LETTEREN EN KUNST Radiomuziek der week. EEN VOORBESPREKING SLAPELOOS BIOSCOOP. JO SPIER. Litteraire Fragmenten. I door KAREL DE JONG. Een der belangrijkste uitzendingen, waar van de aankondiging bij een vluchtig door lezen der radioprogramma's mijn aandacht trok is wel die van Mahler's Achtste sympho- nie, Woensdagavond uit Weenen. De uitvoe ring van de z.g. „Symphonie eer Tausend" be- hoort zoowel wegens de groote moeilijkheden als wegens het enorme apparaat dat er voor noodig is altijd nog tot de evenementen op muzikaal gebied. Ik wil in 't midden laten of er indertijd bij de rekenkundige naamgeving („Symphonie der 1000") niet eenige door marcantiele overwegingen ingegeven recla- mezucht in 't spel geweest is. Indien dit zoo was werd in elk het doel bereikt: de nieuws gierigheid der muzikale wereld was al ge spannen vóórdat nog een noot van het werk weerklonken had. En aangezien er een kwart eeuw geleden nog geen radio bestond moes- ten we hier in Nederland geduld oefenen tot 1 het voorjaar van 1912, toen de eerste uitvoe ring der Achtste in ons land plaats had door het Concertgebouworkest en het Toonkunst koor te Amsterdam onder Mengelberg's lei ding. De uitvoering te Weenen staat onder leiding van Bruno Walter, Wat Walter ais Mahlerdirigent beteekent hebben we nog kort geleden kunnen zien en hooren, toen hij hier de Vijfde uit het hoofd dirigeerde. De radioluisteraars zijn natuurlijk van het ge zicht daarop verstoken gebleven, maar zij zullen me wel willen gelooven als ik zeg dat het enorm was, al verkondigde, naar ik ver nam, onlangs een ander Mahlerdirigent dat men Mahler niet uit het hoofd moet dirlgee- ren. De heeren moeten dat maar onder el kaar uitvechten; in Duitschland wordt het duelleeren weer toegelaten en zelfs aange prezen. Om op Mahler's Achtste terug te ko men: na de voorafgegane trits der 5de, 6de en 7de Symphonie, die uitsluitend orkestrale middelen vereischen en waarin de pessimis tische grondtoon slechts door een tot het krampachtige gespannen levenswil tijdelijk overstemd wordt, klinkt ons uit de Achtste een geheel andere toon tegen. Mahler wilde dat ook; hij bestemde zijn Achtste tot een geschenk aan de geheele wereld, als een ge weldige muzikale nalatenschap. En de mid delen waarvan hij zich bediende zijn geëven- redigd aan de geweldigheid zijner bedoelin gen. Een ontzaglijk orkestraal apparaat, ver sterkt door orgel, klavier, harmonium en ce- lesta, een groot gemend dubbelkoor, een j jongenskoor en acht vocale solisten. De 1000 j behoeft men natuurlijk niet letterlijk te ne men, maar een half duizend medewerkenden zijn voor een reproductie die eenigszïns aan de eischen van het klankevenwicht moet vol doen toch wel noodig. Vraagt men of de uit werking, d.w.z. de indruk op het gemoed dei- hoorders evenredig aan die geweldige bezet ting is, dan moet het antwoord eenigszins twijfelachtig luiden. De klankverscheidenheid Is, zooals van Mahler te verwachten was, wonderbaarlijk ën schier onbegrensd; de acoutische werking der tutti is wat de Duitschers noemen, „nie- derschmettrend", maar het zou toch kunnen zijn dat een Mattliaus-Passion van Bach, een 9de Symphonie of Missa solomnis van Beet hoven op het ontvankelijk gemoed van vele hoorders dieper en blijvender indruk maken dan Mahlers Achtste. Misschien komt de' ten deele althans daardoor dat Mahlers werk ondanks de reusachtige dimensies der beide hoofddeelen, ondanks de hechte thematische 'eenheid en de duizelingwekkende contrapun- tische verwerking en combineeren van het thematische materiaal toch een mozaiek- achtigen indruk maakt. Velen althans mis sen er de ontwikkeling en de groote lijn in, die in vele andere hoofdwerken der toon kunst waar te nemen zijn. Bij oppervlakkige 1 beschouwing schijnt ook de vereeniging van de oude kerkelijke hymne aan den H. geest ..Veni Creator Spiritus" en de slotscène van Goethe's Faust in één werk vreemd en on gemotiveerd. „Bij oppervlakkige beschou wing" zeg ik, want. zooals ik vroeger al eens vermeld heb. zag Mahler in beide één lei dende gedachte: de verheerlijking van de al macht der goddelijke liefde, die alles schept, alles tot ontwikkeling brengt, alles heelt, alle vijandschap in vrede doet verkeeren en alles vergeeft. Met het oog daarop zou men voor Duitschland een dagelijksclie uitvoering der Achtste niet onwenschelijk kunnen ach ten en in den Nederlandschen aether zou misschien een wekelijksche geen kwaad doen. Jammer maar dat die uitvoeringen zoo duur zijn! We wenden ons nu een oogènblik tot Ne- öerlandsche uitzendingen en vinden dan die van Woensdagavond te Hilversum, neen te Huizen, neen toch te Hilversum. Het is me eens gebeurd dat ik me in de notitie vergist heb, (wat bij de snelheid waarmee de pro gramma's moeten worden doorgelezen om deze overzichten nog op tijd gereed te hebben licht gebeuren kan) en dat ik Hilversum voor Huizen of Huizen voor Hilversum, precies weet ik het niet meer, geschreven heb. Maar o wee, dat is me duur te staan gekomen: reeds een dag later had ik een brief vol be schuldigingen van partijdigheid en opzet in de brievenbus. Enfin, 't is dan Hilversum, waar Jaap Stotijn met assistentie van zijn vrouw en van den pianist Vredenburg Ne- derlandsche muziek van onzen tijd zal spe len. Het spel van Stotijn te hooren is op zich zelf een genot, maar de liederen van o.d. Sigtenhorst Meyer voor hobo en zang heb ben me toch geen bevredigenden indruk ge geven. De meiismen der hobo konden het ontbreken van een harmonische basis niet vergoeden. Het programma dier uitzending 'doorlezend moet ik voorts opmerken dat het mij eenigszins voorbarig lijkt om reeds nu een Menuet als „in den stijl van Ravel" te betitelen. Ravel leeft en componeert nog en beteekent zeker nog niet een afgesloten pe riode, want zijn stijl zou zich nog kunnen wijzigen, evenals b.v. die van Strawinsky dat al meermalen gedaan heeft en nog doet. Indien de Reger-herdenkingen van onlangs proselieten, in dit geval dus Regerianen ge maakt mochten hebben, zullen dezen Dins dagavond hun hart kunnen ophalen aan de door Motala uit te zenden vioolsonates. Die voor soloviool herinnert vaak aan Bach's •muziek; de andere natuurlijk heelemaal niet. Onrustig en Overspannen. Gebruik hiertegen de Zenuwstillendc en Zenuwsterkende Mijnhardt's Zenuwtabletten Glazen Buisje 75 ct. Bij Apoth. en Drogisten. (Adv. Ingcz. Med.) Warner Baxter. LUXOR-THEATER. Haar gevangene. Kinder vor Gericht. In het Luxor-Theater draaien deze week twee hoofdfilms. Na een interessant reis- filmpje, dat de wondere schoonheden van Tropische Eilanden in beeld brengt met fraaie opnemingen, komt Leila Hyams als Axelle naar het boek van Pierre Benoit in de Fox-film getiteld Haar Gevangene (sur render) de aandacht vragen met Warner Baxter als sergeant Dumaine. De film behandelt .de geschiedenis van Axelle, een Duitsch meisje verloofd met een Duitsch militair .Dietrich, die in den grooten oorlog gaat. Bij het kasteel, waar Axelle woont, is een kr ij gsgevangenkamp .Een Fransch inge nieur, als sergeant Dumaine gevangen .genomen krijgt op dracht in het kasteel elect rische verlich ting aan te brengen en raakt zoo in contact met Axelle. Als Dietrich dan met verlof komt, ziet hij, hoe hij Axelle verloren heeft en hij vertrekt weer naar het front, dat voor hem het einde moet beteekenen. Dumaine ziet het afscheid en in blinde jalouzie doet hij met vier kameraden een poging om te ont vluchten, die mislukt. Zij zullen gefusilleerd worden. Axelle weet den commandant van het kamp echter te bewegen, het vonnis te wijzigen. Het is jammer, dat de dialoog hier en daar v/at gerekt is, want overigens bezit de film uitmuntende kwaliteiten. Regisseur William K. Howard schiep meermalen een zeer sug gestieve sfeer en koos sprekende typen. Voor al het slot is beklemmend sterk. Ralph Bel lamy en C. Aubrey Smith vervullen goede rollen. Het Orion journaal geeft o.a. een afstands- marsch, een veldloop, en een allerbelangwek kendst kijkje in de klompenindustrie. En dan de film Kinder vor Gericht. (Een zestienjarige voor den rechter). Een minder jarig meisje, door haar vader, een straat koopman, gestraft, verlaat het huis. Aan de politie vertelt ze, dat haar vader haar ern stig mishandeld heeft en haar vervolgens op straat zette. De man komt voor de rechtbank en de getuigenissen tegen hem zijn van dien aard, dat hij veroordeeld wordt. Tot zijn dochter tenslotte de waarheid zegt, dat het anders is gegaan dan zij getuigd heeft. „Jetzt wird's wieder gut", zegt dan de cipier tegen Sehulze. Maar hij, gebroken door de houding van z'n dochter en versuft door het onschul dig verblijf in de cel, schudt zijn hoofd en zegt: Es ist zu spat. En in zijn cel terugge bracht slaat hij de hand aan zichzelf. Oorspronkelijk gold deze film een zeden misdrijf, d.w.z. dat het meisje haar vader valschelijk beschuldigde van een zedendelict. Vermoedelijk heeft de censuur er de hand in gehad, dat deze opzet veranderd werd in mishandeling, waardoor coupures moesten worden aangebracht. Ontegenzegelijk heeft de film daaronder geleden, doch zooals ze nu wordt vertoond, is het toch een geheel gebleven en zijn er uitstekende gedeelten in aan te wijzen. Zoo bijv. het verhoor der ge tuigen, wier verklaringen verdachte's schuld suggereeren. Een buurvrouw, gevraagd, wat ze vertellen kan over verdachte, zegt onge veer: „Ik zeg niets, maar ik zou veel kunnen vertellen Meesterlijk is het spel van Herman Speel- mans als de vader, de welbespraakte straat koopman, in zijn. geleidelijk geestelijk verval. En goed ook is Ellen Schwannecke als de dochter. Vooraf gaat een proloog over de waarde van getuigenverklaringen vooral van die van minderjarigen in de puberteitsjaren. De film is Duitsch-sprekend met wel wat weinig Hollandsche tekst. REMBRAXDT-THEATER. Watt en Half-Watt. Onze twee trouwe Denen zijn in langen tijd niet te Haarlem geweest. Inmiddels hebben zij weer allerlei avonturen beleefd. Watt en Half-Watt vormen een tweetal van twaalf ambachten en dertien ongelukken. In hoeveel hoedanigheden hebben zij al niet hun diensten aan de maatschappij aange boden! Er is wel geen betrekking, welke ze niet hebben bekleed. Kleermaker, manne quin, wolvenjager, waarom zouden ze nu niet eens een autobus-exploiteeren? Het is gelukkig, dat de Londensche ver keerspolitie, althans op de film geen zware eischen stelt aan materiaal en chauffeurs. Want de bus, waarmee deze dilettant-wa genbestuurder en dilettant-conducteur een dienst openen, is al evenmin op peil als het personeel, dat haar bedient. Als we het een tweede- of derdehands wagen noemden, zouden we het nog veel te mooi maken. Dit stuk oud-roest hoort natuurlijk ook niet thuis in een behoorlijke garage. Watt en Half-Watt stationneeren op een tiende of twintigste rangs Begijnenhof. Het is er alles even vermolmd en vies, de menschen zoo goed als de dingen. Maar dit hindert onze twee ondernemende vrienden geen zier. Nu ja, ze krijgen wel eens ruzie met de ruwe klanten uit het buurtje, maar ze we ten van zich af te slaan. En ze hebben een eigen werkplaats, waar ze hun oude karkas af en toe opkalefateren met kapotte werk tuigen, waarmee ze den toestand eer erger maken dan beter. Natuurlijk bezeeren ze in hun ijver zichzelf om den haverklap. Vol hoop blijven ze. ook al daagt er voor hun vehikel geen enkele klant op. Als ze op een van de vele kwade dagen eens een heel erge panne hebben en zich door 'n heusche auto naar huis moeten laten sleepen, kost hun dit hulpbetoon meer dan ze tijdens de heele exploitatie aan inkomsten hebben ontvangen. Watt, Half Watt. Tcekeningen van Jo Spier. Uit gegeven bij An dries Blitz, te Amsterdam. In betrekkelijk korten tijd heeft deze jour nalistieke teekenaar zich een plaats veroverd zóó uitzonderlijk in ons Hollandsch kunstle ven, dat een gebundelde uitgaaf van een deel van zijn werk der laatste jaren niet al leen gerechtvaardigd lijkt, doch vermoede lijk een succes zal blijken. Teekenaars van zijn gehalte zijn zeldzaam, zeker in onze naaste omgeving, waarin persoonlijkheden op dat terrein toch al niet overmatig talrijk zijn. Spier's werk heeft naast nog andere qualiteiten een eigen kant, een eigen stijl, die wel nagevolgd kan en zal worden en het reeds wordt doch die toch onverbid delijk van hem zal blijven. Wanneer wij ons gaan afvragen wat het bijzondere in dit werk is, en waardoor het ontstaan kon, dan zullen wij een aantal con dities spoedig ontdekken zonder dewelke het zeker niet geboren kon worden en in de ge lukkige combinatie waardoor Spier's spoe dig en verdiend succes te verklaren valt. Hand en geest zijn in de eerste plaats gelij kelijk bij dezen nog jongen artist vaardig. Hij beheerscht het métier en beschikt over humor, en in de uiting van beide past hij een bewonderenswaardige economie toe, die hem apart zet van andere, ook wel knappe, ook wel geestig teekenaars. Het oude axio ma, dat de grootste kunst door de eenvou digste middelen bereikt wordt en door het spaarzaamst gebruik dier middelen gesanc- tionneerd, vindt in Spier een zoo noodig nieuw bewijs. Doch eer men zoover is, zijn heel wat inspanningsarbeid en oefening voor afgegaan al laat het getoonde resultaat dat niet vermoeden. Die dingetjes zien er soms zoo eenvoudig uit, dat ge meent ze ook wel zoo te kunnen maken, doch het is daarmee als met een handbeweeg. een grimas van een kunstenaar als Buziau: die zijn doordacht en overwogen vóór dat ze als improvisatie-schij nende beweging ons in verrukking brengen. Een artist van den rang van Spier voelt de kern, de essentie aan van de dingen, die hij observeert, en als hij het in beeld gaat bren gen toont hij zijn economie door het weg laten meer dan door het afbeelden. Het was Max Liebermann die dat al zóó formuleerde: teekenen is weglaten. Wij be hoeven slechts enkele van Spier's teekeningen te bekijken om te gevoelen dat Liebermann's inzicht hem van nature niet vreemd kan zijn. Doch er zijn nog meer groote mannen te noemen wier kunst op soortgelijken, slechts de essentie-gevenden vorm gericht bleef: men denke aan Whistier aan wiens ragfijne Vcnetiaansche etsen Spier's teekeningen vaak doen denken. Ik maak mij sterk dat Maar waarom heet hun avontuur ditmaal: de „vliegende" omnibus? De aanvang van de vertooning verplaatst ons in een heel andere omgeving dan die. waarin wij ge wend zijn Watt en Half-Watt te ontmoeten. We zijn aangeland in het fantastische rijk van de Duizend cn één Nacht. De Kalief in het Rijk van de Maan is overstuur, omdat bij ongeluk het toovertapijt naar beneden is gevaiien en op aarde in de wereld dei- stervelingen is terechtgekwomen. Hij stuurt een toovenaar (of is het zijn grootvizier?) uit om het kostbare voorwerp terug te ha len. Gehikt hem dit niet, dan is hij een kind des doods. Waar zou zoo'n toovertapijt anders neervallen dan juist onder het bereik van Watt en Halfwatt? Aanvankelijk hebben zij geen vermoeden, van welken aard het kleedje is, dat ze zoo best in hun wagen kunnen gebruiken om een gat in den wrak ken vloer te bedekken, waar Watt juist met zijn eene been doorheen is gezakt. Maar langzamerhand krijgen zij wonderlijke er varingen met dit tapijt, dat begrijpelijker wijze dikwijls in verkeerde handen ver- waalt en dan met angst teruggezocht wordt, vooral als de Turksche toovenaar. als ge wone sjappetouwer vermomd, het op het spoor is gekomen. Na een wel wat al te lang uitgesponnen inleiding bereikt de historie haar hoogte punt, als het verdienstelijk tweetal in het land der Turken verzeild raakt, waar ze met hun vliegende omnibus den vader van een lief meisje van den marteldood moeten red den. We zien Watt cn Halfwatt hier gelijk hun even onsterfelijke voorgangers Prikkie en Dikkie, die de filmspelers ongetwijfeld hebben geïnspireerd, zelf als Turken „met de tulband op den kop". Na in dit slotbedrijf >een ongelooflijke hoeveelheid list en krijgshaftigheid ten beste te hebben gegeven, keeren de vrien den tenslotte weer tot hun vredig bestaan terug. Watt. die als mannequin destijds reeds aan den .huwelijken staat is gewend geraakt, neemt ais bruidegom afscheid van ons, maar Halfwatt schijnt van zijn manne quins-huwelijk dergelijke onprettige ei-va- ringen te hebben overgehouden. dat hij maar blij is, er ditmaal zonder stadhuisbe- loften af te komen en zich als huwelijks- getuige aan de bruiloftsversnaperingen te goed te mogen doen. De vliegende omnibus is, hoewel ze ons met de bekende snakerijen wel weer ver maakt, niet de beste Watt en Halfwatt-film die we gezien hebben. Men zegt wel, dat als twee menschen lang met elkaar omgaan, ze op elkaar gaan gelijken. Van Watt en Half watt zijn hier de scherpe kantjes wat afge slepen: ze vormen niet meer de markante tegenstelling van vroeger. Het is. of we thans met twee Driekwartswatten te doen hebben, die vrijwel gelijk op elkaar en op de omstandigheden reageeren. Onze Haarlemsche schilders zullen met een zonderlinge schildermethode kunnen kennismaken, welke Otar met het draaiende palet tijdens de pauze op het tooneel de monstreert. Aan de naderende Paschen her innert Polygoon met de Paaschveetentooiv stelling te Schagen. Maandag krijgen wij den voetbalwedstrijd BelgiëNederland in het journaal te aanschouwen. H. G. CANNEGIETER. Dwars door Afrika. Het Rembrandt Theater zet haar reeks populair-wetenschappeüjke voorstellingen op Zondag 9 April voort met cie nog niet in Haarlem vertoonde expeditiefilm Dwars door Afrika. Men ziet de fraaie bouwwerken in steden die aan Venetië doen denken, men vaart per boot de groote en minder groote rivieren op, men maakt, jachten mee op nijlpaarden, krokodillen en buffels. Bij ondersoheidene negerstammen wordt een kijkje genomen en hun doen en laten wordt getoond. Wonderlijk vreemd zien sommigen hunner hun eigen beeltenis in een spiegeltje aan, omdat ze nog nooit spiegels zagen! Het is een film, die het publiek met genoe gen zal zien. CINE>L\ PALACE. Lilian Harvey, Willy Fritsch en Willi Forst in Een blonde Droom. Deze week komt Cinema Palace met een reprise van de bekende film „De blonde onze Hollandsche teekenaar voor dien Pa- rijschen Amerikaan wel wat voelen zal, evenals voor de litho's van Pennell, Whist ler's leerling. Dat wil nu natuurlijk niet zeggen dat Spier en Whistier gelijkwaardige grootheden zou den zijn; alleen dat de sfeer van Spier's werk aan die van Whistler's werk verwant is. En ik zou bijna niet weten hoe ik onzen DE-» LNT KOLON «TL_ KRe&G FTEIN EXTe^A PLOlMpj EZ-' VAN H, M, OE- KOMftvlGl N Hollander een fijner compliment maken kan Men ondergaat bij het doorbladeren van dit royaal uitgegeven platen album een sug gestie, die verwant is aan die welke van de verfijndste impressionisten als Whistier uit gaat. Ook Spier suggereert veel meer dan hij eigenlijk op papier zet, daartoe is een intellect noodig dat veel schilders missen of buiten gebruik laten. Spier is scherpznnig, en zijn scherpzinnigheid wordt nergens hin derlijk door de groote charme, waarmee hij ze te werk stelt. Om hem echter echt geheel te genieten moet men een weinig getraind zijn in het zien en het waardeeren van een lijn, van een handschrift. En alweer, het is zulk speelsch-sterk teekenwerk dat zelfs de ongetrainde in het kunst-kijken onder den invloed van de expressiviteit ervan komt. Zie hoe hij alleen van de ruggen zijner fi guurtjes geheele karakteristieken der voor gestelde personen maakt. Alleen al in het simpele staan van zijn modellen de schil ders Van Raalte, Simon Maris, den littera tor Van Deyssel, het zielige vrouwtje, de baanwachteres voor de rechtbank, den mu seumdirecteur Baard, en zoovelcn meer uit hun ruglijnen kunt ge bijna een karak ter construeeren. Hij heeft niet eens altijd een grapje noodig als van den militair die een extra pluimpje krijgt, om ons te interes seeren, hij is steeds van een kostelijke raak heid en met niets dan zijn handschrift. Hij is de geboren teekenaar, daarmee is eigenlijk alles gezegd. Zooals er zoo nu en dan opduiken: in Punch een enkele. Lautrec was er zoo één, Georg Grosz op een andere manier. Wilt ge het nog duidelijker gevoelen, ver gelijk het dan met het werk van andere, in hun soort ook zeer populaire Hollandsche teekenaars: met Braakensiek die alles ver telt wat er te vertellen valt, doch wiens hand schrift van een egale levenloosheid is. al is het constructief niet te misprijzen, met Louis Raemaekers, die plastisch vaak sterk is. doch waarin ge altijd meer den schilder dan den teekenaar ziet en die juisi geheel de econo mie van een Spier mist. en vaak door een flodderige nonchalance den schijn der eco nomie slechts wekken kan. Wat niet weg neemt dat hij prachtige bladen gemaakt heeft laten wij dat niet vergeten. Wat, ten slotte. Spier maakt van landschap pen waarbij dus de interesse voor het bij schrift geheel wordt uitgeschakeld is al van een voor Holland even groote bijzonder heid. Hij attrapeert de „sfeer'' van de bol lenstreek. van een plaats als Zandvoort, van het Vondelpark, van een Parijsche woon- straat, zóó spiritueel en beeldt ze dan met een enkel object zoo amusant uit dat ge niet weet, wat meer te waardeeren: zijn observa tie, zijn vaardigheid of zijn humor. En daar zijn we dan weer, waar we begonnen zijn: het is de zeldzame combinatie van die drie ga ven. die Spier tot die bijzondere verschijning in ons kunstwereldjc maken die hij ongetwij feld is. In zijn soort een „gros bonnet". J. H. DE BOIS. 4 April 1933. Droom". Onbegrijpelijk, dat het Vrijdagavond niet voller was in Cinema. De twee Willy's, Lilian Harvey en Paul Hörblrger. die or cie hoofdrollen in spelen, behooren tot de meest geliefde filmsterren, de inhoud van de film is alleraardigst en heerlijk eenvoudig, terwijl de muziek heel populair is. Wie kent of zingt of fluit niet: „Irgendwo auf der Welt Gibt's ein kleines bischen Glück Und ich traum' davon in jedem Augenblick. Irgendwo auf der Welt Gibt's ein bischen Scligkcit Und ich traum' davon schon lange Zeit. Wenn ich wüsst' Wo das 1st, Ging ich in die Welt hlneln Denn ich mocht' einmaal recht So von Herzen glücklich seinl Irgendwo auf der Welt Fiingt mein Weg zum Himmel an Irgendwo. irgendwie, irgendwannl" of die andere schlager uit de film het ..Lau- benüed". dat begint met: „Wir zahlen kelne Miete mehr!" Lilian Harvey is een snoesje en Willy Fritsch en Willi Forst zijn mij. als gewone gla- zenwasschers, sympathieker en menschelijker, dan als prins So and So, of vorst Von zu Von. Paul Hörbigcr, nu als de „Vogelverschrikker" bekoort als altijd door zijn mooie stem en zijn goede typeering. Daar deze film bij dc vorige vertooning in Haarlem al uitvoerig besproken Is, willen we volstaan met Een blonde droom van harte aan te bevelen. Willy Forst. Alex de Haas zingt liedjes aan den vleugel. Hij heeft een beschaafde voordracht, zijn liedjes zijn soms scherp, maar dan helaas ook raak. Hij heeft o.a. het „snoezige, honne- ponnige, izooals hij het noemt) „Grootmoe, wat zal je mij gevenvan mevrouw de Wijs—Mouton, dat mooie fijne liedje van misschien een vijftien jaar geleden, pasklaar gemaakt voor den tegenwoordigen tijd en het is een feit, zooals hij het nu geparodieerd heeft, hoort het, met uitzondering van de yo-yo. die ook al weer uit den tijd is. beter in het kader van het gezegende heden, dan het teere oorspronkelijke „Grootmoe, wat zal je mij geven Alex de Haas zouden we graag wat meer op het podium zien, want wat hij geeft, is uitstekend. Uit „Ik en mijn Speelman" door Aart van der Leeuw. In de feestzaal waren alle kaarsen aange stoken, en deden hun lichtjes in het kristal van de spiegels, in de juweelen van kapsels, keurzen en de gevesten der degens weertin- telen. Vijf vrienden, vijf vrouwen. Dc komst van mijn speelman werd mot handgeklap en gejubel begroet. „Het is maar gemakkelijk", werd er geroepen, „om Je vioolkist aan je vastgegroeid bij je te dragen, zoodat er geen kans is. dat je hem ooit zult vergeten", cn een ander vroeg hem, of hij op het hoofd kon staan als de nar van den koning. La chend zette hij zich op een lage Laboerct in een hoek van de kamer, en stemde zijn gi taar. Ik schudde de kaarten. Ik zou de bank hou den. De winst moest ons. den bezoekers, in kussen worden uitbetaald, ons verlies zou betaald worden in gouden dukaten. Wij lieten den muzikant van dc wijn bren gen. en wierpen hem, zoeals je een hond een brok geeft van den maaltijd, af en toe een geldstuk voor de voeten. Daarvoor zong hij met een heesch geluid de gebruikelijke lied jes, ze op zijn instrument begeleidend. Som migen neurieden het refrein mee, anderen riepen kwinkslagen, óf namen schaterend de bestraffing in ontvangst voor hun vrijpostig heden. Somtijds, plotseling, viel een stilte ln, zoo een, die je weemoedig maakt en verlegen, en waarbij vergeten dingen in je herinnering komen: een groene bank onder een linde, kinderen, en het jubelend roepen van je naam in dc verte. Wij schertsten dit weg, of we een lastig insect van ons afsloegen. Het word warm in do kamer. Wij gaven den speelman een teeken. Hij opende een venster; meteen sprong dc deur uit het slot; een voch tige windvlaag voer binnen cn dc kaarsen doofden uit. Wij zaten in het duister. Uit den nacht werd een klacht over ons gesproken, een kreet van een vogel, een ruischen. een zuchten. Toen zong de man dat lied. Eerst deed hij de snaren donker dreunen, en dan zwol een klank aan, dien wij niet meer her kenden, zoo vol en schoon was die stem. Wij zaten in roerlooze stilte te luisteren. Bij het einde hoorde ik snikken, en een van mijn vrienden vloekte, of hem een wond was toe gebracht. Ik voelde een hand op mijn schou der. Een oogènblik later stond ik op straat naast don speelman. Mijn draagstoel was er nog niet. Geen ster ontbrak er aan den stra- lenden hemel. Ik volede mijn geleider door buurten, waar ik nooit tevoren was geweest. Flambouwgloed over wemclcnd water, nacht gespuis, dat zich om vuren had gelegerd, de dreunende stap van de wacht, met de haak bus geschouderd, ccn mompelend man voor zich uit langs de huizen: krotten, bouwvallige puien en een vrouw voor ccn drempel, die in een donker trapgat wees. Ook eenzame ste gen, waar wij haastig achter twee schaduwen aansnelden, ccn slanke en zwierige cn een, die door een spotvogel op het plaveisel scheen te zijn geschetst. Alles, wat ik tegemoet trad, maakte mij licht en gelukkig: het scheen me of mij lang geleden een belofte gedaan was, welke nu eindelijk werd ingelost. Bij een omhoog rankende kerk, die aan het lied van daareven deed denken, nam hij de muts in de rechterhand, de gitaar droeg hij mee in de linker, en dan maakte hij een buiging, waarbij zijn bult boven zijn hoofd rees. als de koepel boven de domkerk daar naast. Zoo nam hij afscheid. Spoedig verloor ik'hem uit het gezicht ln het warnet der straten. Mijn huls was niet ver.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 17