LETTEREN EN KUNST
KANTTEEKENINCEN.
Radiomuziek der week.
EEN VOORBESPREKING
Hij
dacht
in een
HOESTBUI te blijven
Nieuwe Uitgaven.
Litteraire Fragmenten.
Rechtspraak en schilderij-
vervalsching.
In het maandblad Kunst und Künstler van
deze maand publiceert de redactie een paar
uittreksels uit de schriftelijke motiveering
van het tegen Wacker in de beruchte Van
Gogh-affaire gewezen vonnis. Het is niet on
interessant na te gaan, hoe de rechter zich
stelt tegenover de verschillende werkwijzen,
waarvan in een geval als dit, gebruik wordt
gemaakt om de echtheid of de valschheid
van een kunstwerk aannemelijk te maken.
Men kan daartoe immers geraken: langs
kunstcritischen weg. langs philologischen
weg (van Gogh's brieven), door chemisch-
physisch onderzoek van de verf. door onder
zoek met Röntgenstralen van de schilderij,
en verder zelfs door de daktyloscopie en ver
dere criminologische hulpmiddelen te baat
te nemen. Nu is het opmerkelijk hoe in dit
geval de rechter aan het Röntgenonderzoek
groote, aan het kunstcritisch onderzoek be
trekkelijk geringe waarde toekent. Dit laat
ste wordt door den rechter zoo allervriende
lijkst. gemotiveerd, dat het de moeite loont
daaruit een stukje te vertalen en in ons ar
chief te bewaren:
„Hoewel, op zichzelf beschouwd, een aantal
uiteenzettingen der Duitsche zoowel als der
Hollandsche experts op de Rechtbank een
diepen indruk gemaakt hebben en verschei
dene grondslagen van hun betoog ook haar
een helder licht verschaften, is de Rechtbank
toch tot de conclusie gekomen, dat het kunst
critisch onderzoek, daar, waar de experts
niet eensgezind zijn, inderdaad voor de kunst
studie verder van het hoogste belang is, doch
dat het voor het juiste vellen van een oordeel
van de Rechtbank geen positieve waarde be
zit".
Is dat geen aardige, beleefde en toch een
tikje ironische manier, om in één langen zin
de experts naar huls te sturen? Maar zelfs
deze vriendelijkheid motiveert de Rechtbank
nog verder:
Wat langs kunstcritischen weg gevonden
en betoogd wordt, is niet voor na-controle
vatbaar. De Rechtbank beschikt niet over da
middelen de zeer uiteenloopende meeningen
der experts nog eens door een super-expert
te laten controleeren. Onder de experts die
wij gehoord hebben bevinden zich thans
reeds de allerbeste kenners van Van Gogli's
werk. En overigens zou ook bij de eventueele
benoeming van een super-expert toch weer
de vraag opkomen of de expert of de super
expert het bij het rechte eind heeft.. De
Rechtbank zelve ziet geen kans in den strijd
tusschen de experts te beslissen".
Er zit in den streng logischen gedachten-
gang van den jurist iets dat hoogelijk te
waardeeren valt en het belet hem ook niet de
verdiensten van den expert te erkennen, al
zal hij zich van hunne expertises niet kun
nen bedienen. Doordat Wacker den sluier
over de „herkomst" der schilderijen niet
heeft opgelicht, bleef het belangrijkste be
wijsmateriaal voor beide partijen onzicht
baar en moest een vonnis geveld worden,
waarbij de intuïtieve expertise werd uitge
schakeld en haar vertegenwoordigers vrijwel
overbodige verschijningen werden, wier glans
onder deze omstandigheden slechts verblee-
ken kon.
Bauer's Eeretentoonstelling.
Zooals te vermoeden was, kan men eerst
thans in het Gemeente-museum van Am
sterdam Bauers werkelijke grootheid volledig
overzien. Hij blijkt van een veelzijdigheid te
zijn, die op de laatste kleine tentoonstellink
jes niet tot haar recht is kunnen komen.
Alleen reeds de groote eerezaal, die met
kennis van zaken gearrangeerd is, doet ge
voelen dat Bauer's plaats niet alleen als tee
kenaar en illustrator, maar ook als schilder
onmiddellijk naast zijn groote tijdgenooten
is. Het mag, in den roes der verrassing, te
buitensporig zijn hem boven Breitner te
gaan stellen wat ik hoorde gebeuren
en zulks mag al weer van de moeilijkheid
steeds de juiste verhoudingen in het oog te
houden, getuigen feit is, dat de schilder
Bauer hier minstens even belangrijk blijkt
te zijn als de etser en de aquarellist.
Over de buiten de etsen bijna drie
honderd nummers tellende verzameling dé
tailbespreking te geven, lijkt mij hier onge-
wenscht; ik wil alleen met nadruk zeggen,
dat wie onzer lezers zich voor schilderkunst
interesseert, zichzelf te kort doet zoo hij ver
zuimt ze te bezichtigen (tot 6 April blijft de
exp. geopend). Ook onder dit groote aantal
werken zijn er natuurlijk waarbij men met
een oppervlakkigen blik volstaan kan, doch
een levenswerk van een man als Bauer te
bezien, kan een reinigenden invloed hebben
op de velen thans, die voor kunst waardee-
rensbereid zijn, doch vermoeid en verward
zijn geraakt door de lawines van onrijpe
vruchten en misgewas, waaronder zij' bedol
ven worden.
En voor den vakman blijft het een genot
zulk oeuvre te overzien, van een leven waar
in aanleg, begeerte en capaciteit te zamen
tot harmonische ontwikkeling konden ko
men. Hoe vaak ontbreekt de laatste en over-
heerscht de tweede de eerste op onze over-
talrijke kunst-shows.
Over de fantasie, die Bauer's hoofdken
merk is, zijn bij deze gelegenheid een paar
aardige dingen gezegd, die wij straks gaarne
herhalen zullen. Maar het volstaat, in het
eerste kleine zijzaaltje het jeugdwerk van
onzen artist te zien. om te weten dat die fan
tasie niets zou opgeleverd hebben zonder de
puur factische capaciteiten. die reeds de
jonge man Bauer ter beschikking had. Als
knaap van 15 schildert hij een stilleven met
boeken met een volledige metier-kennis, en
vier jaar later een klein paneeltje met per
ziken, dat ge zonder schroom naast een Fan
tin La tour zoudt kunnen ophangen!
Zijn fantasie komt tot ontplooiing als het
verre Oosten zijn aantrekkingskracht doet
gelden. Zijn Oostersche beelden zijn. het zij
nogmaals gezegd, geen getrouwe afbeeldin
gen van Oostersch land en volk. In het door
Kasper Niehaus geschreven voorwoord tot
den catalogus, vindt deze een gelukkig citaat,
ais hij aanhaalt wat Goethe zei van de schil
derijen van Claude Lorrain: „Zijn schilde
rijen hebben de hoogste waarheid, maar geen
spoor van werkelijkheid. Claude Lorrain ken
de de werkelijke wereld tot in het kleinste
détail van buiten, en hij gebruikte haar. om
de wereld zijner sc.hoone ziel uit te drukken".
Zoo ï's het en Niehaus is met dit citaat gc-
lukkiger dan waar hij. zich het oude ..du
metier aohetez pour un sou.... enz." herin
nerend zegt: „En Bauer, die reeds voor een
ton aan fantasie bezat, kocht er, als hij kon,
nog voor een stuiver bij!"
Men kan zijn vakkennis vermeerderen, zijn
fantasie niet Die bezit men of men bezit ze
niet en er valt niets van bij te koopen.
Van Albert Plasschaert noteeren wij gaarne
een zeer te behartigen opmerking die hij in
de Groene van deze week maakt. Hij wijst
daar op een element in Bauer, dat inderdaad
niet te veronachtzamen valt, diens humor.
Hij bewijst die uit de illustraties en de kro
niek-prenten van Bauer, en knoopt er de
zeer juiste deductie aan vast dat Bauer's
humor hem, den romanticus steeds voor
weekheid behoed heeft. Inderdaad, wie Bauer
gekend heeft, gevoelt de juistheid van die op
merking. Er was niets dweepzieks of maan
zieks in zijn fantasie. Ze was een schoone,
gezonde plant uit den rijken Hollandschen
bodem, waarin van oudsher ook een licht iro
nische nuchterheid gedijen kon. Ondanks
zijn orientalisme behoort Bauer naar den
geest tot ons schildersvolk en als onze eigen
aard zal zijn opgegaan in de veralgemeening
en de nivelleering die in de schilderkunst
noodwendig schijnen, dan zal hij aks een dei-
laatste combattanten eener Hollandsche
school met roem vermeld blijven.
J. H. DE BOIS.
18/3/'33.
door KAREL DE JONG.
In aansluiting bij mijn vorig weekartikel,
waar in een overzicht van Reger's levens
werk geen plaatsruimte overbleef, willen we
ons nu nog eenige oogenblikken met eer
korte beschouwing van zijn persoonlijk
heid als kunstenaar, den aard van zijn
werk en zijn plaats in de muziekhistorie
bezig houden, in de hoop dat dit
alles nu niet als mosterd na den maaltijd
komt. Trouwens Reger's muziek is geen mos
terd, geen prikkelende specerij; culinarisch
is het eerder een verzameling schotels met
zware kost en de harmonische gepeperdheid
ervan leidt eerder tot afmatting dan tot op
wekking van de smaakzenuwen.
Men heeft vaak de muziek van Reger als
buitengewoon „interessant" genoemd. Voor
de vakmusicus is zij dat zeker in hooge mate,
dank zij de verbluffende compositorische
techniek, die er zich uit openbaart. Maar
wanneer men een werk zoo interessant noemt
is dat vaak een bewijs dat het alleen tot het
verstand niet tot het hart gesproken heeft,
tenminste wanneer niet, zooals maar al te
vaak het geval is, het woord „interessant"
een volkomen gebrek aan begrip moet ver
bloemen. Het is een feit dat we veel in Reger's
werken bewonderen moeten, maar dat zij
maar zelden ons in vervoering brengen of
meesleepen. Dit kan zijn oorzaak niet heb
ben in een gemis aan temperament bij den
componist, die bij zijn leven als klavier
speler de geweldigste indrukken wist te ver
wekken. Zijn spel was een en al sponta
neïteit; het eene oogenblik wierp hij zich als
een roofdier op den vleugel en uit de gewel
dige klankmassaas ontwikkelden zich de als
rotsblokken tegen en op elkaar gestapelde
thema's een ander oogenblik luwde de
storm plotseling en de met zijn instrument
schijnbaar vergroeide speler tooverde de tee-
derste kleuren te voorschijn. Zulk spel ont
staat niet uit koele beredeneerdheid; het is
de ongebreidelde uiting van vlammende
hartstocht en rijke fantasie. In zijn werken
zijn deze factoren ook in groote hoeveelheid
aanwezig; dat we ze veel minder spontaan
ondervinden zal wel komen doordat ze
eenerzijds al te zeer opgehoopt zijn. Zijn
werk maakt telkens den indruk van overla-
denheid; zijn harmonische en contrapunti-
sche combinaties verstikken telkens het een
voudige, natuurlijke. We hebben gezien dat
R. oorspronkelijk aan het orgel opgroeide;
geen wonder dus dat hij voor dit instrument
het belangrijkste heeft geschreven; geen
wonder dat zijn stijl invloeden van Bach
vertoont in zóó sterke mate dat men hem wel
eens een moderne Bach genoemd heeft. In
zijn Sonates voor vioolsolo komt dat nog
duidelijker aan het licht, maar blijkt tevens
dat de „moderniseering" niet gunstig is voor
deze soort van composities, waar de harmo
nische ondergrond vaak latent is en dus
door den hoorder er bij gevoeld moet worden.
Voor één en twee klavieren schreef R. meer
dere kolossale variatie-werken, bovendien
voor piano eenige betrekkelijk eenvoudige
werkjes; over den aard zijner variatie -
kunst heb ik vroeger al eens geschreven.
Omvangrijk is zijn oeuvre op hot gebied
der kamermuziek voor de meest uitloopcnde
bezettingen. De orkeststijl van R. toont ook
op vele plaatsen zijn afleiding uit. de regi
streering van het orgel; in het eerste orkest
werk, de „Sinfonietta" was hij massaal en
onklaar: het tweede, de „Serenade" op. 95
gaf reeds van een groote vooruitgang in de
richting der doorzichtigheid blijk. De ge
weldige Hiller-variaties volgden, voorts nog
een aantal werken, waarin zich bij wijlen,
als in de „Romantische Suite" op. 125 in
vloeden van het Fransche impressionisme
openbaarden. Afgesloten wordt deze reeks
door de Mozart-Variaties. die Reger zelf des
tijds bij het Residentieorkest introduceerde
met de woorden: Meine Herren, was in
diesem Werke schön ist, 1st- von Mozart, das
Uebrigc ist von mir". Het schertsend be
doelde woord is natuurlijk niet geheel ern
stig te nemen maar tocli bevat het een
bittere kern van waarheid: hoeveel moois en
bewonderenswaardigs er ook in R's werken
aan te wijzen valt. hoe zeer ook vaak de ras-
musicus er uit spreekt, één ding ontbrak.
R. bijna geheel, nl. de werkelijke melodische
begaafdheid. En dit zal wel de oorzaak zijn.
dat. zijn werken nooit tot het hart der groote
menigte zullen doordringen. Wanneer we
volledigheidshalve nog eenige koorwerken,
w.o. de kolossale 100ste Psalm op. 106 ge
noemd hebben, eindigen we de opsomming
zijner werken.
Het abonnementsconcert van het Concert
gebouw zal a.s. Zondag geleid worden door
Bruno Waiter, daar Mengelberg nog in Italië
vertoeft en denkelijk pas tegen den tijd dat
de Mattheüs Passion door het Toonkunst
koor zal uitgevoerd worden, naar Amsterdam
zal terugkeeren. Walter wien het tengevolge
van ae nieuw-Duitsche cultuuropvattingen
onmogelijk werd gemaakt in zijn vaderland
te dirigeeren. was reeds in vroegere jaren
hier te lande een gaarne geziene gast.. Aan
ons land is hij bovendien door zijn huwelijk
verbonden. Dat Walter ons terstond de
i auditie van een van Mahler's symphoniecn
„Vele jaren aan de borst te sukkelen en
's nachts hoestbuien die wel een half uur
duurden, dat was mijn vroeger leven.
Slapen deed ik weinig en eten, ho maarl
Radeloos klaagde ik mijn nood aan een
Duitsche vriend. Deie raadde mij Abdij
siroop aan. Ik lachte erom, maar kocht
den volgenden morgen Abdijsiroop. Na
gebruik van 3 lepels van dat wondermid
del. voelde ik al verlichting en na 5 fles-
schen was ik heelemaal genezen, zoodat
ik mij nu weer prettig voel. goed slaap,
kortom een gelukkig mensch ben."
(Onjlr.fel ter uixagrl L K. te '»-H.
BijHoest - Griep - Bronchitis - Asthma
«ser,Abdijsiroop
Voor da Borst
Alom verkrijgbaar. Thans PI. 1Fl. 1.50, Fl. 2.75
Gebruik buitenshuls Abdijsiroop-Bonbons
per doos 35 et, per dubbele doos 60 ct.
ABDIJSIROOP-BONBONS (Gestolde Abdijsiroop)
(Adv. Ingez. Med.)
zal brengen, is geen wonder, daar hij reeds
als 18-jarige bij Mahler, die destijds te Ham
berg dirigent der opera was, zijn opwachting
maakte en na een glansrijk doorstane proef
door dezen tot onderdirigent werd aange-
wezen.Van dien tijd heeft Walter zich tot een
der beste Mahler-kenners en een der meest,
vooraanstaande dirigenten ontwikkeld
De 5de symphonie van Mahler is evenals
de 1ste, 6de, 7de en 9de uitsluitend voor or
kest, dus zonder koor of vocale solo, geschre
ven. Zij begint met een groote treurmarsch.
vervolgt dan met een grimmig capriccio, een
walsachtig deel, waarin een groote en zeer
moeilijke hoornsolo, een kort en weinig oor
spronkelijk Adagietto en een reusachtige fi
nale, die eenigszins op Haydnsche wijze
schijnt aan te vangen, maar waarin de een
voud van het begin gaandeweg door uiterste
gecompliceerdheid vervangen wordt; zij be
vat o.a. een kolossale dubbelfuga.
Het concert in F, no. 19' in de reeks van
Mozart's klavierconcerten werd door An-
driessen onlangs te Haarlem met de H.O.V.
gespeeld. Het wordt zelden in 't openbaar
uitgevoerd, vermoedelijk wijl de mooiste par
tij van het werk niet aan een solo-instru
ment. maar aan het orkest is toevertrouwd:
vooral in de finale komt een geestig bewerkt
orkestgedeelte voor. Wat thematische vin
ding betreft kan ik dit concert niet zoo be
langrijk achten als vele andere.
Anders is het met het kwartet in F. K.V.
590, dat Maandagavond door Daventry wordt
uitgezonden. Dit is een der mooiste en gees
tigste strijkkwartetten die ik ken. en ik raad
den luisteraars aan vooral aan de finale
groote opmerkzaamheid te wijden. Het spel
met het hoofdmotief is hier van een onge
wone bekoring. De 4-handige Sonate van
Mozart (Dav. Woensdag), ook in F. klinkt,
merkwaardig genoeg, geheel als een gear
rangeerd strijkkwartet.
HET TOONEEL.
HENRIETTE ROLAND HOLST.
DE ROEP DER STAD.
(Uitg. W. L. en J. Brusse. Rotterdam).
Er is geen stijging in de leekenspelen van
mevrouw Roland Holst „De Roep der Stad",
dat thans bij W. L. en J. Brusse is versche
nen en te Rotterdam verleden week werd op
gevoerd. kunnen wij na Kinderen van dezen
Tijd, Wij willen niet en De Moeder onmoge
lijk een vooruitgang noemen.
In de vorige spelen was steeds een drama
tische strijd, een botsing van twee tegenover
gestelde richtingen, die aan het spel een ge-
mouvementeerde levendigheid gaf. Deze bot
sing ontbreekt vrij wel geheel in haar laatste
leekenspel. De menschen, die aan de roep
stem van de stad gehoor geven, hebben wel
hun strijd, doch wij beleven dien niet met
hen mede, omdat zij er enkel maar van ver
tellen. Heel dit spel is meer beschouwend dan
actief, laat staan dramatisch en ik kan mij
dan ook niet voorstellen, dat De Roep der
Stad. dat meer betoog dan spel is, op de
planken een diepen indruk zal maken. Het
doel van het leekenspel moge een ander zijn
dan van het drama, dramatische bewogen
heid mogen wij er toch in verwachten. Zij was
er wel degelijk in De Moeder pn Wij willen
niet. In de Roep der Stad ontbreekt zij vrij
wel geheel, waardoor dit spel min of meer
vlak aandoet.
Het vers daarentegen is eenvoudiger dan in
de vorige spelen en spreekt gemakkelijker
aan. Naast zeer dichterlijke fragmenten ik
denk hier aan het prachtige gedeelte, waarin
Evert, een jong arbeider, vertelt hoe hij aan
het voor hem nieuwe Geloof is gekomen
staan echter ook gedeelten, waarin de dich
teres een te groot offer brengt aan haar pu
bliek en te zeer tot haar hoorders afdaalt.
Het eerste bedrijf speelt op het land en
geeft de tegenstelling tusschen de oude en de
jonge boeren, de ouden, waarin de geest der
vaderen voortleeft en de jongen, die gewekt
werden door de roepstem van de stad. Bij de
ouderen is de berusting, bij de jongeren het
verzet.
Hier werden we geplant, als vóór
ons de vad'ren:
hier wortelen wij en groeien wij breed uit:
deze dijken bouwden de vad'ren:
deze akkers heeft hun zweet bevrucht.
Zoo spreekt het koor van de boeren en als
een stem zegt:
Zij verrichten het weer. God gaf
den zegen
en het koor hierop antwoordde:
Zooals zij het deden, doen wij het nu
klinkt hierin het Godsvertrouwen van de
menschen van het land.
Maar dan verschijnen de ..geesten van den
tijd", die in de harten der jongeren den twij
fel en het verzet zaaien. En de tijden zijn er
rijp voor. De boeren zien, dat de pachten stij
gen on de nn'izen dalen en de geesten vragen:
Wat blHft. over van den vasten grond,
Waar jullie onaantastbaar op stond,
Wat van al jullie zekerheid?.
De ouden weten het antwoord; zij vinden het
in hun vast Geloof.
Vertrouwen op God Hij houdt ons
bij de hand.
Maar de jongeren reageeren heel anders.
Weg van hier willen we! Weg van hier!
Hier zijn de dagen zwaar als lood,
hier is het leven suf en dood.
roepen zij en zij geven geen acht op de stem
men der ouderen, die hun waarschuwen voor
de gevaren van de groote stad
Leeft jullie wel, vergeet ons niet
Wij gaan verov'ren nieuw levensgebied.
roepen zij. De stad heeft gewenkt en zij
volgen haar roep.
Wat haar daar wacht, dat hooren wij aan
het slot van dat bedrijf van de „beschou
wende stem":
En in de stad, waar de kinderen
heentogen.
daar begint nu een ander spel.
dat var. den strijd zónder meedoogen,
den strijd om 't bestaan, zwart
omrand de oogen.
den strijd om 't genot, die de levende wel
op des harten grond doet verdrogen
In het tweede bedrijf worden de jonge
boeren en boerinnen opgenomen in het leven
van de groote stad Zij slaan er eerst onwen
nig en vreemd in. zij. die op het land nog
vrije menschen waren.
Wij zijn nog menschen, wij zijn nog
mannen.
geen machines en geen machine-deelen!
Wij brengen in 't werk ons eigen
maatslag mee.
klinkt het uit den kring der boerenzoons.
Doch voor vrije menschen is in de groote
stad geen plaats. Het verzet helpt hen niet,
zij worden als alle anderen „tandjes van het
groote rad. druppels in het reuzenvat". Zij
voelen, dat geen tegenstand kunnen bieden
en droef klinkt hun klacht:
Afstand doen van mijzelf voor een
homp brood?
Mijn wil wordt gebroken, mijn
wezen bloedt dood.
Van hun zelfstandigheid blijft niets meer
over; hun boerentrots wordt gebroken, zij
zijn in de stad slechts een nietig deel van
het groote geheel. Maar erger is het lot van
hen, die de gevaren van de stad niet kunnen
weerstaan en ten slotte naar ziel en lichaam
ondergaan. Het zijn de slachtoffers van de
groote stad. de Jonge mannen en vrouwen,
die voor altijd verloren zijn.
Dan. eenmaal opgenomen in het groote
stadsleven, worden allen voortgedreven als
bladeren in den wind. Zij voelen zich klein
en van binnen vaneen gereten, zij weten niet
meer, welken weg zij moeten gaan. Commu
nisten. anarchisten, sociaal-democraten, O. S.
P.'ers. natiönaal-socialisten, Heilsoldaten, zij
allen roepen hen. doch zij weten niet, wie
zij moeten volgen.
Op het dorp hadden alle dingen
een klaar gezicht;
je wist wat je moest doen. wat laten:
je voelde met alles j' en allen verbonden,
je stond allen in het zelfde licht,
klaagde er een.
Hier in de stad is het zoo anders, maar cr
is één groot iets. dat de stad hun geeft en
zij op het land misten en dat is de kameraad
schap. de kameraadschap, die zij vinden in
het socialisme, waarvan de beschouwende
stem zegt:
Ja, 't is waar. socialisme kwam deze scharen
de rijkdom des levens openbaren.
Wat deze kameraadschap volgens Heüriette
Roland Holst waard is, dat geeft zij in het
derde bedrijf. Zij laat er een jongen zeeman
van vertellen, die op het stoomschip „De Rot
terdam" de weigering der kameraden mede-
maakte om naar Amerika terug te varen, uit
solidariteit met de makkers in Holland, die
staakten: zij laat er een anderen arbeider
van spreken, die achter het werk en de goe
deren in de haven de gezichten ziet opdui
ken van de andere werkers, „de gele en de
bruine", die zwoegen onder de tropenzon.
Maar dit alles belet niet. dat het licht ver
duistert. dat de wil naar eenheid bij de ar
beiders verflauwt. De arbeider voelt, dat hij
te kort is geschoten en hij vraagt zich af:
„waardoor?" Waarom groeide niet het so
cialisme in de maatschappij?
En het antwoord, dat mevrouw Roland
Holst ten slotte geeft, is hetzelfde, dat wij
ook kregen te hooren in haar twee vorige
spelen. Een jonge man spreekt het verlos
sende woord, dat redding moet brengen.
Ik voelde bet leven godlijk: ik voelde God
worden, in de sterre'. in den mensch,
in al wat groeit en vergaat,
O, ik heb dc pijn gekend toen God in mij
verdorde, nu ken ik het geluk, dat hij
in mij opstaat
O. wilt aldoor dieper en voller U mij open
baren: laat mij U ontvangen en laat
mij U baren: laat mij worden een der
bouwers van het oneindig rijk.
Het is hetzelfde motief van De Moeder, dal
hier terugkeert.
Men is veilig
in den schoot van een Hoogste Goed.
Het nieuwe kwam op, het oude is niet dood!
Oud en nieuw leven uit één moederschoot;
diep in ons wezen ruischt nog de stem
der aarde
O moge' in ons opstaan eeuwige waarde,
En door ons verrijken het geheel
Dit hooggestemde en nobele slot is wel een
der schoonste gedeelten van ..Dc Roep dei-
Stad".
J. B. SCHUIL.
makers S. J., Hoogleeraar ln de Staathuis
houdkunde aan de R. K. Universiteit te
Nijmegen.
De héér Libourcl heeft dezelfde gedachten,
in genoemde brochure uitgewerkt, ook neer
gelegd in een S. O. S." een in het Engelsch
geschreven open brief aan alle regeeringen,
industrieele leiders en volken der aarde. Prof.
Werner Sombart schreef voor dezen open
brief, die is uitgegeven door A. W. Sijthoff's
Uitgevers Mij. te Leiden, een korte inleiding.
„De nood der menschheid".
Een zeer interessante studie heeft bij de
N.V, Drukkerij en Uitgeverszaak „De Mer-
cuur". tte Hilversum, het licht gezien. Zij is
getiteld: „De nood der menschheid en de
weg tot leniging", door J. E. H. Libourel.
De schrijver is van oordeel dat de indivi
dualistische economische theorie in politiek
onvermijdelijk tot een catastrophe moet voe
ren en dat het hoog tijd is, terug te keeren
tot een organische opvatting en inrichting der
volks- en wereldhuishouding. Samenwerking
moet er komen tusschen arbeid en kapitaal,
tusschen de bedrijven onderling en tusschen
de staten, in plaats van ongebreidelde vrije
concurrentie. Ingrijpen van het staatsgezag
is daarvoor noodig.
De brochure is voorzien 'van een inleidend
en aanbevelend woorcl van Mr. Dr. Ch. Raaij-
Uit „De Ontmoetingen van Rieuwcr-
tje Brand" door Alie van Wijhe-
Smeding.
De Lieve Heer doet zijn hand wijd-open
Daar is de morgen: wit. sti! en zonnig. Over
de verweerde torens en de oude nadenkende
huizen valt een wonderbare glimlach heen. de
straatjes leven, de zee schrikt wakker. Hij
gend loopt Sicn Kruzemuntje de broodvent-
ster. tusschen haar groote. volle hengselman
den in. de smid klopt een staaf ijzer recht op
zij naambeeld, haperend ratelt een wagentje
over de bultige keien heen,
Maar niets in die kleine leef-gcruchten
geeft een helder geluid, een dag-geluid
Iets heiligs houdt dat tegen.
Wie zal zeggen wat er in dat heilige be
sloten is?
Het kan de Lieve Heer wezen
Een diep-ademende stilte suist over de
blanke ochtendstraten, op een blinkende
lichtstraal glijdt een vriendelijke droom voor
bij....
De droom zweeft ook. in een warme zomer
geur. over de waakzame schuttingen van
Rieuwertjes binnenplaats heen. en raakt
Rieuwertje aan, en neemt hem mee. Waar is
hij nu toch?!
Al bijna een uur lang zat Rieuwertje op
zijn kleine manke bank, achter de spleetbak
met het wonderlijk dooreengewoelde visch-
want en hij wikkelde behendig de gele snoe
ren met de leege hoeken uit het verwarde
bolk li en slingerde onachtzaam de scheipen,
de dodden zeewier en de halfdoode krabben
opzij.
„De groenbaas 2) Is er ook weer'", dacht hij
nog. „alles is in 'n lis 3) loopen. gustere".
En toen ineens, al bleven zijn handen ge
dwee aan het werk. was hij er niet meer.
De onzichtbare Rieuwertje werd uit de
zichtbare weggehaald en dwaalde, een tijd
lang, in een raadselachtige onbestemdheid
rond. Goed en mild was het daar. als in het
binnenst van een vredige gedachte, en met de
aarde en het aardsche leven had dat onbe-
stemd-vredigc niets uit te staan.
Er huppelde een liedje door de bolle kruin
van den gebochelden appelboom, zon was er
in dat liedje, zómerEen zoemende, groene
mug streek neer in de holte van een rose
schelp, en scheen zich trillend en blinkend
op één of andere vreugde te bezinnen.
Rieuwertje zag noch hoorde
Hij was er niet.
Zijn ruige, vochtige vingers bewogen maar
machinaal over het want. Hij trachtte een
listig verzonnen knoop uit de war te pluizen
boog zich daar toen toch nog een gedachte
overheen? „Wie drommel, dee' onder water
zoo'n knoop in 't' bolk....?" Och, maar wat
een afstand lag er tusschen hem en die vraag.
Hij reeg een nieuwen hoek aan een afge
sneden snoer en gooide een dot groen op de
klinkers van het straatje, uitdrukking kreeg
zijn klein glimmend gezicht daar niet bij.
En wat ook al zoo vreemd was! De rimpels
tusschen zijn oogen en om zijn mond en over
zijn koonen schenen in te slapen. En als die
rimpels sluimerden, leek er een boos merk-
tceken uit Rieuwertjes gezicht te verdwij
nen.
Van dat merktecken zegt vrouwtje Slof. die
een kol is: ..'t Stempel van den baas", en als
ze dat zegt, legt ze haar hand schuw over
haar mond.
Wanneer Vrouwtje Slof in de buurt is.
wordt Rieuwertje dat altijd gewaar: dan gaat
hem een kouë rilling over zijn rug.
Maar dezen ochtend merkt hij niemendal.
Het licht wordt warmer, diep leunt het
over de schuttingen heen.
Rieuwertjes schichtig-wcgbuigende neus
gloeit en prikt van zon. hij voelt het niet. Een
vlieg klemt zich vast aan het zwellende lelle
tje van zijn linker oor. hij heeft er geen erg
in. Klam hangt, het kroezig-zwarte haar van
zijn loszinnig omlaag zwaaiende kuif op zijn
voorhoofd, zijn hoedje staat veel te veel ach
terover, hij heeft cr geen last van.
Hij is Immers ver van huis? Al lijkt dat
zoo op het oog niet waar.
Nebekadnezer kan dat ook niet weten, die
komt op den schijn af! Traag dribbelt hij
uit den groenen schemer van den uitgcbloci-
den vlier, naar het rommelige klinkerpaadje
bij dc bleek, waar bezijden de regenbak de
baas zit.
Een mooi hondje is Nebekadnezer niet. Goor
en grauw ziet hij eruit, hij heeft leep-oogen
en ook een zeer oor en hij hinkt een beetje.
Maar hij moppert nooit, en wat minachting
is. weet hij niet. ook kan hij geen lcelijkc
woorden zeggen, een best beest die Nebe
kadnezer.
Onder het naderen snuift hij verkennend
aan de voetafdrukken in de aarde en onver
hoeds, enkel om Rieuwertjes aandacht te
trekken, krabbelt hij met zijn baldadige poo-
ten een hoopje modder omver in het hoekje
van de goudsbloemen. Zijn gezonde oor
steekt hij daar waakzaam bij overeind, het
zieke laat hij stilletjes liggen en pienter-
onderzoekend gluurt hij door de groezelige
franje van zijn smousjeshaar naar den baas.
Maar die verbiedt hem niet.
Nu is de aardigheid er dadelijk af voor Ne
bekadnezer. Zijn linker voorpoot-die-wat-Le-
kort-is, beurt hij nadenkend op, zijn kop
houdt hij scheef, net of hij op een beentje
kluift, en tot twee maal toe maakt hij een
raar niesgeluid dat toch wat Joligs geeft.
Maar Rieuwertje slaat er geen acht op.
Rieuwertje lijkt opeens wel stokdoof, en stom
ook. geen kik geeft hij.
En Nebekadnezer is oud. de fut is eruit bij
hem. hij geeft het op.... Wijs-gelaten zoekt
hij een plaatsje uit in dc zon. Eerst wil hij
daar nog ordentelijk rechtop blijven zitten,
maar de glinsterende warmte duwt hem om
ver. Plezierig gaat hij op zijn zij liggen, strekt
zijn pooten en zijn staart zoo lang mogelijk
uit. en dommelt een beetje.
Kleine geluidjes scharrelen in het rond en
aan die geluidjes zit zon en warmte vast: er
piepen kuikens achter een schut, een kloek
tokt. genoegelijk mummelt een oud-vrouwen-
stemmetje een vertelselen alles wat dat
goeie beef-stemmetje mummelt klinkt zoo
argeloos, een kind kan er naar luisteren.
Maar over het achterschut sluipt een zwar
te kat. een kat met groene, gnuiverige oogen
- oogen. die menschel ijk aandachtig loeren,
naar Rieuwertje en Nebekadnezer
Doch zij merken het geen van beiden.
1' Koordachtig touw.
2) Lastig veel zeewier
3) In de war