UIT HET DAGBOEK VAN EEN AMAZONE. UIT DE SPAANSCHE REPUBLIEK De Vrouw in de XXe eeuw. ZATERDAG 2 SEPTEMBER 1933 H A A RCEM'S DAGBLAD Z Teekeningen van Tom Schutte. 13 April Ik had ook nooit op Vrijdag den dertiende moeten gaan rijden niet. dat ik bijgeloovig !ben, maar ten slotte kun je voor de zekerheid net zoo goed dergelijke dingen niet doen. Van zoo iets heb ik laatst ergens een prach tige definitie gelezen: een meneer vroeg aan een juffrouw of ze aan spoken geloofde, en weet u, wat ze toen zei? „Nee. ik geloof er niet aan, maar ik ben er wel bang voor". Zoo is het nu met mij ook zoowat, en op een Vrij dag den dertiende krijgen ze mij voorloopig niet meer op een paard. Want natuurlijk hielp er geen lieve vadertje of moedertje aan. en ben ik er af gevallen. En hoe! Een meneer die aldoor „Ho!" riep. Ik was waarschijnlijk een beetje overmoe dig geworden door het feit, dat het paard Ab del Krim heette, want ik ^meende in de namen van de paarden die ik achter elkaar gehad had, een soort van stijgende lijn te ontdekken, en dat.schreef ik natuurlijk aan mijn eigen vorderingen in de rijkunst toe. Wat ben ik van een kouwe kermis thuis ge komen! Toen ik den eersten keer van mijn paard klom en vroeg, hoe zijn naam was. bloosde ik werkelijk zoowat, toen ik hoorde, dat het Truus heette. Heb je ooit goedaardi ger, sulliger naam gehoord? Maar het twee de heette Leo, en dat klonk aanmerkelijk be ter, want is Leo niet leeuw, en is de leeuw niet de koning der dieren, beroemd en be rucht om zijn klauwen en zijn woest gebrul? En nu vandaag Ab del Krim. Ik dacht aan wat ik over Arabische volbloedhengsten had gelezen en ik klom op zijn rug met het gevoel of ik een sheik was of misschien wel de eerste vrouwelijke sheikin; maar wat Ab del Krim dacht, toen hij mij voelde klimmen, dat zei hij niet. Veel moois zal het wel niet ge weest zijn ,en een poosje lang heeft hij zich ingehouden, maar toen hij op een onbewaakt oogenblik de kans schoon zag toen gaf hij het minderwaardige wezen op zijn rug opeens een klein zetje en hup! daar vloog het. Ik weet nog, hoe ik mezelf voelde vliegen, en toen ik als een kogel op den grond neer schoot een beetje pips om mijn neus zag ik vast wel, want eigenlijk was ik me dood geschrokken toen stond hij stil en beleefd naar me om te kijken met een gezicht of hij zeggen wilde: „Ik hoop, dat je nu voortaan je plaats beter begrijpt, want anders zal ik me verplicht zien je nog eens te demonstreeren, dat je er niets van kunt!" Enfin, ik heb me groot gehouden, en geassisteerd door Ab, die mee reed, ben ik er maar weer opgekropen, en de rest van de les heb ik Ab del Krim werkelijk met andere oogen beschouwd. Dat moet hij gevoeld hebben: ik verbeeldde me tenminste dat hij me vaderlijk en bemoedi gend toeknïpoogde. toen ik hem na afloop een klontje aanbood. Als ik ooit gedacht had. dat ik in een dergelijke vernederende verhou ding tot een paard zou komen te staan 18 April Ik ben absoluut niet in staat om te zitten, laat staan om te schrijven, maar als iemand soms een paar leeren kussens voor me te leen heeft? Ik heb vanmorgen voor het eerst gegaloppeerd, en Ab zei wel, dat galoppeeren een veel natuurlijker en rustiger beweging was dan draven, maar ik voel me niet na tuurlijk en niet rustig ook. Ik heb me overi gens wel moeten lachen om Willem, den stal knecht. toen ik mijn paard terug bracht in den stal en m'n beklag deed over dat galop peeren. Hij schudde zijn hoofd en zei filoso fisch: „Ja, kijk es effe an de Kleverlaan teeen den wind in behangen is ook niet mak kelijkWat een uitdrukking! Maar ga loppeeren, hu! Dat is nog veel minder mak kelijk, en het ergste van alles is, dat ik het griezelig vind. Heeft er nu overigens werkelijk niemand een zacht kussen voor me te leen? 23 April Vandaag is Tom komen kijken die had Bie in een heel en poos niet zien rijden, en hoera! hij zei, dat ik er heel wat beter op zat dan in het begin. Hij heeft er wel niet veel verstand van, maar hij wil paarden gaan schilderen, dus hij probeert het te krijgen. Hij vertelde me op den terugweg naar huir een prachtig verhaal van een kennis van hem, ook een schilder die eens een van de paardekoppen van de Tympan van het Par thenon moest teekenen. Hij moest toen na tuurlijk niet alleen de anatomie van zoo n paard kennen, maar wat erger was, «hij moest een beetje notie hebben van de klassieke geest. En met de klassieke geest had hij geen moeite gehad, zei hij, want daarvoor had hij een bladzij of wat uit een Duitsche vertaling van Homerus' Ilias gelezen, maar voor den bouw van de Grieksche paarden had hij per missie gevraagd om in de stallen van Heine- ken's bierbrouwerijen te mogen schetsen want de paarden voor die bierkarren slachten de Grieksche paarden wel zoowat! Ik moet eerlijk zeggen, dat ik het een slag vond om dat te hooren, want ik had me alles wat Grieksch is elegant en fijn voorgesteld 8 Mei „Le cheval est la plus noble conquête de l'hommeik weet niet precies meer wie dat gezegd heeft, maar gelijk had hij. Ei- is niets zoo mooi, zoo verstandig, zoo aardig, zoo geestig, zoo slim, als een paard als je het een beetje begrijpt ten minste. Ik heb den laatsten tijd vreeselijk veel gereden, om dat ik misschien van den zomer naar Lc Zoute ga, waar je zoo verrukkelijk langs het strand schijnt te kunnen rijden, en nu wil ik het natuurlijk kennen voor ik wegga. Dat wil zeggen: kennen ik bedoel meer, dat een paard, als ik op hem zit, een heel klein beetje het gevoel heeft of er niet een volko men malloot op zijn rug zit, want ten slotte is een paard ook maar een paard, en loopt het liever zonder vrachtje. Enfin, ik heb me er vreeselijk toegezet, en ik doe heusch al niet zoo stom meer. als in het begin, al val ik er nog wel eens af, en iederen keer, als ik les ge had heb. hangt er aan ieder van mijn haren een druppeltje nattigheid van inspanning. Het is nog een wonder, dat ik niet zoo mager als een talhout ben geworden, want iedereen zegt, dat je verschrikkelijk afvalt van paard rijden! Maar van die edelste verovering van den mensch dat is zonder mankeeren waar. Ik heb nou heusch al op een heeleboel paar den gezeten, en ik heb zelfs al over hindernis sen gesprongen (ik heb er thuis niet bij ver teld, dat het er een van 20 centimeter hoog was het was bovendien al erg genoeg zoo als het was, want het is heelemaal niet grap pig als zoo'n paard opeens zijn achterbeenen onder je in de lucht gooit!), en ik heb eens een keer met sporen aangereden (dat was ook eng, want ik was er zelf nog banger voor dan het paard, maar het was bepaald wel een beetje gehoorzamer dan anders, vanwege het meerdere respect waarschijnlijk); en ik heb een keer op een volbloed gezeten, die al be gon .te galoppeeren, als je hem het woord „galop!"' heel-e-zachtjes in zijn ooren fluister de, en die begon te springen van plezier, toen er een hindernisje in de manege werd gezet en er o-p zijn eigen houtje, en zonder dat ik me er verder mee hoefde te bemoeien, over heen huppelde. Wat dat springen overigens betreft ik ben een paar dagen geleden naar wedstrijden voor de leden van de ma nege geweest, en daar was een meneer bij, die het heele parcours over zijn paard aldoor maar toesprak met „Hup dan!" en „Ho, ho!" Maar „Ho, ho!" het meeste van alles, en dan op een doodangstigen toon, wam het paard, waar hij op zat. ging hem veel te hard, en hij had waarschijnlijk wel eens gemerkt, dat een paard voor een groentekar ook stil staat, als je „Ho!" tegen hem zegt. Maar ik dacht er niet over, en vond, geloof ik. dat de me neer nu maar moest zorgen, dat hij zitten, bleef, dan zou hij wel voor de rest zorgen, en het sprong genoegelijk over de heggen en sloten en galoppeerde lustig zijn weggetje langs en stond aan het eind keurig en van voldoening stralend stil. Ik zal toch ook eens een keer probeeren, als mijn paard me te hard gaat. of het helpt als ik „Ho!" roep. Maar intusschen ga ik morgen voor het eerst buiten rijden, en de directeur van de manége zei. dat ik In Le Zoute best zou kunnen rij den. Ik blij natuurlijk! En verwaand! „Want ziet u", zei hij toen, „ik ken die paarden in Le Zoute wel. Daar zetten ze u er boven op. en dan geven ze het paard de boodschap mee u tot die en die paal te rijden, en daar om te draaien en u weer terug te brengen". Tableau! Mijn verwaandheid is al weer in mijn schoenen gezakt. Een mensch krijgt op die manier gewoon de ééne domper na de andere. 9 Mei En vandaag heb ik warempel buiten gera den, voor het eerst van mijn leven, en ik voelde me zoowat zooals een veulen of een kalf zich moet voelen, als het voor het eerst uit de stal in de wei komt. Er is een jong paard in de manége, en dat schijnt zich geen raad van plezier en nieuwsgierigheid te we ten. als het buiten komt: het kijkt naar alle kleine kinderen, en het onderzoekt- hondekar ren en fietsen en handkarren, en weet niet hoe gauw het van rechts naar links zal kij ken. En als het langs een wei komt met een ander paard erin, blijft het heel genoegelijk stil staan en knoopt een gesprekje aan, ïk kan me dat paard, Tineke heet het. best be grijpen. want al ben ik dan geen paard en al zijn de nieuwe sensaties een beetje anders, het was toch een raar gevoel, hoor. Zoo hoog en verheven zit je, en de wereld ligt zoo wijd voor je open. en onder ie stapt zoo genoegelijk je paard,waar je warempel al zooveel gezelligheid aan hebt. dat Je er nie mand anders bij noodig zou hebben. Ik zou alleen wel eens willen weten, wat het paard er zelf van vindt En dus ben ik, toen ik weer terug was, maar naar Tineke gestapt, die me eerst te kennen gaf, dat hij niet dacht over een praatje, zoo lang ik nog klontjes in mijn zak had. Toen heb ik mijn hart bij hem uitgestort, en ik heb hem gevraagd of hij vond dat ik er al wat van konhij kon het weten, want hii was mee geweest, en of ik ooit zoo ver zou ko men. dat hij respect en vriendschap voor me zou kunnen voelen, als het op een keer eens zijn beurt zou zijn om met me de duinen in te gaan. Hij zei niets, maar zijn oogen begonnen te lachen, en alles aan hem begon te lachen. Hij lachte zoo, dat hij zich verslikte en me recht in mijn gezicht niesde, zoodat ik maar weg ben gegaan, en „la plus noble conquête de l'homme" in zijn eentje uit heb laten lachen. Het nare is, dat ik achteraf toch moet be kennen, dat paardrijden de leukste, verreweg de leukste sport is, die ik ken <of liever, die ik hoop te zullen kennen). Ik ben toch wel een beetje nederiger van toon geworden dan in het begin, niet? Dat was mijn onwetend heid. Nu is er nog maar een klein tipje van den sluier opgelicht, en ik zou wel iedereen willen aanraden om toch ook te gaan paardrijden. Maar als ik al te eigenwijs doe lacht Tineke me den volgenden keer weer uit, of gooit Ab del Krim me er af. Ik hou me koest LIESBETH HARDERS. Na twee maanden van omzwerving door het Iberisch schiereiland ben ik thans weer in de omgeving van het beginpunt. Wanneer de trein dezen nacht tusschen Trun en Hendaya de Bidasao oversteekt, ligt Spanje achter me. Dan is het in Hendaye Hendaya is de Spaansche schrijf- en spreekwijze voor de Fransche grensplaats weer paspoortcon trole en van trein veranderen, aan welk laat ste inconveniënt men nimmer kon ontkomen, daar Spaje nu eenmaal een andere spoor breedte heeft dan het ovei-ig Europa. En in zooverre kan de reiziger, die gaarne in alles symbolen ziet. ook hierin een symbool zien. dat hij van „overig Europa" komend ook zijn gewoonten en opvattingen heeft aan te pas sen aan een eigen Spaansche spoorbreedte. Pampeluna is een provinciestad van een goede dertig duizend zielen in dc ultloopers der Pyreneeën, de hoofdstad van Navarre. Maar het is een provinciestad met boulevards en avenues, beplant, en versierd met fontei nen en standbeelden. Bewijs van de pracht- lievendheid, die inderdaad een eigenschap van het Spaansche karakter is en die in de welvarende noordelijke provincies, in Catalo- nië en in de Levant, in het bijzonder tot uiting kan komen. Opvallend zijn in deze streken de vele moderne gebouwen, opgetrok ken in de jaren van den oorlog en in den „boom"-tijd daarna, die voor de neutrale lan den zoo gunstig waren. Pampeluna, dat provinciestadje, heeft zelfs nog zijn nachtleven, want geen Spanjaard, die erin zal toestemmen dat men hem dat ont neemt. Overigens in het algemeen, en zeker hier, van zeer onschuldigen aard. Dat nacht leven komt grootendeels hierop neer, dat de cafés, de ontelbare cafés tot drie. vier uur 's nachts geopend zijn en druk bezocht wor den. Een fatsoenlijke-Hollander is gewend, wanneer hij eens een enkelen keer in zijn le ven een café bezoekt later dan tien uur. dat hij er om één uur op zijn laatst wordt uitgc- gezet: heeren sluitingsuur! Iets dergelijks is voor den Spanjaard ondenkbaar. Het zal hem wel overkomen, dat de huiseigenaar hem uit het huis, maar nooit dat de waard hem uit het café zet. En ook op dit caféleven is niets aan te merken: het is om zoo te zeggen vlekkeloos. De lezer zal zich dan ook wel niet ergeren, wanneer ik hem zeg. dat ik in ruim twee maanden tijd. en het land van Noord naar Zuid en van Oost naar West doorkrui sen. in wel honderd cafés heb gezeten. On vermijdelijk zoo iets. En in ai dien tijd hco ik slechts een enkelen dronkaard ontmoet, en dat was dan nog de vriendelijkste man van een heele week. Want de Spanjaard, met den Franschman misschien de drukste cafébezoe ker. is buitengewoon matig in het drinken, daarentegen buitengewoon onmatig in het pratén. Hij gaat naar het café om te praten, om te praten over de politiek, uren aan een stuk, avond aan avond, na zijn lijfblad te hebben gelezen en de gemiddelde Span jaard leest- zoo ongeveer geen letter buiten die in zijn lijfblad. Hij wisselt dan van ge dachten met zijn vrienden en hij vindt dat zeer belangrijk. Indien gij spoedig goede vrienden met hem wilt zijn en wenscht,. dal zij uw karakter brijpen, moet gij doen als zij: met hen naar een café gaan, uw zaken in den steek laten en praten, en hen op de schouders kloppen. Het zou geheel verkeerd van u zijn, na vier uur b.v, nog te werken, op uw zaken te letten en het café of de club in den steek te laten, en de politiek. Misschien zou het toch beter zijn, indien de Spanjaard naar het café ging om te drinken en niet zoo zeer om te praten. Maar het is gewaagd, daarover te oordeelen, zoolang men 't Spaan sche leven en de Spaansche leefwijze, die veel bekoorlijks, wat wij niet kennen, beval-, niet geheel heeft aangenomen. Komt men pas Voorbereiding voor het Huwelijk. „Opleiding voor het Huwelijk" noemt de heer Frits van Raalte. de bekende paeda- goog een werkje, dat hij bij N.V. A. J. G. Strengholt's Uitgeversmaatschappij te Am sterdam deed verschijnen, en dat feitelijk vele wenken bevat omtrent de huwelijks keuze, waarop men daarbij heeft te letten, en waarvoor zich te wachten in de lente van het leven, om niet van te voren het huwelijk te bederven. We hebben eenig bezwaar tegen den titel. Men kan niet opgeleid worden voor het huwelijk. Opleiden tot iets is een zachter term voor eenzijdig africhten en dat is juist, wat de heer Van Raalte volstrekt niet zou wil len. Wat hij bedoelt is meer een voorberei ding van den geheelen mensch, voordat deze den meest verantwoordelijken stap in het leven doet, waarvan niet alleen zijn eigen geluk geheel of ten deele afhangt, maar dat van de andere betrokken partij dat van de generatie, welke na hem het leven ziet. Schr. is volkomen doordrongen van de ver antwoordelijkheid van dezen stap en wil ook het jonge geslacht deze doen beseffen. Hij behoort niet tot hen die treuren over den nood der jeugd en merkt nuchter op: „Die nood bestaat alleen in de geprikkelde verbeelding van de mensclien. Door alle tij den heen en bij alle volken hebben de jon geren precies dezelfde moeilijkheden gehad als de menschen van dit geslachtHet eenige verschil ten nadeele der hedendaag- sche jongeren is, dat ze door de volwassenen meer beklaagd worden, dat er heel veel voor hen gedaan wordt, en dat ze daardoor ver moedelijk iets minder gehard zijn dan hun ouders waren, die geleerd hadden te wach ten en zich in te spannen We zijn het tot zekeren graad eens met den schrijver en ook weer niet.In haar abso luutheid gaat zijn bewering o.i. te ver. Men kan nooit twee tijdperken en twee generaties met elkaar vergelijken zonder voor een van beide onbillijk te worden. Al geven we toe. al hebben we het zelf menigmaal beweerd, dat men te veel beklaagt» en dat de jeugd wel wat verwend is, dat werken een uitstekend middel is tegen menschelijk leed en zwak heid, we meenen dat men niet geheel mag wegcijferen, wat er vroeger is misdaan tegen de jeugd door onvergeeflijke struisvogelpo litiek, en hoe zich dat heeft gewroken op vol gende geslachten. Tenslotte is een der noo- den der tegeenwoordige jeugd ook dat er geen werk is, dat op haar wacht, dat zij dus niet tot dat middel haar toevlucht kan nemen. Maar we beginnen met het einde van het werk, waarin veel ons sympathiek is. doch de heer van Raalte ons den mdruk geeft, zich wel iets te gemakkelijk af te maken van en kele zeer ingewikkelde vraagstukken, zooals hij zich wel eens niet herinnert, hoe hij de zen of genen heeft geraden in een moeilijk geval en daardoor den indruk wekt, dat hij zijn taak niet al te zwaar heeft opgevat. Hij schijnt ervaring te hebben van zeer veel huwelijken, als toeschouwer en als raadgever waarbij hij in zijn rol van paedagoog het ergst het leed van de kinderen uit onharmo nische huwelijken heeft betreurd.... reden voor hem om ook door dit boek te willen be proeven iets bij te dragen tot voorkoming van dergelijk leed. Of hij zal slagen? Hij be hoort tot de gelukkige gezonde categorie, die nuohter zijn en nog vertrouwen hebben in het monogame huwelijk en hierbij terecht steunen op de historische evolutie. Wel geeft hij toe. dat als de liefde of ver liefdheid. welke dikwijls met liefde wordt ver ward, er is. het te iaat is om te waarschu wen of te helpen. Hij erkent ook dat als het de ware liefde is die bereid is meer te geven dan te ontvangen, het heel wel mogelijk isdai ondanks schijnbare wijsheid toch de twee elkaar kunnen leiden en gelukkig worden. Het meest vertrouwen heeft hij echter in liefde uit wederkeerige vriendschap ontstaan en hij pleit voor bureaux van advies op ge bied van huwelijkskeuze in gelijke mate als er bureaux voor beroepskeuze zijn. Aan den eenen kant is hij dus conservatief, aan den anderen kant vooruitstrevend. De bladzijden, welke hij wijdt aan het-moe ten en mogen waarin hij zich een echt paedagoog toont, behooren o.i. tot de beste uit het werk. Ze zijn geheel gebaseerd op de menschelijke natuur, nu en voorheen. Zoo geeft hij iog vele nuttige en verstandige wen ken, naast bladzijden, welke ons veel ge praat en weinig van beteekenis schenen. Jammer dat hij zelf niet iets critischer is ge weest in de verwerking der stof. We stuitten nu hier en daar op stukken, waarin we de noodige frischheid misten, te veel herhaling vonden en iets van het- duffe oudenvetsche gemoraliseer van de 19e eeuw. niet behoorend in den belangrijken tijd, waarin we leven met al zijn moeilijkheden en al zijn mogelijkhe den, waarin de jeugd naar waarheid zoekt en dorst en de behoefte aan nieuwe vormen en verhoudingen niet kan worden bevredigd met gemeenplaatsen en een heenglijden over zeer ingrijpende vraagstukken. De bladzijden waarin de heer van Raalte de gelijkwaardigheid der geslachten in het huwelijk op degelijke gronden verdedigt zijn ons zeer sympathiek. Hij spreekt hier als een. die het huwelijk op zeer hoog peil wil hou den. We denken bijv. aan de zinsnede op pag. 52 en 53, dat een man. die van zijn vrouw slechts dienstbaarheid verlangt, ten slotte slechts een leeggehaalde slavin houdt, waaraan hij niets heeft. Nadrukkelijk be toogt hij ook, dat de vrouw de inspiratrice is van den man. niet enkel van den artist, maar van iederen man. die iets bereikt. Het zwakst achten we zijn lessen over het kiezen van den partner, feitelijk omdat hij zelf ook wel voelt, dat hierbij alle theorie grauw is. Alles bij elkaar een werkje, dat hot zijne kan bijdragen tot verbetering van de voorbe reiding van het huwelijk. Duidelijk kan men hierbij uit zijn geheelen gedachtengang con- cludeeren. dat de opvoeders hier door dc op voeding in haar geheel, door de sfeer en het voorbeeld de beste voorbereiding kunnen geven. Maar daarmede zijn nog niet alle pro blemen opgelost. Men leze verder zelf. We konden hier slechts op enkele punten in gaan, de stof is te veel omvattend om haar in kort bestek grondig te bespreken. We hopen in elk geval, dat het werkje als reactie op het eenzijdig zich blind staren op den nood der jongeren een nuttige werking zal heb ben. EMMY J. B. uit de noordelijke landen, waar men gewend is aan service en aan organisatie, die „klopt", dan zijn de gelegenheden, waarbij iemands geduld zeer op de proef gestéld wordt, niet zeldzaam. De Spaansche ambtenarij, die naar men zegt. de bijzondere aandacht van primo de Rivera had en onder zijn bewind veel ge breken begon af te leggen, deed mij voor het eerst onze vaderlandsche als een verwezen lijkt ideaal waardeeren. Een groot gedeelte van de ambtenaren, waar mede ik, zóoals iedere vreemdeling, te maken kreeg, scheen niet bijster ontwikkeld, was po sitief onheusch en scheen van ambtelijk plichtsbesef verstoken. Sommigen maakten den indruk ternauwernood te kunnen lezen. Dat op deze wijze bij de posterijen het mee- rendeel der poste-restante-stukken verloren pleegt te gaan. verwondert me in het geheel niet meer. Naar mij goede kennissen mede deelden uit hun ervaring, is bovendien om- kooperij en corruptie een ingevreten kwaal. Wanneer echter onaangename indrukken en ervaringen reeds vergaan zijn. zul'en an dere indrukken van aangenamen aard nog lang in de herinnering blijven. De Spanjaard heeft den naam van een op gewekt mensch te zijn. En dat is hij inder daad. Hij is zorgeloos, opgewekt en vroolijk. Deze drie eigenschappen vormen de groote bekoorlijkheid van den maatschappelijke;! omgang hier. want In overig Europa, vooral in het noorden, zijn wij noordelingen het zelf die het gemis dier eigenschappen vaak het hevigst gevoelen en er ons over beklagen. Wij nemen het leven ernstig, hoog ernstig, en wij denken dan. dat wij gelijk hebben. De Span jaard neemt het leven opgewekt en hij is ernstig omdat hij gelijk heeft. Maar weer niet door geheel Spanje is deze opgewektheid even uitbundig. Er 1s een groot verschil tusschen den koeleren bewoner van de hoogvlakten van Castllië en den warmen bewoner van de ber gen er» dalen in Andalusiè. In Andalusië ne men de opgewektheid, de woolijkheid en de zorgeloosheid van de menschen tezamen met de immer stralende lucht en de geurige na tuur. een zoodanigen omvang aan. dat dat land voor den noordeling een voortdurend feest is. Daarom spijt het me erg. dat ik niet een van Andalusië's groote dagen, de Semana Santa (goede week^ van Cordoba en Granada of de Feria i jaarmarkt van Sevllla heb kun nen meemaken. Want- denk eens aan. wat het zijn moet, wanneer, het feest zelf feest gaat vieren Maar ook zoo blijft Andaiusic Iets onverge telijks. Ik denk. dat zij. die Andalusië eens be zochten. in hun verder leven voortaan ergens een gevoel zullen meedragen, alsof zij een aavdsch paradijs verloren. Wat mij betreft, wanneer het me in ledige slaperige oogen- blikken voor den geest komt. en ik ontwaak, dan zeg ik: „Ik droomde van het licht". Want dat is het merkwaardige met je herinne ringen aan Andalusië, dat zij zich oplossen in licht. Uit dat licht maken zich dan klanken en beelden los. fragmenten van enkele oogen- blikken. die de plaats van heele steden, heele episodes uit het verblijf in Andalusië inne men. Ec'j bedelende vrouw, blind, met een bloem in het haar, onder een oranjeboom, bij het ruischen van een verborgen fontein: Cordoba. Het silhouet van een oude, slanke minaret, hoog en alleen in een blauwe lucht. Op het plat de witgekleede gedaante van den Maho- mcdaanschen priester, boven een biddende menigte; herinnering aan een verbeelding dat laatste; Sevilla. In de koelte van een monumentale Arabi sche poort guitarrha-accoorden, di^ lachend- weenend van het Alhambra, beminde nog glo rieuze getuige van vergane glorie, zingen: Granada. Andalucia: bevoorrecht land, bevoorrecht volk. Maar bevoorrechte noorderling ook. die misschien beter dan gij, uw bevoorrechting kan waardeeren en voor hoe kort dan ook, er intens van weet te genieten. Thn. LANGS DE STRAAT. De Wachtenden. De Groote Markt is de af spreekplaats vcor velen; het is de plaats van minuten, die kwartieren schijnen. De Groote Kerk heeft acht slagen laten hooren. Met kleine deftige pasjes komt een dame tje aangestapt en kijkt rond, gaat aan de voet van „Louwtje" staan en wacht. Haar hoedje staat op één oor. haar blonde lokken, netjes gerangschikt omlijst en 'n lief gezicht je met twee groote blauwe oogen, die telkens de klok raadplegen. Acht uur drie. Een jonge man komt non chalant aangewandeld, neemt ongeveer vijf meter naast haar plaats. Ook hij raadpleegt het uurwerk der St. Bavo en neemt een wachtende houding aan. Acht uur tien. Nog steeds is er niemand voor de twee komen opdagen, 't Dametje wordt zeer ongeduldig, kijkt voor de zooveelste maal op de klok en stampt op den grond. Dit trekt de aandacht van den jongeman. Lachend zegt hij„Hij laat lang op zich wachtenVeroni vaa rdigd kijkt ze hem aan en zegt geen woord. Acht uur vijftien nog steeds niemand. Ook de jongeman wordt ongeduldig. Voorzichtig do:t hij een paar stappen in haar richting en zegt dan „Daar staan we nu beiden, en er komt niemand". Glimlachend kijkt het meisje hem aan om daarna weer plotseling eer .ïasker van on tevredenheid aan te nemer „Ik snap het niet", zegt hij. Geen antwoord. „Ik kan het niet begrijpen", zegt hij nog maals. Wederom geen antwoord. Acht uur twintig. Nijdig werpt hij een eindje sigaret weg. stapt- dan resoluut op haar af en vraagt of ze met hem mee wil. Zwijgend kijkt ze hem een oogenblik aan en zegt dan glimlachend: „Goed". De menigte heeft hen beiden opgeslokt. Het kan ver keer en

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 7