Za^gSERDAG 22 JULI 1933 HAAR LENTS DAG BLAD11 BIJVOEGSEL HAARLEM'S DAGBLAD AAN ALLEN. Nu Is mij door Jan ten H. een vraag ge daan, waar ik absoluut geen neen of ja op zeggen kan. Met een schouderophalend: ik weet het niet, zal ik er heusch bij Jan niet afkomen en daarom zullen we samen de kwestie waar 't om gaat onder de oogen zien. Jan vraagt n.l.: „Gelooft U wat van de schatten van de Lutine?" Misschien zijn er velen onder jullie, die niet weten, wat Jan bedoelt, 't Klinkt, als de titel van een detective-roman. Welnu, de Lutine is de naam van een schip dat in den nacht van 9 öp 10 October 1799 ten W. van het eiland Terschelling is vergaan. Alle op varenden, op één na, verdronken. Deze eene bereikte op een stuk wrakhout Vlieland, maar stierf toch na eenige dagen. Denk nu eens even na, wat er in dat jaar in ons land plaats vond. De Franschen deelden de la kens uit en de Russen en Engelschen waren onze bondgenooten. Een Engelsche troepen macht bevond zich op Texel. Deze troepen moesten van uit Engeland soldij ontvangen, dat hun werd toegezonden door de Lutine. De Lutine was een goudschip met een schatkamer, waarin meer dan een millioen aan goud geborgen was. Niet alleen voor de troepen was dit geld bestemd Engeland had ook financieele steun beloofd aan Ham burg. waar toen groote malaise heerschte. Al die schatten zijn met 't schip een prooi der golven geworden. Volgens oorlogsrecht werd het Rijk der Nederlanden eigenaar van het wrak. En een jaar na de schipbreuk wer den pogingen aangewend en f 660.000 werd werkelijk boven gehaald. De hulpmiddelen van dien tijd lieten niet toe om verder te gaan. Later werd wel door den Staat be kend gemaakt, dat het geoorloofd was ver dere onderzoekingen te doen. De staat moest echter de helft van de gevonden schatten hebben. Willem I stond later die helft af aan den koning van Engeland- De Engelsche ko ning schonk het weer aan de verzekeraars van het schip voor de geleden schade. Maar tenslotte zijn 't allemaal wissels op de toe komst. In 1929 werden de firma's Dros te Texel en Doeksen Terschelling belast met het opbergen van het wrak. De zware ver zanding was telkens en telkens we.er een on overkomelijke belemmering. Maar thans heeft de heer F. Beckers te Gennep een in stallatie vervaardigd, die beter zal werken dan de sterkste zandzuiger. Het bergings werktuig bestaat uit een toren, die van on- teren trechtervormig is. In 't midden van dien trechter is een installatie voor 't weg- juigen van zand boven de schatkamer. Er is aan de bovenzij een afvoerbuis van zand "en water. In dit inwendige van den toren is een lift. Op den trans staat een machine huisje met motoren voor pompen, lift enz. Een ander is van zwaar metaal gemaakt. Tusschen twee stevig verbonden schuiten is 't naar zee gesleept. Men heeft door nauw keurige waarnemingen al in teekening kun nen brengen, waar het wrak precies ligt en waar zich de schatkamer bevindt. Een soort tang, die den vorm heeft van een krokodillenbek heeft al verschillende stuk ken uit 't wrak gehaald om te onderzoeken van welk gedeelte van 't schip ze afkomstig zijn. Zoo brokkelt men als 't ware het schip af en de munitiekamer. Daaronder moet de schatkamer zijn. Altijd weer moet men vechten tegen zand en water. Men gelooft ze ker binnen korten tijd de schat te hebben. Natuurlijk rijst de vraag: zullen de machi nes zijn opgewassen tegen moeilijkheden, die grooter zijn dan men nu nog vermoedt. Er zijn veel menschen, die reeds een aan deel gekocht hebben en misschien zullen er groote sommen worden uitgedeeld. De heer Beckers heeft zijn heele installa tie vier maal zoo sterk «opgebouwd, dan wer kelijk noodig was. Hij heeft dit noodig ge vonden uit veiligheid en om teleurstellingen te voorkomen. Niets werkt verlammender dan mislukkingen. Hij zelf zal de eerste zijn, die zoodra de toren op de schatkamer staat, in den trechter zal neerdalen. Ik denk, dat er dezen zomer velen naar Terschelling zullen gaan om bij 't goudgra ven tegenwoordig te zijn. Vraag nu maar. of vader je de nieuwste berichten over de Lu tine wil mededeelen. Mocht je soms zelf naar Terschelling gaan, dan zul je zeker even stilstaan bij de Doodemanskisten. Dat is een meertje tusschen de duinen. Men ge looft. dat de schipbreukelingen van de Lu tine hier begraven zijn. En wat ik ten slotte nu geloof van die schatten Jan? Dat ze er zijn zal wel zoo wezen, maar of ze, te voor schijn zullen komen?? W. B.—Z. WIE HELPT? NAAR DEN VUURTOREN. „Vandaag, kinderen, gaan we naar den vuurtoren!" Eindelijk»! Vanaf dat de meisjes hem ge zien hebben, daar midden in zee. is het hun conige wensch er eens naar toe te gaan. Maar Oom Arnold was onverbiddelijk. „We moeten wachten tot er een geschik te dag komt. Want vaak gaat de boot er heen en keert onverrichterzake terug; dat er niet eens aangelegd kan worden. Ik be loof jullie, dat we er heen gaan. als de weersomstandigheden het toelaten." En nu is die dag gekomen. Elly en Francientje zijn buiten zich zelf van vreugde. Haastig kleeden zij zich aan, trekken lekkere warme mantels aan; want Oom Nol heeft gezegd, dat het op de boot wel frisch zal zijn. Het aardige witte bootje de „Meeuw" ligt al aan den steiger, als ze er komen. Ze zijn de eerste, dus ze kunnen op hun gemak de prettigste plaatsen uitzoeken, waar ze liet minste last van het geschommel der golven zullen hebben. Dus: goed in het mid den van de boot. Later loopt de boot vol, en een heeleboel menschen moeten staan blijven, omdat er geen zitplaatsen meer zijn. De bel luidt voor het vertrek. Nauwelijks is de .Meeuw" op zee, of de boot begint hevig te schommelen. Verschillende kinderen en ook volwas senen worden zeeziek. Dank zij hun goede plaatsen, blijven Elly en Francientje ge spaard. „Kijk eens. Francientje. hoe bleek die oude dame en haar kleinzoontje zijn! Zullen wij hun onze plaatsen aanbieden? „Dank je wel," zegt deze ruw. „Ik zit hier veel te goed. Bovendien, wat kunnen mij die vreemde menschen schelen." ..Dan moet je maar weten wat je doet. Maar ik sta op." De oude dame aanvaardt dankbaar Elly's plaats. Als Elly haar spijt uitdrukt over het feit. dat ze maar één plaats aan te bieden heeft zegt deze: „Ik neem mijn kleinzoontje wel op mijn schoot. Nog wel bedankt, jonge dame." Dan legt de boot aan bij den vuurtoren en gedu rende een uur kunnen de reizigers een beetje bekomen van hun zeeziekte. De „Meeuw" gaat terug: de wind is wat gaan liggen en de oude dame wil haar plaats weer afstaan aan Elly. Maar deze bedankt vriendelijk. „En meisjes", vraagt Oom. als ze weer op den vasten wal staan. „Hebben jullie het uit stapje leuk gevonden?" „Oh, cenig Oom!!!" „Wat mij betreft, ik bon boos en blij te- gelijk. Blij. omdat ik ontdekt heb. wat een lief hartje mijn kleine Elly heeft en boos. omdat ik bemerkt heb. dat Francientje een kleine, egoïste is. die meer aan zichzelf, aan aan anderen denkt. Daarom geef ik Elly dit fototoestelletje, dat ze al zoo lang heeft willen hebben en Francientje krijgt niets,1 Dat is een gerechte straf voor haar onaardigheid tégenover oudere menschen." Francientje schaamt zich diep- En latei- is de herinnering aan deze gebeurtenis al voldoende, om haar te weerhouden onvrien delijk tegen anderen te zijn. TANTE TINE WAT ONZE BELANGSTELLING WEKT. Een gelukkig land. In het vorstendom Monaco worden geen belastingen geheven. Ook een Oceaanvlicgcr. Een paar jaar geleden liet iemand in Noord-Frankrijk een postduif los. waarvan hij nooit meer iets merkte, totdat hij dezer dagen bericht uit Amerika kreeg, dat zijn duif aldaar was neer gestreken. Wist je dat? Visschen zijn kleurenblind. Apen. kikvorschen en salamanders schijnen evenals de menschen alle kleuren te kunnen onderscheiden, terwijl hagedissen en vogels het meest oog hebben voor de roode kleuren en schildpadden meer voor groenachtige kleuren. De coloradokever. Deze zeer schadelijke kever, die het vooral op onze aardappelplan ten gemunt heeft, heeft in 1 jaar ruim 30 millioen nakomelingen. De leeuwerik. Deze vogel kan tot 600 M. hoogte in de lucht vliegen doch op 300 meter is hij voor 't bloote oog onzichtbaar, hoewel men zijn heerlijk gezang nog best hoo- ren kan. Treinreizigers onder den grond. Door dc ondergrondsche spoorwegmaatschappij worden tc Londen jaarlijks zoo ongeveer 2.273.000.000 personen vervoerd. Dat is ruim de helft van 't geheele passagiersvervoer in Londen. New-York is in dit opzicht Londen de baas. Te Londen heeft men gemiddeld 483 reizen per inwoner en te New-York 554. Een groote Engelsche klok. Onlangs is te Croydon een klok gegoten, die op drie na de grootste klok ter wereld Is en is bestemd voor het carillon van een der New-Yorkschc kerken. Ze weegt 1S250 kilogram. 2309 klok luiders waren naar Croydon getogen om ge tuige te zijn van deze enorme gieterij. Gelukkige of ongelukkige stervelingen? In het dorpje Donne. 3 kilometer van Londen gelegen kent men nog geen gas- of electrische verlichting. De bewoners houden vast aan de gewoonte hun huizen met kaarsen of pe troleum te verlichten. Radio kent men er ook niet. Wist je dat? De beroemde italiaansche schilder-beeldhouwer Leonardo da Vinei was links: al zijn beroemde schilderijen zijn met óe linkerhand geschilderd. door W. LASSCHUIT. De heer, die onder dezen treurwilg staat is al een paar uur bezig om te bepalen, door welk punt de cirkel zou gaan, als hij door getrokken zou worden. Kunnen jullie hem misschien helpen? Denk er aan, zonder den cirkel door te trek ken!! De volgende week komt de oplossing,, dan gun je zien, of je goed geholpen hebt. GULLIVERS NIEUWE AVONTUREN ONDER DE REUZEN. MIJN VACANTIE-UITSTAPJE NAAR DE VELUWE (III) Ik heb U vroeger al verteld, hoe ik, na aan de dwergen ontsnapt te zijn, in het land der Reuzen kwam en door Glumdaclitch, de dochter van mijn eersten meester, aan het hof van den koning van Brobdingang werd gebracht. Luistert nu dan naar eenige nieuwe avonturen, die ik daar beleefde vergeet daarbij echter niet, dat de menschen in dat land in doorsnee de grootte van een kerkto ren hebben, en dat alle andere afmetingen naar verhouding zijn. Ik zou in Brobdingnag zeer gelukkig geleefd hebben, als mijn nie tigheid niet oorzaak geweest was van meer dere belachelijke en verdrietelijke voorval len. Een paar van die voorvallen zal ik hier verhalen. Glumdaclitch droeg mij vaak in de kleine doos, die mij tot woning strekte, naar den tuin, waar zij mij dan in de hand nam of mij op den grond zette, zoodat ik kon gaan wandelen. Op zekeren dag volgde de hof- dwerg, die altijd nog een paar maal zoo groot was als ik, ons in den tuin. Mijn „kleine" ver zorgster had mij op den grond neergezet en ik ontmoette hem naast een dwergappelboom. Toen kon ik mijn spotlust niet bedwongen en maakte een toespeling op de gelijkenis tusschen hem en den boom. Onmiddellijk narn de boosaardige schelm wraak door, juist, toen ik onder de bladeren liep, den boom zóó te schudden, dat een dozijn appels elk zoo groot als een vat, naar beneden vielen. Ik bukte mij haastig, maar een appel trof mij op den rug en wierp mij tegen den grond. Ik bezeerde mij echter niet en op mijn verzoek vergaf men den dwerg zijn boosaardige Op een andere keer liet Glumdaclitch mij op een grasperk achter, terwijl zij met haar gouvernante op eenigen afstand ging wande len. Intusschen kwam er een hagelbui op zetten, zóó geweldig, dat ik tegen den grond geslagen werd. De hagelkorrels vielen als ijzeren kogels op mij. Gelukkig kon ik op handen en voeten naar een plant kruipen, onder welker breede bladen ik beschutting vond. Ik was echter over het geheele lichaam met groote builen bedekt, zoodat ik tien da gen niet kon uitgaan. Dat zal u niet verwon deren als U hoort, dat een hagelkorrel in Brobdingnag tien maal zoo groot, is als een Europeesche. In dienzelfden tuin heb ik trou wens zeer veel beleefd. Een reiger, die in de lucht zweefde, schoot eens op mij neer en als ik niet vastbesloten mijn degen had getrok ken en mij verdekt had opgesteld onder een latwerk, dan zou hij mij zeker in zijn klau wen weggevoerd hebben. Een anderen keer klom ik boven op een molshoop en zakte toen tot aan den hals in het gat, waaruit het dier was tevoorschijn gekomen. Eens ook brak ik mijn rechterbeen, doordat, ik strui kelde over een slakkenhuis, terwijl ik alleen aan het wandelen was. De koningin van Brobdingnag, die ge woon was te luisteren naar de verhalen over mijn zeereizen en die iedere gelegenheid aan greep om mij op te vroolijken. vroeg mij eens of ik met. zeil en roeiriemen kon omgaan, en of die lichaamsbeweging niet bevorderlijk zou zijn voor mijn gezondheid. Ik antwoordde haar, dat. ik met dat werk vertrouwd was, want hoewel ik eigenlijk het beroep van scheepsdokter uitoefende, had ik zeer vaak in geval van nood als een gewoon matroos moeten werken. Ik kon echter niet begrijpen hoe ik dat in Brobdingnag zou moeten klaar spelen, want het kleinste bootje is daar zoo groot als een Europeesch oorlogsschip eerste klasse. En bovendien zou ik met een bootje zooals ik er een noodig had, onmogelijk op de Brobdingnagsche rivieren kunnen varen. Hare Majesteit wist echter raad: als ik het plan voor een boot wilde maken, zou haar eigen schrijnwerker het vaartuig vervaardi gen en ik zou ook een prachtig zeilterrein krijgen. De schrijnwerker was een handig vakman en maakte in den tijd van elf dagen een keurige boot met zeilen en takelage. Toen het werk voltooid was. was de koningin zoo verrukt, dat ze de boot opnam en er mee naar den koning liep. die het vaartuig bij wijze van proeftocht in een met water gevul de gootsteen liet zetten, terwijl ik er in zat. Maar ik kon daar mijn roeiriemen niet ge bruiken ^oordat er te weinig water stond. De konii.o^t had echter een ander plan ont PUZZLE-SPEL. Oplossing Het sprookje was dat van Doornroosje, die door den prins gewekt werd. TANTE TINE. Ik heb eens iemand hooren zeggen, het was een Haarlemmer: „Zat ik maar rustig op de hei buiten een stad met al zijn leven". Ik dacht bij mijzelf: „Dat zou U niet mee vallen". Inderdaad voor ons stedelingen, die het drukke gewoel zoo gewend zijn, is de stilte, zooals die op de Veluwe kan heerschen op 't eerste gezicht heel mooi en doet het je ook werkelijk even goed, maar al spoedig begin je terug te verlangen naar de gezellige stads drukte, En daarom juist is Apeldoorn voor ens, Haarlemmers, zoon ideale plaats om je uitstapjes te maken. Wil je toch een rustig pension hebben, dan biedt b.v. Uchelen, een minuut of tien van Apeldoorn af met de fiets daartoe ruimschoots gelegenheid. Aldus had ook ik mijn intrek genomen in een huiselijk pension in Uchelen. Tot mijn teleurstelling zag de lucht op den eersten morgen loodgrijs en vielen de regen druppels regelmatig neer, maar ik liet mij er niet door ontmoedigen, pakte de fiets op, ri w. z. na eerst een lek bandje gemaakt te hebben, en stevende richting Apeldoorn met de hope. dat het weldra droog zou worden. En ziet! Tegen tienen werd 't droog, brak di lucht en kwam weldra de zon te voorschijn Ik besloot nu een fietstocht te maken van Apeldoorn over Beekbergen naar Loenpn en dan over Hoenderlo en Uchelen weer terug. Als je nu een reisatlasje hebt, kun je dien weg duidelijk volgen. Tot bij Beekbergen volgde ik den straatweg naar Arnhem. Daar stond een A. N. w. B.- bord, dat mij den weg naar Beekbergen en Loenen wees. Dit is een pracht weg. zooals al de wegen op de Veluwe zijn. ongeacht welke. Ik zal daarom alleen een bijzonder heid vermelden om niet met geregelde herha lingen vervelend te worden. Loenen biedt zijn bezoekers een waterval. Over den weg dien ik volgde ligt een brug, waaronderdoor zich de Loenensche beek 'k meen tenminste, dat ze zoo heet voortbe weegt.Deze brug is rijkelijk versierd met bloe men en biedt den vermoeiden een heerlijk zitje. Een zachtjes ruischen verraadt de nabijheid van den: Loenenschen waterval. Deze val is door moeder Natuur geschapen maar door menschenhanden wat meer in aanzien gebracht. Er zijn namelijk een aan tal steenen beddingen aangebracht, waar van het. water zich met donderend geweld naar beneden stort. Het is een prachtig schouwspel en daarom speet het me des te meer. dat een kiekje, dat. ik gemaakt had, mislukt was door het donkere weer. Ik volgde, nadat, ik al het schoone in mijn brein had opgeborgen zooiets vergeet je niet licht, vooral als je nog nooit een water val hebt gezien, al is deze ook maar heel klein mijn weg naar de Woeste Hoeve, een uit een paar boerderijen bestaand gehuchtje aan den Arnhemscheweg. Om er te komen hield ik den straatweg over Loenen (dorp». De omgeving wordt 100 pet. voor den wielrijder meer in waarde, als hij de beschikking heeft over een eigen pad. zooals dat loopt van Woeste Hoeve naar Hoenderlo. Dan pas is de boschrijke omge ving een waar genot en raad ik een ieder aan even af te stappen om een oogenblik stil te genieten. De weg HoenderloUchelen slingert zich dwars door een dennenwoud. Deze naaldboo- men richten zich rechts van mij als statige lakeien op. terwijl links het groote Uchelsche bosch zich uitstrekt. Wie hiervan wil genieten doet beter loopend te gaan. Even voor het dorp houdt het bosch op en is in den weg een sterke helling. Een prach tig vergezicht op Uchelen en Apeldoorn ont rolt zich dan voor den rijder of wandelaar. Zonder trappen of het moest wezen terug trappen om te remmen rolt de fietser het kleine dorpje binnen en is een lien minuten later in Apeldoorn. De volgende week gaan we naar Elspeet en het Uddelermeer, een tocht die helaas wate rig eindigde. worpen. Zij liet door denzelfden schrijnwer ker een houten bak maken van driehonderd voet lang, vijftig voet breed en een-en-tach tig voet diep- De naden waren zorgvuldig met pek bestreken, om lekken te voorkomen, en de bak werd neergezet in een der kamers van het paleis. Er zat een traan aan, waardoor men het water kan laten wegloopen, als het vuil geworden was. Twee dienaren konden dan den bak in een paar minuten weer vullen Op dit water pleegde ik nu te varen voor mijn eigen genoegen en voor dat van de ko ningin en haar hofdames. Soms heesch ik de zeilen en dan had ik maar te sturen, ter wijl de dames met haar waaiers wind. ja ook wel eens heftigen storm maakten. Wan neer zij vermoeid waren, bliezen eenige die naressen in mijn zeil,, terwijl ik door overal heen te sturen, mijn behendigheid toonde. Als de tocht afgeloopen was, droeg Glum daclitch steeds mijn boot 'naar haar kamer, waar ze hem, om te drogen, aan een spijker ophing. Ook bij dat zeilen beleefde ik anders ge noeg avonturen. Eens was een der bedien den, die den bak met frisch water moest vullen, zoo zorgeloos, een grooten kikvorsch uit den emmer in den bak té laten glijden. De kikker bleef verbórgen, tot ik in mijn boot gezet was. Nauwelijks echter zat ik daarin, of hij klom op den rand en bracht het vaartuig daardoor zoo erg op één zijde, dat ik mijn geheele gewicht op de an dere zijde moest gaan hangen om niet om te slaan. Door zijn grooten kop leek de kik ker het afschuwelijkste dier. dat ik ooit ge zien heb. Toch verzocht ik Glumdaclitch. mij niet te helpen: ik wilde dat zaakje zelf opknappen. Ik sloeg hem met mijn riem op den kop. maar hij verweerde zich en viel mij aan. Tenslotte dwong ik het monster ech ter de boot te verlaten: daarbij sloeg mijn boot nog haast om door de geweldige be weging, die de sprong van den kikker in het water veroorzaakte- Op een andere keer. toen een page mijn boot in den bak gezet had, wilde de gouver nante van Gumdaclitch mij uit vriendelijk heid in het vaartuig zetten. Ik gleed haar echter door de vingers en zou ongetwijfeld van een hoogte van veertig voet op den grond gevallen en verpletterd zijn, als ik niet was blijven hangen aan een speld, die de dame in haar blouse had. Zoo bleef ik tusschen he mel en aarde zweven, tot Glumdaclitch mij redde uit mijn benarde positie. EDUARD W.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 11