RDAGAVOND BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Veit Stoss, een groot en miskend kunstenaar. BATAVIA. ZATERDAG 26 AUGUSTUS 1933 HAARLEM'S DAGBLAD Jgg Die het onzienlijke tot realiteit bracht. Bij de herdenking van zijn sterfdag, 400 jaar geleden. Eenige jaren geleden werd als Nürnberger beeldhouwer Tilmann Riemenschneiner her dacht, omdat het 400 jaar geleden was dat hij stierf. Thans, in 1933. heeft wederom een herdenking plaats van den sterfdag van een belangrijk Nürnberger beeldhouwer, Veit Stoss. En al worden deze beide Zuid-Duitsche beeldhouwers en anderen als Adam Kraft, Peter Vischer, Micael Pachers op goudschaal tjes gewogen wie nu eigenlijk als kunstenaar grooter is. mij komt het voor dat het beter is het werk van iederen kunstenaar afzonder lijk in zijn eigen waarde te beschouwen en niet te veel vergelijkingen te maken. We kun nen dankbaar genoeg zijn zooveel verschil lende soorten kunstenaars te bezitten en al zal een Riemenschneider weidscher en voor namer van voordracht of beheerscht van vakkennis zijn dan een Veit Stoss, die mij weer intiemer en lyrischer gestemd lijkt, toch heeft deze laatste één werk geschapen van zoo'n voornaam gehalte, dat het gan- sche werk van Riemenschneider daardoor overschaduwd wordt. Zoo komt het vaak voor dat een kunstenaar beroemd is gewor den om zijn vele uitgevoerde werken meer nog dan door den inhoud daarvan, terwijl een ander kunstenaar door te weinig werk minder bekendeheid genoot, maar slechts één zoo belangrijk werk heeft geschapen, dat zoo boven al zijn overig werk en dat van zijn be roemde collega's uitblinkt, dat we eigenlijk tot de slotsom zouden komen dat deze kunste naar toch nog de grootste moet zijn. En zoo iemand lijkt mij Veit Stoss. Veit Stoss dan, deze beminnelijke beeld houwer, heeft één werk geschapen, zoo ori gineel en persoonlijk en van zoon hoog en edel gehalte, dat we hem, alleen om zijn prachtigen Rozenkrans „De Groet van den Engel", die hoog in de gewelven van de Lo- renzkerk te Nürnberg is opgehangen, willen gedenken. Veit Stoss, die tot de Nürnberger school be hoort, werd vermoedelijk in 1438 geboren en is in 1533 gestorven. Het is niet onwaar schijnlijk dat hij uit Polen komt. In de oude Poolsche stad Krakau, waar de Poolsche ko ningen werden gekroond en het kunstleven hoogtij vierde (een dorado voor kunstenaars) leefde en werkte aanvankelijk de jonge beeldhouwer Veit Stoss. Men vindt er thans nog een van zijn belangrijkste eerste werken in de Mariakerk, een geweldig hoofdaltaar met meer dan levensgroote figuren. Het al taar is 11 Meter breed en 13 Meter hoog. De voorstelling die hem opgedragen werd, is de dood van de Jonkvrouw te midden van vele grijsaarden. Zijn dichterlijke natuur valt hier reeds op door de wijze waarop hij het ideaal van vrou welijke jeugd stelt tegenover .de eerwaardige wijsheid. Boven deze groep componeerde hij de Hemelvaart van Maria, die zich liefdevol neigt tot den allerhoogsten Bevrijder: haar zoon, welke reeds haar kleed heeft aange roerd, om haar geheel tot zich te nemen. Alles ademt een liefdevolle reine stemming. Engeltjes vliegen en zweven luchtig in het heelal als vogels heen en weer om het gebeu ren. De grijsaards zijn vol leven en zijn be gaan met het lot, het verscheiden van deze jonge vrouw. Anderen turen peinzend in de verte naar omhoog om haar na te staren met het bewuste weten" dat de hemel haar reeds in zich heeft opgenomen. Het is een gevoelige en beloftevolle arbeid van dezen jongen beeldhouwer uit den tijd dat hij in Krakau leefde, een werk van 12 jaren. In 1496 gaat hij naar Nürnberg terug. En wanneer we nu een van zijn laatste scheppingen in Nürnberg beschouwen, zien we dat deze verheven en beminnelijke lyriek hem niet heeft losgelaten in zijn prachtige doorzichtige „Aankondiging"', die ik zoo even het origineelste kunstwerk der Zuid-Duitsche beeldhouwers noemde. Ik zei origineel, want inderdaad dit werk als ajour-bewerking is eenig in de kunstgeschiedenis. We hebben Veit Stoss lief om deze wonderlijk-lyrische voordracht, dezen hoogen Goddelijken zang die in zijn verhevenheid ons soms Vondel of Bach te binnen roept. De mannelijke, ko ninklijke Engel, in zijn statiekleed en toege- klapte vleugelen, dragend het heilig kruis boven het voorhoofd, met zijn verheven ge laatsuitdrukking, kondigt de geboorte aan van een komenden hoogen Geest. In dit naar boven wijzende gebaar met opg'vicht hoofd en een gelaat als in trance, spreekt een vol komen ernst, de mededeeling van een on- aardsch gebeuren. De liefde is hier tot een hemelsche liefde opgevoerd. Koninklijk deelt deze heraut haar als man het blijde gebeu ren mede en ingetogen, in zich zelf gekeerd, in stille verrukking met een blijden lach om ds lippen, luistert de Maagd Maria naar deze blijde, verrukkelijke boodschap. De hand op eigen boezem als om aan te duiden dat over haar het geluk zal komen, staat zij als de ver wachtende jonge vrouw met haar gedachte gericht op dat kleine leven in haar dat ieder oogenblik het levenslicht zal aanschouwen. Een engeltje achter haar luidt triomphante- lijk met een belletje en draagt haar sleep, maar verstoort het stille gebeuren allerminst, dat machtiger is dan alle luidruchtigheid, Een ander engeltje houdt een krans boven de duif die als een heilige Geest op Maria is neergedaald, terwijl verder de lucht vol engelen is. Alles is immaterieel gedacht, want de geboorte van den Goddelijken geest is im mers onstoffelijk en zoo hangt deze groep, gedragen door een engeltje, vrij in de ruimte. Het geheel wordt omsloten door een krans van rozen, waartusschen zeven medaillons, die de bekende zeven vreugden van Maria in beeld brengen. Geheel onder deze omkran sing is een slang als het symbool van het duistere leven, en als bekroning heel boven aan God met de heilige stralenbundels naar de aarde gericht en gekroond met een zeer nadrukkelijk te groote kroon, symbool van groote macht. Musiceerende engelen links en rechts spelen op hun luiten een zachte melo die. Een snoer van geweldige kralen hangt als een guirlande om dat medaillon naar be neden. Ik weet niet of velen (en ik denk vooral aan hen die een bepaalde verstandelijke studie maken van de kunst en nauwkeurig de invloeden en het ontstaan van meester werken in hun tijd kunnen vaststellen.) wel voldoende tijd en gelegenheid over heb ben buiten het verstand om de volle diepte van een kunstwerk te peilen, waarom het tenslotte toch gaat. Zij die zoo vaak wor den afgeleid door de uiterlijke verschijning van vormen, die even zoo vele teekenen zijn van stijl en persoonlijkheid en de bewij- zijn moeten staven een kunstwerk vast te stellen, schieten dikwijls te kort in het vol gen der immaterieele gedachte, zooals deze grootsche gedachte die den kunstenaar voor den geest heeft gezweefd, dit kerk gewelf thans geestelijk en materieel ge heel vult. M.i. kan hier sprake zijn van een grootsche conceptie die volkomen ge slaagd kan heeten. Het doorluchtig spel van vormen is als de doorluchtigheid van een grootsche gedachte, als een fuga van Bach die in de gewelven blijft doorklin ken, zich langzaam oplost in het niet en we derom te voorschijn wordt getooverd door een ijl klankenspel. Veit Stoss heeft niet voor niets voor dit medaillon een paneel ge zocht dat ajour bewerkt is en dat een plaats gegeven boven in het gewelf. Waarlijk prach tig 'van vinding en symbool. De bijna tachtigjarige Veit Stoss zag gelukkig nog vóór zijn blind worden de uitvoering van dit werk door zijn helper Anton Tucher in de paren 15171518. En als grijsaard heeft hij zijn wijsheid, waarin het kinderlijke, het dichterlijke en de diepe levensernst tot een prachtig symphonisch ge dicht gecomponeerd werd, volkomen uitge zegd, een wijsheid die altijd jong blijft en dus eeuwig is. Op het einde van zijn leven is hij helaas verbitterd geworden. toen hem als vermo gend man, zijn geld op handige wijze door Jacob Baner afhandig werd gemaakt, die er zijn eigen schulden mee trachtte te dekken. Om het geld weder terug te krijgen, maakte Stoss een valsche schuldbekentenis op met Baner's handteekening en zegel, het geen hem in de gevangenis bracht. Hij werd niet ter dood veroordeeld, doch den ouden man, die nog weinig jaren te leven had, werden beide wangen met een gloeiend ijzer gebrandmerkt en hij moest zweren Nürn berg nimmer te verlaten. Gebroken naar lichaam en ziel trachtte hij zich nog voort durend te rehabiliteeren, echter zonder re sultaat. Zijn zoon Andreas bezorgde hem eindelijk nog in 1523 een opdracht, een Ma- ria-altaar te ontwerpen voor de parochie kerk te Bamberg. Aan dit relief is wel heel duidelijk te zien, dat het vuur van den ouden kunstenaar door ouderdom en leed gebluscht is. Het relief is van een on rustige compositie, zonder expressie, verward en vermoeid van beelding. De hooge nobele geest van den beroemden Rozenkrans uit de Lorenskerk te Nürnberg is vernietigd. Een tragisch worstelen een wanhopig pogen ver raadt dezen arbeid. Nergens heb ik gelezen dat iemand dit opgemerkt heeft of er het volle licht van zijn aandacht op heeft doen schijnen. Zeker, soms komt zijn oude kracht weer boven in een der figuren van dit altaar in den ouden Jozeph. die zijn ezel te drinken geeft, maar zijn gebroken ziel kende ae een heid niet meer. Er spreekt een sombere, droeve, verscheurde geest uit dit werk. Laten wij dezen grooten kunstenaar geden ken met zijn prachtige „Aankondiging" om dat een kunstenaar vermocht het allerhoog ste, het onzienlijke dat slechts in den geest leeft en te volgen is, tot realiteit te brengen en dat de eeuwen wist te trotseeren, ondanks verguizing en zware vernederende straffen, die hij nimmer verdiend had. Wellicht zal Prof. Szydlow. historicus, aan de universiti: van Krakau. die een boek over den beeldhouwer zal schrijven met Poolscher. en Duitschen tekst, de aandacht vestigen op het latere werk van dezen meester. Laten we hopen een juiste psychologie te geven van dezen grooten mensch, die uit zijn werken spreekt. Veit Stoss met zijn beroemd geworden Ro zenkrans heeft zich zelf daarmede een lou- werkrans gevlochten die zijn beroemdheid zal handhaven. THEO VAN REYN. Groot-Batavia heeft ruim 540.000 inwoners en rangschikt zich daarmede onder de groo- tere steden van het Oosten. De stad heeft een „groot" verleden. Na de vestiging der Portugeezen in Bantam (West-Java) in 1522, kwamen de Nederlanders in 1603 onder Jan Huygen van Linschoten en vestigden zich dicht bij zee. aan den mond van de Tji- liwong. In dien tijd brachten de Portugeezen de specerijen van de Molukken nog naar Lissabon, van waar de Nederlanders deze over Europa distribueerden. Toen Koning Philips II van Spanje, Portugal veroverde, sloot hij de haven van Lissabon voor de Ne derlanders en waren deze genoodzaakt zelf deze producten te gaan halen. Onder Hout- man's commando werden toen vier schepen uitgerust voor een reis naar de Oost. Deze expeditie had ten gevolge, dat in 1603 Djaca- tra werd gesticht. In 1610 volgde de benoe ming van Pieter Both tot Gouverneur-Ge neraal van de Nederlandsche bezittingen ten Oosten van Kaap de Goede Hoop. In 1612 vestigde deze bewindsman zich in Djacatra. Zeven jaren later stichtte Jan Pieterszoon Coen de stad Batavia: waarvan hij een ver sterkte nederzetting maakte Geleidelijk heeft Batavia zich tot een belangrijk cen trum weten te ontwikkelen. Het ondervindt de concurrentie van Soerabaja. het centrum in Oost-Java. maar blijft als regeeringscen- trum en handelsstad een eerste plaats inne men. Een groot gedeelte van den invoer voor N.O.-Indië passeert de haven van Batavia: Tandjong Priok. Het aantal exportartikelen is legio. De belangrijkste zijn: rubber, thee. peper, tapioca., koffie, rijst, huiden, enz. Van de exportartikelen, welke niet over Tandjong Priok verscheept worden, zijn suiker, tabak, sago, maïs, en harssoorten de bekendste. Groot Batavia bestaat uit verschillende on derdeden. Behalve het havenkwartier. Tand jong Priok, onderscheidt men Oud-Batavia, het handelscentrum. Weltevreden, waar men de meeste Europeesche winkels aantreft, de groote hotels en consulaten. Menteng en Gondangda. twee nieuwe voorsteden, die fei telijk al geheel zijn opgenomen en ten slotte Meester Cornelis. welk onderdeel ook vastge groeid is aan deze groote stad. Het geheel heeft een oppervlakte van 208 vierkante K.M. De hoogste temperatuur ooit in Batavia ge registreerd bedroeg 97 gr. F., de laagste 66 gr. F. Het totaal aantal sterfgevallen per 1000 inwoners bedroeg voor Batavia in 1930 voor Europeanen 10.3. Dit aantal is gunstig te noemen en bedroeg voor Rotterdam 3, Amsterdam 8.6, Londen 11,6, Kopenhagen (behoort bij het artikel over Veit Stoss 12,—. Brussel 13.2 en Parijs 15.2. Voor zenuw achtige toeristen of toekomstige bewoners dezer stad moge het geruststellend klinken, dat Batavia meer dan 150 practiseerende dok toren huisvest en een viertal ziekenhuizen heeft, welke aan de modernste eischen vol doen. Verschillende der toonaangevende specialisten uit het Oosten komen zich in Batavia verder bekwamen. Binnen twee uren kan men van Batavia uit een frisschen neus halen in verschillende bergoorden. Het water wordt van een af stand van circa 50 mijl van het gebergte ach ter Buitenzorg naar Batavia gevoerd en kan ongekookt en ongefilteerd gebruikt worden. De wegbedekking voldoet in 't algemeen aan der moderne eischen. Het verharde wegen net heeft een oppervlakte van 1,712,670 M2. Het Waterloo- en het Koningsplein behoo- ren tot 'de meest karakteristieke pleinen van Batavia. Het eerste is militair territoir. Op een hoogen zuil prijkt in het midden de Ne derlandsche Leeuw van Waterloo. Een groot, gedeelte der omringende gebouwen zijn offi cierswoningen. Aan de Oostzijde ligt een groot wit gebouw, hetwelk oorspronkelijk be stemd was als residentie voor de Gouver neurs-generaals. Zoo ver is het evenwel nooit gekomen. Het is voor allerhande doeleinden gebruikt, als postkantoor, lansdrukkerij, ge rechtshof. vergaderzaal van den Raad van Indië enz. Het gebeele plein is een vergaar bak voor alles en nog wat. Eenige distinctie gaat er niet. van uit. Mis schien is dat wel het geval bij parades en dergelijke festiviteiten, maar die heb ik er niet medegemaakt. Het Koningsplein vertoont een geheel an der aspect. Aan de Noordzijde ligt het. paleis van den Gouverneur-generaal, al wordt dit gebouw gedurende het grootste gedeelte van het jaar niet. gebruikt. Het prachtige mu seum met alle bezienswaardigheden aan het Koningsplein is een der waardevolste monu menten. die ik in Batavia heb gezien. Verder zijn tal van belangrijke gebouwen om dit plein te vinden, zooals van de K. P. M„ zoo mede eenige oud-Indische huizen. In een daarvan woont onze oud-stadgenoot, prof. dr. R. Remmelts in wiens gastvrije woning ik geruimen tijd heb gelogeerd. Het Waterloo- plein kenmerkte zich door een Kathedraal, al komt dit bouwwerk niet bepaald gunstig uit. en het Koningsplein heeft zijn beroemde Willemskerk, die aan de Oostzijde is gelegen, Deze kerk is geen imposant bouwwerk, al val len de zuilen, die het dak dragen direct op, en doet de koepel niet onaardig aan. Zijn er punten in Batavia die den toerist in het bijzonder trekken? Het is een dier ste reotiepe vragen, die men 't worde in allen eerbied opgemerkt tot vervelens toe te beantwoorden krijgt, evenals de vraag: En was "t er warm? Welaan, mijn antwoord zou moeten luiden: zeer enkele punten trekken de belangstelling, maar meer ook niet. Mooie gebouwen uit onze beroemden zeevaarders tijd zijn er natuurlijk geweest. Nu moet men ze bepaald gaan zoeken. Meestal zijn ze ver bouwd tot bureelen of handelskantoren. Bui ten Batavia zijn nog een aantal oude land huizen te vinden, waarvan ik er ook enkele heb mogen bezichtigen. Men voert u voorts naar de Amsterdamsche Poort te Batavia, die evenwel niet kan tippen aan onze Haar- demsche Amsterdamsche Poort. De acht va zen. welke deze poort in Batavia versieren (of: ontsieren) zijn in mijn oogen bepaald leelijk. Mooi van opzet vind ik het nieuwe monument ter eere van Gouverneur-Gene raal van Heutz. Forsch van bouw zooals deze bewindsman forsch was goed uitko mend in de omgeving waar het geplaatst is. een sieraad voor de stad. Ook het aquarium mag niet onvermeld blijven. Wel is het veel kleiner dan het Amsterdamsche. maar het bevat een collectie zeer typisch gevormde en dikwijls zeer kleurrijke vischsoorten. In de onmiddellijke omgeving van de Portugee- sche kerk. welke dateert uit 1693. staat bo ven op een stuk oude muur het hoofd van Peter Erberfeld, een oproermaker, die in 1722 den dood vond, nadat hij het voornemen had gehad alle Europeanen in Batavia te ver moorden. Op een groote plaat wordt in het Nederlandsch en Javaansch medegedeeld, dat het te allen tijde verboden is op die plaats te bouwen of te planten. In Weltevreden vormen Rijswijk en Noord- wijk de winkelbuurten, die bij de bekende Sluisbrug zamen komen. In de onmiddel lijke omgeving ligt het Wilhclminapark. in welks midden het fort Prins Hendrik ligt. het welk gebruikt wordt voor arsenaal. In het zuidelijk gedeelte van dit park ligt de Wil lemslaan, die het Koningsplein met het Wa- terlooplein verbindt. Daar vindt men een kleiner plein met een gedenkteeken opge richt in 1828 ter nagedachtenis van den slag bij Waterloo. Aan het einde van de Willems laan staat een monument ter eere van gene raal M'chiels. c'c in 1849 sneuvelde bij een expeditie naar Bali.. Voorts telt Batavia een reeks gouvernements- en bankgebouwen, zoo mede handelshuizen. De Kali Bcsar Club is het centrum van het handelsleven, Concor- dia en de Harmonie zijn de allerwegen be kende sociëteiten. Over Batavia is een boek te schrijven. In het bovenstaande heb ik getracht een glo baal beeld te geven van deze belangrijke stad. Op een enkel onderdeel hoop ik t.z.t. nog nader in te gaan. MOLLERUS. WAT DOET T ER DAN TOE De vacantieganger. die in een aardig res taurant aan de heidezoom een oogenblikje van het vergezicht genoot, riep de kellner en vroeg ..Ober. wat is dat nu wat u me hebt ge bracht: appeltaart of kersentaart?" De ober staarde naar de portie op het bordje op de tafel voor den gast. „Kan ii het, niet proeven, m'heer?" vroeg hij ten slotte. „Neen dat kan ik nou juist niet." ant woordde de gast op nijdigen toon. „Wel ter wereld wat doet 't er dan toe was het onverwachte en afdoende antwoord van den kellner die er genoeg van had. LANGS DE STRAAT. De Remplaqant. Aan den uitersten rand van de stad was het autoverkeer bij lange na niet zoo druk. als in het centrum, maar voor het. doel. dat het oude mannetje, terzijde van den weg. beoogde, was het ruimschoots voldoende. Dat doel was niet twijfelachtig, want het mannetje wachtte slechts op één auto en op niet. meer. Eiken keer, zoodra weer in de verte snel rijdend hetzij een luxe-, hetzij een vracht auto naderde, liep hij weg van de boornen, waaronder hij een schuilplaats had gevon den, deed dan een paar vlugge passen naar voren en tuurde scherp naar den kant. van waar het brommige motorgezoem tot hem doordrong. Zag hij. dat de auto zijn passagiers al had. of meende het oude mannetje om andere redenen, dat hij toch geen succes zou hebben welnu dan trad hij langzaam, hoofdschud dend. een beetje verdrietig terug onder de schnduw-gevende boomen en wachtte weer geduldig op een voor hem betere kans. Het was intusschen duidelijk geworden, dat die betere kans bestond in ^en auto. waarin ook voor hem nog voldoende ruimte vrij was. Dan stak hij wel zijn hand op. een oude, bevende hand en het was een verzoek en een lot in de loterij tevens. Zou hijzou hij nu mee mogen rijden? Tot nu toe had hij in die loterij een niet getrokken, want nog geen enkele automobilist bad van hem voldoende notitie genomen, althans het oude manne tje had er nog niet één tot stoppen kunnen bewegen. Ja. het is zoo: er zijn onder automobilis ten verschrikkelijke verhalen in omloop van brutale kerels, die ze hadden meegenomen, en die ze zoo spoedig nog niet kwijt waren. En inderdaad: er worden geschiedenissen verteld van mannen, in vrouwekleeren ver momd. die, eenmaal binnen, met moord en doodslag dreigden, als dit niet met geld werd afgekocht. En daarom is het moeilijk er ook maar iets van te zeggen, of ook iemand te veroordeelen en toch was dit van den anderen kant, een zielig, wachtend mannetje en wie kon weten, waarom hij tot zijn smeekbede kwam? Zijn dochter, of zijn zoon kon ziek liggen, in de andere stad. en er zijn nog wel honderd andere geldige rede nen op te sommen. Nochtans konden auto mobilisten dit ook niet weten en ze reden door. Het mannetje scheen absoluut geen kans te hebben. Toen gebeurde het, dat uit het eenzame huis aan den overkant van de boomen een meisje kwam. even blond, als vriendelijk en nog even jong als blij om het leven. Vermoe delijk, zéér waarschijnlijk zelfs, had ze er gens van uit het huis aan den overkant de vergeefsche pogingen van het mannetje ga de geslagen en in haar jongemeisjeshart was een snaar gaan trillen van het onberede neerde medelijden, dat ook alleen het ware kan zijn. Ze stak vlug als een hinde, den weg over en toen spraken achttien lentes met een win ter van misschien wel vijf en zestig. En eerst was het mannetje verbaasd, toen ongeloovig en met een plotselingen omme zwaai enthousiast. Het meisje had hem blijk baar iets gezegd, dat eerst langzaam tot hem kon doordringen, maar toen het dan ook ge heel in zijn bol zat. was hij ineens even kwiek als zijn helpstertje. Het lag er duim dik bovenop, dat die twee samen een plan netje hadden. En zoo gebqurde het, dat er wéér een auto aankwam, een luxe, waarin ruimte was. want er zat slechts één heer in, de heer achter hei stuur. Maar ditmaal trad niet, zooals tot nu. de oude man snel naar voren, integendeel het leek er op. of hij zich achter de boomen verstopte. In zijn plaats trad het meisje vooruit en ze lachte, terwijl ze het handje op hief. dat bij de achttien lentes hoorde. En zie. er geschiedde datgene, waarop de oude man. maar dan vergeefs gewacht had, want de auto stopte. Het was nog oen jonge man. die achter het stuur zat. Hij lachte terug. Wel? zei hij en reeds de toon van dit ééne woord was een uitnoodiging. Het meisje lachte nog eens. Ze was werke lijk aardig. Kan er iemand meerijden? Het portier werd al opengeworpen. Natuurlijk, stap in. zei de man. maar het meisje lachte voor den derden keer. Meneer, riep ze. meneer Van achter de boomen trad het oude man netje naar voren. U kunt in stappen, déze meneer vindt het goed, zei ze zielsgelukkig, terwijl ze blijkbaar niet meer lette op het teleurgestel de gez'cht van den automobilist. Ze hielp het mannetje bij het instijgen. Goede reiswuifde ze nog na. TON RUYGROK.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 5