ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 12 DE OUDE ZONNEHOED Carolineke gooide haar bal hoog de lucht ln en bleef met opgeheven handen staan om hem weer op te vangen; maar de bal kwam niet meer beneden. „Hè, wat vervelend, hij is natuurlijk in den hollen boom terecht gekomen." zuchtte ze „Hoe kan ik hem eruit krijgen?" De boom was hoog en Carolineke niet erg groot. Ze had juist besloten naar het dorpje te holleri. waar zij met haar moeder, die weduwe was, woonde en dat niet ver was, toen ze een stem achter zich hoorde. „Misschien kan ik den bal pakken. Zal ik het probeeren?" Carolineke draaide zich om. Achter haar stond een jonge man, met leuke bruine oogen en lachenden grooten mond. Zijn pak zag er erg armoedig uit en onder zijn arm droeg hij een palet, een schildersezel en een groot pak. „Ik denk. dat we hem er met schudden wel uit krijgen," zei hij, terwijl hij palet en ezel op den grond legde. Hii greep den stam van den hollen boom en schudde hem flink heen en weer. Na een paar keer viel de bal naar beneden en sprong vlak voor Carolinekes voeten weer omhoog. „Qh, dank U wel," riep ze; plotseling viel haar blik op het schetsboek, dat in het gras lag De wind had het papier, dat er om heen zat er af doen waaien en haar blik viel nu op een schilderstuk. „Wat mooi." ging ze verder, terwijl haar oogen glinsterden. ..Mag ik eens kijken? O. U hebt er nog veel meer! Wat een mooie schilderstukjes". Caroline bloosde van plezier, terwijl ze de stukken bekeek die de man haar gaf. „Schilderde U ze?" „Ja ik ben een schilder, weet je!" knikte de man. ..Ze'zijn mooi," riep Carolineke. De schilder zuchtte. „Ik wou, dat alle menschen dat dachten.' zei hij toen nadenkend. „Het zijn slechte tijden voor ons kunstenaars." „Dat zegt Mammie ook altijd," onderbrak Carolineke hem. „Sinds Vader gestorven is hebben we het erg arm. Daarom wonen we ook op een dorpje, dat is goedkooper. Maar dezeze keek weer naar de schilder stukjes, „vind ik prachtig. Als ik een heele- boet geld had, kocht ik ze allemaal." „Dat is lief van je," zei de schilder. „Zoud U mij niet eens kunnen schilde ren?" vroeg Carolineke toen „Wel ja. natuurlijk. Eii het zou een aardig schilderij ook worden, daar ben ik zeker van." Hij stelde zijn ezel op. „Dan zal ik je hier schilderen, met dat hutje en dien hollen boom op den achter grond. Jij moet op het hek zitten. Zullen we dat doen?" Carolinekes oogen gingen wij open van verbazing. „U houdt me voor den gek!" zei ze toen. „Niet? Wacht U dan alstublief even dan zet ik dezen ouden zonnehoed af en trek m'n Zondagsche jurk aan." „Nee, ik wil je schilderen, zooals je er nu uitziet. Die zonnehoed staat, je leuk." „Hij was nog van Mammie," verklaarde Carolineke.„Ze kreeg hem, toen ze nog een klein meisje was, zooals ik. Maar.hij is nu zoo oud en leelijk." „Juist' goed; ik zal het schilderij: „De Oude Zonnehoed" noemen. Klim nu maar op het hek." Gedurende de twee volgende uren was hij heel druk bezig met zijn penseelen en zijn verf. Carolineke klapte opgetogen in haar han den, toen ze het resultaat zag. Moeder vond het ook erg mooi; haar oogen glansden van trots. „Ik zou het graag willen koopen," zei ze toen; „maarZe schudde spijtig het hoofd; de schilder onderbrak haar: „Ik begrijp het wel. Carolineke heeft me alles verteld. Maar ik ben er zeker van dat dit schilderij goed verkocht zal worden. Ik heb nog nooit een beter geschilderd en ik geloof wel, dat ik een handelaar weet, die het koopen zal." Hij pakte zijn penseelen bij elkaar. „Na tuurlijk zal ik een copy voor Carolineke schilderen." Het was etenstijd en Moeder noodigde den schilder uit om het bescheiden maal te dee- len. Onder het eten vertelde hij alles van zich zelf. van zijn moeilijkhedeen: hoe tegenwoor dig de menschen geen geld meer over had den voor mooie schilderijen. Maar hij was niet ontevvreden; hij was er zeker van. dat de dingen nog wel eens goed zouden gaan. „Ik heb een idee. dat jouw schilderij me geluk zal brengen," zei hij tegen Carolineke, bij het weggaan. De volgende dagen dacht Carolineke veel aan den schilder en iederen keer als er ge klopt werd op de deur van het kleine huisje, dacht ze. dat het de schilder was, die het beloofde schilderij kwam brengen. Er ging een heele week voorbij en nog altijd "hadden ze niets van hem gehoord. Denkt U. dat hij het vergeten heeft. Mam mie''" vroeg Carolineke een keer, toen ze aan tafel zaten. „Oh, ik hoop het maar niet. We weten niet eens zijn naam of zijn adres, dus we kunnen nooit...." Tik tik tik tik! Een plotseling kloppen op de buitendeur onderbrak haar woorden. Ze sprong op. met een opgewonden glans in haar oogen. „Ik zal wel gaan kijken, Mammie. Dat is hem vast en zeker!" Ze sprong naar de voordeuiHaar hart bonsde. Maar toen ze open deed. stond daar ni-t de schilder: met een trillende onderlip staarde Carolineke naar den heer, die buiten od de stoep stond. Het was een oude heer, met wit haar en keurig gekleed; maar dat kon Carolineke ni"t goed zien; want in haar oogen waren tranen van teleurstelling gekomen. De oude heer keek opmerkzaam naar haar. „Ben jij het meisje van den zonnehoed?" vroeg hij plotseling. Carciinekcs oogen werden rond van ver bazing. „Ja, jij bent het. De oude heer scheen erg ppgewonden te zijn. „Ja, ja, je lijkt sprekend op haar. Het moet dus wej; en dan te den ken Hij zweeg en Carolineke staarde hem ten hoogste verbaasd aan. „Is je moeder thuis?" vroeg hij plotseling. Maar voor Carolineke had kunnen ant woorden, verscheen haar moeder in de gang. Carolineke keerde zich om. om naar haar te kijken en een kreet van verbazing kwam over de lippen. „Mammie! Wat scheelt er aan?" Moeder was plotseling blijven staan en staarde naar den ouden heer. Ze scheen Ca rolinekes vraag niet verstaan te hebben; maar fluisterde: „Vader!" „Maria!" Tot Carolinekes verbazing zag ze den ouden heer plotseling naar binnen stappen en Moeder huilde tegen zijn schouder "aan. Pas een poosje later begreep ze, wat het allemaal beteekende. „Carolineke", zei haar Moeder. „Dit is je Grootvader. Je hebt hem nog nooit gezien, omdat „Laat mij het haar maar vertellen," on derbrak de oude heer haar. „Ik ben heel dom geweest. Toen je Vader en Moeder trouwden ben ik heel boos ge weest: en toen heb ik gezegd, dat ik niets meer met ze te maken wilde hebben. Ik heb er erg veel berouw van gehad: maar toen was het te laat. Ik kon geen spoor meer van je Moeder ontdekken." „Hoe heeft U ons toen hier gevonden?" vroeg Carolineke. „O. twee dagen geleden kwam ik langs een schilderijenwinkel. Daar hing een schilderij van een klein meisje met een ouden zonne hoed op „Mijn schilderij!" „Ja, en weet je. je lijkt sprekend op je Moeder, toen ze dien leeftijd had. Ik kende den zonnehoed en ik kende jou. Ik vloog den winkel binnen en vroeg het adres van den schilder. Die schilder vertelde me van het dorpje en van jullie. Toen was het heel gemakkelijk, om hier te komen. Nu ben ik gekomen om jullie te halen. Ik woon heel alleen op een mooi groot huis. Veel te groot voor een eenzame oude man. en Maar Caroline hoorde de rest al niet meer. Op dat oogenblik zag ze een andere figuur voor de deur; ditmaal een man in een ar moedig pakje. „Een oogenblikje!" riep ze en ze vloog hem tegemoet. „Ik kom je schilderij brengen," groette hij haar, nog voor ze iets had kunnen zeggen. „En het heeft me geluk aangebracht. Een oude heer vond het prachtig en heeft het gekocht. En ik heb zooveel orders gekregen, dat ik wel een half jaar genoeg heb." Caroline kon biina niet spreken van ge luk: maar in zichzelf dacht ze dat ze den ouden zonnehoed in vloeipapier zou rollen en hem als aandenken bewaren. DINA VAN Z. MOPSJE ALS MENSCHEN- REDDER. „Zullen we vandaag eens een flinke wan deling gaan maken?" vroeg de zuster van Marie, de keukenmeid. „Dan kunnen we ons brood meenemen." Omdat de familie uit logeeren was, mocht Anna. zoolang bij haar zuster logeeren en Mopsje, de hond, vond het fijn. Want Anna en Marie verwenden hem om het hardst. Marie vond het een uitstekend idee en Mopsje, die het plan gehoord had, eveneens. En vooral toen hij zag, wat Anna allemaal inpakte om mee te nemen. „Ik weet ergens een mooie hooge boom; daar kunnen wij onder zitten, dan 'hebben we tenminste schaduw. En het is niet ver loo- pen in deze hitte." „Gelukkig," zei Marie. En Mopsje vond het ook. Het was een ver schrikkelijk heete dag, er was geen windje te bekennen en de zon had den gsheelen dag onophoudelijk gebrand. Ergens buiten- thee te drinken en brood te eten. was het beste. „Ik vind die hitte niets prettig," dacht Mopsje; zijn tong hing uit zijn bek en hei melijk hoopte hij, dat Anna gauw haar tasch zou openmaken. Ze had een flesch water in haar tasch; Anna vergat Mopsje nooit. Ze had ook koekjes en allerlei ander lek kers bij zich. Mopsjes oogen glommen toen Anna haar tasch open maakte. Hij keek zoo ingespannen, dat hij niet het gerommel boven hen hoorde. „Onweer! Maar ik geloof, dat het nog ver weg is," zei Marie een beetje ongerust. „Oh ja! Nog heel ver. Maar toch hadden we er op moeten rekenen. Want zoo iets kun je in de hondsdagen verwachten." Bij het hooren van het woord: hondsda gen, spitste Mopsje zijn ooren. Dan moest hij dus zijn uiterste best doen. om te helpen. Hij likte al zijn water op en at een heele- boel koekjes; maar toen was hij nog zoo dorstig, dat hij blij was, toen de eerste regen druppel. heerlijk koel, op zijn neus viel. Hij sprong onder den boom vandaan en ging in den regen zitten. „Kom hier Mopsje", zei Marie streng. Dus gehoorzaamde hij natuurlijk. Tot nog toe had hij den boom prettig ge vonden, omdat hij schaduw gegeven had. Marie vond den boom schijnbaar nog prettig. Ze zei tegen haar zuster, dat ze goed konden schuilen onder de dikke takken. Maar Mopsje had plotseling geen trek meer in eten, hoewel Anna hem een heel schoteltje vol had gegeven. Want Mopsje luis terde naar wat de boom zei. „Laat ze weggaan. Gevaar!" flüisterde de boom. „Pappie, mogen wij' nou ook eensOf. wat er later gebeurt, als men als kind niet heeft mogen „vliegeren". Mopsje stond op en trok aan Marie's rok. „Ga toch liggen, malle hond," zei Marie. „En eet liever je koekjes op." Maar de boom fluisterde nog en Mopsje had geen trek meer in koek. Hij ging naar Marie's zuster en trok aan haar mantel. „Stil maar. Blijf nu stil leggen onder den boom. Dan blijf je droog. Wees een zoete hond." „Laat se weggaan!" ritselden de bladeren; Mopsje wist niet wat hij doen moest. Plotseling nam hij de tasch tusschen zijn tanden en holde er mee in den regen. Marie en Anna sprongen beide tegelijker tijd op en riepen „Ondeugende hond!" Ze riepen Mopsje, dat hij terug moest ko men en dat hij een tik verdiende. „Hier. Mopsje hier!" Maar de hond kwam niet. De tasch was zwaar; maar hij hield ze stevig tuss^^-n zijn tanden en holde er mee door den regen. De twee vrouwen holden echter achter hem aan. Zoodra ze onder den boom vandaan waren begon Mopsje een beetje harder in de rich ting van huis te rennen. Hij dacht aan wat de boom gezegd had. Marie en Anna hadden hem bijna te pakken, toen ze plotseling ach ter zich een geweldig gekraak hoorden. En oogenblikkelijk vergaten ze den regen, de tasch en zelfs Mopsje. Want ze zagen net hoe de bliksem den boom getroffen had en hoe hij gevallen was, juist op de plaats, waar Marie en Anna gezeten hadden. Plotseling begonnen ze allebei te huilen. Ze letten niet meer od den regen, ze om helsden Mopsje; toen holden ze naar huis, terwijl ze aldoor tegen elkaar praatten. „As Mopsje er toch niet geweest was zei Marie. „Als ooit een hond een medaille verdient.... zei Anna. „Nu ja," dacht Mopsje, die achter ze aan kwam. „Ik deed alleen maar, wat de boom zei. En bovendien, het is een van de honds dagen dusik moest mijn best doen om dat te laten zien." EDUARD W. DE VERDWENEN DUCAAT EN DE GEVOLGEN Jaap mocht van zijn Grootvader vriendjes op de thee vragen. Grootvader woonde op een groot buitenhuis met heel veel kamers en een prachtigen tuin. „Maar dan moet je ook Rob Jonkers vra gen." had Grootvader gezegd. „Dan kan hij tenminste zijn buikje eens rond eten; hij ziet er altijd zoo hongerig uit." Dus werd Robby gevraagd. Hij woonde met zijn moeder en zijn zusje Tilly in een heel klein huisje dich bij het buiten van Jaap's Grootvader. Rob's vader was een bekend vliegenier ge weest, maar bij 'n tocht over den Oceaan eenige jaren geleden, omgekomen. Nu was Rob's moeder erg arm. De theevisite was verrukkelijk. Al het mo gelijke lekkers was er: koek, cake. honing, chocolaadjes, biscuits, enz. Rob nam van alles twee keer. Nadat er spelletjes gespeeld waren vroeg één van de jongens, of ze de verzameling oude munten van Mijnheer de Ruu eens mochten zien. Dat mocht en met zijn allen gingen ze naar de studeerkamer van Jaap's Groot vader. Toen zij de mooie collectie bekeken en bewon derd hadden, nam Mijnheer de Ruu de doos met geldstukken, waaronder zeer kostbare, en zette ze weer in de kast. Plotseling zei hij: „Waar is mijn Spaansche ducaat? Die ducaat, die aan Alva behoord heeft? Jullie hebt hem een oogenblik gele den nog gezien, niet?" Ja, ze hadden hem allemaal gezien. „En nu is hij er niet meer!" zei Mijnheer Ze zochten overal, op den grond onder de meubels; maar het geldstuk werd niet ge vonden. De jongens begonnen zich onbe haaglijk te voelen, want iedereen dacht, dat hij voor den dief zou worden aangezien. Eindelijk zei Mijnheer de Ruu: „Weet je jongens; het eenige, wat ik kan denken, is, dat één van jullie een grapje uithaalt. Nu moet ik jullie vragen, allemaal je zakken om te keeren. Als niemand het geldstuk heeft verstopt, behoeft niemand zich beleedigd te voelen!" „Natuurlij'k niet." riepen de jongens in koor en onmiddellijk keerden ze hun zakken om. Allemaal? Neen, niet allemaal; alleen Rob niet! Hij was vuurrood geworden, zelfs zijn ooren waren rood; maar hij maakte geen aanstalten om zijn zakken om te kee ren. De jongens staarden hem aan, ver stijfd van schrik. Dus Robby was de dief.... „Wel nu," zei Mijnheer de Ruu barsch „zou je het voorbeeld van je vriendjes niet eens volgen?" „Neen", zei Rob en zijn lippen trilden. „Ik wacht nog steeds". Maar Rob bewoog zich niet. „Ik moet het werkelijk nog eens vragen," zei de oude heer. De tranen sprongen in Robby's oogen en rolden over zijn wangen. Heel langzaam keerde hij zijn zakken om eneruit rol den: een sneetje cake, een paar biscuitjes, en eenige chocolaadjes. „Wat beteekent dat?" vroeg Mijnheer de Ruu, ten hoogste verbaasd. ,,'t Spijt me," zei Robby, „Ik dacht niet, dat U het erg zou vinden. Het was voor Tilly." En hij begon te snikken. Er was een oogenblik stilte. Toen zei de oude heer: „Ik wou, dat alle jongens zoo veel voor hun zusje over hadden. Ga jullie allemaal naar huis; ik moet met Rob spreken." Wat hij gezegd heeft, is nooit bekend ge worden; maar toen Robby 's avonds naar huis ging, waren zijn tranen gedroogd en onder zijn arm droeg hij een groote doos chocola voor Tilly. Erop geschreven stond: „van Mijnheer de Ruu." Nu zullen jullie vragen: „Maar waar is dan die ducaat gebleven?" Die werd den volgenden dag gevonden door het dienstmeisje. Hij was gevallen tus schen het kussen en de leuning van den stoel, waarin Mijnheer de Ruu gezeten had. Toen zij het kussen opschudde rolde de du caat eruit. EEN STREEK VAN DOMME HANS. MOORTJE ALS LEEUW Ijomme-Hans was koeienjongen op een groote boerderij. Hij was even goedhartig als dom; en iedereen nam hem daarom in het ootje. Hij had maar één goede vriend op de heele wereld, en dat was zijn hond Moortje. Moortje was een leelijke. zwart bruine. harige, groote pincher, de waakhond van een boerderij. Hans moest voor zijn voe ding zorgen en hem schoonhouden; hij leer de hem kunstjes en sliep samen met hem in de schuur. In het voorjaar was het Hans' plicht Moortje te scheren. En ieder jaar deed hij dat dan ook trouw, ofschoon Moortje vaak zijn tanden liet zien en gromde, als de schaar zijn vel raakte. Ook dit jaar zou het weer moeten ge beuren; want Moortje had veel last van de warmte. Toen hoorde Hans, dat het mode was de honden zoo te scheren, dat ze op een leeuw leken; en hij kreeg plannen zijn viervoetige vriend een dienst te bewijzen, door hem ook zoo te knippen. Hij vroeg dus, hoe dat was, Men antwoordde: „Wel, heel eenvoudig; je scheert- één helft van den hond kaal en de andere helft laat je staan." KLEIN ZUSJE. 's Middags sloot Hans zich met Moortje in den schuur op; niemand mocht bij de behan deling zijn; het moest een verrassing wor den voor iedereen. Men wachtte met span ning; vooral de kinderen waren erg ongedul dig. Uit voorzorg had Hans de deur van de schuur op slot gedaan, want herhaaldelijk probeerden zij binnen te dringen. Eindelijk werd de deur geopend en Moor tje, verheugd van het vervelende baantje af te zijn. sprong naar buiten, gevolgd door Hans. Een schaterend gelach steeg op. Want er kwam een heel merkwaardige leeuw aan gesprongen. Wat had die Domme-Hans gedaan? Wel had hij hem aan één helft geschoren; maar zoo. dat de voorste helft geheel kaal was; en op de achterstede manen ston den! Een andere keer ging Hans naar de stad om schoenen te koopen. Als hij heen en te rug ging loopen en een uurtje in de stad bleef, zou hij 's avonds om zeven uur thuis kunnen zijn. Welgemoed ging hij op weg. Zijn oude schoenen had hij aan; maar op den terug weg zou hij zijn nieuwe aantrekken. Het werd 's avonds zeven uur maar Hans was er nog niet. In den heelen omtrek was er nog niets van hem te zien. Jan. de zoon werd er op uitgestuurd, om Hans tegemoet te gaan. Eindelijk tegen elf uur, kwamen zij er beiden aangewandeld. En weet je hoe het nu kwam, dat Hans zoo laat thuis kwam? Hij had vergeten het touwtje van de nieuwe schoenen door te knippen, zoodat hij slechts met heele kleine pasjes vooruit kon komen. Het eerste wat Jan dan ook deed. toen hij hem tegen kwam, was het touwtje door te knippen. UIT DE NATUUR. „Ga je mee spelen. Zus?" „Nee. ik heb geen tijd!" „Geen tijd? Wat moet je dan doen?" „Ik moet een brief schrijven aan nicht Netteke." „Een brief schrijven? En je kunt niet eens schrijven. Want je bent nog niet op school!" „Het hindert niet. dat ik niet schrijven kan. Netteke kan niet lezen." ANNIE VAN WAALE. HORENS. Tot slot van onze strandwandeling noemeiï we nog enkele horens. 1. Dc Wulk is zeer algemeen met duidelijke groeistrepen en veel lengtestrepen afwisse lend dik en dun. 78 omgangen. Grootte tot 10 c.M. 2. Tepelhoren is bolvormig, dik, stevig en glanzend, bleek-geelwit van kleur met 1 rij roodbruine schuinverloopen.de vlekken bo ven iedere omgang tot 3 1/2 c.M. 3. Glanzende tepelhoren is kleiner dan de vorige kegel bolvormig met meer rijen vlek jes op de omgangen. Tot bijna 2 c.M. 4. Gewone Alikruik, kegelvormig horentje, dik, meestal dof. De platte omgangen gaan bijna zonder naad in elkaar over. Top spits. Geelachtig bruin van kleur met fijne dwarse en overlangsche strepen. Grootte tot 23 c.M. Komt algemeen voor op golfbrekers. 5. Opgezwollen wadslakje. Dun, doorschij nend horentje, geelachtig gekleurd, bol opge zwollen windingen tot 9 m.M. Maar wordt al gemeen kleiner gevonden. Er zijn nog honderden soorten, doch dit zijn wel de meest gewone. Probeer ze maar eens op te zoeken in de vacantie. POSTZECELRUBRIEK. HONGARIJE Aanvulling IV. "Paria z/; j s /,- 'O f, ■Töö/f '0004 1000 s-oaoA /c fao cP /O 6 u0 40 y//' -r /6 zo JJ <ÏO ra 7* <Po In 1927 verschenen oude vliegzegels van 1924—'25 met overdruk Porto om als portze- gels dienst te doen: dit zijn in liggend for maat en met afmetingen 35 x 28 de volgende waarden 1 f. op 500 k. (blauwgroen en geel groen), 2 f. op 1000 k. (oker en violet) 3 f. op 2C00 k. blauw en blauwgroen 5 fop 5000 kr. (lila en violet) 10 f. op 10.000 k. (rood en violet). In 1928 verscheen in cijfertype maar met ander watermerk wederom een serie portze- gels, 2 8 10 16 20 en 40 f. allen rood, grootte der vakjes 23 x 28. Vliegpostzegels in twee verschillende ty pes verschenen in 1928 in de waarden 4 f. (geel oranje), 12 f. (donkergroen). 16 f. (lei- blauw) 20 f. (karmijn) 32 f. (bruin violet). 40 f. (blauw) liggend formaat 35 x 28 en 50 f. (groen) 72 f. (olijf) 80 f. violet) 1 p. (geel groen) 2 p. (vermiljoen) 5 p. (blauw) grootte dezer zegels 28 x 35, Zie het schetsje. Rustenburgerlaan 23,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 12