Een vee- en paardententoonstelling te Utrecht De schat in 't oude Holland MARY SE HILTZE (midden) heeffc van de Fransche militaire autoriteiten de beschikking gekregen over een tweepersoons eendekker, teneinde via Rusland een vlucht naar Japan te ondernemen. EEN AUTOBUS van Se Ifln Rotterdam-SchieSam u Wo"» daa in botsing gekomen met een motorwagen van lan,8, waardoor de autobus omsloeg. Eenige personen werden ge wond. De plaats des onheil 8. TEN BEHOEVE van de Londensche posterijen is een minïatuur-ondergrond- sche gebouwd tusschen Whitechapel en Paddington, een afstand van 61 mijl, waarvan de aanleg thans is gereed gekomen. Een dergelijKe ondergrondsche, waarvan de constructie 1.500.000 pond sterling kostte» i* tot nog toe eenig in haar soort. DOLLFUSS SPREEKT. Op dc TrabrcnnpTata tc Wcencn heeft Maandag een massa-demonstratie plaats gehad, waaraan ongeveer 60.000 personen deelnamen en waarbij dc Oostenrijksche bondskanselier dr. DoIIfuss het woord voerde. Dollfuss deelde het besluit der regcering mede, om den strijd tegen buitenlandsche inmenging voort te zetten. OM TE VOORKOMEN, dat als veevoer ingevoerd graan (waarvoor een lager monopolierecbt is ver- schvldigd, dan voor bakgraan) na import zou worden gebruikt voor menschelijke consumptie, wordt het graan aan de grens gedenatureerd. AAN HET CONCOTIRS-HIPPIQUE, te Utrecht georganiseerd door dc Vcrecniging tot het houden van nationale Vee- en Paarden tentoonstellingen, ging Woensdag een tentoonstelling van vee cn paarden vooraf, waaraan verbonden was een fok- en demonstratiedag voor het warmbloedpaard. Hierboven een aardig snapshot tijdens dc demonstratie. FEUILLETON (Een geval uit de practijk van Wil J. Sanders, detective). door UDO VAN EWOUD. (Nadruk verboden. 15) Tot hen, die als pioniers Oost Pruisen ge maakt hebben tot wat het nu is, behoorden dus ook Nederlanders, over wier komst ik het volgende vermeld vond: In het jaar 1281, toen weer rust in het land heerschte, trok Landmeister Meinhard von Querfurt zich het lot van het, door onlusten en oorlogen zoo zwaar geteisterde land aan. MeesterMeinhaxd's belangstelling ging vooral uit naar de ontwatering der uitgestrekte vlakten, welke, tengevolge van den ongere- gelden loop van de. Weichsel, geheel braak lagen. Door den ongel ijken waterstand der andere rivieren, wo. de Weeske, had men, vooral in de regenperiode, herhaaldelijk last- van ernstige overstroomingen. Meester Mei- ner. zooals het volk hem noemde, nam nu de noodige voorzorgsmaatregelen door het lage land te laten indijken en den loop der rivie ren te regelen. Tot dat doel liet hij Hollan ders overkomen, dat in hun vaderland rijke ervaring op waterbouwkundig gebied hadden opgedaan. Zoo droeg hij ook aan Hollandsche ondernemers de ontwatering op van het Weeske-gebied in de omgeving van het land goed Pazlok en deze waren het, die den Mo lenvliet aanlegden, welke bij Vogelsang de Weeske verlaat, om het water der rivier langs den zuidelijken rand van het dal en om het zich daar nog steeds bevindende slot heen, wederom naar de Weeske te leiden. Daar door werd het mogelijk'de overvloedige wa termassa's in het regenachtige jaargetijde te .loozen, waardoor overstroomingen werden voorkomen. Het moerassige Weeskeland werd bovendien herschapen in vruchtbaar weiland, tot groote voldoening van de bevolking, die den Molenvliet van zooveel beteekenis achtte, dat zij hem „flutrinne" noemde. In verbin ding met een vijver was deze Molenvliet te vens in staat een korenmolen van water kracht te voorzien, een omstandigheid, waar van nog heden ten dage profijt wordt ge trokken. Dat ook „Meister Meiner" tevreden was over het werk der Hollanders, bewijst het feit, dat hij hun opdroeg een Duitsche stad in de nabijheid van het slot te vestigen. De Ne- derlandsche kolonisten wisten daarop vele burgers uit Silezië, zoowel als uit Holland, die zich in hun geboorteland niet meer op hun gemak gevoelden, te bewegen naar het Weeskeland over te komen en nu breidde het kleine dorp. dat zich hier onder bescherming van den slotheer middelerwijl- ontwikkeld had en o.m. reeds op het bezit van een eigen kerkje en een geestelijke kon bogen, zich spoedig uit tot een stadje met een markt plein en regelmatige straten. Den Holland- schen ondernemers, die zich hier eveneens blijvend vestigden, werden als blijk van waar deering verschillende voorrechten verleend. Zoo mochten slechts zij of hun kinderen tot schout en schepenen van de stad worden be noemd, terwijl hun voor eeuwig een deel van de gerechtsboeten zou worden toegekend. Waarschijnlijk was het aantal overtredingen in die dagen echter niet van zoo heel om vangrijken aard, want onze landgenooten verkochten deze rechten reeds aan anderen nog vóór de plaats officieel tot stad was ver heven. Toen Meinhard von Querfurt op 29 Sep tember 1297 tijdens zijn verblijf in Elburg het plaatsje stadsrechten verleende, wist hij de ondernemende kolonisten niet beter te eeren dan door de nieuwe stad den naam Holland te geven. Eerst 400 jaar later heeft zich de naam Preussisch Holland ingeburgerd. Dit stukje geschiedenis heb ik verteld om ook de lezers eenigszins vertrouwd te maken met de, ons z-oo na liggende omgeving, waar in het vervolg van het raadsel der verborgen schat zich afspeelde. Ik vond voorts nog in een der boekjes vermeld, dat de eenige platte grond van het oude „Holland", welke van 1658 dateerde, in het Staatsarchief te Kö- nigsberg werd bewaard en van een Holland sche verklaring was voorzien. Naar het heet te, zou deze plattegrond geteekend zijn door een Hollandschen bouwmeester van den Grooten Keurvorst, Friedrich Wilhelm, die zijn jeugd in ons land doorbracht. Dit- laat ste leek mij vooral van belang, omdat deze plattegrond ons bij de nasporingen van de verborgen schat belangrijke diensten zou kunnen bewijzen en ik peinsde er juist over hoe wij dit document in ons bezit zouden kunnen krijgen, toen plotseling een hand op mijn schouder werd gelegd. Tegelijkertijd zei een mij zeer goed bekende stem: „Dat lijkt, mij niet onbelangwekkende lec tuur, Miel. Als je ze straks missen kunt, moet je mij ook eens inzage van die boekjes ge ven". „Met genoegen", antwoordde ik, Sanders want deze was het over mijn schouder de hand toestekend. „Er is werkelijk nog iets uit te leeren; een stukje interessante geschiede nis. dat men ons op de schoolbanken onthou den heeft en dat ik toch belangrijker acht dan alle roemzuchtige veldslagen, waarvan men ons de data heeft trachten bij be bren gen. tezamenMaar vertel me nu eerst eens waar je gezeten hebt. Ik heb met het middagmaal op jullie gewacht, maar van Dobben schijnt de opwinding van den afge- loopen nacht nog steeds niet te boven". „Ik heb hem laten wekken", antwoordde de detective, „en wat je eerste opmerking be treft, kan ik je meed^elen, dat ik een ver kwikkende wandeling om den stadsmuur heb gemaakt. Naar mij verzekerd werd, is dat een uitstapje, dat als eerste vermeld staat op het' programma van eiken vreemdeling, die de plaats bezoekt". Hoewel ik zelf niet zou hebben kunnen zeg gen. wat mij tot- dit wantrouwen aanleiding gaf, verdacht ik er Sanders van. die hij mij iets verzweeg en dat zijn wandeling rond den stadsmuur niet het eenige doel was van zijn vertrek uit het hotel. Ik informeerde echter niet verder, eenerzijds, omdat ik uit ervaring wist, dat mijn vriend mij toch niet wijzer zou maken, wanneer hij daarvan de noodza kelijkheid niet inzag, anderzijds, wijl op dit oogenblik van Dobben zich bij ons voegde. Ook hem scheen de rust goed te hebben ge daan; hij was althans weer geheel de oude. toen hij min of meer luidruchtig een kellner om de spijskaart verzocht en daarna ons de verzekering gaf, dat „het spel nu weer kon beginnen". Zwijgend gebruikten wij gedrieën het mid dagmaal en daarna trokken we ons terug op de kamer van Sanders, om het afschrift van het document, dat van Dobben in zijn bezit had eens wat nauwkeuriger te best-udeeren. Dit document maakte in de eerste plaats melding van de burcht „Pazlok", dat door een breede gracht van de stad gescheiden was. Recht tegenover den westelijken toren van deze burcht, waardoor de ingezetenen zich beschermd waanden, op een afstand van ongeveer 500 a 1000 M. bevond zich de wo ning van Abraham Floriszoon, die het eer zame vak van lakenwever bleek te hebben uitgeoefend, De woning was, volgens de be schrijving, als alle huizen in dien tijd uiterst primitief ingericht; zij bestond eigenlijk slechts uit een houten optrekje, dat een in gang bood aan de Noordzijde. Dit huis was, zoo schreef Abraham Florisz, sedert de stich ting van Holland door zijn voorvaderen be woond en zeker zou hij geen reden hebben gehad naar het vaderland, dat hij niet ken de, terug te keeren, wanneer de Ruiteroorlog die in het begin der 16e eeuw het stadje be dreigde, hem niet genoodzaakt had de vlucht te nemen. Van dien ruiteroorlog gaf het document een uitvoerige beschrijving. Ook in die da gen kende men reeds een Poolsche corridor, welke een doorn in het oog was van de Duit sche orderridders, die o.m. een vasten zetel hadden in Pr. Holland, waar een leenheer gevestigd was. Toen in het jaar 1511 Albrecht, een spruit uit het Huis der Hohenzollerns als zoodanig benoemd werd, scheen er voorloopig een einde te zullen komen aan het dreigende oorlogsgevaar met Polen. Albrecht toch stond bekend als de afstammeling van een vrede lievend vorstenhuis, dat zich vooral in Bran denburg reeds zeer verdienstelijk had weten te maken. Spoedig bleek echter, dat ook deze leenheer niet van plan was het vroeger -loor de Polen veroverde gebied rustig in handen van zijn buren te laten. Hij weigerde open lijk tegenover den Poolschen koning dc ver eist-,hte eeden af te leggen en toen hij boven dien pogingen aanwendde om door het wer ven van landsknechten uit het Duitsche rijk zijn strijdkrachten te vermeerderen, behoef de aan den aard van zijn gevoelens jegens den nahuurstaat niet meer te worden getwij feld. T^ch duurde het nog eenige jaren voor het tot een openlijken strijd kwam. (Wordt vervolgd),.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 7