Frankrijk, zegt een tweede. Ame
rika. Engeland somt een derde op. Rusland
ook? Ja. Rusland ook. Australië ook? Ja,
Austx-alië ook overal!
„Ze trekken", zegt de directeur, „de heele
wereld rond. Hoe lang blijven jullie in Hol
land?"
Zeven weken blijven ze. Ze zijn al in Am
sterdam en Rotterdam geweest, en in Haar
lem. en ze gaan nog naar Utrechten
Arnhem.... en.... En ze komen uit Berlijn,
ja!
Door de deur komt het eerste vrouwe
lijke Chineesje binnengezworven. kennelijk
nieuwsgierig. Zwarte oogen, die heelemaal
geerx spleetoogen zijn. geen hooge jukbeen
deren, geen gele huid. Ze is Duitsch. De
eenige Duitsche bij den troep? Nee, haar zus
ter xxog, die is getrouwd met den chef. die
werkt niet mee aan het nummer, maar
blijft thuis en zorgt
„Zorgt voor de pot," zegt de directeur. „Ze
koken zelf hun potje, ze leven van een
schijntje, alleen gaan er natuurlijk veel on
kosten van af..,, reizen.... En ze oefenen
iederen morgen, en degelijk, hoor! Hij," en
hij wijst op de deur, die open gaat en waar
door een klein Chineesje slaapdronken bin
nen wandelt, „heeft er vanmorgen nog een
blauw oog bij opgeloopen met zijn diabolo".
Het allerjongste lid van den troep kruipt
slaperig in elkaar op een bank, en kijkt arg
wanend naar den teekenaar, die hem onder
schot xxeemt. „Hij", zegt de Duitsche, „is niet
de jongste we hebben nog iets jongers
twéé jaar!" Ze verdwijnt, komt weer terug
en zet het allerjongste lid op den grond.
Het schudt zich, rekt zich uit, kijkt met twee
felle oogjes in het rond en spitst de ooren
naar cïrie stemmen, die fleemen
..Mickie-ie!" Het kiest den eenige, die niet.
fleemt en nestelt zich behagelijk in zijn
schoot. „Mickie-ie!" vleien drie stemmen.
Maar Mickie-ie. Pekingees ook naar den aard
zijnde, laat zijn bolle kraaloogen onrustig
van den één naar den ander vliegen, grauwt
het heele gezelschap af met één korten blaf,
di-aait zich om en valt in slaap. Ach Mickie!
Maar door al die evenementen heeft pas
goed de groote verbroedering plaats gevon
den Zelfs de Chineezen „plaudern" nu bijna:
de chef komt met fotos voor den dag van den
troep, van zichzelf van zijn familie van
vroeger nog, met staarten.
Mij laat mijn eerste slachtoffer, nu het
eenmaal ontdekt heeft, dat ik Engelsch
spx-eek, niet zoo gauw los.
Hij heeft lang in Engeland gewoond, zegv
hij, ben ik ook lang in Engeland geweest?
Wa! gaapt hij verbaasd, als ik zeg van een
oaar maanden. In Dublin is hij geweest en
in Liverpool en daar is zijn familie nog en
hij is pas twee jaar bij den troep en hij
hoopt gauw xxaar Liverpool terug te kun
nen. Weet ik nog nieuws uit China?
Ik zoek haastig mijn geheugen na, maar
weet niets en het spijt mij plotseling ae
krant niet beter te hebben gelezen wel
licht stond er wel wat in, dat ik over
sloeg.
Hij hoort zoo weinig uit China, zegt hij.
Chineesche kranten komen hier niet, en
Hollandsche kranten kan hij niet lezen en
Engelsche, ja, kan hij die hier krijgen? Maar
dan staat er toch xxog maar zoo weinig in,
een paar regels, een exrkel berichtje, te
weinig. China is 'n groot land en er gebeurt
veel. Hier, hij leest net een boek over China,
met portretten van de Chineesche regeering
en de Chineesche generaals in het Chi
neesch, ja! Ja, natuurlijk, dat wordt van
achtei-en naar vox*en gelezen, en de bladzij
den van rechts naar links en de regels van
boven naar beneden
Met het boek met de abracadabra-letter-
teekens nog in mijn handen kijk ik toe, ter
wijl aan den anaei'en kant van de kamer
de teekenaar eexx strijd op leven en dood
voert met zijn jeugdig slachtoffer .dat wel
zijn naam kan schrijven, maar het niet doen
wil onder het hem voorgehouden welgelijkend
portret. In drie of vier talen vliegen hern de
aanmoedigingen om de ooren, maar verlegen
kronkelt hij zijn klein lexxig lichaampje, ge
doken in den hem veel te grooten winter
jas van één der anderen, op de bank en
zijn slaperige, zwarte oogjes kijken hulpe
loos en zijn rende, even overbloosde bruine
koontjes bollen op in een afwerend en
vastbesloten grijnsje. Hij doet het niet, en
merkwaardigerwijze, is er onder de Chi
neezen verder geen exikele. die aandringt.
De vader, mij aangeduid door den Liverpoole-
naar heeft zich zelfs met het heele geval
niet bemoeid exx denkt er niet aan deix
jeugdigen zon te dwingen tot dingen, waar
hij geen zin in heeft, waarop de zwarte
winterjas met het slaperige hoofdje er
boven van het bankje rolt en geruischloos I
verdwijnt, kennelijk ietwat onzeker van
zichzelf en zich blijkbaar afvragende, of hij
toch maar niet beter gedaan had wél zijn
naam dierx hij toch heusch kan schrijven,
te krabbelen op het hem onder den neus
gehouden papier
Het schaadt intusschen de verbroedering
in het minst niet, en de Chineezen ..plau
dern" door inderdaad: „plaudern!" In
het Duitsch. in het Engelsch. in het Rus
sisch. De teekenaav intusschen is ixi het
voordcel, wat evenmin als Chineesch ken
nen wij anderen Russisch. En als wij weer
in de gang staan, heeft hij het druk over
opium schuiven, dat hij het nog nooit ge
daan heeft en het zoo graag zou willen doen.
De hemel alleen weet, wat die intusschen
verhapstukt heeft met z'n confident. Ja wel,
hadden de anderen mij gezegd, zij rookten
opium, hadden opium bij zich! Nu, dexik ik,
het is fraai!
Het allerjongste lid tan den troep met
Mickie, het Pekineesje.
Twee minuten later, uit de zaal, zien we
alweer de kleurige Chineezen hun program
ma afwerken op het tooneel. Onbewogen,
vaalbruine gezichten, zijden pakjes van
hardgroen en bloesemend ï'ose. Een klein
duveltje in het rood, dat rad na rad slaat
en goochelt met een diabolo. Twee Chineezen
tot één geworden met twee hoofden en op
gehangen aan twee staarten wentelen door
de lucht. Op een draaiende parasol, gehan
teerd door sierlijke, vlugge vingertjes, zingt
een bal: tjoe-oe-oeoeoeoe!
En het gordijn zakt, terwijl ze buigen
niet eens buigen, alleen maar knikken eigen
lijk naar de zaal, en het gaat, nog eens
op en nog eens neer, en dan zijn ze weg.
WILLY VAN DER TAK-
BIJ DEN STERFDAG VAN
WILHELM II.
Donderdag j.l. was het 45 jaar geleden, dat
keizer Wilhelm I van Duitschland over
leed. Naar aanleiding van deze gebeurtenis
herinnert men zich onwillekeurig zijn laatste
regeerings-jaren die hem veel moeite en leed
hebben gebracht.
De toen opkomende sociaal-democratie
was hem een ex-gernis. De groote meex-der-
heid van het volk echter betoonde zich dank
baar tegenover den vorst, onder wiens be
stuur Duitschland zich tot een ongekende
hoogte had ontwikkeld.
De eer van de stichting der Duitsche een
heid komt zonder twijfel aan Bismarck toe,
doch Keizer Wilhelm verdient den lof, dat
hij in vele belangrijke beslissingen zijn af
wijkende meening heeft prijsgegeven aan
het betere inzicht van zijn grooten raad
gever. in wiexx hij het grootste vertrouwen
stelde. In weerwil van tegenwerkixig en in-
ti'iges, die van zijn naaste omgeving tegen
Bismarck uitgingen, heeft hij tot in zijn
laatste oogenbiikken de raadgevingen van
den man. die in geheel Europa gevreesd
was, gevolgd. Naasi de grootsche gestalte
van Bismarck zal de bescheiden figuur van
den grijzen, eerbiedwaardigen keizer een
eereplaats blijven innemen in de Duitsche
geschiedenis. Op 9 Maart 1888 overleed
Keizer Wilhelm I.
De hoogste waardigheid in den lande ging
over op zijn oudsten zoon Freaerik Willem,
regeerend onder den naam van Friedrich
HI. die in Juni van hetzelfde jaar reeds
overleed.
Wilhelm H, zijn zoon, volgde hem op.
Muggenplaag in schitterend natuurschoon.
-'S v'r
"~x. -
<v
Een brug bij Nickerie.
Wij zitten hier midden in het vrijwel onbe
woonde gebied tusschen de Coppename en
den mond der Nickerierivier. Er woont één
groep Indianen bij Dondcrkamp, die daar een
groot terrein hebben toegewezen gekregen op
voorwaarde, dat zij de Kreek schoonhouden
van omgevallen boomen enz. Dus kunnen
wij overal ongehinderd passeeren. Het vaar
water is eerst nog tamelijk breed. Ochtend
nevels hangen over het water en doen ons
de looden jas een beetje steviger om het
lichaam trekken. Het water der kreek is zoo
absoluut vlak, dat de weerspiegeling van dc:i
boschrand volkomen is en hoe lichter het
wordt, hoe meer wij verbaasd staan over de
verrassende kleurschakeering, die vooral het
jonge groen hier vertoont. Geel en bruin,
roodachtig en oranje, dan weer licht en don
kergroen, wasachtig glanzend of dof. Een rijk
herfstlandschap aan den Zuidrand der Alpen
kan niet kleurrijker zijn en de weerspiege
ling blijft volmaakt. Een onvergetelijk beeld.
Wat later vervagen de kleuren iets als het
schelle zonlicht tot in de smalle kreek door
dringt, maar dan beginnen de bloemen mee
te spreken, Prachtige witte aronskelken
prijken op vertakte bruine stammetjes, die
met de mooie groene bladeren behangen zijn.
De gele alamanda hangt zijn slingers vol
bloemen over menigen boomtak aan den wa
terkant, terwijl witte hazewindachtige kel
ken lager boven den waterspiegel prijken.
Knahoode nxeeldraadtrossen duiden even c,p
Begonia of zoo iets en als het bosch iets
meer open is, rijzen slanke palmen op om de
open ruimten te vullen. Ook het vogelleven
wordt wakker. Kleiixe grijze reigers, groote
kakatoe's. prachtige ijsvogels met een wit
ten ring om den hals.
Zoo brengt elke bocht een verrassing, en er
zijn er vele. Tot wij plotseling uitstoomen m
een bi'eedere rivier, ook telkens halverwege
door omgevallen boomen versperd, terwijl
meermalen drijvende eilandjes van Ponte-ie-
ria. de waterhyacïnth worden gepasseerd.
Ook vlieg af en toe een eend of cirkelen roof
vogels boven de rivier, vliegen tientallen
vloermuizen weg van de boven water uit
stekende boomstronken en scheren troe
pen wit met zwarte zwaluwexx laag over het
een stam.
Een roode brulaap haxigt kop omlaag tegen
water.
Tegen den middag komen dan ook de ra
ven die prachtige Ara-kakatoe's, groen en
geel met zeer langen staart uit de oprijlaan
van Artis. Die vliegen bij tientallen op uit
moerasbosschen van de Beneden Nickerie. die
wij in den namiddag bereiken na Utrecht
gepasseerd te zijn, een eenzame politiepost
op vier uur afstands van Nickerie. Als wij
daar aankomen is het half negen geworden.
Garnizoen, politie en padvinders vormen dc
eerewacht op den steiger, tezamen dertig
man, denk ik. Ook alle notabelen zijxx aan
wezig. eveneens een dertigtal en natuurlijk
is er de traditioneele stortbui, die ons vijf
minuten in de houding laat staan, omdat
wij niet kunnen hooren, dat het Wilhelmus
al af geloop, n is en de muziek met-een een
vroolijke wals heeft ingezet.
Bij een kopje thee in het Commissarishuls
maken wij dan nader kennis met de Suri-
naamsche muskieten. Drie soorten zijn het
vooral, die op ons versche Hollandsche bloed
azen. Eén gewone steekmug, die zich zeer
snel volzuigt met haast pijnloozen steek:
een kleine zwarte boschmuskiet, met mooi
witgeringde pooten, die een geweldig venijnig
prikje geeft, zoodat ge hem meteen wegjaagt
en hij even later weer ergens anders steekt.
En dan zijn er kleine grijze ellendelingen, die
je ziet aankomen, recht op hun kop gaan
staan en dan steken voordat je ze hebt kun
nen wegjagen. Dat is Anophelas. de malaria
overbrenger. Een ongezellig gezicht! Maar de
dokter zegt. dat ze geen parasieten dragen
en ik slik al vier dagen kinine, dus maar
het beste hopen. Dat doet iedereen in
Nickerie.
Een frlsch windje doet de vlag lustig wap
peren op het logeergebouw in Nickerie. De
bladeren van cocos- en koningspalmen wui
ven in den morgenwind. Fijn klimaat toch
hier. Altijd een heerlijk morgenzonnetje en
vaak een frissche wind. Het stadje ziet er ge
zellig uit met zijn wit geschilderde houten
huizen, meest goed onderhouden en met pal
men of bloeiende Flamboyants en Cassia's
omgeven. Wij rijden uit over den rivierdijk
naar den nieuwen koker luitlaatsluis» van
Margarethenburg, die door den Gouverneur
geopend zal worden. Het is noodig en het tijd
stip is goed gekozen Er gaat eer. geweldige
ebstroom in de rivier en het polderwater
staat zeker een meter of zes hooger. De nieu
we duiker doet goed werk.
Als wij na een goed uur terugkomen is het
binnenwater al ruim een meter gezakt. Wij
bezoeken even het Gouverncmentsziekenhuis,
nette kleine inrichting met 'n twintigtal bed
den. Het Curiosum is een Britsch-Indicr, op
genomen wegens uitputting door ondervoe
ding. die bij huiszoeking in het bezit bleek
te zijn van 1150 gulden in zilvergeld. Die te
groote zuinigheid is een lastige fout van
deze menschen, waar vooral vrouwen en kin
deren zeer onder lijden. En het Gouverne
ment verschaft op sommige volksscholen
extra gratis voeding aan kinderen van vele
ouders met zoo'n goed gevulde kous.
Dan gaat het den polder in. langs de hoofd
vaart. Het lijkt Assendelft wel. Elk huis op
een eiland, met een eigen voetbruggetje. Al
leen hier overal Br.-Indiërs, geen peenhaar.
Even stoppen bij 'n school, 'n afdak op palen.
Heerlijk frlsch en goedkoop ook. Een meisje
leest voor over oen beer. Wat is een beer?
Geen antwoord. Een „baloc" kennen ze wel.
Maar do juffrouw spreekt geen Hindustani.
En ik kan alleen nog maar de rekenles in die
taal overhooren tot stomme verwondering
van al die groote zwarte kijkers, die nog
nooit Hindustani telwoorden uit een blanken
mond zagen komen. Merkwaardig is dat van
de 350 leerlingen cr 250 het eerste leerjaar
volgen.
Inspectie politiepost Corantijnpolder meldt
dan het programma. De politie, tevens
douanepost staat op een schelp-rits, een dooi
de zee opgeworpen, grootendccls uit schel
pen bestaanden dam aan den oever der Co-
rantijnrivier. Dc stroom verlegt zich en de
politiepost moest een eind landwaarts in
worden verplaatst. Thans broeit de schelp-
bank. die voor een groot deel met Cocospal-
mon beplant is, alweer wat aan. De oude
sluis die geheel verzand was. is weer vrij ge
komen. nadat er juist een nieuwe gebouwd
was. Allemaal net als bij ons. Ook de wan
deling over het kleidijkje van de poldervaart
met wat meevarende xxegerjongens in een
bootje.
Om half twaalf thuis, vijf minuten later
stortregens in stroomen tot half één en om
kwart voor één varen wij weer op de rivier,
stroomop naar het Paradijs, dat alleen bij
vloed goed te bezoeken is. Er wordt daar een
nieuwe weg aangelegd: het verkeer te water
is wel goedkooper, maar het gaat te lang
zaam in dezen snellen tijd. De klei wordt
vervoerd op een draagbaartje, gemaakt van
twee platgeslagen petroleumblikken en een
paar boomstammetjes, kruiwagens zijn
hier nog niet doorgedrongen.
Verder weer naar dc school in Hamptou-
courtpolder. Vervoermiddel, roeibooten,
voortbewogen door boschnegerparels, pa
gaaien met één blad zou je kunnen zeggen.
Geroeid wordt hier heel weinig. Het land
schap? Ankeveen! Hooge wilgen aan stillen
waterkant, witte kelken tusschen de biezen,
waterlelies op de watervlakte, libellen er
boven, reiger en kuikendief ln de verte. Even
de camera draaien, cocospalmen, huisjes
van bamboe. Japaanschen in sarong en ka
baai. een kleine moskee. Manga en pisang.
Hollandsch polderland in dc tropen.
Dat is Nickerie!
Dr. VAN DER SLEEN.
KOM EENS OVER DE BRUG!
Men is thans in Amerika bezig een brug tc
bouwen, die sedert de wereld bestaat niet
zijns gelijke heeft. Deze grootste brug der
wereld zal een hoogte van 90 meter bij een
lengte van meer dan 11 kilometer de steden
San Francisco en Oakland (beide in den
staat California verbinden en tevens een
straatweg over de groote baai van San Fran
cisco vormen.
Welke geweldige massa's voor dezen
brugbouw noodig zijn. bewijst wel. dat men
van het beton alleen 40 wolkenkrabbers van
30 verdiepingen zou kunnen construeeren.
Verder, dat men met het staaldraad, waaruit
de kabels, dezer brug bestaan, driemaal de
aarde zou kunnen omspannen, en dat men
voor het schilderen 20.000 vaten verf noodig
heeft.