BIJVOEGSEL
HAARLEM'S
DAGBLAD
Vrijdag 28 April
1933
HET KABOUTERFEEST.
De oude kabouter-koning was jarig.
Al weken van te voren waren de dwergjes
van zijn rijk bezig geweest, alles voor den
grooten dag in orde te maken. Kabouter
Wipneus was belast met de verzorging van
de "limonade. Samen met de elfjes had hij
boschbessen verzameld, uitgeperst en in fles-
schen gedaan. Soms had hij er ook wel eens
even van gesnoept; maar dat was niet zoo
heel erg, omdat er toch genoeg was.
De kabouterkok Puntmuts was al drie we
ken bezig met bakken en koken. De heer
lijke geuren, die uit de keuken kwamen, de
den de kleine kaboutertjes watertanden.
Brutaal Langbaardje had al gevraagd, of
hij niet eens mocht proeven, of alles wel
lekker genoeg was voor den koning.
Maar Puntmuts had gelachen en gezegd:
„Jongetje, laat dat nu maar aan mij over,
en wacht jij maar, tot de koning jarig is.
Dan mag je je buikje dik en rond eten!"
Beschaamd was Langbaardje weggegaan.
Eindelijk was de groote dag er. Alle elven
waren uitgenoodigd, en de elvenkoningin
zelf, had beloofd voor een verrassing te zul
len zorgen. De kabouters waren zoo onge
duldig, dat ze nauwelijks konden wachten,
tot de maan opgekomen was. Terwijl de zon
nog scheen, zag je al af en toe een kabou
tertje in het bosch loopen. Gelukkig waren
er dien dag geen menschen, zoodat er geen
één dwergje vertrapt werd. Want dat ge
beurt wel eens, als een kabouter zoo on
voorzichtig is overdag door het bosch te
loopen
De volle maan stond aan den hemel.
Op een groote openplek in het bosch was
het gouden troontje van den koning klaar
gezet. Daarop zou de koning straks zitten;
dan konden alle kabouters en elven hem ko
men felicitéeren. Ernaast was een verheven
heid gemaakt, waarop de elvenkoningin kon
zitten.
Alle kabouters en elven zaten in een kring
te wachten; ook de elvenkoningin zat al op
haar verhevenheid.
Toen kwam langzaam en deftig de oude
koning aangeloopen. Het kabouterorkestje
speelde: .Lang zal hij leven!" Hij nam op
zijn troon plaats, knikte vriendelijk naar de
elvenkoningin. Eerst kwamen alle kabouters,
om hun koning te feliciteeren en daarna
mochten ook de elfjes him gelukwenschen
komen aanbieden. Elfje Maneschijn had een
mooi gedicht uit haar hoofd, geleerd; ,en ze
zei het zonder haperen op. Een donderend
applaus was haar belooning; de koning zelf
was zoo ontroerd, dat hij heimelijk een
traan moest wegpinken.
Toen kwamen de versnaperingen; glim
mend van trots kwam Puntmuts met de
verjaarstaart van den koning aandragen.
Even werd het stil: de taart was ieder
jaar mooi geweest; maar zoo als nu.Nee,
dat hadden de kabouters nog nooit gezien.
De koning moest het eerste stuk proeven,
daarna de elvenkoninginLangbaardje
zat zijn lippen al af te likkenen toen
eindelijk de gasten. Wat heerlijk smaakte
die taart!
Ook de limonade van Wipneus was verruk
kelijk.
Na den eersten dans zou de verrassing van
de elvenkoningin komen. Nieuwsgierig ke
ken de elven en de dwergjes toe, hoe de ko
ningin in haar handen klapte. „Zoeme-zoe-
me-zoem'" ging het door de lucht en toen
kwamen er vuurvliegjes aangevlogen.
Vuurwerk!" werd er gefluisterd. En
werkelijk: er kwam vuurwerk. Opgewonden
klapten de dwergen in hun handjes, telkens
als er een stuk geëindigd was.
Het laatste stuk was prachtig: „Leve de
koning!" stond er in lettertjes van vuur.
En toen begon het feest pas goed; ze
mochten snoepen en drinken zooveel ze maar
wilden.
Het feest duurde tot zonsopgang. Daarna
moesten ze allemaal helpen, om alles weer
op te ruimen, voor de menschen in het bosch
zouden komen. Want die mochten niets mer
ken van het nachtelijk feest
Alle kabouters waren het. er echter over
eens. dat de verjaardag wan den koning nog
nooit zoo fijn geweest was.
maakt was onbereikbaar voor Wisjacka.
Geen oogenblik dacht de hond er aan, het
paard alleen te laten en zelf de vlucht tc ne
men. Maar wat moest hij doen?
Het kampvuur van den cowboy brandde
nog en was dichtbij. Het nieuwe gevaar ver
scherpte het heldere instinct van den hond;
hij snelde naar het vuur en- pakte het on-
verbrande eind van een tak tusschen zijn
tanden. Het andere eind vlamde
Op zijn achterste pooten staand, hield
Wisjacka de vlam tegen het touw. terwijl de
kudde met donderend geraas dichterbij
kwam. Eén voor één brandden de vezels door
en loen met een ruk was Snelvoet vrij.
Als een boog schoot het doodelijk beang
ste paard in rn inham van den kloofwand.
Wisjacka volgde; bijna onder de hoeven van
de wild geworden, snuivende stieren. Zij wa
ren in veiligheid; de kudde raasde langs
hen
De inham verwijdde zich en kwam uit in
oen andere vallei. Snelvoet draafde door.
Wisjacka achter hem aan. De hond zon op
een middel om het paard te bewegen, naar
zijn meester terug te keeren.
Vanaf den heuvel had Joe Pluim de kud
de stieren onder hem voorbij zien razen;
een uitstekende rotspunt had het paard
aan zijn oog onttrokken, zoodat hij niets van
de ontsnapping gemerkt had. Hij nam dus
aan, dat het paard onder de hoeven verbrij
zeld was.
„De kudde moet er over heen gegaan zijn
het is dus uitgesloten, dat de mustang
nog leeft!" mompelde hij. „Had ik het nu
maar niet daar vastgebonden, 't Is jammer,
want het was een mooi beest. Enfin, er is
niets aan te doen. En nu lijkt het me het
verstandigste, te maken dat ik hier weg kom.
Want als die Roodhuid mij te pakken krijgt,
ben ik nog niet gelukkig.(Slot volgt.)
AAN ALLEN.
BUFFALO BILL
Staphorst wordt wel eens het -dorp der
kleuren genoemd. Wie van den zomer er op
uittrekt, moet. in Staphorst eens een kijkje
gaan nemen. De oude Saksische boerderijen
met de lage neerhangende daken zijn al een
bezoek overwaard. De kleederdracht is hier
zeker wel het meest bewaard gebleven. De
daagsche dracht is weer heel anders dan de
Zondagsche, vooral wat het hoofddeksel aan
gaat- Door de week wordt de „toetmuts" ge
dragen. Daarover is ..het oorder" (oorijzer)
dat met een zwart zijden lint onder de kin
wordt bevestigd. Daarover komt weer een
blauw geruite doek. 's Zondags wordt in
plaats van den doek de kanten muts, ge
naamd „toefmuts" gedragen over de kraplap
(waar ik de vorige week over schreef) dragen
ze een geruiten doek van zijde of katoen.
De schulk (schor) heeft ook een bonten
bovenstuk. Verder bestaat ze uit donkere
stof. De rokken zijn lang en wijd en nog van
een behoorlijk aantal. In het middel worden
ze opgehouden door een kussentje, waardoor
ze wijd uitstaan.
Kleine meisjes dragen in plaats van de
muts een „nette" (kapje) van zwarte stof
met een zilveren gesp achter het rechteroor.
Op de gesp staan haar voorletters. Als 't kind
in de tweede klas van de Lagere School zit,
krijgt ze al een vrouwenmuts op, maar dan
zitten aan het oorijzer nog geen krullen.
De mannen dragen kleeren van zware stof
Een paar gouden knoopen versieren het hemd
en twee rijen zilveren knoopen den borstrok-
In Staphorst en in het nabij liggende dorp
Rouveen wordt geen enkele tak van sport be
oefend. Dit komt hoofdzakelijk doordat de
Zondagsheiliging zeer sterk in eere wordt ge
houden. Het is een indrukwekkend en schil
derachtig gezicht om 's Zondagsmorgens
mannen, vrouwen en kinderen in hun mooie
bonte kleederdracht het kerkboek onder den
arm naar 't bedehuis te zien trekken.
Vroeger was in iedere woning een spin
newiel en vrouwen en meisjes sponnen de
eigen schapenwol. Thans vindt men ze spora
disch en oude vrouwtjes ziet men nog wel
eens spinnen. Wel is er een werkplaats waar
spinnewielen vervaardigd worden. In menige
salon prijkt een spinnewiel uit Staphorst af
komstig.
De kostbaarste kleederdracht wordt ge
dragen in Zuid-Beveland. Het costuum van
een welgestelde boerin te Goes kost ongeveer
800 gulden. Alleen de bloedkoralen ketting
met het zware gouden slot kost 300 gulden,
•t Eigenaardigste van de vrouwenkleeding
is de muis. Nergens wordt groöteï muts ge
dragen dan in Z-. Beveland. Ze is geheel van
witte kant en kost ongeveer 60 gulden. In 't
dagelijksch werk wordt alleen de ondermuts
gedragen.
De Zuid-Bevelandsche vrouw draagt even
als de Walcherensche een kort-nauwsluitend
jak met korte mouwen. Er is verschil in 't
dragen van den doek.In Z.-Beveland wordt de
doek over 't jak gedragen- De.doek is een.
prachtig gebloemd kleedingstuk. Soms van
zijde of fluweel en op, zeer kunstige wijze ge
plooid. Van voren, waar de einden elkaar
kruisen wordt hij vastgehouden door een
gouden broche. Om het midden dragen ze
een zwarte ceintuur met gouden gesp. He
laas is deze kleederdracht ook langzamer
hand aan 't verdwijnen.
De mannen dragen gouden halsboordknoo-
pen en zilveren „broekstukken".
Vaak is de broek van zwart fluweel. Er is:
in Zuid-Beveland nog eenig verschil tusschen
Roomsch en Protestant, wat de kleeder
dracht aangaat. De Protestantsche man
draagt een rond hoedje met opgeslagen rand
Bij den Roomschen man is 't hoedje van vo
ren neergeslagen.
DeProtestantsche vrouw heeft een ronde
bovenmuts, de Roomsche een kantige. Boven
dien draagt ze een blauw ondermutsje.
In Noord-Beveland wordt alleen pog maar
de muts gedragen. Deze gelijkt op een mooien
kanten bruidssluier. De oorijzers bestaan uit
gouden hoorntjes uitloopend in rozetten met
gouden hangers, die, vaak nog versierd zijn
met paarlen en diamanten. Op de eilanden
Tholen, Schouwen en Duiveland ziet men
ook nog weldeze sluiermutsen.
Hiermede heb ik wel de voornaamste klee
derdrachten behandeld. Wie wel eens op de
kaasmarkt te Alkmaar is geweest, heeft daar
de West-Frïesche boerin kunnen aantreffen
met „hul en hoed". Ook nog voorzien- van
vele halssieraden. Misschien droeg ze ook
nog oorhangers van haarwerk. Ook in 't Gooi
en Nunspeeb is nog iets. maai" toch wel heel
weinig van een kleederdracht te bespeuren.
W. B.—Z.
VOORJAAR!
Gelukkig is het nu weer voorjaar,
Het zonnetje schijnt nu zoo blij.
Ik kan dus weer buiten gaan spelen,
In bosschen, velden of hei.
De vogeltjes zingen zoo vroolijk,
en springen van tak op tak.
Ze bouwen ijverig hun nesten
in de goten van het dak.
Ik heb een eigen tuintje,
dat ik zelf verzorgen mag.
Daar zaai ik dan mijn bloempjes
en begiet ze iederen dag.
Ik heb vergeet-me-nietjes,
viooltjes en een begonia.
Later komen nog margrietjes,
die geef ik aan mijn Mama.
Die geef ik op haar verjaardag
ze is dan heel erg blij.
Ik zeg dan; „Lieve Moesje,
die krijgt U nu van mij."
JACQUITA.
Guffalo Bill William Cody heette hij in
werkelijkheid is een der beroemdste buf
feljagers en pioniers gewees, die er ooit ge
leefd hebben.
In zijn jeugd was hij postiljon geweest en
had als zoodanig menigmaal tegen vijandige
Indianen moeten vechten, waarbij hij steeds
door zijn moedig gedrag opviel.
In 1867 werd besloten met den bouw van
den eersten grooten spoorweg, die van St.
Louis dwars door het continent zou loopen,
te beginnen. Maar' hoe zou men de 3000
spoorwegarbeiders dagelijks van het noodige
voedsel kunnen voorzien? Reeds was men ten
einde raad, toén een ingenieur op het idee
kwam eeps naar William Cody te gaan. Op
de vraag, hoeveel man hij wel voor de buffel
jacht, noodig zou hebben, antwoordde Buf-1
falo Bill tot ieders verwondering": '„Dat
zaakje kan iemand wel geheel alleen op
knappen, als hij er maar de geschikte per
soon voor is. En hij knapte het zaakje op.
Maar het was een moeilijk en gevaarlijk
werk. Hij schoot namelijk niet, zooals vele
jagers voor én na hem deden, zoo maar in
het wilde weg, doch doodde steeds slechts
zooveel buffels, als er'werkelijk noodig.waren
Eens reed hij uit op zijn prachtig en pijl
snel paard, Brigham. Loen hij een aantal of-,
ficieren ontmoette, die eveneens op'jacht be
vonden. „Hé, jongeman!'' riepen zij hem
spottend .toe, „wil" jij, Greenhorn (nieuwe
ling) ook eens. op buffels gaan jagen? Als je
maar weet, dat je ons de tongen en de lende
stukken moet geven;, de rest kun je zelf
houden."
Buffalo Bill, geeergerd door die trotsche
woorden, bedwong zijn toorn en antwoordde,
terwijl hij hen zoo dom mogelijk aanzag:
„Ja, ik wil ook op bisons gaan jagen. Is. dat
dan zoo moeilijk?"
Toen lachten de officieren en reden ver
der, daar, waar men een kleine kudde buf
fels ontdekt had. Buffalo Bill echter volgde
de ruiters niet. want hij wist, dat de dieren
zich op weg bevonden naar een plas bij een
boschje populieren, waar zij hun dorst wil
den lesschen. In plaats van dén grooten om
weg achter de buffels aan te nemen, reed hij
vlug in een andere richting weg en trof de
kudde aan, voordat nog één officier in de
verte te zien was, Met zijn paard. Brigham
reed hij een tijd lang in vliegenden galop
aan de zijde van de gevaarlijke bisons voort.
Toen liet hij de teugels los en schoot met
vaste hand alle elf buffels neer. Eindelijk
kwamen de officieren aangereden, waren
WISJACKA, DE PRAIRIEHOND
DE BEVRIJDING
(Vervolg.)
„Ik geloof, dat ik hier maar weer gauw
op moet stappen!" mompelde Joe Pluim. ..Het
zal wel niet, dat die Indiaan zoo ver mijn
spoor zal volgen: maar ik loop toch ook lie
ver niet de kans. Ondertusschen zal ik eens
kijken, waar ik me bevind en de omgeving
een beetje verkennen".
Hij had in een smalle kloof gekampeerd,
om iets te eten en 't paard wat rust te gun
nen. Zijn kampvuur brandde nog; voor hij
weg zou gaan straks, zou hij zorgvuldig de
aschresten verspreiden, opdat de Indiaan,
als hij zijn spoor zou volgen, niet zou kunnen
zien, dat de paardedief hier gekampeerd had.
jDe mustang was vastgemaakt aan een
boom. Het was duidelijk te zien, dat het
dier zich niet op zijn gemak voelde. Het
stampte met zijn hoeven op den grond, trok
aan het touw en telkens keek het naar den
cow-boy. Langzaam stond Joe op, en sloop
weg. Hij wilde een kleinen heuvel beklim
men, om van daaruit de streek te verkennen.
Zoodra de cow-boy uit het gezicht verdwe
nen was, kwam Wisjacka uit zijn schuilplaats
te voorschijn. De hond was nog buiten adem;
want het was hard hollen geweest, om den
mustang, vele mijlen lang. te blijven volgen.
„Als ik het paard wil bevrijden en naar
zijn meester terugbrengen moet ik het doen,
iterwijl die cow-boy weg is'„ dacht Wisjacka.
Het was gemakkelijker gezegd, dan ge
daan. Snelvoet had toegestaan, dat een
vreemde op hem weg was gereden; maar hij
stond niet toe, dat een vreemde hond hem
naderde. Zoodra Wisjacka dichter bij pro
beerde te komen, begon de mustang achter
uit te trappen; en het scheelde maar heel
hoogst verbaasd en salueerden toen eer
biedig.
Toch is Buffalo Bill verscheidene malen
ternauwernood aan den dood ontsnapt. Het
gebeurde namelijk dat reusachtige kudden
buffels van het Zuiden' naar het Noorden
trokken. Zij waren zoo talrijk en hun rijen
zoo dicht, dat uitwijken onmogelijk was- Bo
vendien bewogen zij zich met razende snel
heid, gelijk een prairiebrand voort. Hier hielp
slechts de vlucht. Maar ook het snelste
paard kon op den duur dit, aan het waanzin
nige grenzende, rijden niet volhouden;
slechts een paard als Brigham was in staat
zijn meester te redden en hem te behoe
den voor het vreeselïjke lot: omvergeloopen
:n door tienduizenden hoeven verpletterd te
orden, fi
Toen Buffalo Bill-eens met zijn makker
Sawbones gezellig aan het kampvuur gezeten
was, ontdekten zij plotseling een reusachtige
kudde buffels aan den horizon. In het zadel
springen en wegsnellen was het werk van een
oogenblik. Maar de rennende dieren kwamen
steeds meer dichterbij; het gevaar omver-
gerend te worden werd steeds dreigender en
dreigender, 't Paard van Sawbones kon ten
slotte Brigham niet meer bijhouden en juist
toen zij bij een heuveltje aangekomen wa
ren, stortte het uitgeputte dier dood onder
zijn berijder neer. Vlug sprong Buffalo Bill
pok uit het zadel en beiden wierpen zich ach
ter het gevallen paard op den grond om een
vertwijfeld snelvuur op de aanstormende
bisons te openen. Wat Buffalo Bill en zijn
makker zoo vurig hoopten, gebeurde: over de
neerstortende buffels vielen de volgende, zoo
dat er weldra een muur van gestruikelde bi
sons ontstond. Dit noodzaakte de kudde zich
naar links en rechts te verdeelen, om niet
tegengehouden te worden. Zoo werden de
beide jagers van een verschrikkelijken dood
gered.
weinig, of Wisjacka had een leelijken schop
te pakken.
„Maar begrijp je dan niet, dat ik probeer
je te helpen?" jankte Wisjacka zachtjes. „Als
ik je niet bevrijd, zul je nooit je meester
meer terug zien. Dan zul je nooit meer den
ratel hoor en die je bij hem roept!"
Het hielp allemaal niets. De mustang trok
aan het touw en bleef schoppen. Als het
paard dichter bij den boom was gaan staan,
zou het touw op den grond gehangen hebben
en Wisjacka zou het met zijn tanden door
hebben kunnen bijten. Zooals het nu was.
'kon Wisjacka er niet bij. Zoowel de hond
als het paard hadden fijne instincten, en
plotseling schenen zij te voelen, dat er nieuw
gevaar dreigde.
Beide dieren stonden plotseling stil, sno
ven onrustig en keken de nauwe kloof in,
die verder noordwaarts tusschen de rotsen
doorliep. Aan den anderen kant waren de
uitgestrekte prairiën, waar duizenden stuks
vee graasden. Van deze richting was het, dat
een zwak geluid, een zwak gerommel, als
een verre donderbui, te hooren was.
Aan het einde van de kloof verscheen een
donkere massa, en het gerommel werd lui
der: het was het snuiven van honderden
dieren en het stampen van honderden
hoeven.
Een kudde stieren! Eén van die groote
kudden was losgebroken en rende nu. als
waanzinnig door de kloofdichter en
dichter bij het vastgemaakte paard.
- De mustang zag het gevaar en begon nu
uit alle macht aan het touw te trekken,
terwijl hij luid hinnikte van angst. Hij was
een gevangene op den weg van de kudde.
Als het pa^rd niet losgemaakt werd, zou
den de stieren het in hun wilde vaart onder
de hoeven loopen en vertrappen. En het
koord, waarmee de mustang was vast-ge-
APRIL
door W. B.—Z.
Wat ben je toch een wonderlijk sinjeurtje,
Jij maand April,
't Is maar waar, wat andren van je zeggen:'
April doet. wat hij wil.
Je geeft ons zon en regen soms door elkaar,
Straks loeit de wind.
En dan opeens klettert de hagel neer.
Wie zulk weer prettig vindt!
Wat heb je toch een wonderlijk humeurtje,
Jij maand April,
Je denkt nooit of je andren zult hindren.
Je volgt je eigen wil.
Nog enkle dagen en je wordt vervangen
Jij maand April.
Mocht Meimaand zonneschijn ons geven,
Dan doet ze ieders wil.
MOEDERDAG
Nog eventjes wil ik er jullie aan herinne
ren, dat ik 1 Mei de opstelletjes moet heb
ben. Inzendingen, die later komen, moeten
terzijde worden gelegd. De opstellen behoe
ven niet langer te zijn dan één zijde van een
schriftvelletje, de jongeren behoeven maar
een half velletje vol te schrijven. In Onze
Jeugd van 5 Mei vermeld ik den uitslag. Den
12den Mei worden de 15 taarten uitgedeeld,
zoodat de winnaars en winnaressen op Moe
derdag er moeder mee kunnen verrassen.
Zorgen jullie vooral op tijd te zijn en verge
ten jullie je naam en leeftijd niet.
UIT DE NATUUR.
ROOFVISSCIIEN
Stekelbaars, Baars, Snoek, Snoekbaars.
Nu komt de tijd weer aan dat je aan dc
waterkanten jongens met netjes gewapend
ziet zitten. Ze trachten stekelbaarsjes te van
gen en het is niet alleen aardig, maar ook
zeer leerzaam eenige van deze stekeltjes gade
te slaan. Doe ze echter niet in een aqua
rium waarin nog andere visschen zijn. want
dan raken ze spoedig aan het vechten en
het eind van het liedje is dat de stekelbaars
jes de andere visschen zoo beschadigen, dat
ze hierdoor sterven. Mocht je er kikkereieren
bij willen doen. dan beschouwen ze dit als
een lekker hapje en weldra is alles verslon
den. We kennen de drie- en negenstekelige
baarsjes.
Willen we succes hebben dan is het 't beste
een mannetje en eenige wijfjes van één soort
bij elkaar te zetten. De mannetjes zijn tc
herkennen aan.de fraaie kleuren onder den
kop en buikzijde vuurrood en van boven
groenachtig. Door de jeugd worden deze dan
ook roodkaakjes genoemd. De vrouwtjeos zijn
bleeker en ronder doordat ze nog haar eitjes
moeten leggen. Zij worden aangeduid met
den naam kuitschieters. Als we voldoende
planten en vezels in ons aquarium hebben,
gaat het mannetje spoedig een nestje ma
ken. Eerst hapt hij voortdurend in het zand
en spuwt het verderop weer uit. In het ont
stane kuiltje maakt hij'van Vezels en sten
geltjes een tonvormig nestje met twee ope
ningen. Als hij klaar is rent hij net zoo lang
achter de vrouwtjes aan tot zé in hun vlucht
door het nestje schieten. De uitgang is ech
ter wat nauw en het angstige vrouwtje laat
in het nestje de eitjes achter Ook de andere
vrouwtjes worden op dezelfde manier door
manlief behandeld tot genoeg eitjes zijn ver
zameld. De vrouwtjes trekken er zich verder
niets van aan en het mannetje houdt trouw
de wacht over de kostbare schat tot de jonge
vischjcs uitkomen. Angstvallig waakt hij er
voor dat geen uit het nestje ontvlucht en
na eenige dagen trekt papa er met zijn
kroost op uit. Spoedig kunnen de jonge
vischjes voor zich zelf zorgen en dan is de
taak van de vader afgeloopen waarna hij zijn
kleuren weer verliest en zijn kinderen ver
geet.
De baars is gemakkelijk te herkennen aan
het mooi gestreepte lichaam. De rugvin is
voorzien van stekels. Het is ook een groote
roover, die van kleine waterdieren, vischjes
enz. leeft-Wormen zijn ook een geliefd voed
van hem. Hun rooverszucht is zoo groot dat
ze heel vaak de worm met den haak van den
visschcr inslikken. Dc baars zwemt graag
tusschen het riet en langs den walkant.
De snoek is wel een van de ergste roovers.
Zijn tanden en het korte darmkanaal ken
merken hem als een zuiveren vlecscheter.
ITij eet alleen levend aas, urenlang kan hij
stilstaan in het water, loerend op zijn prooi:
waagt zich een visphje in zijn nabijheid dan
schiet hij plotseling vliegensvlug toe en
grijpt zijn slachtoffer met zijn scherpe tan
den beet.
De snoekvïsscher heeft zijn haak dan ook
eerst aan een koperdraad bevestigd, daarna
komt pas het snoer, dan kan de snoek met
zijn scherpe tanden dit niet meteen doorbij
ten. Hier in de emstreken kan je op een zon-
nigen dag 'n snoek gemakkelijk waarnemen
als je een wandeling maakt langs de Zanderij
vaart of het Marcellis vaartpad. Tusschen de
rietstengels en waterlelies loert hij daar op
'zijn prooi.
Een snoekbaars is 'n kruising van deze beide
visschen.