ZATERDAG 8 JULI 1933
H A A R L EM'S DAGBLAD
Schilderkunst.
E'
fllp^
2 '"Jj t-
27
Het to-ant&l Ui hedtdcmd
Hoe het
Gaste:
was
dit ar
oe heb ik mijn ouden vriend Van
Gasteren gemist, toen ik bezig
aan de voorbereidingen voor
dit artikel voor ons jubileum-num
mer. Hij was altijd mijn vraagbaak, wan
neer ik iets wilde weten van het tooneel
uit vroegere dagen en hij had ze allen
nog gekend: Mietje KleineGartman
Christine Stoetz, Sophie de Vries, me
vrouw AlbregtEngelman, Tjasink,. Velt-
man, Morin en al de grooten van 50 jaar
geleden, van wie ik maar alleen de namen
heb gehoord. Ik moest nu wel, omdat ik
gelukkig nog niet zoo oud ben om
met persoonlijke herinneringen aan te ko
men, uit boeken en oude kranten mijn
gegevens putten, wilde ik schrijven over het
tooneel, zooals het was in de dagen, toen
Haarlem's Dagblad werd opgericht.
Het was een tijd van opbloei van ons
nationeel tooneel en van vernieuwde be
langstelling voor de dramatische kunst.
Ook van de zijde van het meer ontwikkel
de publiek, dat in de jaren van verval,
welke voorafgingen aan de oprichting van
„Het Nederlandsch Tooneel" den schouw
burg weinig of niet bezocht. Hoe ons too
neel in de zeventiger jaren zoo ongeveer
was, kan men lezen in het boekwerk, dat
J. H. Róssing heeft geschreven ter gele
genheid van het 40-jarig bestaan der
„Koninklijke Vereeniging". Nederland had
genoeg goede acteurs en actrices, maar de
meesten waren over verschillende troepen
verspreid. Er waren behalve te Rotter
dam, dat toen reeds het voortreffelijk ge
zelschap van Le Gras, Haspels en Van
Zuylen bezat geen ensembles en van
regie of ernstige artistieke leiding was
eigenlijk geen sprake. In Amsterdam was
het met het tooneel vóór 1876 vrij mise
rabel gesteld en in de residentie, waar
men toen alleen maar belangstelling had
voor de Fransche Opera en Fransche voor
stellingen, zoo mogelijk nog erger. De too-
neeldirecties richtten zich voornamelijk
naar den smaak van het publiek, dat in
die dagen het liefst spektakelstukken zag
tnet „kunst en vliegwerk", zooals „De Reis
om de Wereld in 80 dagen" of „De Zwarte
Venus", een stuk, dat in 1880 toen Het
Nederlandsch Tooneel uit den Stadsschouw
burg was gebannen nog onder de direc
tie van Van Ollefen, Moor en Veltman
ging en waarin de artisten moesten samen
werken met allerlei gedierte uit Artis, zoo
als 2 kameelen. 1 drommedaris, 6 Nubi-
sche ossen, 10 Nubische geiten en een groot
aantal paarden. Het tooneel werd in die
dagen dikwijls tot circus gedegradeerd.
Mevrouw KleineGartman.
Over het tooneel in Den Haag vóór 1876
schreef indertijd Mr. A. W. Jacobson, een
kunstzinnig Hagenaar: „Een man van
smaak en ontwikkeling huiverde in den
Valois-tempel" dat was de tegenwoor
dige Kon. Schouwburg, waar het Holland-
sche gezelschap van Valois speelde
zich een avond te laten bederven. Verve
ling in de zaal, verveling op het tooneel.
Lange pauzes, gedeeltelijk aangevuld met
slechte platte muziek. Slechte, platte
kunst op de planken, voorstellingen bij
na altijd van vertalingen door den souf
fleur tegen 2.50 gld. per bedrijf, het rol
uitschrijven inbegrepen".
De tooneelspelers vormden in die jaren
tot 1876 een buiten de gewone maatschap
pij staande kaste, al waren er uitzonde
ringen welke zich onderscheidde door het
in U UaadtiK vaoc iaac.
De Stadsschouwburg te Amsterdam in 18S3.
onnatuurlijke en bombastische in manieren
en kleeding. En ook op 't tooneel heersch-
te nog de onnatuurlijke, hol-declamatori-
sche toon. Zelfs een P. A. Morin was tot
1875 een en al onnatuur en liep op de
treurspelpas, schrijft Róssing. Wat zullen
de mindere goden dan wel gedaan hebben
Van regie was alweer met uitzonde
ring van het Rotterdamsch gezelschap, dat
de zeer bekwame regisseur Le Gras had
bij de meeste troepen geen sprake, al
was het bij de voorbereidingen van de op
voeringen dan ook wel wat beter dan in
de 18de eeuw, toen de tooneellisten het
dikwijls zelfs niet eens noodig vonden te
repeteeren. Maar hoe men in de jaren na
70 regie nog van nul en geener waarde
achtte, blijkt wel uit de mededeeling van
Róssing dat bij het tot in 1876 bestaand
hebbend gezelschap van Albregt en Van
Ollefen een gewezen souffleur, een man
overgegeven aan de drank en die op de re
petities meestal in slaap viel, met de regie
was belast.
Ik heb wat lang stil gestaan bij de toe
standen in de jaren vóór 1876 om des te
beter te laten uitkomen, dat het tooneel
in 1883 in een tijd van opbloei verkeerde.
Die opgang dateerde van de oprichting
van de Ver. Het Nederlandsch Tooneel in
1876. Bij deze vereeniging, die in 1882 het
praedicaat „Koninklijk" had verworven,
waren wel de meesten der vooraanstaande
acteurs .en actrices uit dien tijd verbonden,
vooral in het jaar. waarover wij schrijven,
omdat toen ook de Rotterdamsche afdee-
ling van Le Gras en Haspels met uit
zondering van Van Zuylen zich er bij
had aangesloten, een verbintenis die ech
ter slechts vier jaar heeft geduurd.
Voor het eerst kon men spreken van
„tooneel-ensembles" in ons land en hoe
sterk die ensembles waren, moge blijken
uit enkele namen van de aan de Kon. Ver
eeniging in 1883 verbonden artisten. In
Amsterdam waren het o.a. de dames M. J.
KleineGartman wel de eerste Hol-
landsche actrice uit dien tijd Christine
Stoetz uitmuntend vooral door de- na
tuurlijkheid van haar spel Sophie de
Vries, grande coquette van grooten naam,
Josephine de Groot een jonge beeld-
schoone actrice, die op aanbeveling van
koning Willem III als „gast" was geënga
geerd en vooral bij het publiek zeer be
mind was Sophie van Biene, W. Ellen
berger en Anna Sablairolles en de heeren
Louis Bouwmeester toen reeds de ge
niale speler van Nederland P. A. Morin
vooral bekend als raisonneur C. Spoor,
Jacques de Boer een uitstekende komi
sche kracht J. Bach>loupi Tourniare,
in Rotterdam Catharina Beersmans
de groote Vlaamsche tragedienne Anna
BurlageVerwoert, Jeanne de Groot en
de heeren Derk en Jaap Haspels beiden,
vooral Derk voortreffelijke karak
terspelers A. J. Le Gras, de beste regis
seur uit dien tijd, Rosier Faassen een fijn
komisch speler Frits Bouwmeester
broer van Louis Jan C. de Vos, Henri
Poolman en anderen.
Het repertoire toonde een grooten voor
uitgang, vergeleken met dat van eenige
jaren te voren, al was H. J. Schimmel, die
toen in den Raad van Beheer den meesten
invloed had, met zijn voorliefde voor ro
mantische intrige-stukken wel eenigszins
een remmende factor. Maar toch, welk een
verschil met vroeger! Voor het eerst gaf
men Shakespeare-opvoeringen, niet van de
pasklaar gemaakte bewerkingen van den
Franschman Ducis. waarin van Shakes
peare maar heel weinig overbleef, doch
in de vertalingen van Dr. Burgersdijk.
Achtereenvolgens gingen Romeo en Julia.
Hamlet, Othello. De Koopman van Venetië
en Richard III en het was vooral Louis
Bouwmeester, die aan deze opvoeringen
het meest wel als Shylock en Richard in
glorie gaf.
Een groote plaats nam het Fransche re
pertoire in Pailleron, Em. Augier, Alph.
Daudet. Henri de Bornier. ErckmanCha-
trian Scribe, Legouvé. Dumas en niet te
vergeten Victorien Sardou, die in die da
gen wel het meest in de mode was ter
wijl men uit Duitschland bijna uitslui
tend kluchten en blijspelen vooral van
L'Arronge importeerde. Van de Hol-
landsche schrijvers waren Schimmel en
Justus van Maurik in Amsterdam en Ro
sier Faassen in Rotterdam het meest po
pulair, een bewijs, dat het met de eigen
tooneellitteratuur toen nog maar vrij
poovertjes gesteld was. Aan Vondel be
halve natuurlijk de traditioneele Gys-
brecht-opvoeringen met Nieuwjaar
waagde men zich niet. en evenmin aan
de andere klassieken, zooals Brederode en
Hooft. Schimmel geloofde niet aan hun
speelbaarheid en had er zijn veto over uit
gesproken. De beste oorspronkelijke stuk
ken waren nog nadat Multatuli's Vors
tenschool, dat in 1878 door de Rotter
dammers was gespeeld in den ban was ge
daan sinds Le Gras en Haspels deel uit
maakten van de Kon. Vereeniging. Uit
gaan van Glanor en De Kiesvereeniging
van Stellendijk van Mulder.
Een zeer grooten invloed op het tooneel
in Nederland hadden de opvoeringen van
de beroemde Meiningers in 1880 in ons land
gehad. Van deze voorstellingen had W. P.
de Leur, die als regisseur L. A. J. Kett-
man bij Het Nederlandsch Tooneel was
opgevolgd heel veel geleerd. Hij had ge
zien, hoe men bij de Meiningers met de
massa's wist te werken en hij heeft daar
mee vooral bij de Shakespeare-opvoe
ringen zijn voordeel gedaan. De voor
stellingen ook in ons land waren als ge
heel daardoor ook veel verzorgder dan
vroeger, zoowel in décors, requistieten als
costuums. En wat het voornaamste
was de tijd van onnatuur was sinds de
oprichting van Het Nederlandsch Tooneel
voorbij. Er werd nu ook te Amsterdam en
Den Haag in Rotterdam was dit al sinds
lang dank zij Le Gras en Haspels het ge
val natuurlijk gesproken en gewoon
menschelijk gespeeld.
Talentrijke, jonge krachten, pas van de
tooneeelschool gekomen zooals Anna
Sablairolles, Tonia Poolman, Mientje Bou-
rette en Cor Schulze veroverden onmid
dellijk het publiek, dat een steeds groeien
de belangstelling toonde voor het tooneel.
Niet alleen voor het Koninklijk Neder
landsch Tooneei dat zijn voorstellingen te
Amsterdam in den toen nog niet afge-
branden, ouden schouwburg de „Kast"
op het Leidsche Plein gaf. Want de ver
nieuwing van het tooneel, welke uitging
van de Kon. Vereeniging, was niet zonder
invloed gebleven op de andere gezelschap
pen. Te Rotterdam bespeelde het gezel
schap van Willem van Zuylen den zooge-
naamden kleinen schouwburg en was er
een geduchte concurrent van de Rotter
damsche afdeeling van Het Nederlandsch
Tooneel en in Amsterdam was er het ge
zelschap van A. van Lier. dat het Grand
Theatre in de Amstelstraat en het zooge
naamde zomertheater in de Plantage
de tegenwoordige schouwburg van Colnot,
waar Bouber en de zijnen thans doorgaans
optreden bespeelde. Mevrouw Theo
FrenkelBouwmeester was de eerste vrou
welijke kracht bij Van Lier en vierde er,
vóórdat zij na den dood van mevrouw
KleineGartman in 1885 overging naar
het „Nêerlandsch" triomfen in stukken
van Sardou. met als voornaamste tegen
speler den toen nog jongen Henri van
Kuyk. En ook voor de voorstellingen in
het Salon des Variétés, in de Amstelstraat
waar voornamelijk ..draken" gingen was
groote belangstelling. Zoo was er in 1883
zoowel te Amsterdam als te Rotterdam
éen bloeiend tooneel, dat vooral zijn kracht
vond in sterk spel en vergeleken bij
vroeger ook in een betere esemble-
kunst.
Hoe stond het nu met het tooneelleven
in Haarlem in die tijd?
De tooneelvoorstellingen werden er ge
geven in den schouwburg aan den Jans-
weg, welke toen nog altijd de „Nieuwe
Schouwburg" werd genoemd, hoewel de
„Houten Kast" van Van den Berg, die op
het Houtplein stond op de hoek van de
Tempeliersstraat, waar thans het café-re
staurant Brinkmann is gevestigd, al eenige
jaren was verdwenen, Het bewind werd er
gevoerd door een schouwburg-comité.
De voornaamste voorstellingen waren
ook hier die van de Kon. Ver. Het Neder
landsch Tooneel, die er 6 keer in het sei
zoen optrad. Op een van deze voorstellin
gen op 20 November 83 vierde o.a.
Christine Stoetz te Haarlem haar zilveren
tooneeljubileum in een Duitsch blijspel
„Machines", waaraan vo:rafging „Een In-
en Uitval", een éénbedrijfsstukje van Piet
Vluchtig, achter welk pseudoniem zich de
Haarlemmer Fr. Smit Kleine verborg. Maar
ook Van Zuylen en Van Lier speelden ge
regeld in den Nieuwen Schouwburg, even
als de Haarlemsche rederijkerskamers, al
gaven deze dan ook wel eens hun opvoe
ringen in het gebouw Felix Favore. de
tegenwoordige soc. St. Bavo in de Smede-
straat.
Opmerkelijk is het wel. dat de toegangs
prijzen althans bij de goede voorstel
lingen zooals van Het Ned. Tooneel maar
heel weinig verschilden met die van tegen
woordig. Zoo betaalde men op het balcon
2,50 gld., de 1ste loge 1,80, parterre 1,25
en gaanderij 40 ets., prijzen dus, welke vrij
wel overeenkomen met die van thans in
onzen Stadsschouwburg.
Een verhoogd tooneelleven was er altijd in
Mevr. Th. MannBoouwmeester.
de kermis. Van Lier stond hier dan met zijn
houten tent op de Groote Markt, het Rot
terdamsch gezelschap van Van Zuylen speel
de in een tent op de Parklaan. Om een idee
te geven van het repertoire uit dien tijd,
laat ik hier de titels van eenige stukken, wel
ke in de kermis van 1883 werden gespeeld,
volgen. Bij Van Lier gingen o.a. Fédora en
Cyprienne van Sardou. De Amsterdamsche
Straatjongens, volksstuk met zang, couplet
ten en quodlibets van Rosier Faassen en Fra
Diovolo, groot rooversdrama met evoluties en
gevechten, gemonteerd en gedirigeerd door
den balletmeester Antonelli. Dat rooversdrama
werd door Van Lier gespeeld in verbinding
met het Cagliostro-theater van Emll de Verlu.
„professeur de magie, physica". enz. enz. en
had een reuzensucces. Van Zuylen speelde
Gabrielle van Em. Augier. De Vrek van Mo
lière. gevolgd door Het Consigne is Snorken.
Het Kattebelletje van Sardou. Onze lieve
Bloedverwanten van Rcderic Benedix en Cae
sar. De Hond van het Kasteel van Scribe en
De Plagen van een getrouwd Man van Grange
en Thiboust.
In de allereerste tooneelkritiek. welke in
Haarlem's Dagblad verscheen zij was ge
schreven onder de initialen C. A. S. stond
een wel zeer merkwaardige bijzonderheid over
de opvoering van Fédora in de kermisweek.
Het Zondagavondpubliek van den 3den rang
had zich dien avond zoo hinderlijk gedragen,
dat mevrouw Frenke!Bouwmeester tijdens
de 3de acte het spel moest staken en een
;eeken gaf om het scherm te doen zakken,
„aan welke daad het overige publiek met luid
applaus haar goedkeuring schonk". En als een
bijzonderheid stond in de kritiek over Cy
prienne. dat het publiek de voorstelling „niet
gehinderd'" had en de spelers met hartelijk
applaus had beloond. De criticus meende, dat
de oorzaak van het „schandaal" op den eer
sten avond voor een deel gezocht moest wor-
den in de keuze van het stuk Fédora"
dat voor een Zondagavondpubliek te moeilijk
en te modern was. Uit zoon enkel berichtje
zien wij. hoe de smaken in den loop dor tij
den veranderen kunnen, Wie zou nu nog Fe
dora ongeschikt achten voor een Zondag
avondpubliek?
Ten slotte nog iets over het Haarlemsche
rederijkers-tooneel in 1883. Haarlem had toen
niet zooals nu 17 diletian'en-tooneelge-
zelschappen. Er waren er slechts 4 en wel J.
J. Cremer. Door Inspanning Uitspanning
welke 2 vereenlgingcn neg altijd bestaan
Melpomene en Thalia en Hooger zij ons Doel.
Men had blijkbaar bij de dilettanten nog een
groote voorliefde voor de oude draken. Zoo
opende Hooger zU ons Doel haar seizoen met
..De Orgeldraaier en zijn Pleegkind of De
Moord in de Zwarte Borgen" en D. I. U. met
het niet minder griezelige ,J>e Koopvrouw
van Nieuwpoort". Melpomene en Thalia voer
de Janus Tulp op. maar het bestuur vond het
noodig op de aanplakbiljetten er voor te waar
schuwen. dat dit stuk ..geen fijnen geest be
vatte". doch dat wie lachen wilde er zijn ga
ding zou vinden, waarop in een ingezonden
stuk in Haarlem s Dagblad een hevig protest
volgde op dezen aanval op Justus van Mau-
rik's geesteskind. Melpomene en Thalia le
zen wij in dat ingezonden stuk zal Janus
Tulp wel niet zoo spelen als de groote Albregt.
want het. is te moeilijk voor dilettanten. Laat
de veVeniging blijven bij stukken als „Het
Leven te Amsterdam" en zich niet wagen aan
een moeilijk blijspel als Janus Tulp'De di
lettanten van tegenwoordig, die wel heel an
dere stukken dan Janus Tulp aandurven, zul
len waarschijnlijk glimlachen om dit oordcel
van een „tooneellicfhebber" in 1883.
Cremer was nog in het begin van zijn be
staan. maar stond toen blijkbaar reeds aan
de spits. In Haarlem's Dagblad van 24 Sep
tember 1883 las ik, dat Cremer na de opvoe
ring van Rosier Faassen's De Oudo Kassier en
van de kluchtige operette Broekmeijer in
Turkije haar eerste banier ontving. In No
vember speelde Cremer Jarvis, Een eerlijk
Man en Jan Spreeuw. Maar belangrijker wa
ren voor onze letterlievende vereeniging in
datzelfde seizoen de opvoeringen van Simon
Turchi van Conscience, een stuk met enkel
heerenrollen, waarmee het in dleh winter ten
wedstrijd toog na^r Tongeren in België en er
een eersten prijs behaalde. Het was het- begin
van een reeks successen, die Cremer in de
eerste plaats te danken had aan Willem Lcm.
een zeer bekend rederijker uit die dagen en
aan Gerrit. van Gasteren en Lleuwe Jansen,
twee spelers, die vele Cremerleöon nog
zoo goed hebben gekend. Opmerking ver
dient het, dat een der drie oprichters van
Cremer de heer C. H. van Looy al dio
vijftig iaar onafgebroken lid is geweest van
het bestuur en het nog steeds is.
Een halve eeuw hoeveel Is er veran
derd in dien tijd! De tooneel gezelschappen,
die in 1883 bestonden, zijn alle verdwenen
en van de acteurs en actrices, die toen op de
planken stonden, komen nog slechts do namen
van mevrouw De Boer—van Rijk- Marie van
Westerhoven. Anna Sablairolles. den heer en
mevrouw SchwabWeiman en Daan van Ol
lefen op de programma's van tegenwoordig
voor. Al de anderen zijn gestorven of „in
ruste". Wat toen nieuw en modern was, is nu
verouderd of geheel vergeten. Een terugblik
in het verleden is een les voor allen. Want als
over het. tooneel van heden en onzen smaak
over 50 jaar geschreven zal worden, zal ook
bijna zeker dit tijdperk als verouderd en
..voor altijd afgedaan" worden beschouwd.
Ook het nieuwe wordt eens oud. Wanneer wij
dit bedenken, zullen wij onwillekeurig wat be
scheidener worden ln ons oordeel.
J. B. SCHUIL.
en halve eeuw levens beduidt voor den
individu dat zijn grootste krachts
ontplooiing haar vruchten moet be
ginnen af te werpen; voor een onder
neming beduidt het de mogelijkheid en de
gewenschtheid van haar bestaan en sluit
geenszins een nog verder gaande ontwikke
ling buiten; voor de kunst beduidt vijftig
jaar niets dan een fase in het eeuwigdurend
anders-worden, eeuwigdurend meegaan met
de ontwikkeling der menschheid; de steeds
wisselende franje aan het steeds wisselende
kleed, waarin die menschheid haar behoefte
aan niet-materieele dingen steekt.
Deze wijsheid is oud als de weg naar Rome
waarop men elkaar reeds voorhield dat ars
longa vita brevis, dat het leven kort. doch de
kunst eeuwig Ls.
In de laatste honderd jaren van die eeuwig
heid heeft de kunst in de dagbladpers een
machtige beschermster soms, een gevaarlijke
bedilster ook wel eens, doch bij voortduring
een te waardeeren propagandiste gekregen,
wier invloed zooal niet op de kunst zelve, dan
toch op de verbreiding van de belangstelling
voor haar. moeilijk onderschat kan worden.
Ons vijftigjarig Dagblad hpeft ook dat. on
derdeel van zijn activiteit niet veronacht
zaamd toen eigen groei dat wenschelijk
maakte. Zoo kan het thans een aantrekke
lijke bezigheid zijn eens in vogelvlucht de
schilderkunst dier vijftig jaar te overzien,
waarbij natuurlijk slechts enkele hoogtcpun-
len in liet oog kunnen vallen en dan nog bo
vendien zeer oppervlakkig worden beschouwd.
1883. In den winter van dat jaar schildert
Edouard Manet zijn laatste bloemstillevens.
Hij zal kort daarna sterven, doch zijn kunst
is dan nog niet erkend en het. réalisme door
hem in de schilderkunst gebracht vindt nog
overal bestrijding. De groote landschapsschil
ders van Barbizon (Daubiguy, Dupré etc.)
zijn vóór *80 gestorven; ook Daumier is heen
gegaan. Terwijl ln Holland de Haagsehc
School, als verbijzonderde vertakking dier
Barbizonners, naar haar volle ontplooiing
gaat geraken, moeten zij die in Parijs Manet's
strijdmakkers waren, nog over de akademis-
ten zegevieren. De groote jaren beginnen
daar te komen voor Renoir, Degas, etc.. wier
werk wel in andere landen, doch in Holland
geen merkbaren invloed heeft uitgeoefend.
Een schitterende reeks artisten leveren tus-
schen 1880 en '9o hun hoofdwerken: het zijn
misschien de rijkste jaren der moderne kunst
productie in Frankrijk. De Hollander Jong
kind, die pas in '91 sterft is wegbereider voor
de hernieuwing van de landschapsschilder-
Tooneel
JB. Schuil
K. de Jong
Tooneel en Film:
H. G. Cannegieter.
G. J. Kalt,
Schilderkunst en Letterkunde l
J, H. de Bols