OHANNES BRAIH
BRIEVEN VAN EEN CONTROLEUR B.B.
4Tio. FjU'yU
•W~/-
Hoe het eens was. HET HAARLEMSCHE STADSBEELD. Hoe het geworden is.
De Nassaitlaan, vroeger Kraaienhorstergracht
Feesten en tochten.
Ik ben dezen keer wat laat met de kroniek.'
Dat komt ten eerste door dat het hier nog
steeds zoo ellendig warm is dat de lust bofcj
schrijven wel eens ontbreekt en ten tweede;
doordat het, door den nieuwen Celebestijd,
dien we nu hebben, tot zoowat 7 uur licht is.'
zoodat ik 's avonds, na het paardrijden met
het oog op de warmte, zoo lang mogelijk bui-;
ten blijf zitten cn de avond dan om is voor je
het weet. Na een drukke inspectie met den A.
R. die altijd veel tijd in beslag neemt, ging
ik weer eens op stap met mijn assistent, een
nog jongen controleur, naar de onderneming
op de Tambora, waar die twee Zweden zitten.
We gingen om 8 uur met de kleine motorboot
(die we op het eind van de maand wegens de
bezuiniging kwijt raken) de zee in. Het was
mooi weer, alleen om een uur of elf, toen »we
heelcmaal buiten waren, kregen we flinke
golven, zoodat het kleine, ding danste, als je
wclste, met af cn toe. een golfje binnen, met
het gevolg dat mijn assistent de vischjes ging
voeren. Om half een hadden we weer vasten
grond onder de voeten en begonnen we de
wandeli'ng van 13 K.M.. naar de 700 Meter
hoog gelegen onderneming. Ik zette er als ge
woonlijk mijn bekenden stevigen Borneopas
in, zoodat mijn vriend alle moeite had om mee
te komen en veel respect had voor zijn ouden.
Immers al haast 33-jarigen baas.
We werden boven door de twee Zweden, die
ook niet veel menschen zien, enthousiast ont
vangen en tot don volgenden middag zeer gast
vrij, ik zou haast zeggen, overdadig goed be
handeld. Het is een sympathiek stelletje men
schen: Bjorlcland, de baas, kerel van een jaar
ol' 40. vroolijk cn flmk, zijn assistent Andree.
nog een neef van dien verongelukten ballon-
Poolvaarder, wat jonger. Het is kranig, zooals
zij zich daar in die verre' bosschen weten te
weren met alles soesah en tegenslag die ze
natuurlijk hebben. In Mei of Juni komt de
vrouw van Bjorkland, die nu met hun doch
tertje nog in Zweden is, ook daar naar toe.
dit is van haar heel moedig, 's Avonds hebben
wc, zitten praten.
's Morgens de kebon afgetippeld en na het
eten om drie uur de wandeling naar beneden
weer aanvaard en daar ln het huis van het
kamponghoofd overnacht. Den volgenden
morgen weer met de motorboot, nu met heel
mooi weer, naar Soembawa, waar we om een
uur of één waren.
Dien avond was er fuif in de kazerne ter
gelegenheid van Inlandsch nieuwjaar. In een
stortbui togen wc er heen, er was, zooals
steeds, een royale tangslontvangst en het was
wel heel jammer, dat de regen de fuif, die ze
buiten met alle mogelijke versieringen hadden
georganiseerd, nu letterlijk in het water viel.
Enfin, we schikten ons zoo goed mogelijk
binnen en toen het om een uur of tien droog
werd, gingen we nog buiten zitten en genoten
van een Maleische tooneclvoorstelling, door
den hier zoo bekenden sergeant M. in elkaar
gezet. Het was een Inlandsch stuk, waarin een
Controleur en een Planter optraden; het
werd op de bekende origineel-primitieve ma
nier gespeeld en we amuseerden ons best. De
volgende dag was een vrije dag, ook alweer
wegens Inlandsch Nieuwjaar en i'k passeerde
dien, vanwege de helsche hitte, in meer dan
ongepaste luiheid en het afdoen van een
heel klein beetje dienstpost. En dan ook mijn
vaste rit te paard van 5 tot half zeven. Den
volgenden avond was er fuif bij den Sultan,
ook al weer ter eere van Nieuwjaar. We zagen
er allen als een berg tegen op omdat die
avonden nooit zoo gezellig zijn. Maar ziet deze
was een gunstige uitzondering. De kapitein
had op mijn voorstel de „soldaten-muzlek"
gestuurd, die vroolijk en opgewekt speelde en
mede door en goeden- geest, die nog steeds
onder blank Soembawa heerscht, was de
stemming pulk. We gezelsten en aten en
dansten, dat het een lust was tot twee uur
in den vroegen morgen cn gingen toen zeer
voldaan, in alle opzichten, naar huis.
Den volgenden dag was er vendutie bij tien
sergeant B. die binnenkort vrouw en kinde
ren naar Holland moet zenden. Het was een
keurige inboedel, maar het bracht, ook al
weer door de malaise, bar weinig op. De
arme stakkerd stond haast te huilen toen
hij het bedrag van de opbrengst, die maar
net 600 pop was (terwijl hij op 1500 gerekend
had), hoorde.
Den dag daarna met alle „Europcaanders
naar karbouwen-races, die hier in de buurt
waren. Het was een leuke bende. Het is ook
een gekke sport. Het race-terrein is een slik
natte sawah met losse blubber van wel een
halven meter diep. De baan is zoowat 200
meter lang en aan het eind staat een paal
De kunst is nu, met een stel van twee kar
bouwen, die een soort bamboeslee trekken,
waarop de menner staat, In volle vaart dien
paal onderste boven te rijden, wat niet zoo
makkelijk is, daar een karbouw een stom
beest is en je ze niet met leidsels, alleen door
het slaan met de zweep kunt „mennen".
Het is wel een aardig gezicht; er waren
zeker wel een 150 koppels karbouwen, die
om de beurt werden los gelaten. Die stoven
dan in volle vaart door die blubber, links en
rechts hooge modderfonteinen uitwerpend
en daar bovenuit steekt, in de houding van
een trotschen Romeinschen wagenmenner,
de bestuurder. Vooral als het hun gelukt is
den paal onderste boven te rijden, zijn ze
gek van opgewondenheid, maken de gekste
sprongen en gaan languit in de vieze.mod;der
liggen. We bleven tot één uur of één kijken
en hadden toch weer iets nieuws beleefd.
Den volgenden morgen eerst naar kantoor
en 's middags met een heel stel een tournee
van zes dagen begonnen. De volgende men
schen waren van de partijkapitein D, die
een halve brigade militairen bij zich had; H.
de agent van de K.P.M. die voor zijn plezier
meeging, Datoek Ranga, mijn speciale vriend
en Daeng Merowa, de broer van den Sultan.
We hadden de oppassers en paarden voor
uitgestuurd en volgden zelf de eerste 29
K.M. met de auto. We werden onderweg nog
leelijk opgehouden door een bandjirende kali
zoo een, waar nog geen brug is en waar je
door het water rijdt, wat natuurlijk bij
bandjir niet mogelijk is. Om 5 uur \yarcn we
bij de paarden, die we beklommen voor een
rit van 18 K.M., naar werkbaas Gelonek die
daar in de buurt van Lenaggoear, bij de
nieuwe wegaanleg, met een zestig gestraften
bivakkeert. Daar geïnspecteerd, een lekker,
biertje gedronken en de bekende goede rijst
tafel met saté verorberd, wat gebridged en
ten veldbedde. Den dag hierna een flinke rit
van 35 K.M., het eerste stuk in laag terrein,
waarbij we liefst 33 keer de kali moesten
overtrekken, wat nu in den regentijd lang
geen pretje is. 's Middags kwamen we in 'het
mooie berg ter rein, zoo 800 M. hoog en daar
is'het fijn. In Roppa ons bivak betrokken,
in ijskoud water lekker gemandied en den
volgenden dag maar weer verder tot Lan-
tong; een mooie maar zware rit van 30 K.M.
Onderweg hebben we altijd reuzeplezier,
vooral met de plagerijtjes van Datoek Ranga,
een eenig type, de eenige Inlander dien ik
ken. die een volledig gevoel voor humor
heeft. Na Lantong reden we naar Lape, had
den geweldigen regen, zoodat we doornat
aankwamen, H, en de twee Datoeks, ook
Djamal mijn tournee-oppasser, die een
malaria-aanval had en door dien regen
heelemaal beroerd geworden was, gingen van
hier met de auto naar Soembawa terug. De
kapitein, de halve brigade en mijn persoon,
nog in twee dagen langs een omweg via
Laboean Idjoek, naar de kust. Dien eersten
dag hadden we weer een massa regen; we
waren blij toen we om een uur of drie de
kampong bereikten, onzen intrek namen in
een kamponghuis, dat. steeds onmiddellijk
voor je ontruimd wordt en uit de natte
kleeren, in een droge pyjama konden kruipen;
lekker gegeten, genoten van een speciaal
meegenomen fleschje bier en dan voel je
je weer kiplekker. Alleen jammer dat we
niet konden mandien, maar er was alleen
maar zee en die zit tamelijk vol met kro
kodillen,
Den volgenden morgen de laatste etappe.
Na nog met veel moeite een bandjirende
kali te zijn overgetrokken, de paarden zwem
mende en wij in een klein prauwtje om de
beurt over, waren we om 1 uur thuis op
Soembawa. Ik had voor het eerst mijn eigen
paard Djawang eens meegenomen en het
dier hield zich prachtig. Hij is wel een beetje
magerder geworden, na den zwaren rit van
150 K.M. met zijn 80 kilo zwaren toean op
den rug, maar verder geen gebrek. Hij heeft
nu een paar dagen welverdiende rust en
extra voer gehad en is, dat bleek me gisteren
bij een ritje, weer zoo fit als altijd. Bij thuis
komst me eerst wel een uur in de mandie-
kamer opgehouden (we hadden in drie dagen
niet kunnen baden; scheren doen we nooit
op tournee) zoodat er heel wat viel af te
krabben en af te weeken. Maar na een lekker
dutje ben je dan ook weer frisscher dan ooit
te voren en ik kan "weer tegen' de kantoor-
dagen met als afwisseling de nooit genoeg
I te prijzen ritjes te paard!
DE NASSAULAAN.
De Nassaulaan is in den loop der jaren wel
heel sterk veranderd. Vroeger werd daar de
Kraaienhorstergracht gevonden, een schilder
achtig stadsgracht] e. Nu Is de Nassaulaan
een breede verkeersweg, maar het mooie in
térieur van het oude is verdwenen.
IIHIIIIIIIIIIlllllllüllllllllllllll!
LANGS DE STRAAT.
Hond en tulp.
Voor den ingang van het station stopte de
taxi, waaruit een dame kwam. die een
hondje in haar armen had. Zij betaalde den
chauffeur en wilde met hupschen tred het
station binnenwandelen, toen haar blikken
vielen op de in flesschen en bussen tentoon
gestelde bloemen, die de holle, doodsche over
kapping voor ons station verlevendigen. Zij
raadpleegde even haar polshorloge, begaf
zich snel naar een bloemenstand en koos zich
een bos roode tulpen uit. welke haar in pa
pier gewikkeld werden ter hand gesteld.
Zij zette het hondje op straat aan een
lange lijn en wilde zich in de richting van
den stationshall spoeden. Twee stappen
slechts deed zij. Want het moge juist zijn
dat een hond met zijn voetzolen in aanra
king behoort te zijn met de straat, het is
evenzeer een feit, dat verkeersregels geleerd
moeten worden door praktijk of dressuur.
En wanneer dan ook een hondje, dat zijn
leven doorbrengt op een zacht kussen bij den
haard, plotseling midden op straat wordt
losgelaten, zij het ook aan een lijn, dan kan
men zich alleen maar verwonderen over de
kortzichtigheid van de eigenares, waarbij men
schouderophalend mompelt: „Nou, dan moet
ze 't zelf ook maar weten!"
Als gezegd, twee stappen had ze gedaan.
Toen moest ze halthouden, want het hondje,
dat een figuurlijken vinger gekregen had,
wilde nu alles hebben en verkoos niet mee te
loopen. Het was in de contramine. Vermoe
delijk zal hierop van invloed geweest zijn de
recente aanwezigheid van een soortgenoot,
welke aanwezigheid het hondje om zoo te
zeggen rook en die zelfs het verwendste
hondje weer bewust maakt van zijn hond
zijn. Wat daarvan zij, het hondje bleef eeni-
gen tijd snuffelen en niet dan met de groot
ste moeite slaagde de dame erin haar poetie-
metoetie zich te doen opstellen met den neus
van den grond in de richting van den sta
tionsingang. En zoowaar zette het beest zich
in beweging ook, maar met een vaart, die de
dame noodzaakte op een sukkeldrafje te vol
gen. Hetgeen noch voor de dame, noch voor
het hondje de voor beider postuur geëigende
wijze van voortgaan was, zoodat na luttele
meters de dame weer stilstond en haar
dikkemedijntje onder haar linkerarm klem
de, waar het onmiddellijk den strijd aanbond
met een handtaschje en een tompouce. Der
dame rechterhand (waarin de tulpen) kwam
ter hulpe en deze wist weliswaar genoemde
voorwerpen te redden, doch dit ging ten kos
te van een paar geknakte bloemen.
De dame wond zich op, wat zich uitte in
een ietwat ruw neerzetten van den hond op
de steenen cn een eenigszins heftig trekken
aan de lijn. De hond beantwoordde dit met
een sprong midden op straat.
„Kom hier, Loekie, kom bij de vrouw!" be
val de dame. Maar Loekie kwam evenmin als
een kellner, die niet bedient in de wijk, waar
in je bent gaan zitten. Toen snorde een
auto langs en Loekie werd met een forschen
ruk en een angstgilletje van de dame op het
trottoir gesleurd. Hierbij vielen de tulpen op
den grond en scheurde het daarom gewik
kelde papier. De dame raapte ze op.
„En' nou blijf je hier!" snauwde zij. In
derdaad blééf Loekie daar en de dame ook,
terzelfder plaatse. Want
Herinnert gij IJ nog het kinderspel: en de
boom wordt hoe langer hoe dikker? En weet
ge nog, hoe gij vroeger in een speeltuin het
uiteinde van een touw greep, dat afhing van
een hoogen paal, en hoe gij U aan dat touw
liet rondslingeren? Soms bleef het vastzit
ten en dan wikkelde het zich van boven naar
beneden om den paal, totdat gij met uw
neus bijna den paal raakte.
Welnu, Loekie liep om de dame heen, en
hoewel deze den eersten aanval kon afslaan
door eenmaal rond te draaien, was ze even
later omwonden als de boom en de paal. De
overblijfselen van het fraaie bouquet had ze
voorloopig nog gered, en gelijk het Vrijheids
beeld voor New-York met de toorts, stond
zij met de tulpen hoog opgeheven in haar
geheven hand. Nóg waren ze gered, die teere
bloemen. Nóg wist de dame zich uit haar in-
gewikkelden toestand te bevrijden met be
houd van althans nog enkele van Flora's
kinderen. Vastbesloten om deze tenminste
nog intact over te brengen, stapte ze met re-
soluten pas op de halldeur toe, het hondje
achter zich aan sleepend. Bijna was ze daar
gearriveerd, toen Loekie een hoogtesprong-
met-aanloop a la Lien Gisolf maakte, in één
hap de bloemen losrukte en ermee ging spe
len, wat in hondentaal wil zeggen: stukma
ken. Als de dame wel eens wat van Derby
of Bandy gehoord heeft, heeft ze ongetwij
feld de èx-bloemen toegezongen: Overschotje
zielig restje van weleer
De dame zuchtte, nam Loekie in haar ar
men en verdween door de deur.
Op de straat lagen, vertrapt en gebroken,
wat eens trotsche tulpen waren.
A. J. C. VI.
'ft (Uu
fuSJL, M «JU-
Vu JZ
Deel van een brief van Brahms.
Bij de herdenking van zijn geboortedag
Zooals ivlj die plek nu kennen.
In 1853 Brahms was dus toen twintig
beleefde Hamburg een groote sensatie. De
„zigeuner" n.l. de Hongaarsehe violist Re-
menyi, geannonceerd als politiek vluchteling,
gaf onder daverenden bijval een concert.
Begeleider: Johannes Brahms.
Remenyi was over zijii begeleider zoo
enthousiast, dat hij hem uitnoodigde een
tournee door Duitschland te maken. Brahms
ging op dit voorstel in en het tweetal trad
onder andere op te GÖttingen.
Daar had een voorval plaats, dat voor
Brahms' geheele verdere leven van ongewone
beteekenis was. De piano, waarop de Kt cut-
zersonate van Beethoven begeleid zou worden
bleek een halve toon te laag gestemd te zijn
Brahms transponeerde toen een stuk uit z'n
hoofd en speelde het in B-moll, in plaats van
A. Toevallig was de groote violist Joachim
tegenwoordig en deze geraakte zoo in geest
drift, dat hij op slag Brahms vriend werd
Hij introduceerde den jongeman bij Liszt te
Weimar en Schumann in Dusseldorf.
En zoo ontving dan op 30 September 1853
Robert Schumann, de groote musicus wiens
leven zoo tragisch eindigde, bezoek van „een
zekeren heer Brahms uit Hamburg".
Brahms had in dien tijd nog weinig ge
componeerd. Hij maakte den ouderen toon
dichter bekend met een strijkkwartet, een
pianosonate, een scherzo in E-moll en een
aantal liederen, getiteld „Liebestreu", alle
producten van zijn muzikalen geest. Deze
uitingen waren voor den met fijne intuïtie
gezegend en Schumann voldoende om hem te
brengen tot het schrijven van zijn vermaard
artikel „Nieuwe Banen" in het October-num-
mer van het „Nieuwe tijdschrift voor muziek"
Genoemd artikel was hoofdzakelijk gewijd
aan Brahms en de jeugdige kunstenaar werd
er in ge teekend als een genie der toekomst.
Twee maanden later speelde Hans von
Biilow een pianostuk van Brahms en nog in
hetzelfde jaar gaf Bralims zijn eerste concert
(te Leipzig) waarna de firma Breitkopf en
Hartel en de firma Senff besloten zijn werk
uit te geven.
Men ziet, dat het jaar 1853 Brahms feite
lijk „gemaakt" heeft.
In 1854 werd hij benoemd tot koordirigent
en muziekleeraar der prinsessen aan het hof
te Detmold. Deze aanstelling had hij o.a. te
danken aan de "moeiïngen van Schuin--r»'5
vrouw Clara; deze had ingezien, dat het
vagebondeeren niet gunstig op Brahms
scheppend vermogen inwerkte. Nu hij even
wel geregelden arbeid had, kon hij de helt'
van zijn tijd aan het componeeren wijden
Hij kreeg dikwijls relsverlof en bracht zijn
vrije uren voor een deel bij zijn ouders in
Hamburg en bij de familie Schumann door.
Robert had zich in een vlaag van zinsver
bijstering in 1854 willen verdrinken, Wel werd
hij gered, maar zijn verstand was voor goed
gekrenkt en in 1856 overleed hij vrijwel
krankzinnig.
Sindsdien werd de band tusschen Clara
Schumann en den jongen Brahms nog hech-
iterook Schumann's kinderen 1 veel
van den hartelijken, ongeaffecteerdén „o^ni
Hans".
Lang hield Brahms de levenswijze van het
hof niet vol. Hij gaf de positie een paar jaar
later op en reisde naar Hamburg en Züvich,
in welke laatste stad hij vriendschap sloot
met Theodor Kirchner.
In tusschen liep het hem lang niet in alles
mee. Hij had als kunstenaar veel tegenstan
ders, o.a. deaanhangers van Wagner. Zijn
pianoconcert in D-mineur op. 15 v.iel in
Leipzig en in Hamburg, hetgeen tengevolge
had, dat niet hij maar Stockhausen werd
benoemd tot leider van de Hamburgsche
Philharmonic. Dat was voor Brahms een
groote teleurstelling. Hij vertrok naar Wee-
n en.
Portret van den jongen Brahms.
enHier vond hij een tweede geestelijk Vader
land. Hij begon met drie concerten die een
onbestreden succes werden. In 1863 werd hij
directeur van de Sing-akademie Daar hij
echter in weerwil van zijn gevoel voor regel
maat een onweerstaanbare neiging tot zwer
ven had, deed hij na zich een tijd lang uit
stekend van zijn taak te hebben gekweten,
ook van dit directeurschap afstand.
Hij ondernam concertreizen met Joachim
en Stockhausen en keerde pas in 1867 naar
Weenen terug. Tusschen 1874 en '78 leefde
hij in Heidelberg. Sinds '71 leidde hij de con
certen der „Maatschappij van muziekvric-v*
den". Na '74 had hij geen verplichte bezig
heden meer. Hij verliet Weenen zelden; zijn
reizen naar Heidelberg, Italië en Zwitserland
zijn uitzonderingen. Hij sloeg een aanbod af
om naar Engeland te komen en daar professor
te worden aan de universiteit te Cambridge.
In 1881 benoemde de hoogeschool te Breslau
hem tot eeere-doctor.
Sedert 1892 leed Brahms aan een ernstige
lever- en galziekte. Zijn laatste werk bestond
in het maken van vier „ernstige gezangen"
op bijbelteksten. Tot aan zijn dood luisterde
hij naai- muziek, bezocht zijn vrienden en
probeerde in de buitenlucht te zijn. Op 3
April 1897 stierf hij.
Le.
OOK AL FOTOGRAFISCHE PLATEN OP IJS!
Wil men dat de ongebruikte fotografische
plaat haar gelijkmatige gevoeligheid en vol
komen reinheid zoo lang mogelijk behoudt,
dan kan men haar het best bewaren op een
koele of nog liever koude plaats. Vooral
platen, waarop planten of kleine dieren moe
ten worden vastgelegd, waar het dus op de
kleinste details aankomt, moeten steeds in
een koele en gelijkmatige temperatuur lig
gen, daar iedere temperatuurwisseling een
ongunstigen invloed heeft.
In de Anierikaansche fotografische labora
toria worden de platen, die bestemd zijn bijv.
voor het maken van hemelopnamen, tegen
woordig zelfs op ijs bewaard.
n het jaar 1833 werd te>
Hamburg geboren: Johan
nes, zoon van Johann Ja
cob Bramhs, een contra
bassist Dit feit had plaats
op den 7den Mei.
De berichten van den
componist zelf over zijn
prilste jeugd, betreffen het
ouderlijke huis, toen die
bestond uit een kleine don
kere kamer op het Schlü-
tershof 24, waar de vader
woonde met z'n drie kin
deren en z'n tweede vrouw
Elise, Johannes en Fritz moesten al vroeg
werken voor de kost.
„De beste gedachten vielen me in", vertelt
Johannes, „wanneer ik voor dag en dauw m'n
schoenen poetste. Ik componeerde in 't ge-
h:':n; overdag arrangeerde ik marschen voor
ketelmuziek; 's avonds speelde ik ln kroegen
piano.
Op een avond werd er aan de huisdeur
geklopt. Het was. een 'bediende met de bood
schap „Johann moet spelen". „Waar?" „Bij
Schroder op de Burstah". „En voor hoeveel?"
„Voor twee daalders en vrij wijn".
En zoo moest „Johann" uit zijn*- bed om
voor twee daalders en een paar glazen drui
vennat het klavier te bewerken.
Brahms' eerste lèeraar was de bekende
theoreticus Marxsen uit Altona. Hij ontdekte
direct „het groote en eigenaardige talent"
van den jongen en nam zich voor „om voor
de kunst een priester te winnen, die op een
nieuwe manier, het hooge, ware en onver
gankelijke zou prediken....".