BIJVOEGSEL HAARLEM'S DAGBLAD Vrijdag 28 April 1933 HET KABOUTERFEEST. De oude kabouter-koning was jarig. Al weken van te voren waren de dwergjes van zijn rijk bezig geweest, alles voor den grooten dag in orde te maken. Kabouter Wipneus was belast met de verzorging van de "limonade. Samen met de elfjes had hij boschbessen verzameld, uitgeperst en in fles- schen gedaan. Soms had hij er ook wel eens even van gesnoept; maar dat was niet zoo heel erg, omdat er toch genoeg was. De kabouterkok Puntmuts was al drie we ken bezig met bakken en koken. De heer lijke geuren, die uit de keuken kwamen, de den de kleine kaboutertjes watertanden. Brutaal Langbaardje had al gevraagd, of hij niet eens mocht proeven, of alles wel lekker genoeg was voor den koning. Maar Puntmuts had gelachen en gezegd: „Jongetje, laat dat nu maar aan mij over, en wacht jij maar, tot de koning jarig is. Dan mag je je buikje dik en rond eten!" Beschaamd was Langbaardje weggegaan. Eindelijk was de groote dag er. Alle elven waren uitgenoodigd, en de elvenkoningin zelf, had beloofd voor een verrassing te zul len zorgen. De kabouters waren zoo onge duldig, dat ze nauwelijks konden wachten, tot de maan opgekomen was. Terwijl de zon nog scheen, zag je al af en toe een kabou tertje in het bosch loopen. Gelukkig waren er dien dag geen menschen, zoodat er geen één dwergje vertrapt werd. Want dat ge beurt wel eens, als een kabouter zoo on voorzichtig is overdag door het bosch te loopen De volle maan stond aan den hemel. Op een groote openplek in het bosch was het gouden troontje van den koning klaar gezet. Daarop zou de koning straks zitten; dan konden alle kabouters en elven hem ko men felicitéeren. Ernaast was een verheven heid gemaakt, waarop de elvenkoningin kon zitten. Alle kabouters en elven zaten in een kring te wachten; ook de elvenkoningin zat al op haar verhevenheid. Toen kwam langzaam en deftig de oude koning aangeloopen. Het kabouterorkestje speelde: .Lang zal hij leven!" Hij nam op zijn troon plaats, knikte vriendelijk naar de elvenkoningin. Eerst kwamen alle kabouters, om hun koning te feliciteeren en daarna mochten ook de elfjes him gelukwenschen komen aanbieden. Elfje Maneschijn had een mooi gedicht uit haar hoofd, geleerd; ,en ze zei het zonder haperen op. Een donderend applaus was haar belooning; de koning zelf was zoo ontroerd, dat hij heimelijk een traan moest wegpinken. Toen kwamen de versnaperingen; glim mend van trots kwam Puntmuts met de verjaarstaart van den koning aandragen. Even werd het stil: de taart was ieder jaar mooi geweest; maar zoo als nu.Nee, dat hadden de kabouters nog nooit gezien. De koning moest het eerste stuk proeven, daarna de elvenkoninginLangbaardje zat zijn lippen al af te likkenen toen eindelijk de gasten. Wat heerlijk smaakte die taart! Ook de limonade van Wipneus was verruk kelijk. Na den eersten dans zou de verrassing van de elvenkoningin komen. Nieuwsgierig ke ken de elven en de dwergjes toe, hoe de ko ningin in haar handen klapte. „Zoeme-zoe- me-zoem'" ging het door de lucht en toen kwamen er vuurvliegjes aangevlogen. Vuurwerk!" werd er gefluisterd. En werkelijk: er kwam vuurwerk. Opgewonden klapten de dwergen in hun handjes, telkens als er een stuk geëindigd was. Het laatste stuk was prachtig: „Leve de koning!" stond er in lettertjes van vuur. En toen begon het feest pas goed; ze mochten snoepen en drinken zooveel ze maar wilden. Het feest duurde tot zonsopgang. Daarna moesten ze allemaal helpen, om alles weer op te ruimen, voor de menschen in het bosch zouden komen. Want die mochten niets mer ken van het nachtelijk feest Alle kabouters waren het. er echter over eens. dat de verjaardag wan den koning nog nooit zoo fijn geweest was. maakt was onbereikbaar voor Wisjacka. Geen oogenblik dacht de hond er aan, het paard alleen te laten en zelf de vlucht tc ne men. Maar wat moest hij doen? Het kampvuur van den cowboy brandde nog en was dichtbij. Het nieuwe gevaar ver scherpte het heldere instinct van den hond; hij snelde naar het vuur en- pakte het on- verbrande eind van een tak tusschen zijn tanden. Het andere eind vlamde Op zijn achterste pooten staand, hield Wisjacka de vlam tegen het touw. terwijl de kudde met donderend geraas dichterbij kwam. Eén voor één brandden de vezels door en loen met een ruk was Snelvoet vrij. Als een boog schoot het doodelijk beang ste paard in rn inham van den kloofwand. Wisjacka volgde; bijna onder de hoeven van de wild geworden, snuivende stieren. Zij wa ren in veiligheid; de kudde raasde langs hen De inham verwijdde zich en kwam uit in oen andere vallei. Snelvoet draafde door. Wisjacka achter hem aan. De hond zon op een middel om het paard te bewegen, naar zijn meester terug te keeren. Vanaf den heuvel had Joe Pluim de kud de stieren onder hem voorbij zien razen; een uitstekende rotspunt had het paard aan zijn oog onttrokken, zoodat hij niets van de ontsnapping gemerkt had. Hij nam dus aan, dat het paard onder de hoeven verbrij zeld was. „De kudde moet er over heen gegaan zijn het is dus uitgesloten, dat de mustang nog leeft!" mompelde hij. „Had ik het nu maar niet daar vastgebonden, 't Is jammer, want het was een mooi beest. Enfin, er is niets aan te doen. En nu lijkt het me het verstandigste, te maken dat ik hier weg kom. Want als die Roodhuid mij te pakken krijgt, ben ik nog niet gelukkig.(Slot volgt.) AAN ALLEN. BUFFALO BILL Staphorst wordt wel eens het -dorp der kleuren genoemd. Wie van den zomer er op uittrekt, moet. in Staphorst eens een kijkje gaan nemen. De oude Saksische boerderijen met de lage neerhangende daken zijn al een bezoek overwaard. De kleederdracht is hier zeker wel het meest bewaard gebleven. De daagsche dracht is weer heel anders dan de Zondagsche, vooral wat het hoofddeksel aan gaat- Door de week wordt de „toetmuts" ge dragen. Daarover is ..het oorder" (oorijzer) dat met een zwart zijden lint onder de kin wordt bevestigd. Daarover komt weer een blauw geruite doek. 's Zondags wordt in plaats van den doek de kanten muts, ge naamd „toefmuts" gedragen over de kraplap (waar ik de vorige week over schreef) dragen ze een geruiten doek van zijde of katoen. De schulk (schor) heeft ook een bonten bovenstuk. Verder bestaat ze uit donkere stof. De rokken zijn lang en wijd en nog van een behoorlijk aantal. In het middel worden ze opgehouden door een kussentje, waardoor ze wijd uitstaan. Kleine meisjes dragen in plaats van de muts een „nette" (kapje) van zwarte stof met een zilveren gesp achter het rechteroor. Op de gesp staan haar voorletters. Als 't kind in de tweede klas van de Lagere School zit, krijgt ze al een vrouwenmuts op, maar dan zitten aan het oorijzer nog geen krullen. De mannen dragen kleeren van zware stof Een paar gouden knoopen versieren het hemd en twee rijen zilveren knoopen den borstrok- In Staphorst en in het nabij liggende dorp Rouveen wordt geen enkele tak van sport be oefend. Dit komt hoofdzakelijk doordat de Zondagsheiliging zeer sterk in eere wordt ge houden. Het is een indrukwekkend en schil derachtig gezicht om 's Zondagsmorgens mannen, vrouwen en kinderen in hun mooie bonte kleederdracht het kerkboek onder den arm naar 't bedehuis te zien trekken. Vroeger was in iedere woning een spin newiel en vrouwen en meisjes sponnen de eigen schapenwol. Thans vindt men ze spora disch en oude vrouwtjes ziet men nog wel eens spinnen. Wel is er een werkplaats waar spinnewielen vervaardigd worden. In menige salon prijkt een spinnewiel uit Staphorst af komstig. De kostbaarste kleederdracht wordt ge dragen in Zuid-Beveland. Het costuum van een welgestelde boerin te Goes kost ongeveer 800 gulden. Alleen de bloedkoralen ketting met het zware gouden slot kost 300 gulden, •t Eigenaardigste van de vrouwenkleeding is de muis. Nergens wordt groöteï muts ge dragen dan in Z-. Beveland. Ze is geheel van witte kant en kost ongeveer 60 gulden. In 't dagelijksch werk wordt alleen de ondermuts gedragen. De Zuid-Bevelandsche vrouw draagt even als de Walcherensche een kort-nauwsluitend jak met korte mouwen. Er is verschil in 't dragen van den doek.In Z.-Beveland wordt de doek over 't jak gedragen- De.doek is een. prachtig gebloemd kleedingstuk. Soms van zijde of fluweel en op, zeer kunstige wijze ge plooid. Van voren, waar de einden elkaar kruisen wordt hij vastgehouden door een gouden broche. Om het midden dragen ze een zwarte ceintuur met gouden gesp. He laas is deze kleederdracht ook langzamer hand aan 't verdwijnen. De mannen dragen gouden halsboordknoo- pen en zilveren „broekstukken". Vaak is de broek van zwart fluweel. Er is: in Zuid-Beveland nog eenig verschil tusschen Roomsch en Protestant, wat de kleeder dracht aangaat. De Protestantsche man draagt een rond hoedje met opgeslagen rand Bij den Roomschen man is 't hoedje van vo ren neergeslagen. DeProtestantsche vrouw heeft een ronde bovenmuts, de Roomsche een kantige. Boven dien draagt ze een blauw ondermutsje. In Noord-Beveland wordt alleen pog maar de muts gedragen. Deze gelijkt op een mooien kanten bruidssluier. De oorijzers bestaan uit gouden hoorntjes uitloopend in rozetten met gouden hangers, die, vaak nog versierd zijn met paarlen en diamanten. Op de eilanden Tholen, Schouwen en Duiveland ziet men ook nog weldeze sluiermutsen. Hiermede heb ik wel de voornaamste klee derdrachten behandeld. Wie wel eens op de kaasmarkt te Alkmaar is geweest, heeft daar de West-Frïesche boerin kunnen aantreffen met „hul en hoed". Ook nog voorzien- van vele halssieraden. Misschien droeg ze ook nog oorhangers van haarwerk. Ook in 't Gooi en Nunspeeb is nog iets. maai" toch wel heel weinig van een kleederdracht te bespeuren. W. B.—Z. VOORJAAR! Gelukkig is het nu weer voorjaar, Het zonnetje schijnt nu zoo blij. Ik kan dus weer buiten gaan spelen, In bosschen, velden of hei. De vogeltjes zingen zoo vroolijk, en springen van tak op tak. Ze bouwen ijverig hun nesten in de goten van het dak. Ik heb een eigen tuintje, dat ik zelf verzorgen mag. Daar zaai ik dan mijn bloempjes en begiet ze iederen dag. Ik heb vergeet-me-nietjes, viooltjes en een begonia. Later komen nog margrietjes, die geef ik aan mijn Mama. Die geef ik op haar verjaardag ze is dan heel erg blij. Ik zeg dan; „Lieve Moesje, die krijgt U nu van mij." JACQUITA. Guffalo Bill William Cody heette hij in werkelijkheid is een der beroemdste buf feljagers en pioniers gewees, die er ooit ge leefd hebben. In zijn jeugd was hij postiljon geweest en had als zoodanig menigmaal tegen vijandige Indianen moeten vechten, waarbij hij steeds door zijn moedig gedrag opviel. In 1867 werd besloten met den bouw van den eersten grooten spoorweg, die van St. Louis dwars door het continent zou loopen, te beginnen. Maar' hoe zou men de 3000 spoorwegarbeiders dagelijks van het noodige voedsel kunnen voorzien? Reeds was men ten einde raad, toén een ingenieur op het idee kwam eeps naar William Cody te gaan. Op de vraag, hoeveel man hij wel voor de buffel jacht, noodig zou hebben, antwoordde Buf-1 falo Bill tot ieders verwondering": '„Dat zaakje kan iemand wel geheel alleen op knappen, als hij er maar de geschikte per soon voor is. En hij knapte het zaakje op. Maar het was een moeilijk en gevaarlijk werk. Hij schoot namelijk niet, zooals vele jagers voor én na hem deden, zoo maar in het wilde weg, doch doodde steeds slechts zooveel buffels, als er'werkelijk noodig.waren Eens reed hij uit op zijn prachtig en pijl snel paard, Brigham. Loen hij een aantal of-, ficieren ontmoette, die eveneens op'jacht be vonden. „Hé, jongeman!'' riepen zij hem spottend .toe, „wil" jij, Greenhorn (nieuwe ling) ook eens. op buffels gaan jagen? Als je maar weet, dat je ons de tongen en de lende stukken moet geven;, de rest kun je zelf houden." Buffalo Bill, geeergerd door die trotsche woorden, bedwong zijn toorn en antwoordde, terwijl hij hen zoo dom mogelijk aanzag: „Ja, ik wil ook op bisons gaan jagen. Is. dat dan zoo moeilijk?" Toen lachten de officieren en reden ver der, daar, waar men een kleine kudde buf fels ontdekt had. Buffalo Bill echter volgde de ruiters niet. want hij wist, dat de dieren zich op weg bevonden naar een plas bij een boschje populieren, waar zij hun dorst wil den lesschen. In plaats van dén grooten om weg achter de buffels aan te nemen, reed hij vlug in een andere richting weg en trof de kudde aan, voordat nog één officier in de verte te zien was, Met zijn paard. Brigham reed hij een tijd lang in vliegenden galop aan de zijde van de gevaarlijke bisons voort. Toen liet hij de teugels los en schoot met vaste hand alle elf buffels neer. Eindelijk kwamen de officieren aangereden, waren WISJACKA, DE PRAIRIEHOND DE BEVRIJDING (Vervolg.) „Ik geloof, dat ik hier maar weer gauw op moet stappen!" mompelde Joe Pluim. ..Het zal wel niet, dat die Indiaan zoo ver mijn spoor zal volgen: maar ik loop toch ook lie ver niet de kans. Ondertusschen zal ik eens kijken, waar ik me bevind en de omgeving een beetje verkennen". Hij had in een smalle kloof gekampeerd, om iets te eten en 't paard wat rust te gun nen. Zijn kampvuur brandde nog; voor hij weg zou gaan straks, zou hij zorgvuldig de aschresten verspreiden, opdat de Indiaan, als hij zijn spoor zou volgen, niet zou kunnen zien, dat de paardedief hier gekampeerd had. jDe mustang was vastgemaakt aan een boom. Het was duidelijk te zien, dat het dier zich niet op zijn gemak voelde. Het stampte met zijn hoeven op den grond, trok aan het touw en telkens keek het naar den cow-boy. Langzaam stond Joe op, en sloop weg. Hij wilde een kleinen heuvel beklim men, om van daaruit de streek te verkennen. Zoodra de cow-boy uit het gezicht verdwe nen was, kwam Wisjacka uit zijn schuilplaats te voorschijn. De hond was nog buiten adem; want het was hard hollen geweest, om den mustang, vele mijlen lang. te blijven volgen. „Als ik het paard wil bevrijden en naar zijn meester terugbrengen moet ik het doen, iterwijl die cow-boy weg is'„ dacht Wisjacka. Het was gemakkelijker gezegd, dan ge daan. Snelvoet had toegestaan, dat een vreemde op hem weg was gereden; maar hij stond niet toe, dat een vreemde hond hem naderde. Zoodra Wisjacka dichter bij pro beerde te komen, begon de mustang achter uit te trappen; en het scheelde maar heel hoogst verbaasd en salueerden toen eer biedig. Toch is Buffalo Bill verscheidene malen ternauwernood aan den dood ontsnapt. Het gebeurde namelijk dat reusachtige kudden buffels van het Zuiden' naar het Noorden trokken. Zij waren zoo talrijk en hun rijen zoo dicht, dat uitwijken onmogelijk was- Bo vendien bewogen zij zich met razende snel heid, gelijk een prairiebrand voort. Hier hielp slechts de vlucht. Maar ook het snelste paard kon op den duur dit, aan het waanzin nige grenzende, rijden niet volhouden; slechts een paard als Brigham was in staat zijn meester te redden en hem te behoe den voor het vreeselïjke lot: omvergeloopen :n door tienduizenden hoeven verpletterd te orden, fi Toen Buffalo Bill-eens met zijn makker Sawbones gezellig aan het kampvuur gezeten was, ontdekten zij plotseling een reusachtige kudde buffels aan den horizon. In het zadel springen en wegsnellen was het werk van een oogenblik. Maar de rennende dieren kwamen steeds meer dichterbij; het gevaar omver- gerend te worden werd steeds dreigender en dreigender, 't Paard van Sawbones kon ten slotte Brigham niet meer bijhouden en juist toen zij bij een heuveltje aangekomen wa ren, stortte het uitgeputte dier dood onder zijn berijder neer. Vlug sprong Buffalo Bill pok uit het zadel en beiden wierpen zich ach ter het gevallen paard op den grond om een vertwijfeld snelvuur op de aanstormende bisons te openen. Wat Buffalo Bill en zijn makker zoo vurig hoopten, gebeurde: over de neerstortende buffels vielen de volgende, zoo dat er weldra een muur van gestruikelde bi sons ontstond. Dit noodzaakte de kudde zich naar links en rechts te verdeelen, om niet tegengehouden te worden. Zoo werden de beide jagers van een verschrikkelijken dood gered. weinig, of Wisjacka had een leelijken schop te pakken. „Maar begrijp je dan niet, dat ik probeer je te helpen?" jankte Wisjacka zachtjes. „Als ik je niet bevrijd, zul je nooit je meester meer terug zien. Dan zul je nooit meer den ratel hoor en die je bij hem roept!" Het hielp allemaal niets. De mustang trok aan het touw en bleef schoppen. Als het paard dichter bij den boom was gaan staan, zou het touw op den grond gehangen hebben en Wisjacka zou het met zijn tanden door hebben kunnen bijten. Zooals het nu was. 'kon Wisjacka er niet bij. Zoowel de hond als het paard hadden fijne instincten, en plotseling schenen zij te voelen, dat er nieuw gevaar dreigde. Beide dieren stonden plotseling stil, sno ven onrustig en keken de nauwe kloof in, die verder noordwaarts tusschen de rotsen doorliep. Aan den anderen kant waren de uitgestrekte prairiën, waar duizenden stuks vee graasden. Van deze richting was het, dat een zwak geluid, een zwak gerommel, als een verre donderbui, te hooren was. Aan het einde van de kloof verscheen een donkere massa, en het gerommel werd lui der: het was het snuiven van honderden dieren en het stampen van honderden hoeven. Een kudde stieren! Eén van die groote kudden was losgebroken en rende nu. als waanzinnig door de kloofdichter en dichter bij het vastgemaakte paard. - De mustang zag het gevaar en begon nu uit alle macht aan het touw te trekken, terwijl hij luid hinnikte van angst. Hij was een gevangene op den weg van de kudde. Als het pa^rd niet losgemaakt werd, zou den de stieren het in hun wilde vaart onder de hoeven loopen en vertrappen. En het koord, waarmee de mustang was vast-ge- APRIL door W. B.—Z. Wat ben je toch een wonderlijk sinjeurtje, Jij maand April, 't Is maar waar, wat andren van je zeggen:' April doet. wat hij wil. Je geeft ons zon en regen soms door elkaar, Straks loeit de wind. En dan opeens klettert de hagel neer. Wie zulk weer prettig vindt! Wat heb je toch een wonderlijk humeurtje, Jij maand April, Je denkt nooit of je andren zult hindren. Je volgt je eigen wil. Nog enkle dagen en je wordt vervangen Jij maand April. Mocht Meimaand zonneschijn ons geven, Dan doet ze ieders wil. MOEDERDAG Nog eventjes wil ik er jullie aan herinne ren, dat ik 1 Mei de opstelletjes moet heb ben. Inzendingen, die later komen, moeten terzijde worden gelegd. De opstellen behoe ven niet langer te zijn dan één zijde van een schriftvelletje, de jongeren behoeven maar een half velletje vol te schrijven. In Onze Jeugd van 5 Mei vermeld ik den uitslag. Den 12den Mei worden de 15 taarten uitgedeeld, zoodat de winnaars en winnaressen op Moe derdag er moeder mee kunnen verrassen. Zorgen jullie vooral op tijd te zijn en verge ten jullie je naam en leeftijd niet. UIT DE NATUUR. ROOFVISSCIIEN Stekelbaars, Baars, Snoek, Snoekbaars. Nu komt de tijd weer aan dat je aan dc waterkanten jongens met netjes gewapend ziet zitten. Ze trachten stekelbaarsjes te van gen en het is niet alleen aardig, maar ook zeer leerzaam eenige van deze stekeltjes gade te slaan. Doe ze echter niet in een aqua rium waarin nog andere visschen zijn. want dan raken ze spoedig aan het vechten en het eind van het liedje is dat de stekelbaars jes de andere visschen zoo beschadigen, dat ze hierdoor sterven. Mocht je er kikkereieren bij willen doen. dan beschouwen ze dit als een lekker hapje en weldra is alles verslon den. We kennen de drie- en negenstekelige baarsjes. Willen we succes hebben dan is het 't beste een mannetje en eenige wijfjes van één soort bij elkaar te zetten. De mannetjes zijn tc herkennen aan.de fraaie kleuren onder den kop en buikzijde vuurrood en van boven groenachtig. Door de jeugd worden deze dan ook roodkaakjes genoemd. De vrouwtjeos zijn bleeker en ronder doordat ze nog haar eitjes moeten leggen. Zij worden aangeduid met den naam kuitschieters. Als we voldoende planten en vezels in ons aquarium hebben, gaat het mannetje spoedig een nestje ma ken. Eerst hapt hij voortdurend in het zand en spuwt het verderop weer uit. In het ont stane kuiltje maakt hij'van Vezels en sten geltjes een tonvormig nestje met twee ope ningen. Als hij klaar is rent hij net zoo lang achter de vrouwtjes aan tot zé in hun vlucht door het nestje schieten. De uitgang is ech ter wat nauw en het angstige vrouwtje laat in het nestje de eitjes achter Ook de andere vrouwtjes worden op dezelfde manier door manlief behandeld tot genoeg eitjes zijn ver zameld. De vrouwtjes trekken er zich verder niets van aan en het mannetje houdt trouw de wacht over de kostbare schat tot de jonge vischjcs uitkomen. Angstvallig waakt hij er voor dat geen uit het nestje ontvlucht en na eenige dagen trekt papa er met zijn kroost op uit. Spoedig kunnen de jonge vischjes voor zich zelf zorgen en dan is de taak van de vader afgeloopen waarna hij zijn kleuren weer verliest en zijn kinderen ver geet. De baars is gemakkelijk te herkennen aan het mooi gestreepte lichaam. De rugvin is voorzien van stekels. Het is ook een groote roover, die van kleine waterdieren, vischjes enz. leeft-Wormen zijn ook een geliefd voed van hem. Hun rooverszucht is zoo groot dat ze heel vaak de worm met den haak van den visschcr inslikken. Dc baars zwemt graag tusschen het riet en langs den walkant. De snoek is wel een van de ergste roovers. Zijn tanden en het korte darmkanaal ken merken hem als een zuiveren vlecscheter. ITij eet alleen levend aas, urenlang kan hij stilstaan in het water, loerend op zijn prooi: waagt zich een visphje in zijn nabijheid dan schiet hij plotseling vliegensvlug toe en grijpt zijn slachtoffer met zijn scherpe tan den beet. De snoekvïsscher heeft zijn haak dan ook eerst aan een koperdraad bevestigd, daarna komt pas het snoer, dan kan de snoek met zijn scherpe tanden dit niet meteen doorbij ten. Hier in de emstreken kan je op een zon- nigen dag 'n snoek gemakkelijk waarnemen als je een wandeling maakt langs de Zanderij vaart of het Marcellis vaartpad. Tusschen de rietstengels en waterlelies loert hij daar op 'zijn prooi. Een snoekbaars is 'n kruising van deze beide visschen.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 11