HET HAARLEMSCHE STADSBEELD.
UIT
HET
AMAZONE.
DAGBOEK VAN EEN
Chineesche restaurants in Amsterdam.
Bollen voor het
volgend voorjaar.
ZATERDAG 26 AUGUSTUS 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
6
Hoe het geworden is.
De Jansweg in 1761.
Tegeniooordige toestand.
Hoe het eens was.
DE JANSWEC.
Van de gebouwen die in 1761 aan den Jans
weg stonden is alleen het Hofje van Staats
overgebleven.
OlllllllllllllllllllIBMIIIIM^
met mijn hakken, zooals je doen moet, om
hem te laten draven, dan deed hij het juist
lekker niet. Ontzettend irriteerend is zoo'n
machteloosheid op den duur, en op het laatst
zat ik werkelijk heele toespraken tegen hem
te houden: hem te fleemen oi' hem woedend
standjes te geven, omdat ik zoo verschrik
kelijk graag wou, dat hij nu ook eens deed,
wat ik zei. Alleen naar de directeur, die me les
gaf, en naast me reed, luisterde hij natuurlijk,
en als een gezellige buurvrouw bleef hij maar
steeds naast diens paard loopen en zette er
tot overmaat van ramp ook nog kleine kib
belpartij tjes mee op touw. wat me heelemaal
van streek maak 3.
Maar het mooL.e van alles kwam pas heele
maal aan het eind, toen de directeur me met
paard en al midden in de manege liet staan,
zelf in de rondte ging galoppeeren, en tegen
mij zei, dat ik nu eens moest picbeeren zelf
een kant met hem uit te rijden. Er was geen
sprake van, dat het me lukte: ik stond mid
den in en bleef midden in staan, en mijn
paard draaide alleen aldoor maar in de
rondte met het andere paard mee, wat ik ook
deed en wat ik ook zei!
Teekeningen van Tom Schutte.
7 Juli.
In afwachting van het klaar komen van
mijn broek ben ik vandaag stilletjes, zonder
dat iemand er wat van afwist, naar de ma
nege gegaan om te kijken, hoe een paard er
eigenlijk wel uitziet, want het is gek: je ziet
ze natuurlijk iederen dag op straat en toch
geloof ik niet, dat ik ooit een paard echt ge-
zièn heb. Er zijn er daar wel twintig: alle
maal koppen met nieuwsgierig kijkende paar-
de-oogen over houten deurtjes'heen kop
pen mag je natuurlijk heelemaal niet zeggen:
hoofden moet het zijn; en pootsn mag ook
niet. dat moet beenen zijn. Ik moet eerlijk
zeggen, dat ik dat eigenlijk wel een beetje gek
vind: om het erg te vinden om van een paard
zijn kop te spreken in plaats van van een
hoofd, of van zijn beenen in plaats van van
zijn pooten, omdat een paard zoo'n edel
dier is. Ik heb laatst voor een schilder gepo
seerd. die een portret van me maakte, en toen
hij op een oogenblik tegen me zei: „Ik heb
den kop bijna klaar", en ik een beetje in mijn
kuif gepikt (in mijn kuit gepikt, zegt ons
buurjongetje altijd bij vergissing en zijn
moeder kan hem maar niet aan zijn verstand
brengen dat dat fout is i keek, toen zei hij,
dat het juist een compliment was, als hij van
kop sprak, want dat een kop iets is uit schil
dersoogpunt, en een hoofd niets. Dus als ik
het goed begrijp, was ik zoo'n beetje een edel
dier, omdat hij het over mijn kop had, en
niet, over mijn hoofd, en een paard is weer
een te edel dier om over een-kop te praten,
en niet over een hoofd. Ingewikkeld en raar
maken de menschen het leven met die spits
vondigheden. Maar ik zal toch maar probee-
ren me aan te wennen om tegen een paard
van zijn hoofd te praten, want je kunt nooit
weten, wat zoo'n beest gaat doen, als je hem
beleedigt. en voorloopig doe ik waarschijnlijk
maar beter met ze te vrind te houden
Dat zoo'n paard verschrikkelijk hoog is.
Voor dat te vrind houden had ik moeder
ook al gevraagd om drie kilo klontjes bij den
kruidenier te bestellen, en ze heeft een half
pond besteld, cn dat heb ik vanmorgen mee
genomen. en de paarden en ik hebben het
samen schoon opgegeten. Je moet het heele
maal in je vlakke hand houden, cn dan komt
er een panrdekop aan met een paar groole
osse lippen en die lebbert het met die lippen
op en als hij dan proeft, dat het een klontje
is (dat zal hij trouwens van te voren al heb
ben geweten, want ze krijgen hun heele leven
lang klontjes en zullen dus langzamerhand
wel weten, hoe die eruit zien) dar. begint hij
over zijn heele gezicht te stralen, en kijkt je
vreeselijk vriendelijk aan, en smeekt meteen
met zijn oogen en zijn snoet en een paar uit-
noodigende gebaren om een tweede. Eenig ge-
woon
Maar één ding is minder eenig: en dat is,
dat je tot de conclusie komt, dat zoo'n paard
verschrikkelijk groot is. als je er zoo voor
staat. Meters hoog gewoon steekt hij boven je
uit., en alleen al zoo'n kop - hoofd, be-oel ik
die op je afkomt om om een klontje te vra
gen, is zoo groot, dat je ervan schrikt en er
bijna bang van wordt. Ik durfde ze in het be
gin bijna niet te aaien, dat wil ik wel eerlijk
bekennen, en al had de stalknecht gezegd, dat
je rustig je handen kon laten besnuffelen,
want, dat ze niets deden, mijn hart klopte toch
in mijn keel van angst, toen één van die
paarden hoe langer hoe brutaler werd, en hoe
langer hoe verder ging snuffelen, en op het
laatst zelfs mijn heele hand in zijn mond
nam. Hu! Toen heb ik hem er toch maar
stiekem uitgetrokken, want het werd me al te
bar, en toen ik het later aan dien stalknecht
vertelde, begon hij notabene een verhaal te
vertellen van een paard, dat eens bijna
iemands heele hand had afgebeten! Nou
vraag ik je! Ik dacht nog wel. dat ik zoo
dapper was geweest, en nou was ik weer stom!
Toen ik terug ging. ben ik even bij Oom
Piet aangegaan om te kunnen vertellen, dat
ik daar geweest was. en die oegon ook alweer
meteen met me bang te maken, en met te
vertellen, dat het opstijgen zoo moeilijk is,
en dat er menschen zijn, die het nooit leeren.
omdat de stijgbeugel, waarin je je ééne been
moet zetten, wegzwaait, zoodra je omhoog
probeert te komen zoolang je het niet op
de goede manier doet ten minste en dan
kun je doen, wat je wilt, je komt er niet op.
Er schijnen ook menschen te zijn, die het met
zoo'n vaart doen, dat ze er meteen aan den
anderen kant weer afvallen.
't Kan een mooie boel worden! Ik zeg het
tegen niemand, maar ik ben-nou al zoo bang
als een wezel!
8 Juli.
Mijn broek is thuis gekomen; hij past nu
werkelijk geweldig. Het is nog een heele be
doening om hem aan te trekken, en het beste
zou misschien wel zijn om hem op den grond
neer te zetten, er een trapleer bij te nemen,
en er dan zoo in te klimmen. Moeder vindt
hem vrèeselijk, zegt ze, en als ik eenmaal rij
den kan, hoef ik hier niet langs te komen,
want ze wil niet weten, dat zoo'n wezen in
een broek haar dochter is. Dat die ouderwet-
sche menschen nog steeds niet wijzer worden!
Het verstand komt met de jaren, zeggen ze,
maar ik geloof er niets van. Het is toch veel
logischer om in een broek te rijden, vind ik;
en bovendien: hij staat me heusch wat aar
dig! Net wat ik zei: als uit een film, of één
van die leuke menschen op paarden uit tijd
schriften. Ik kan het rustig zeggen nu het
toch tusschen mij en mijn dagboek blijft,
maar hij staat me werkelijk geweldig goed!
En morgen moet ik hem dus echt aantrek
ken, en moet ik heusch op zoo'n groot paard
hoe zal ik me morgenavond voelen?
10 Juli.
Ik was vast van plan om het wel te doen,
maar ik was gisteravond heusch niet in staat
om een letter op papier te zetten. Ik heb nu
nóg drie kussens op een stoel gestapeld, voor
dat ik dorst te gaan zitten en gisteren wist
ik me heelemaal geen raad en ben ik het
grootste gedeelte van den verderen dag, na
dat ik gereden had, maar olijven staan, en
vandaag zoek ik aldoor de allerzachtste stoe
len uit, die ik vinden kan. Ongelooflijk, wat
is zoo'n zadel hard ze kunnen mooi zeggen,
dat het van leer gemaakt is van keihard
hout is het! Als zoo'n paard begint te dra
ven weet je gewoon niet waar je blijft; je
wordt in de lucht gegooid en je komt met een
geweldigen bons weer neer, c-n voor je tijd
hebt om te beseffen, dat je eigenlijk nog
dankbaar mag zijn, dat je nog op het paard
neer bent gekomen cn niet er naast, ga je al
weer de lucht in en smakt weer naar bene
den. tot je buiten adem bent en bii iederen
stoot steunt als een ouwe juffrouw en je aan
alles, zadel, teugels, manen, vast houdt, om
alsjeblieft toch maar te blijven zitten.
Ik zal beginnen met vertellen, en het begin
is, dat iedereen, toen ik met Ab als moreclen
steun en toeverlaat onderweg was, vanwege
de rijbroek natuurlijk, blijkbaar begreep, wat
er met me aan de hand was, en tegen me zei:
„Val er niet af, juffrouw!" Ze hadden eens
moeten weten, hoe ik daar juist voor in angst,
zat: maar ik hield me groot, en ik geloof, dat
de eerste minuten zelfs het paard gedacht
heeft, dat ik nog voor geen duizend paarden
benauwd was. En toen kwamen we onderweg
mijn zwager tegen, en die hield ons aan, en
vertelde, dat hij gisteravond expres nog even
naar de manege gefietst was om de paarden
te waarschuwen, want dat hij het onverant
woordelijk tegenover de arme dieren vond
om ze onvoorbereid voor zoo'n beproeving' te
zetten. Ik ben weer opgestapt en weggereden
zonder hem te groeten, want dergelijke aar
digheden vind ik flauw en trouwens ook on
beleefd tegenover je schoonzuster. Maar wat
was ik blij. dat hij niet mee is gegaan om eens
even te kijken!
„Je hebt zeker je handen vol gehad met je
paard, hè?'' zei hij vanavond tegen me. Rare
ideeén heeft hij van zoo'n eerste keer paard
rijden: het paard had zijn handen vol met
mij ik niet met hem! Zoo af en toe keek
het eens achterom over zijn rug met een uit
drukking op zijn gezicht, die werkelijk boek-
deelen zei. En het heele uur lang demon
streerde hij verder aan alle kanten, dat hij
door had, dat ik geen notie van paardrijden
had, en dat hij alles mét me doen kon, wat
hij wilde. Hij bleef stil staan als hij er zin in
had. en hij ging in draf, als hij er zin in had,
en als ik er zin in had. en aan de teugels trok,
om hem stil te laten staan, of hem aanporde
Kibbelarijtjes met het paard van dev directeur
Ontzettend is zoo iets, en vreeselijk slecht
voor je zelfrespect. Ze moesten verwaande
menschen eens op een paard zetten en hem
dan aan zijn lot overlaten natuurlijk als ze
van te voren het paard de opdracht hadden
gegeven om zijn fatsoen te houden en niet
al te overmoedig te worden.
Maar intusschen zit ik hier. en zelfs met
mijn drie kussens wordt het me nu ai weer te
hard. Over een paar dagen moet ik weer rij
den hoe dat moet gaanIk moet er
niet aan denken. LIESBETII HARDERS.
Vandaag willen we het hebben over een van
de gemakkelijkste, zoo niet de allergemakke
lijkste der Narcissen: N. Paperwhite, of N.
totus albus, zooals het dingetje officieel heet.
Het is een bolgewasje dat in het wild aan de
Rivièra voorkomt, daar echter ook veel voor
de export wordt gekweekt en bij tienduizen
den hierheen wordt verzonden. Zoowel de
sneeuwwitte trossen bloemen als de bollen
worden uitgevoerd.
Narcis Paperwhite heeft de goede eigen
schap, heel vroeg- te bloeien en wanneer wij
maar zorgen voor zooveel mogelijk licht, dan
zal zoo'n bolletje ook hier bij ons vroeg uit-
loopen en bloemen vormen. Daarbij komt
nog het groote gemak, dat we de bollen niet
eerst in het donker behoeven te zetten, maar
ze direct na ontvangst in b.v. een bakje met
grint en water kunnen zetten en op een lich
te plaats laten staan. Eerst moet de bodem
van den bak met fijn grint worden bedekt,
daarop worden dicht bijeen de bollen gezet,
ten slotte moeten de ruimten ertusschen ook
met fijn grint worden aangevuld en daarna
vullen we den bak met leidingwater. De neu
zen van de bollen, die nog juist boven het
grint uitsteken, mogen natuurlijk niet in het
water staan.
De nabijheid van kachel, verwarming of
ook de zonnewarmte kunnen het water te
snel doen verdampen, zoodat we wel mogen
zorgen voor een lichte, niet te warme plaats.
De zon zal echter weldra weinig kwaad meer
aanrichten en hoe meer licht, hoe beter;
maar naarmate de winter verder komt. wordt
de kachel een grooter gevaar voor verdam
ping; dus niet in de buurt daarvan komen
met onze Paperwhites! We houden het water
geregeld op peil en behoeven verder niets te
doen dan af te wachten. Weldra komen de
wortels, de neuzen gaan rekken en de bloem
trossen vormen zich. In dit stadium vooral is
de nabijheid van de kachel fataal! niet alleen
meer voor het snelle verdampen van het wa
ter, maar ook omda-t de bloemknoppen dan
zoo gemakkelijk verdorren.
Zijn de bloemen eenmaal uit, dan versprei
den zij een heerlijke geur en op een koele,
lichte plaats, blijven zij lang mooi.
Crocussen kunnen we eveneens op grint
houden. De behandeling is dezelfde als van
bovengenoemde Narcissen: met dit verschil,
dat we na opposing het zaakje in het donker
wegzetten, koel. vorstvrij en schimmelvrij
Telkens controleeren we het waterniveau
even en nu laten we alles maar staan, totdat
de neuzen minstens 8 c.M. lang zijn en de
bloemknoppen al goed zichtbaar zijn. Dan
eerst mogen ze in het licht komen. Zijn we te
voorbarig, dan komt er niets van terecht,
omdat dan het loof te hoog uitschiet en de
bloemen ergens in de diepte blijven steken.
Tenslotte nog dit: hygiënisch zijn met bak
ken en grint! Ook dit laatste moet voor ge
bruik flink gewasschen worden. Ziekten
blijven voor onze cultuur nu eenmaal een ge
vaar, en in onvoldoende gereinigde bakken
cn vuil grint kunnen zoo licht kiemen zitten.
Voor grintcultuur ieenen zich ook zoo goed
de Romeinsche Hyacinthjes. Die hebben klei
ne bollen, waaruit drie tot vijf bloemtrossen
te voorschijn komen. We behandelen ze ge
heel als de Crocussen en moeten ze dus in het
donker houden. Als we ze nu zoo gauw moge
lijk opplanten laat ons zegden begin Sep
tember dan bloeien ze begin December al.
Ook hier moeten de spruiten wel 7 of 8 c.M.
lan? zijn voordat we ze in het licht mogen
zetten.
Dan nog de Hollandsche Narcissen voor
RTintcultuur: die bloeien veel later dan de
7u> id-Fransche- Panerwhite e-> znn geMblnp-
mifte collega Grand Solell d'Or. De behande
ling is nu zoo langzamerhand wel bekend; ze
moeten ook weer in 't donker totdat de neu-
Lucullus is, naar de historie zegt. sinds lang
overleden en begraven; maar hij had vele
nakomelingen en die nakomelingen zijn wij
allen. Tracht het te ontkennen, als ge durft
of kunt, kom mij aan met de mededeeling,
dat ge absoluut niets om eten of drinken
geeft en dat ge eet waarom? nu ja, omdat
een mensch moet eten om niet te sterven;
doe alles wat ge maar kunt, om te bewijzen
dat iedere maaltijd u een last is in plaats
van een lust: tot mijn spijt moet ik u zeg
gen, dat ik er niets van geloof, en dat ik op
mij durf nemen u binnen een maand het
tegendeel te bewijzen.
Het is best mogelijk, dat er u in uw jeugd
dagelijks in uw ooren gefluisterd moest wor
den „Eet je 'bord behoorlijk leeg" en dat het
minstens een wekelijksche gebeurtenis was,
dat u met bord en al op de keldertrap, in de
keuken of op uw kamertje gedeponeerd
werd, omdat de maniei', waarop u speelde
met het kostelijke eten niet langer voor uw
medemenschen om aan te zien was. Het is
ook best mogelijk, hoewel de kans gering is,
dat ge tot heden nog niet ontwaakt zijt tot
genoegens, die uw voorvader Lucullus zoo wel
wist te apprecieeren en dat ge nog steeds
mechanisch uw driedaagsche taak van uw
bord leeg eten verricht.
De kans op dit laatste is betrekkelijk ge
ring. Er is geen mensch ter wereld, die er
niet den één of anderen lievelingschotel op
na houdt, die hij met schaamtelooze kinder
achtigheid nog steeds boven aan op de ver
langlijst voor zijn verjaardag zet: bij den één
is het boerenkool met worst en bij den ander
een uitgebreid Fransch hors d' oeuvre, maar
dat doet aan het feit wel niets af, Er is geen
mensch, die niet, zoodra hij in het buiten
land komt, zich tot taak. stelt om minstens
één maal de specialiteit te proeven van de
plaats of plaatsen, waar hij zich bevindt: hij
drinkt in München het bier, dat den Beieren
hun gemoedelijkheid en hun gulle, ronde lij
nen heeft bezorgd; hij zoekt net zoo lang in
Nice of Marseille tot hij 'n gelegenheid heeft
gevonden, waar de omgeving hem roman
tisch en schilderachtig genoeg is om er voor
den eersten keer van zijn leven de beroemde
bouillabaisse te probeeren; hij bestelt, zoo
dra hij een voetstap over de Italiaansche
grens heeft egezt, macaroni of spaghetti, en
besluit een kwartier later, met een oranje
kin, dat hij het nooit meer doen zal. Zoekt hij
het nog verder van huis, dan koopt hij van
den eersten den .besten visscher, dien hij op
Sicilië tegenkomt, terwijl zijn hart hem in
de keel klopt van griezel, één van de glibbe
rige inktvisschen, die de visscher in zijn
mandje bij zich heeft en steekt des avonds
met een gebaar vol bravour, waarmee hij
aangeeft, dat hij het heel gewoon vindt om
inktvisschen te eten, den eersten hap in zijn
mond, waaraan hij tot zijn geruststelling en
verbazing constateert, dat het nationale Si-
ciliaansche eten inderdaad lang niet kwaad
is. En er is geen mensch die zich niet eens
heeft verontwaardigd over de grafstemming,
waarmee in Engeland, thuis zoowel als in
restaurants, de maaltijden genuttigd worden
en er niet de leutige elegance bij heeft ver
geleken, waarmee bijvoorbeeld in Frankrijk
de kellners hun kostelijkheden aandragen, of
de hartelijke zorg, waarmee de Duitsche of
Belgische waard zijn gasten „smakelijk eten"
wenscht en na afloop komt informeeren, of
alles wel naar den smaak is geweest.
Zij, die al deze sensaties aan den lijve ken
nen, hooren onmiskenbaar, hetzij in meer
dere, hetzij in mindere mate. tot de afstam
melingen van den sinds lang gestorven, maar
onsterfelijken Lucullus. Hen in de eerste
plaats, en in de tweede, die minstens even
belangrijk is, hen, die zich nog steeds ver
beelden. dat zij met Lucullus niets te maken
hebben om hun het tegendeel te bewijzen
namelijk inviteer ik bij dezen om met mij
door te dringen in één van de veel te weinig
bekende chineesche restaurants, die Amster
dam kent, en waar men voor weinig geld
wat warempel wel iets van belang is tegen
woordig een Chineeschen maaltijd kan
krijgen, waarbij alle maaltijden in heel Am
sterdam in het niet verzinken en waar men
zich, wat ook voor een keer niet onaardig is,
bovendien desnoods overal ter wereld waant,
maar niet in Amsterdam, nog minder in Hol
land. Wat lang uitgeschoten Hollandsche
tulpen in een Chineesch vaasje op tafel wek
ken even vage herinneringen aan bollenvel
den en Nederland op, maar zij zijn zacht lila
van kleur en ze doen exotisch aan in het
roode licht van de chineesche lantarens, die
aan het plafond hangen, zoodat men zich
plotseling weer herinnert, dat tulpen ook
heelemaal niet Hollandsch, maar celfs
Oostersch van origine zijn.
Er zullen waarschijnlijk in de Amsterdam-
sche havenbuurt meer Chineezenrestaurants
zijn dan de diTe. die gezellig bij elkaar hok
ken i.T een straatje achter de Zeedijk, die nog
wat teert op ouden, verganen roem en glorie
maar verder even dood is als een Zeedijk
maar dood zijn kan: maar een te veel maakt
de keus niet makkelijker, en het restaurant
u.i:;,.j
zen 7 tot 9 cm boven den grond staan. We
kunnen ze ook in aarde of bulb-fibre houden,
ze dan natuurlijk ook eerst wegzetten en
steeds den grond wat vochtig houden. Er zijn
zooveel prachtige soorten in, dat we maar
het beste doen met een bollencatalogus van
eeen goede firma te raadplegen: 't is on
doenlijk hier een opgaaf te gaan doen» L. S.
1 van Hong Kong, dat wij na rijp beraad uit
kozen uit de drie concurrenten, is beter dan
men zich zou wenschen. Groote roode lan
tarens, die, zooals dat hoort, niet al te veel
licht geven, Chineesche bedienden op de
korte, maar vlugge beenen en met smette-
looze witte jasjes aan; een radio, die geen
Chineesche muziek, maar Mendelssohn's
Hochzeitsmarsch speelt; vreemde zoete, vage
geuren, die in het rond zweven en voor hét
grootste gedeelte waarschijnlijk teweegge
bracht worden door een onzichtbaren Chi
neeschen kok, die ergens Joost mag weten
waar, de geheimzinnige ceremoniën verricht,
waardoor dampende schotel na dampende
schotel te voorschijn getooverd worden. Ik
ben geen Indischganger, en nooit in Indië ge
weest zelfs, maar men beseffe wel, dat in
Indië een Chineesche kok een begeerens-
waardig object is, en dat hij. die er één heeft
weten te veroveren, zich hoogst gelukkig
prijst, zelfs al moet hij hem het lang niet on
aanzienlijke loon van zeventig gulden in de
maand betalen.
Het menu beslaat twee geweldige lappen
papier en bestaat voor het grootste gedeelte
uit chineesche woorden, die weliswaar in La-
tijnsche letters gedrukt zijn, maar den lezer
nog niet veel zeggen, en voor de rest uit Chi
neesche woorden, die in het Chineesch ge
drukt zijn, en die dus den lezer heelemaal
niets doen. En dus legt men zijn armen breed
uit op tafel, vouwt de vellen wijd open onder
zijn neus, beschouwt de woorden, alsof men
reeds aan hen moest kunnen proeven hoe het
gerecht zal smaken, dat zij moeten voovstel-
len; en kan met geen mogelijkheid tot-een
besluit komen. De rij hiërogiyphen er naast
kijkt men voor de zekerheid maar heelemaal
niet aan, want die werkt al te verwarrend,
Wat dunkt u overigens van wat Loembia,
vervolgens Tjap Tjay en dan bijvoorbeeld
Lengkeng toe? Kwaad klinken doet het niet,
hoe zal het smaken?
Men neme in dezen een raad van mij aan
en ga niet chineesch eten in een Chineesch
restaurant zonder iemand met kennis van
zaken mee te nemen. Men raakt licht op
dwaalwegen en de gevolgen daarvan zullen,
vrees ik, niet te overzien zijn, vooral niet. als
men geen tehuis in Amsterdam heeft om zoo
spoedig mogelijk het veege lijf op te bergen,
maar nog een ganschen tocht voor den bo°g
heeft, vóór men weer in Haarlem, zooals wij,
of in Lutjebroek of Tjietjerksteradeel aan
geland is. Ik onderwierp me dan ook ten
slotte zonder veel tegenstand te bieden aan
de adviezen van ter zake meer kundigen, en
het resultaat was dat het kleine witgejaste
kellnertje met het bruine Mongolengeziclit
en de ronde, bruine oogen, die met alle uit
drukking er uit gebannen zijn Europessche
klanten aanziet, binnenkwam met een groot
blad vol zaligheden, die de tafel overvol
maakten en inderdaad zeer appetijtelijk
roken. Ik zou natuurlijk kunnen door gaan
en verder jongleeren met Chineesche na
men: het eerste gerecht heette Joek Si Tjoun
Min, maar vrijwel iedere Hollander kent het
onder den naam „bami" en zal het waar
schijnlijk overdreven van me vinden, als ik
hier, veronderstellende, dat hij het niet kent.
den lof der bami ga verkondigen. Het tweede
wordt interessanter: het heeft geen anderen
naam, en wil uitsluitend gekend zijn onder
den luisterrijken titel van Foe Jour.g Hai. Ook
hier ga ik geen lof zingen, zij het om andere
redenen: men neme zelf de proef op de som
maar. En ten slotte: wil men in stijl blijven,
dan overgiete men dit alles niet met- bier of
een dergelijk Westersch product .maar men
bestelle een brouwsel, dat in zijn geboorte
taal Tiong Koh Tja heet, en in het Neder-
landsch Chineesche bloementhce. Geurend
en zoet komt het ter tafel in een potje van
bruin Chineesch aardewerk en aromatische
geuren stijgen er uit op, als het geschonken
wordt in de sierlijke grijs-met-bruine thee
kopjes, waarin het glashelder (melk is uit
den booze) blinkt. Rust heerscht alom in het
roede licht; de kellnertjes schuiven geruisch-
loos, vrijwel geruischloos komen en gaan
wat menschen: enkele Europeanen, die ook
blijkbaar den weg hierheen hebben gevon
den, verder meest Chineezen van allerlei
slag, van zwarte, kromme, stokers met ge
heimzinnige karrebiezen af tot waarschijn
lijk Chineesche studenten en intellectueelen.
met dat van oudsher bekende embleem van
het intellect: de actentasch, toe. Zij allen
eten vrijwel zwijgend, of liever, savoureeren
zwijgend, en vanzelf dempt ieder zijn stem.
Geen grafstemming heerscht hier intus
schen; veeleer bewijst men eei'biedig hom
mage aan het gebodene. en aan de nage
dachtenis van Lucullus misschien, al weet ik
niet of hij in China bekend was of wellicht
een Chineeschen remplacant had.
Hoewel dat waarschijnlijk wel het geval
zal zijn. En de geest van dien Chineeschen
epicurist moet dan gevaren zijn in den kok
van dat restaurant van King Hong of was
het Hong King of Hing Kong? daar ergens
in één van de straatjes opzij van Damrak en
Zeedijk, en iedere Westersche nazaat van
Lucullus, die niet, op een goeden keer in
Amsterdam zijnde, z'ijn schreden wendt in
die richting in plaats van recht door te gaan
waar de centra van de Westersche bescha
ving en de Hollandsche en Fransche keuken
liggen, die doet zichzelf schade. Schade in de
beurs bovendien, zooals ik al zei: want noch
de Hollandsche, en veel minder de Fransche
keuken doen het ervoor
WILLY VAN DER TAK.