ZIT EEN REIS NAAR NICKERIE. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S Hoe interviewt men Chineezen? Hang Tsjo Lin en zijn troep vertellen. De Chineezen, die wij straks gaan „inter viewen", zooals dat heet, wegen zwaar op mijn maag, zwaar op mijn hart, zwaar op mij heelemaal. En terwijl zij, zich nog zalig onbe wust van het lot dat hen wacht, keurig en onaangedaan hun nummers achter elkaar afwerken, en telkens voor de losschietende applausjes danken met stoïcijnsche gezich ten en koele plichtmatige hoofdknikken, waarbij ternauwernood een glimlachje door hun Mongoolsche spleetoogen licht, bevangt een steeds klimmender benauwenis mij. Hoe interviewt men Chineezen? In wat voor taal interviewt men in 's hemelsnaam Chinee zen? Hang Tsjo Lin. Ik wend men oogen af van de twee bunge lende hoopjes geborduurde Chinees, die han gend aan hun staarten, op een hoogte van een paar meter boven den grond, plotseling als één bungelende hoop gebox-duurde Chi nees-me t-twee-hoofden hardgroen zijn hun pakken met zacht-getinte rose bloemen om hun as wentelen, steeds maar wentelen, met de beenen in en door elkaar gestren geld tot er geen beenen meer te zien zijn. Voor mijn oogen wentelt het nog groen en rose als ik het schemerduister van de zaal inkijk en schuchter den teekenaar be trek in de kwestie, die mij zoo na aan het hart ligt: „Wat voor taal eh spréken Chinee zen!" En ik wacht in spanning op het ant woord, dat redding brengen moet. te meer waar ik voel in de intonatie van mijn stem te weinig van de mij kwellende benauwenis te hebben gelegd en weet, dat in het on barmhartig donker van bioscoopzalen ge kwelde en gemartelde gelaatsuitdrukkingen ten eenen male vei-loren gaan. Het duurt lang voor het antwoord komt. Op het tooneel, te gen een achtergrond van bontgeborduurde pakjes en ondoorgrondelijke, bruine Mongo- lengezichten slaat 'n klein rood figuurtje het ééne rad na het andei-e. Tenslotte komt een stem. terloops terugdwalend tot de door mij gestelde vraag, aandragen met de oplos sing. „Ik méén - maar ik kan mij vergissen na tuurlijk dat Chineezen Chineesch spre ken". Chineesch dus. Ik versta geen woord Chi neesch en spreek het nog minder. Dat kan heel lastig worden. Er is misschien nog één kleine mogelijkheid „Verstaat u Chineesch?" Weer duurt het lang voor het antwoord komt het is merkwaardig, zooals de ééne mensch kan beseffen, dat hij op een critiek punt in zijn leven is aangeland, ter wijl de andere, die in dezelfde positie ver keert, dat besef volkomen mist. Het ant woord komt even terloops mijn gespannen luisterende ooren binnendwalen als het vo rige, en het brengt evenmin uitkomst. „Nee". Dat is fraai ik glimlach ironisch in het duister tegen mijzelf, die op het idee kwam artikelen te willen schrijven over variété-ar- tisten en de eerste de beste keer strandde op een onoverkomelijke moeilijkheid: men kan geen menschen interviewen wier taal men niet spreekt en die uw taal niet spi-eken. het is inderdaad fraai. Het is niet alleen fraai, het is mooi, het is prach tig in mijn steeds stijgende woede vind ik tenslotte het juiste woord het is be lachelijk. In één woord belachelijk. Op het tooneel draait intusschen een ele gant Chineesje, veerend op de punten harer in witte sokjes en zwarte pantoffeltjes ge stoken voetjes, virtuoos een bal op een para sol rond, tot als van heel ver weg en niet van den bal. een zachte, gonzende toon de zaal komt inzingen. De handjes draaien met sier lijke kleine vingerbeweginkjes den stok van den parasol in het rond en ze weet van geen ophouden. Naast haar goochelt het kleine, roode duiveltje met een diabolo tot niemand weer weet hoe duveltje en diabolo door elkaar heen zitten en toch komen ze steeds weer uit elkaar. „Tsjoe-oe-o-ee-oeoeoeoe!" zingt de bal op de pax-asol. Zou dat Chineesch ^Nog een laatste reddende gedachte schiet door ij heen. Misschien zijn het wel hee lemaal geen echte Chineezen. Dat hoor je zoo dikwijls, het zijn natuurlijk verkleede Duitschers of Engelschen of Belgen of mis schien zelfs wel HollandersAch wel ja, daar is groote kans op! Met een beetje grime bereik je zooveel, en het is maar al te bekend, dat het niet al goud is, wat er blinkt noch zullen het allemaal Chineezen zijn, die bruine gezichten en spleetoogen schijnen te hebben... En zoozeer bevangt die mogelijkheid mij. dat ik, zoodra het gordijn gezakt is en wij ons uit de zaal begeven, waarin plotseling het licht aanschiet, den bioscoopdirecteur, die ons begeleiden zal binnen het heiligdom der variété-artisten: de kleedkamer, te lijf ga met mijn vraag. „Kunt u mij ook zeggen, zijn ze zijn die zijn het echte Chineezen?" Dit dus is de laatste reddeixde mogelijkheid. „Het zijn", zegt de directeur en hij legt er zijn hand bij op het hart. blijft stilstaan en kijkt mij doodelijk ernstig aan, „rasechte Chineezen. Wij doen niet in namaak-Chi- neezen. Wat wij geven, dat geven wij echt. Het zijn er tien. Zondag waren er opeens vijf-en-twintig, maar dat telde niet mee. Toen hadden zij een paar vriendjes over. Zij knoopen ook vreemde, volkomen onverstaan bare gesprekken aan met de pinda-chinee- zen. Nee, zij zijn volkomen echt. En de chef heet Hang Tsjo Lin.". Niemand kan weten, welke duistere wan hoop op dat oogenblik mijn hart vulde. De Chineezen waien dus echt! Ik kende geen Chineesch. Ik keek er den directeur eens op aan. Hij zag er absoluut niet uit of hij Chi neesch kende. En terwijl wij hem volgden in de kleedka mer, waar inderdaad een volkomen Chinee sche sfeer heerschte Chineezen. languit gestrekt op twee stoelen, lezende, bij gebrek aan opium een sigaret rookende, uitge streken bruine gezichten, die zich even hie ven en zonder een zweem van nieuwsgierig heid weer wegkeken een grijze rook, wat kleurige gewaden en volkomen stilte plukte ik ten einde raad mijn geheugen na, of daar in een vei-borgen hoekje niet per ongeluk een onkruidje Chineesch groeide? Twee minuten later zit de teekenaar op een stoel en praat Russisch met een Chi nees en zit de directeur op een stoel en praat Duitsch met 'n Chinees en zit ik op 'n stoel en praat Engelscli met een Chinees. En één van ons drieën is op het pientere idee gekomen om den Duitsch sprekenden Chinees te vertellen, dat wij graag wilden, dat hij een beetje van zichzelf en de ande ren vertelde, en of hij alsjeblieft een beetje „plaudern" wil. Een Chinees en plau- dern! Hij kijkt ons aan door de kieren van zijn vreemde spleetoogen e.n lacht zijn kort verlegen lachje: hij is allang onder de Wes terlingen, maar het zijn wonderlijke men schen en ze vragen dwaze dingen. Hoelang reist hij al rond met den troep? Zestien jaar. En waar is hij allemaal wel ge weest? Overal, zegt hij kort en bondig. Duitschland- vult een langzaam losko mend. aan. Frankrijk, zegt een tweede. Ame rika. Engeland somt een derde op. Rusland ook? Ja. Rusland ook. Australië ook? Ja, Austx-alië ook overal! „Ze trekken", zegt de directeur, „de heele wereld rond. Hoe lang blijven jullie in Hol land?" Zeven weken blijven ze. Ze zijn al in Am sterdam en Rotterdam geweest, en in Haar lem. en ze gaan nog naar Utrechten Arnhem.... en.... En ze komen uit Berlijn, ja! Door de deur komt het eerste vrouwe lijke Chineesje binnengezworven. kennelijk nieuwsgierig. Zwarte oogen, die heelemaal geerx spleetoogen zijn. geen hooge jukbeen deren, geen gele huid. Ze is Duitsch. De eenige Duitsche bij den troep? Nee, haar zus ter xxog, die is getrouwd met den chef. die werkt niet mee aan het nummer, maar blijft thuis en zorgt „Zorgt voor de pot," zegt de directeur. „Ze koken zelf hun potje, ze leven van een schijntje, alleen gaan er natuurlijk veel on kosten van af..,, reizen.... En ze oefenen iederen morgen, en degelijk, hoor! Hij," en hij wijst op de deur, die open gaat en waar door een klein Chineesje slaapdronken bin nen wandelt, „heeft er vanmorgen nog een blauw oog bij opgeloopen met zijn diabolo". Het allerjongste lid van den troep kruipt slaperig in elkaar op een bank, en kijkt arg wanend naar den teekenaar, die hem onder schot xxeemt. „Hij", zegt de Duitsche, „is niet de jongste we hebben nog iets jongers twéé jaar!" Ze verdwijnt, komt weer terug en zet het allerjongste lid op den grond. Het schudt zich, rekt zich uit, kijkt met twee felle oogjes in het rond en spitst de ooren naar cïrie stemmen, die fleemen ..Mickie-ie!" Het kiest den eenige, die niet. fleemt en nestelt zich behagelijk in zijn schoot. „Mickie-ie!" vleien drie stemmen. Maar Mickie-ie. Pekingees ook naar den aard zijnde, laat zijn bolle kraaloogen onrustig van den één naar den ander vliegen, grauwt het heele gezelschap af met één korten blaf, di-aait zich om en valt in slaap. Ach Mickie! Maar door al die evenementen heeft pas goed de groote verbroedering plaats gevon den Zelfs de Chineezen „plaudern" nu bijna: de chef komt met fotos voor den dag van den troep, van zichzelf van zijn familie van vroeger nog, met staarten. Mij laat mijn eerste slachtoffer, nu het eenmaal ontdekt heeft, dat ik Engelsch spx-eek, niet zoo gauw los. Hij heeft lang in Engeland gewoond, zegv hij, ben ik ook lang in Engeland geweest? Wa! gaapt hij verbaasd, als ik zeg van een oaar maanden. In Dublin is hij geweest en in Liverpool en daar is zijn familie nog en hij is pas twee jaar bij den troep en hij hoopt gauw xxaar Liverpool terug te kun nen. Weet ik nog nieuws uit China? Ik zoek haastig mijn geheugen na, maar weet niets en het spijt mij plotseling ae krant niet beter te hebben gelezen wel licht stond er wel wat in, dat ik over sloeg. Hij hoort zoo weinig uit China, zegt hij. Chineesche kranten komen hier niet, en Hollandsche kranten kan hij niet lezen en Engelsche, ja, kan hij die hier krijgen? Maar dan staat er toch xxog maar zoo weinig in, een paar regels, een exrkel berichtje, te weinig. China is 'n groot land en er gebeurt veel. Hier, hij leest net een boek over China, met portretten van de Chineesche regeering en de Chineesche generaals in het Chi neesch, ja! Ja, natuurlijk, dat wordt van achtei-en naar vox*en gelezen, en de bladzij den van rechts naar links en de regels van boven naar beneden Met het boek met de abracadabra-letter- teekens nog in mijn handen kijk ik toe, ter wijl aan den anaei'en kant van de kamer de teekenaar eexx strijd op leven en dood voert met zijn jeugdig slachtoffer .dat wel zijn naam kan schrijven, maar het niet doen wil onder het hem voorgehouden welgelijkend portret. In drie of vier talen vliegen hern de aanmoedigingen om de ooren, maar verlegen kronkelt hij zijn klein lexxig lichaampje, ge doken in den hem veel te grooten winter jas van één der anderen, op de bank en zijn slaperige, zwarte oogjes kijken hulpe loos en zijn rende, even overbloosde bruine koontjes bollen op in een afwerend en vastbesloten grijnsje. Hij doet het niet, en merkwaardigerwijze, is er onder de Chi neezen verder geen exikele. die aandringt. De vader, mij aangeduid door den Liverpoole- naar heeft zich zelfs met het heele geval niet bemoeid exx denkt er niet aan deix jeugdigen zon te dwingen tot dingen, waar hij geen zin in heeft, waarop de zwarte winterjas met het slaperige hoofdje er boven van het bankje rolt en geruischloos I verdwijnt, kennelijk ietwat onzeker van zichzelf en zich blijkbaar afvragende, of hij toch maar niet beter gedaan had wél zijn naam dierx hij toch heusch kan schrijven, te krabbelen op het hem onder den neus gehouden papier Het schaadt intusschen de verbroedering in het minst niet, en de Chineezen ..plau dern" door inderdaad: „plaudern!" In het Duitsch. in het Engelsch. in het Rus sisch. De teekenaav intusschen is ixi het voordcel, wat evenmin als Chineesch ken nen wij anderen Russisch. En als wij weer in de gang staan, heeft hij het druk over opium schuiven, dat hij het nog nooit ge daan heeft en het zoo graag zou willen doen. De hemel alleen weet, wat die intusschen verhapstukt heeft met z'n confident. Ja wel, hadden de anderen mij gezegd, zij rookten opium, hadden opium bij zich! Nu, dexik ik, het is fraai! Het allerjongste lid tan den troep met Mickie, het Pekineesje. Twee minuten later, uit de zaal, zien we alweer de kleurige Chineezen hun program ma afwerken op het tooneel. Onbewogen, vaalbruine gezichten, zijden pakjes van hardgroen en bloesemend ï'ose. Een klein duveltje in het rood, dat rad na rad slaat en goochelt met een diabolo. Twee Chineezen tot één geworden met twee hoofden en op gehangen aan twee staarten wentelen door de lucht. Op een draaiende parasol, gehan teerd door sierlijke, vlugge vingertjes, zingt een bal: tjoe-oe-oeoeoeoe! En het gordijn zakt, terwijl ze buigen niet eens buigen, alleen maar knikken eigen lijk naar de zaal, en het gaat, nog eens op en nog eens neer, en dan zijn ze weg. WILLY VAN DER TAK- BIJ DEN STERFDAG VAN WILHELM II. Donderdag j.l. was het 45 jaar geleden, dat keizer Wilhelm I van Duitschland over leed. Naar aanleiding van deze gebeurtenis herinnert men zich onwillekeurig zijn laatste regeerings-jaren die hem veel moeite en leed hebben gebracht. De toen opkomende sociaal-democratie was hem een ex-gernis. De groote meex-der- heid van het volk echter betoonde zich dank baar tegenover den vorst, onder wiens be stuur Duitschland zich tot een ongekende hoogte had ontwikkeld. De eer van de stichting der Duitsche een heid komt zonder twijfel aan Bismarck toe, doch Keizer Wilhelm verdient den lof, dat hij in vele belangrijke beslissingen zijn af wijkende meening heeft prijsgegeven aan het betere inzicht van zijn grooten raad gever. in wiexx hij het grootste vertrouwen stelde. In weerwil van tegenwerkixig en in- ti'iges, die van zijn naaste omgeving tegen Bismarck uitgingen, heeft hij tot in zijn laatste oogenbiikken de raadgevingen van den man. die in geheel Europa gevreesd was, gevolgd. Naasi de grootsche gestalte van Bismarck zal de bescheiden figuur van den grijzen, eerbiedwaardigen keizer een eereplaats blijven innemen in de Duitsche geschiedenis. Op 9 Maart 1888 overleed Keizer Wilhelm I. De hoogste waardigheid in den lande ging over op zijn oudsten zoon Freaerik Willem, regeerend onder den naam van Friedrich HI. die in Juni van hetzelfde jaar reeds overleed. Wilhelm H, zijn zoon, volgde hem op. Muggenplaag in schitterend natuurschoon. -'S v'r "~x. - <v Een brug bij Nickerie. Wij zitten hier midden in het vrijwel onbe woonde gebied tusschen de Coppename en den mond der Nickerierivier. Er woont één groep Indianen bij Dondcrkamp, die daar een groot terrein hebben toegewezen gekregen op voorwaarde, dat zij de Kreek schoonhouden van omgevallen boomen enz. Dus kunnen wij overal ongehinderd passeeren. Het vaar water is eerst nog tamelijk breed. Ochtend nevels hangen over het water en doen ons de looden jas een beetje steviger om het lichaam trekken. Het water der kreek is zoo absoluut vlak, dat de weerspiegeling van dc:i boschrand volkomen is en hoe lichter het wordt, hoe meer wij verbaasd staan over de verrassende kleurschakeering, die vooral het jonge groen hier vertoont. Geel en bruin, roodachtig en oranje, dan weer licht en don kergroen, wasachtig glanzend of dof. Een rijk herfstlandschap aan den Zuidrand der Alpen kan niet kleurrijker zijn en de weerspiege ling blijft volmaakt. Een onvergetelijk beeld. Wat later vervagen de kleuren iets als het schelle zonlicht tot in de smalle kreek door dringt, maar dan beginnen de bloemen mee te spreken, Prachtige witte aronskelken prijken op vertakte bruine stammetjes, die met de mooie groene bladeren behangen zijn. De gele alamanda hangt zijn slingers vol bloemen over menigen boomtak aan den wa terkant, terwijl witte hazewindachtige kel ken lager boven den waterspiegel prijken. Knahoode nxeeldraadtrossen duiden even c,p Begonia of zoo iets en als het bosch iets meer open is, rijzen slanke palmen op om de open ruimten te vullen. Ook het vogelleven wordt wakker. Kleiixe grijze reigers, groote kakatoe's. prachtige ijsvogels met een wit ten ring om den hals. Zoo brengt elke bocht een verrassing, en er zijn er vele. Tot wij plotseling uitstoomen m een bi'eedere rivier, ook telkens halverwege door omgevallen boomen versperd, terwijl meermalen drijvende eilandjes van Ponte-ie- ria. de waterhyacïnth worden gepasseerd. Ook vlieg af en toe een eend of cirkelen roof vogels boven de rivier, vliegen tientallen vloermuizen weg van de boven water uit stekende boomstronken en scheren troe pen wit met zwarte zwaluwexx laag over het een stam. Een roode brulaap haxigt kop omlaag tegen water. Tegen den middag komen dan ook de ra ven die prachtige Ara-kakatoe's, groen en geel met zeer langen staart uit de oprijlaan van Artis. Die vliegen bij tientallen op uit moerasbosschen van de Beneden Nickerie. die wij in den namiddag bereiken na Utrecht gepasseerd te zijn, een eenzame politiepost op vier uur afstands van Nickerie. Als wij daar aankomen is het half negen geworden. Garnizoen, politie en padvinders vormen dc eerewacht op den steiger, tezamen dertig man, denk ik. Ook alle notabelen zijxx aan wezig. eveneens een dertigtal en natuurlijk is er de traditioneele stortbui, die ons vijf minuten in de houding laat staan, omdat wij niet kunnen hooren, dat het Wilhelmus al af geloop, n is en de muziek met-een een vroolijke wals heeft ingezet. Bij een kopje thee in het Commissarishuls maken wij dan nader kennis met de Suri- naamsche muskieten. Drie soorten zijn het vooral, die op ons versche Hollandsche bloed azen. Eén gewone steekmug, die zich zeer snel volzuigt met haast pijnloozen steek: een kleine zwarte boschmuskiet, met mooi witgeringde pooten, die een geweldig venijnig prikje geeft, zoodat ge hem meteen wegjaagt en hij even later weer ergens anders steekt. En dan zijn er kleine grijze ellendelingen, die je ziet aankomen, recht op hun kop gaan staan en dan steken voordat je ze hebt kun nen wegjagen. Dat is Anophelas. de malaria overbrenger. Een ongezellig gezicht! Maar de dokter zegt. dat ze geen parasieten dragen en ik slik al vier dagen kinine, dus maar het beste hopen. Dat doet iedereen in Nickerie. Een frlsch windje doet de vlag lustig wap peren op het logeergebouw in Nickerie. De bladeren van cocos- en koningspalmen wui ven in den morgenwind. Fijn klimaat toch hier. Altijd een heerlijk morgenzonnetje en vaak een frissche wind. Het stadje ziet er ge zellig uit met zijn wit geschilderde houten huizen, meest goed onderhouden en met pal men of bloeiende Flamboyants en Cassia's omgeven. Wij rijden uit over den rivierdijk naar den nieuwen koker luitlaatsluis» van Margarethenburg, die door den Gouverneur geopend zal worden. Het is noodig en het tijd stip is goed gekozen Er gaat eer. geweldige ebstroom in de rivier en het polderwater staat zeker een meter of zes hooger. De nieu we duiker doet goed werk. Als wij na een goed uur terugkomen is het binnenwater al ruim een meter gezakt. Wij bezoeken even het Gouverncmentsziekenhuis, nette kleine inrichting met 'n twintigtal bed den. Het Curiosum is een Britsch-Indicr, op genomen wegens uitputting door ondervoe ding. die bij huiszoeking in het bezit bleek te zijn van 1150 gulden in zilvergeld. Die te groote zuinigheid is een lastige fout van deze menschen, waar vooral vrouwen en kin deren zeer onder lijden. En het Gouverne ment verschaft op sommige volksscholen extra gratis voeding aan kinderen van vele ouders met zoo'n goed gevulde kous. Dan gaat het den polder in. langs de hoofd vaart. Het lijkt Assendelft wel. Elk huis op een eiland, met een eigen voetbruggetje. Al leen hier overal Br.-Indiërs, geen peenhaar. Even stoppen bij 'n school, 'n afdak op palen. Heerlijk frlsch en goedkoop ook. Een meisje leest voor over oen beer. Wat is een beer? Geen antwoord. Een „baloc" kennen ze wel. Maar do juffrouw spreekt geen Hindustani. En ik kan alleen nog maar de rekenles in die taal overhooren tot stomme verwondering van al die groote zwarte kijkers, die nog nooit Hindustani telwoorden uit een blanken mond zagen komen. Merkwaardig is dat van de 350 leerlingen cr 250 het eerste leerjaar volgen. Inspectie politiepost Corantijnpolder meldt dan het programma. De politie, tevens douanepost staat op een schelp-rits, een dooi de zee opgeworpen, grootendccls uit schel pen bestaanden dam aan den oever der Co- rantijnrivier. Dc stroom verlegt zich en de politiepost moest een eind landwaarts in worden verplaatst. Thans broeit de schelp- bank. die voor een groot deel met Cocospal- mon beplant is, alweer wat aan. De oude sluis die geheel verzand was. is weer vrij ge komen. nadat er juist een nieuwe gebouwd was. Allemaal net als bij ons. Ook de wan deling over het kleidijkje van de poldervaart met wat meevarende xxegerjongens in een bootje. Om half twaalf thuis, vijf minuten later stortregens in stroomen tot half één en om kwart voor één varen wij weer op de rivier, stroomop naar het Paradijs, dat alleen bij vloed goed te bezoeken is. Er wordt daar een nieuwe weg aangelegd: het verkeer te water is wel goedkooper, maar het gaat te lang zaam in dezen snellen tijd. De klei wordt vervoerd op een draagbaartje, gemaakt van twee platgeslagen petroleumblikken en een paar boomstammetjes, kruiwagens zijn hier nog niet doorgedrongen. Verder weer naar dc school in Hamptou- courtpolder. Vervoermiddel, roeibooten, voortbewogen door boschnegerparels, pa gaaien met één blad zou je kunnen zeggen. Geroeid wordt hier heel weinig. Het land schap? Ankeveen! Hooge wilgen aan stillen waterkant, witte kelken tusschen de biezen, waterlelies op de watervlakte, libellen er boven, reiger en kuikendief ln de verte. Even de camera draaien, cocospalmen, huisjes van bamboe. Japaanschen in sarong en ka baai. een kleine moskee. Manga en pisang. Hollandsch polderland in dc tropen. Dat is Nickerie! Dr. VAN DER SLEEN. KOM EENS OVER DE BRUG! Men is thans in Amerika bezig een brug tc bouwen, die sedert de wereld bestaat niet zijns gelijke heeft. Deze grootste brug der wereld zal een hoogte van 90 meter bij een lengte van meer dan 11 kilometer de steden San Francisco en Oakland (beide in den staat California verbinden en tevens een straatweg over de groote baai van San Fran cisco vormen. Welke geweldige massa's voor dezen brugbouw noodig zijn. bewijst wel. dat men van het beton alleen 40 wolkenkrabbers van 30 verdiepingen zou kunnen construeeren. Verder, dat men met het staaldraad, waaruit de kabels, dezer brug bestaan, driemaal de aarde zou kunnen omspannen, en dat men voor het schilderen 20.000 vaten verf noodig heeft.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 13