De Heerem in Den Haas Een halve eeuw Parlementaire Historie. VERKADE'S ZATERDAG 8 JULI 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 26 Men ergere er zich niet over, dat de rozenstruik doornen heeft, doch venheuge er zich over, dat de doornenstruik rozen draagt. (Arabische wijsheid). 1883—1933. Vijftig jaren van noesten arbeid. Wanneer we terugzien op een halve eeuw Haarlem's Dagblad, dan vinden we daarin oogenblikkelijk het bewijs, dat ar beid jong en frisch houdt, krachtig, doelbe wust. Een halve eeuw heeft thans Haarlem's Dag blad opengestaan voor elk verschijnsel van het leven. Het heeft daarop frisch en jong gereageerd. Het heeft dus ook opengestaan voor het staatkundig leven: open is de hou ding van ons blad altijd geweest nimmer af wijzend of onverschillig. Het stond gebouwd op de goede eigenschappen van ons volk. op een sterk verantwoordelijkheidsbesef aller eerst. Verantwoordelijkheidsbesef voor de publieke zaak het wordt het meest getoond door de besten van ons volk, die wijl de eigen persoonlijkheid erkennende als van zooveel stuwende en schragende waarde ook de per soonlijkheid van andfren ontzien en waar- deeren. Tot die besten des volks behoorde de diep-betreurde stichter van Haarlem's Dag blad. Dr H. J. M. Schaepman. Verantwoordelijkheidsbesef jegens de pu blieke zaak heeft Haarlem's Dagblad steeds doen openstaan ook voor het staatkundig leven, zooals dat hier te lande vanuit de mid deleeuwen democratisch is opgebloeid en zich nog steeds handhaaft. Politieke strijdlust. Vijftig jaren politiek r— in 1883 was het geestesleven minder sterk bewogen dan thans: 1933. Maar de politiek schijnt toch wel altijd in staat geweest te zijn de „heeren in Den Haag" warm te doen loopen. We heb ben ons dezer dagen voor deze bijdrage nog eens verdiept in de parlementaire geschiede nis van vijf decenniën, maar, wanneer men dan de Kamerhandelingen dicht slaat of de „mémoires" van hen, die den politieken strijd van nabij hebben medegemaakt of daarin levendig aandeel namen, welnu, dan behoudt men den indruk, niet dat het ooit een „saaie boel" op het Binnenhof was Voor zoover de lezer dan met die gedachte zijn lectuur be gonnen was Wellicht, dat voor 50 jaar in het Parlement naar den vorm ietwat meer ge- kuischte redevoeringen werden geihouden, dan thans, nu afgevaardigden als de heer De Visser hun philipica's tegen de regeering in, laten we zeggen, niet onduidelijke taal doen hooren. Of echter in vijftig jaren het peil van het parlement veel gezakt is? Het is zoo moeilijk daarop een antwoord te geven, wanneer men uit eigen herinnering geen vergelijkingen treffen kan. Natuurlijk komen thans vele volksvertegenwoordigers uit andere kringen dan vroeger, maar dat moge wellicht iets zeggen voor den uiterlijken vorm wat op zich zelf een ding van beteekenis is voor den inhoud der redevoeringen zegt het niet veel. Kenners van de parlementaire geschie denis zien het huidige parlement, behoudens sommige bepaald destructieve elementen, niet al te slecht afsteken bij vroeger. „Wat de toon" der debatten betreft deze was vroeger ook niet altijd even aangenaam In de „mémoires" van wijlen Treub kan men lezen het is het residu van een lang par lementair leven dat men als minister „vriendelijkheden" moet kunnen verdragen. „Als men zich die aantrekt, deugt men niet voor het ambt. Men wordt er als het ware op gehuurd". De goede toon was voor vijftig jaren ook wel eens zoek. Het was nog iets voor '83. De minister van Binnenl. Zaken. Mr. J. Heemskerk Azn. en die van Financiën Mr. J. v. d. Heins hadden een overeenkomst afgesloten met de Rhijn- spoorwegmaatschappij. Dr. Kuyper mengde zich in het debat en hij had veel critiek. Het antwoord kwam van minister v. d. Heins Dr. Kuyper werd op ontoelaatbare, persoon lijk kwetsende wijze bejegend. Franssen v. d. Putte, zeker geen vriend van Dr. Kuyper in politicis, verklaarde op grond van zijn langdurige parlementaire ervaring nog nim mer „een lid dezer Kamer te hebben hooren bejegenen door een minister des Konings, als zooeven de geachte afgevaardigde uit Gouda door den minister van Financiën". De heer de Roo van Alderwerelt, ook al geen geest verwant van Kuyper, dikte het nog wat aan en zei: „De woorden, die de minister van Fi nanciën gebezigd heeft, zijn woorden zooals ik in de tien jaren, dat ik de eer heb lid van de Kamer te zijn nog nooit door een minis ter tegenover een lid der Kamer hoorde be zigen". We hebben met bedoeling een blijkbaar allesbehalve hoogstaande bejegening van Kuyper in zijn jonge jaren als parlementa riër gekozen, om te doen zien. dat 't vijftig jaren geleden den politieken strijd al even min aan felheid ontbrak als die van den huidigen dag een bejegening met name van Kuyper, omdat aan den anderen kant ook Knvper niet „op zijn mondje gevallen was". Kuyper heeft menigmaal een te snel gesproken woord moeten terugnemen, ook Kuyper heeft menigeen gekwetst: Duys schrijft in zijn Gids-artikel „Bedenkelijke leuzen" over een strijdschrift tegen Ds. Bronsveld „dat mengsel van azijn en honig, dat over elke toegebrachte wonde wordt uit- gegoten, er ligt in dat alles iets, dat het Hol la ndsch hart in oproer brengt". Wanneer we zoo een beeld en een tegen beeld zien. wanneer we constateeren. hoe er 50 jaar geleden gesproken werd en thans komt men dan niet tot de conclusie, dat fel heid en het dikwijls bezigen van persoonlijke argumenten blijkbaar inhaerent is aan den politieken strijd? Is wellicht de verklarir.g: die Prof. Casimir in de Opbouw van Dec. '20 van Kuyper's hardhandigheid gaf van alge- meener strekking? Dat de striji daarom zoo fel werd, wijl Kuyper in zijn opponenten zag dragers van begrippen en denkbeelden, welke hij verfoeide. Moet men dan ook hier niet achter de uiterlijke verschijnselen weten te zien en constateeren, dat in het Parlement meer dan elders voor het publiek vragen van staatsrechtelijk beginsel worden uitgestreden, voor welken strijd alle de kamprechters zich geroepen voelen om een hun heilige overtui ging. En het is een verschijnsel uit alle eeuwen, dat in den strijd voor een overtui ging de stem der piëteit gewoonlijk slechts flauw wordt gehoord. Helaas! Kiesrecht, schoolstrijd, sociale actie. De laatste vijftig politieke jaren zijn zeer bewogen en heel belangrijk geweest. 1883 is zelfs een jaar van groote beteekenis gewor den voor ons politieke leven. Wanneer met breede trekken die vijftig jaren moeten wor den aangegeven dan kan gezegd worden, dat ze bepaald werden door den strijd om het kiesrecht, door den schoolstrijd en door de groeiende sociale actie. De schoolstrijd is wellicht nog het meest-typeerende, wijl deze de politieke tegenstellingen van vijftig jaar heeft in het leven geroepen, de „scheids lijn" getrokken, tegenstellingen, die ondanks het optreden van het kabinet-Colijn, blij kens de beschouwingen over de jongste re- geeringsverklaring nog altijd niet zijn uitge- wischt. Hoewel er dan na de pacificatie van 1917, door het beëindigen van dén school strijd toch wel iets van het bindend cement is weggevallen. Sommigen, zooals Treub, zien het „innerlijk bindweefsel" der rechtsche sa menwerking aangetast. Hoe dit nu ook moge wezen: de schoolstrijd en de daardoor ge worden tegenstellingen hebben het karakter van de laatste halve eeuw politiek bepaald. Wat er thans groeiende is? Wie is de ziener, die ons voorspelt wat er uit de warreling on zer dagen zal opkomen? Jhr. Mr. A. F. de Savomin Lohvian. De schoolstrijd en de coalitie zijn onver breekbaar verbonden. Welnu, juist dezer da gen heeft er in de bladen een (nog onopge lost) polemiekje gestaan over de vraag, wie, Schaepman of Kuyper, het eerst de gedachte geopperd heeft van een politiek samengaan van „Rome en Dordt". In 1883 het begin der coalitie, al spoedig door de linkerzijde als het „monsterverbond" aangeduid. In 1883 begon de R.-K. groep los te raken van de liberalen. En één jaar later slechts we zeiden im mers daareven, dat de politiek der vervlogen halve eeuw bepaald werd door kiesrechtstrijd, schoolstrijd en sociale strijd werd in theorie en practijk het recht der arbeiders verdedigd om zich in vakvereenigingen te or- ganiseeren; in theorie in een encycliek van Leo XIII, in practijk in een Fransche wet van Waldeck-Rousseau. In 1884 ook wordt in Engeland de groote enquête gehouden naar de huisvesting der arbeidersklasse, Duitsch- land krijgt een ziektewet: op ons land gin gen vele prikkels inwerken de parlemen taire debatten en de wetten van later toonen het duidelijk aan Het was de tijd, waarop het slagwoord van Dr Schaepman toepasse lijk was, dat deze sprak op het door minister Heemskerk-vader voorgezeten Veiligheids congres van 1890: „In zake de sociale kwestie zijn bekeeringen aan de orde van den dag". Vijftien kabinetten. 1883 in April was juist een nieuw mi nisterie opgetreden: een ministerie-Heems kerk. dat precies 5 jaar aan het bewind bleef, tot April 1888. wijl toen bij de verkiez.ingen de gecoaliseerde rechterzijde reeds een meer derheid behaalde en het kabinet-Mackay op trad. We hebben de Handelingen van '83 nog eens opgeslagen. Vele bekende namen tref fen we aan, die nu nóg een goeden klank hebben: van Karnebeek, v. d. Does de Wille- bois, de Meyier, Lohman, van Wassenaer Catwijck, de Beaufort. Roëll, van Houten, Reekers, v. d. Feltz. Bahlmann. de Vos van Steenwijk, Tak van Poortvliet, des Amorïe v. d. Hoeven, Goeman Borgesius, Borret, Gleich- man, Hoffmanns. Schepel, van Nispen, Don- ner, van Blom, Dijckmeester, Rutgers van Rozenburg, Schaepman, Ruys de Beeren- brouckmaar geen van dezen, waarbij namen van groote parlementariërs, is meer in leven. Het kabinet-Mackay viel in '91 het heeft toen tot 1901 geduurd, vóór er weer een rechtsch ministerie kon gevormd worden. Na het kabinet-Mackay kwam het minis terie-van Tienhoven, van Augustus 1891 tot Mei 1894. Het viel, wijl er geen meerderheid was voor Tak's kiesrechthervorming. Van '94 tot Juli 1897 leefde het kabinet-Roëll, dat aftrad na invoering van een nieuwe kies wet. Het ministerie-Pierson duurde tot Aug. 1901. toen bij de stembus de rechterzijde won. Die overwinning van 1901 wisselde in 1905 met een groote nederlaag af: het ministerie- Kuyper maakte plaats voor het ministerie- de Meester, waarvan Goeman Borgesius de formateur was. De verwerping der oorlogs- begrooting van Minister van Rappard deed het kabinet aftreden, en het ministerie- Heemskerk in 1908 aan het roer komen. De stembus van 1913 veroorzaakte den val van het ministerie-Heemskerk. Het in '13 opge treden kabinet-Cort v. d. Linden is het Ne- derlandsche (extra-parlementaire) oorlogS' kabinet geweest, en nadien trad in 1918 en in 1922 tweemaal een kabinet-Ruys op, het tweede gestoord door een niet normaal op geloste Vlootwet-crisis. Het kabinet-Colijn (1925) duurde, dank zij de Vaticaan-crisis, slechts kort. De toen ontstane, politiek, vrij wel onoplosbare crisis werd beëindigd door de onverwachte verschijning van het inter mezzo-kabinet-de Geer. Op 10 Augustus 1929 maakte het plaats voor het derde (maar nu extra-parlementaire) kabinet-Ruys, hetwelk anderhalve maand geleden voor het huidig kabinet-Colijn het politieke tournooiveld ruimde, en evenals dat, een wereldcrisis-ka binet mag genoemd worden. w/ Dr. A. Knijper. Kiesrecht en partijwisseling.. In de jaren van 18831933 heeft de partij- constellatie veel veranderingen ondergaan. Wanneer de kleine groepen, welke eerst in de laatste decenniën zijn in opkomst geko men, worden uitgezonderd, dan is er nog genoeg wisseling geweest. In de laatste twintig jaren der 19e eeuw is de liberale partij sterk afgetakeld in meerdere kleinere groepen viel zij uiteen, die later wel weer onder Dresselhuys zijn ver- eenigd, behalve dan de gedeeltelijk<> uit de oude liberale groep, gedeeltelijk uit „radica len" in 1901 gevormde vrijzinnig-democrati sche bond. De sociaal-democraten groeiden, maar zagen de communisten van zich af scheiden. De R.-K. volksvertegenwoordigers verbonden zich aan de anti-revolutionnaire groepeering, welke ecliter op haar beurt in 1894 zich in twee deelen splitste, a.-r. en vrij a.-r., principieel niet' zoover van elkaar staande (er is alleen sterk verschil in gees telijke sfeer) welke laatste groep door sa mengaan met c.-h. groepeeringen leidde tot de c.-h. unie in 1908. Het kwijnen van den invloed der liberalen vindt oorzaak in twee verschijnselen. Eerst de wassende vloed der gecoaliseerde rechtsche groepen, die zich door de liberale onderwijs politiek en de schoolwet-Kappeyne in het diepst van haar gemoed gekrenkt en veron gelijkt gevoelden. Daarna de innerlijke ver deeldheid, die aan het licht trad, toen het kiesrecht moest gewijzigd worden: conserva tieve en vooruitstrevende formaties teeken den zich af. Toch was het grootendeels onder liberalen invloed, dat minister Heemskerk Azn. zich gedrongen zag bij de grondwets herziening in 1886 mee te werken tot het be kende artikel 80, waarin alle banden tus- schen. kiesbevoegdheid en belastingen wer den geslaakt. Dadelijk werd in het 7de a-d- ditioneele artikel het kiesrecht reeds uitge breid door opneming van een voorloopig kiesreglement, dat zou blijven gelden tot de wetgever het kiesrecht in overeenstemming met het nieuwe artikel uit de Grondwet de finitief had geregeld. Dit reglement be- heerschte niet alleen de verkiezingen van 1888, maar ook die van '91 en '94. Bij de verkiezingen van '91 ontwikkelde de liberale partij, die drie jaren onder het ka binet-Mackay niet aan het bewind geweest, groote energie. Het liberale kabinet-van Tien hoven trad op. Minister Tak van Poortvliet zou het kiesrecht regelen. De behandeling van het ontwerp-Tak heeft in de Tweede Kamer aanleiding gegeven tot een gedach- tenwisseling. die tot de hartstochtelijkste discussiën behooren, welke in de laatste halve eeuw op het Binnenhof zijn gehouden. Het ontwerp stelde geen andere eischen dan het voorzien in eigen onderhoud en in dat van het huisgezin, benevens de kennis van lezen en schrijven. Het aantal kiezers zou van 300.000 tot 800.000 toenemen. Heel ver van algemeen kiesrecht was het niet af maar voor algemeen kiesrecht waren de tijden nog niet rijp. Toen in den zomer van '93 temidden van het recès de discussie over het ont werp-Tak aanving, was de atmosfeer zwaar geladen. De debatten waren fel, niet het minst van de tegenstanders van liberale zijde er bleek, ondanks de eenheid bij de stem bus geen ministerieele Kamermeerderheid aanwezig. Vooral rees bezwaar tegen de ne gatieve wijze, waarop de maatstaf voor het kiesrecht in de wet was ondergebracht. Een amendement-de Meijier, dat in positieve richting wilde gaan, werd aangenomen en Tak trok het wetsontwerp in. De Kamer werd ontbonden en de verkiezingsstrijd op meer dan heftige wijze gevoerd: de politieke hartstochten hadden vrij spel, onzuivere fac toren werkten. Tak verloor. Maar het kiesrecht-vraagstuk moest opge lost worden. Het kabinet-Röell legde die taak in handen van Mr. van Houten, die niet zoo ver wilde gaan als Mr. Tak van Poortvliet en ook bij de rechtsche groepen meer persona grata was, dan de schrijver van „Bijdragen tot den strijd over God, eigendom en fami lie". De Kieswet-van Houten, aangenomen in 1896, en door haar ontwerper „menschelij- kerwijze volmaakt"' genoemd, heeft gegolden tot 1917, toen het algemeene mannenkies- recht is ingevoerd; zij kende teekenen van maatschappelijken welstand en geschiktheid. De kieswet van '96 heeft, ondanks het „men- schelijkerwijze volmaakte" aan de beweging voor algemeen kiesrecht nieuwe kracht ge geven, welke in 1922 uiteindelijk succes had, toen ook aan de vrouwen het actief kiesrecht werd toegekend. De financieele gelijk stelling. In 1917 is de strijd om het algemeen kies recht door Cort v. d. Linden tot oplossing gebracht. Hij heeft dat kunnen doen, omdat hij, die het oorlogskabinet leidde, ,,'s lands zaken buiten ieder partijverband" behartig de. Geen enkel parlementair kabinet, rechtsch of linksch, had een grondwetsher ziening tot stand kunnen brengen, waarbij de twee groote politieke vragen, die tiental len jaren den felsten strijd hadden uitgelokt, zoo algemeen bevredigend werden beslecht: De strijd om het algemeen kiesrecht en de strijd voor de bijzondere school. Cort v. d. Linden was een groot staatsman, maar stond ook door den aard van zijn kabinet onpar tijdig tegenover de politieke groepeeringen. Er werd door bewezen, dat niet altijd juist is, hetgeen Kuyper in '97 in de Kamer zei, dat „de worsteling der beginselen" is „de moeder van vruchtbaar gemeen overleg". Niet altijd namelijk dan niet, wanneer de afgeleide beginselen voorop zijn gaan staan onder het worstelen om de hoofdzaak. Op het gebied van het kiesrecht wist Cort v. d. Linden, dat „de kenteekenen van ge schiktheid en maatschappelijke welstand" van alle zijden in den grond „als verouderd werden beschouwd". Toch had het algemeen kiesrecht nog wel gevaar geloopen, wanneer niet te rechter tijd het rapport der pacificatie-commissie-Bos- Lohman verschenen was. Cort v. d. Linden bracht de conciliante houding der regeering i.z. de onderwijskwestie in verband met een conciliante houding der rechterzijde in het kiesrechtvraagstuk. Men zegt wellicht: een do-ut-des-politiek! 't Is wel eens zoo ge noemd, maar een feit is ook, dat noch het kiesrecht, noch het onderwijsvraagstuk zon der belangrijke offers van links en rechts hadden kunnen geregeld worden. Het einde van den schoolstrijd werd dan ook gebracht toen de grondwetswijziging tot stand kwam. Aan beide zijden was er een lid onverzoen lijk: bij het algemeen kiesrecht van Idsinga, bij het onderwijs Lieftinck. Naar de woorden van de troonrede van 1918 werd de L.O.-wet de Visser behandeld in „den geest van onderling vertrouwen en toe nadering", die de Grondwetsherziening ken merkte. Er was een eind gemaakt aan den 80-jarigen schoolstrijd, welke sedert de komst der coalitie in 1883 de poitieke arena met veel kruitdamp had omwolkt. De jaren voor 1883, toen de bijzondere school in officieele stukken genoemd werd een „volkswaan van den dag", waren voor de voorstanders der vrije school de moeilijk ste geweest na '83 winnen ze telkens meer tot in 1918 de volkomen gelijkstelling kwam. Het kabinet-Mackay bracht subsidie van het rijk aan bijzondere scholen. Voor het bijz. L. O. zorgde Kuyper door een wetswijziging, krachtens welke de besturen der bijzondere scholen dezelfde vergoeding van Rijkswege voor de minima-salarissen der onderwijzers zouden ontvangen als de gemeenten reeds voor de openbare onderwijzers kregen; ook werd den bijzonderen onderwijzer een pen sioen toegekend. Heemskerk bracht verbete ringen „onderwijs" behoorde bij den pre mier-, in die dagen. En in-'18 dan de volkomen gelijkstelling. Een belangrijke episode uit den school strijd was de strijd om de H O.-wet in 1904. Kuyper werkte voor „de vrijmaking van het onderwijs". Zijn H.O.-wet maakte Delft tot Hoogeschool, maakte het vestigen van leer stoelen aan de openb. universiteiten mogelijk, kende effectus civilis aan bijzondere gym nasia toe en stelde de bijzondere Hoogescho- len met de openbare gelijk t.a.v. de verlee ning der bevoegdheid tot toekenning van doctorale graden. In Februari 1904 is in de Tweede Kamer daarover gesproken. De wel sprekendheid in de toen gehouden redevoe ringen tentoongespreid v. d. Vlugt opende met een rede welke wegens vorm en inhoud in de Handelingen der Kamer sporadisch haars gelijke vindt deed Dr. Kuyper zijn antwoordrede aanvangen met de opmerking, dat „van een welsprekendheid werd genoten, als die het beste parlement van Europa tot eere zoude strekken". Kuyper's rede zelf was schitterend van vorm en getuigde van een zeldzame kennis van onderwijsaangelegen- heden. Mr. P. J. Troelstra. De verwerping zijner H.O.-wet door den Senaat bracht Dr. Kuyper tot ontbinding der Eerste Kamer, een krachttoer, tot op dat moment nog nooit door eenig minister toe gepast. Sociale actie. De laatste halve eeuw kenmerkte zich po litiek ook door den socialen strijd. Het is de tijd van den groei der in 1894 gestichte so ciaal-democratische partij (in '97: 3 Kamer leden, 1901: 7, 1905: 7, 1909: 7, 1913: 18, 1918: 22, 1922: 20; 1925: 24), de tijd van den groei der vakbeweging bij alle richtingen en dus een sterk-sociale gerichtheid, ook bij de rechtsche groepen (Nolens, Talma), de tijd van de zich steeds in aantal uitbreidende so ciale wetten. Welke tot heel wat spannende momenten in het Parlement hebben aanlei ding gegeven, vooral onder Talma, toen voor het eerst in onze volksvertegenwoordiging het wapen der obstructie werd gebruikt. Wij kunnen slechts aanstippen. Noemen dus even de belangrijkste sociale wetten en besluiten: 1886 parlem. enquête naar de wer king van de wet van '74 gericht tegen over- matigen kinderarbeid en een pari. enquête naar de huisvesting der arbeiders; 1888 in stelling eener groote sociale staatscommissie; 1889 Arbeidswet onder 't ministerie-Mackay; 1895 de Veiligheidswet; 1897 de wet op de Kamers van Arbeid; onder het kabinet-van Houten; 1900 de Leerplichtwet (welke, dank zij den val van zijn paard van Jhr. Schimmel- pcnninck. met één stem meerderheid wrerd aanvaard); 1901 de ongevallenwet, de phos- phorluciferwet, de gezondheidswet en de wo- Onze parlementaire correspondent D. J. Lambooy. ningwet (van de ministers Lely en Goeman Borgesius); 1902 de beroepswet; 1904 Drank wet; 1906 regeling van het arbeidscontract; 1911 de Steenhouwerswet en een wijziging der Arbeidswet (Talma); 1912 de Armenwet (Heemskerk), op het kabinet-Heemskerk drukte Talma zijn stempel: maar Treub, Tal ma's opvolger, schorste de ten uitvoerlegging zijner aangenomen verzekeringswstten (Ra- denwet, Ouderdom-, Invaliditeit-s- en Ziekte verzekering) Deze zijn door Aalberse, die ook de groote Arbeidswet-1919 bracht, ingevoerd, behalve de Ziektewet, welke eerst in 1929 vol ledig nieuw opgebouwd in het Staatsblad kwam, dank zij een compromis-voorstel van Dr Slotemaker de Bruine. Mr. P. W. A. Cort vap der Linden. De Ongevallenwet was van minister Lely, die moeite had om de Eerste Kamer te win nen. De Eerste Kamer verwierp het eerste ontwerp, maar Lely kwam den Senaat tege moet met een inlassching, waardoor de Werk gevers-risicobank tot bloei is kunnen komen. De doelmatigheid der Ongevallenverzekering heeft er door gewonnen van de in 1900 ge vreesde verderfelijke gevolgen van de risico overdracht is in de practijk niets gebleken. Losse feiten. Op drie kanten van het parlementaire le ven vestigden we de aandacht: het kiesrecht, het onderwijs, de sociale zaken. Andere be langrijke episoden en onderwerpen moeten we voorbijgaan met eenvoudige vermelding. En dan denken we aan de afschaffing van de kanaal- en havengelden op het Noordzee kanaal in 1890, aan de wet tegen den z.g. handel in vrouwen en meisjes in 1891, aan de wet op de vermogensbelasting in 1892, aan de wet tot verbetering van het Noordzeeka naal in 1899, aan de Kinderwetten van 1905. We gaan voorts de defensie-discussies voor bij, al denken aan „den nacht van Staal", Tijdens den Boerenoorlog werd in het Parle ment vrijwel geen weerklank gehoord van wat toen in het volk leefde. We denken ook aan de bewogen debatten bij de Spoorweg staking van 1903 en het „November-alarm" van 1918, we denken natuurlijk aan den grooten oorlog en zijn politieken Godsvrede toen „de nationale gedachte de nationale ge schillen overheerschte" en het Parlement buitengewoon vlug wist te werken, we den ken aan den strijd om het Staatspensioen, aan de Belgische kwestie, welke vooral na den wereldoorlog groote beweging veroor zaakte. In vele opzichten is het parlementaire le ven der laatste vijftig jaren een getrouwe afspiegeling geweest van het leven buiten het Binnenhof. INTIMUS. Bros wordt populair! Geen wonder! „Bros" is immers de gangmaker voor de heerlijke Verkade's Beschuit; de beschuit, die drie voortreffelijke eigenschappen in zich vereenigt: brosheid, voedzaam heid en licht-verteerbaarheid. BESCHUIT (Adv. Ingez. MecL,l

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 26