WINTER Toen STOFFEN P. C. BRUIJN Cl»** JOH. SWA ALF WlNTERMUZIEK. ANECANC 40 J SCHOTSCHE EN ANDERE RUITEN Eiecfr. Luxe Bakkerij Dollar-Prijzen RITSEMA CO'S WOENSDAG 25 OCTOBER 1933 HAARLEM'S DAGB LAD 17 itll Uaadtntscht Uatn^iaeneH api de sckaats „JAAP WAS EEN FORMIDABEL RIJDER.' 't Jasjen van't lijf en het staal aan de beenen, Slingre ik me dwars door den kijkenden drom. „Duiveli! Die kan het", dus hoor'k om mij henen. Daar ik mij rep naar de ruimere kom. A. Bogaers. „Kwakkel winters tegenwoordig"! zeggen Onze ouders. „Kwakkelwinters! In onzen tijd was het anders. Ik herinner me nog den strengen winter van 1890'91Ah! dat was een winter!" Zoo zullen wij, veel later, ook spreken. Nu nog niet. Nu vinden wij, dat wij met onzen winter van 1928 best mee kunnen doen. Om dat wij dien van 1890 niet kennen. Maar la ter, als wij een bepaalden leeftijd gepasseerd zijn, na welken wij hoofdschuddend over onze jeugd „van tegenwoordig" spreken, later, als wij den snellen tijd niet meer kunnen vol gen en de herinnering na vele jaren de din gen van nu heeft vergroot en verfraaid, dan zullen wij tot onze kinderen zeggen: „Kwak kelwinters! Ik herinner mij nog den stren gen winter van 1928, toen het Leidsche Stadl huis afgebrand is en het bluschwater meteen tot ijspegels bevroorAh! Dat was een winter!" Want ieder mensch is een laudator temporis acti, een zinger van den lof van voorbije tij den. Als hij er den leeftijd maar voor heeft. En als wij dan over vroeger op zoo'n ma nier met de jeugd van straks praten, zal deze ons beleefd laten uitspreken en denken: .Nou ja, voor oudere menschen, die in de herinne ring leven, is het huidige nooit zoo goed als het verleden", en zij zal den winter van 1900 in-de-vijftig den ergste noemen, en dien van 1928 beschouwen in het licht van het laudare temporis acti.. Klaas Pander. Maar er zijn dingen, die zóó niet geklei neerd kunnen worden omdat de feiten te duidelijk spreken. En een van die dingen is het rijden van Jaap Eden, die gedurende vier jaren de wereld verstomd deed staan over zijn snelheid op de schaats en op de fiets tevens. Wij hadden het genoegen Klaas Pander over die tijden te hooren, Pander, die voor ganger en leermeester van Jaap Eden is ge weest en hem onder zijn leiding heeft gehad tot dat Jaap naar Parijs ging, in 1896. Klaas Pander. „Ik heb nooit van Jaap verloren", zei Pander. „In 1391 sloeg ik hem een paar maal en toen ben ik opgehouden. Het volgend jaar zou hij me zéker genomen hebben. Want Jaap werd een fenomenaal rijder." Pander, een Haarlemmer, is al op jeugdi gen leeftijd met schaatsenrijden begonnen, in 1887. Toen kwam hij uit in Slikkerveer om het kampioenschap van Nederland en hij sleepte den derden prijs in de wacht achter Tebbutt en van Vollenhoven. „Ik begon met een derden prijs: en eindig de mijn schaatsenrijdersloopbaan óók met een derden prijs: in Hamburg in 1891 om het kampioenschap van Europa!" Pander heeft in drie wereldkampioen schappen meegereden, alle drie in Amster dam, in Jan. 1889, in Dec. 1889 en in Jan. 1891. Tot wereldkampioen heeft hij het nooit kunnen brengen, al is hij er in '89 ook niet ver van af geweest. De „veelbelovende" Pan der legde in Jan. beslag op den 2den prijs, halve mijl, achter den Rus von Panshin, maar vóór Tebbut, Loveday en Donogue. Op de 2 mijl eindigde hij, na gevallen te zijn, als vierde. „Je moest daar in Amsterdam een buiten baan en een binnenbaan rijden en ik vergat te wisselen, maar bleef een stuk te lang op de buitenbaan. Om het verlorene weer in te halen heb ik gereden als een bezetene, en naar aanleiding daarvan zond men mij latei- met den beroepsrijder Kingma naar St.-Mo- ritz. Daar heb ik in die 6 weken veel geleerd. Maar daarvóór reed ik nog in een aardige li wedstrijd. Dat was een uitdaging aan de Friesche beroepsrijders, die beweerden harder te kunnen rijden dan amateurs. Ze konden het niet. Eerste werd ik op de twee mijl, dan kwam de amateur Couvée, dan de Haar- lemsche amateur Broekmeyer en daarna pas de beroepsrijder B. Kingma." Pand r noemt den tijd, dien hij op de 10 mijl maakte in Amsterdam op 16 Maart 1889 een zijner beste tijden. Hij sloeg in 34 minuten 19 sec., op oude Saiis-Wichers-schaatsen, ter wijl er een harde wind stond, Couvé en Ve- jiema. Ook de 5 mijl was voor hem, vóór de zelfden en den Duitscher Schade. Vermeld kan nog worden, dat in Jan. 1889 Pander in Hamburg met Jurrjens en Couvée de Ham burgers Harms, Groneman en Hansen sloeg. De wereldkampioenschappen in Amster dam in Dec. 1889 brachten voor Pander groote successen, zij het dan ook niet het grootste. Hij won de halve mijl vóór Norseng in 1 minuut 21 3/5 sec., en de mijl voor den zelfde in 3 min. 6 sec. Op de 2 mijl werd hij 2de achter Norseng en, helaas, den volgenden dag, toen de 5 mijl verreden zouden worden, had hij influenza. „Jammer", zegt hij er zelf van. „Want in St.-Moritz waren mijn tijden op den langen afstand beter dan die op den korte." De Haarlemmer Houtman reed toen ook goed. Toen Pander na zijn influenza voor het eerst de schaatsen weer onder bond, in Stockholm, reed hij daar desondanks de mijl nog in den Nederlandschen recordtijd van 3 minuten 2 2/5 sec. De laatste wereldkampioenschappen, waar Pander aan meedeed brachten hem 4 tweede prijzen achter Donogue, o.a. vóór Jaap Eden en Houtman. En op 19 Jan. sloeg Pander in Paterswoide Eden op de mijl. Over Panders laatsten wedstrijd schreven we boven reeds. In de 5 jaar, dat Pander uitkwam, won hij elf eerste prijzen en vele tweede. O.a. won hij het kampioenschap van Noord-Holland op de banen van de Haarlemsche IJsclub en den afstandsrit HaarlemLeiden in 1 uur 3 min. „Het was moeilijk voor ons, Hollanders in conditie te blijven", zei Pander, „want we hadden lang niet altijd ijs. Dan moest je je trainen met hardloopen enz." Pander was niet alleen schaatsenrijder. Hij reed ook fiets, deed aan athletiek en heeft o.a. in het eerste elftal van H. F. C. ge speeld. Na 1392 werden op wedstrijden niet meer de afstanden in mijlen of gedeelten daarvan gereden. De Ned. records staan alle op naam van Pander. Jaap Eden. Jaap Eden was Haarlemmer. Weliswaar werd hij geboren in Groningen op 19 Oct. 1873 dus nu zestig jaar geleden en heeft hij o.a. gewoond in Arnhem ook, maar voor een groot deel van zijn leven was hij in Haarlem, in Velserend vroeger en in Haar lem lig,t hij begraven. Reeds in 1888 begon Jaap wedstrijd te rij den hier in Holland en al dadelijk boekte hij aardige successen. In 1892 echter begon het pas goed: begeleid door Pander stak hij naar Engeland over en legde daar beslag op den Prince d'Orange Cup, die in 1880 was uitge loofd door Prins Alexander. Daarna won hij in Groningen vóór den Noor Ericsson de 5 KM. en het Nederlandsch kampioenschap 1500 M. in den wereldrecordtijd van 2 min. 35 sec. „Jaap kon formidabel rijden", zei Pander. „Ik heb nog jaren lang een brief van hem bewaard, waarin hij schreef bij de training de 1500 M. in 2 min. 18 sec. te hebben afge legd!" Zijn eerste wereldkampioenschap bemachtig de hij in Amsterdam op 13 en 14 Jan. 1893, door de 1500 M. de 5000 M. en de 500 M. te Winnen. Op de 10 K.M. is hij gevallen. Hij verwierf als „Prijs van het Wereldehampio- naat" een zilveren beker. In '94 kon hij 't we reldkampioenschap in. Stockholm niet win nen, maar hij won de 10 K.M. in wereldre cordtijd, en even later in Hamar de 5000 M. eveneens in 8 min. 37.6 sec. En pas in 1911 slaagde een Rus er in dien laatsten afstand af te leggen in 4/10 sec. korter. Zeventien jaar stond het record dus op Jaap's naam. In 1895 won Jaap in Hamar wederom het wereldkampioenschap, zijn tweede, en de ouderen onder ons zullen zich nog wel den triomfalen intocht van Jaap in Haarlem her inneren. Evenals zijn zegetocht na het win nen van zijn derde wereldkampioenschap op de schaats, toen hij in 1896 in Petersburg alle vier de afstanden won! En dit was Jaap's af scheid van de ijssport. „Jaap reed geweldig", zei de heer Pander bewonderend. „De tijden, die nu gemaakt worden, zijn ongetwijfeld beter. Maar vergeet niet, dat de banen nu veel en veel beter zijn en dat de beroemde rijders niet starten, als de baan niet als een spiegel is. In onzen tijd wai-en ze soms slecht, vooral die in Stock holm. met veel hobbels. Zoolang ik Jaap van nabij kende, was hij een ronde Hollandsche jongen. Maar slordig. Toen hij op een keer uit Stockholm kwam en in Groningen moest rijden, vroeg ik hem of alles in orde was. Ja, zei hij ik heb mijn schaatsen pas laten slijpen. En de braam? vroeg ik. Nou ja, antwoordde n'ie, die mag jij er af rijden! Zoo was Jaap". In Sept. 1932 verscheen het Gedenkboek van den Kon. Ned. Schaatsenrijdersbond, waarin o.a. het totaal klassement is opgeno men van de eerste zestig rijders der wex-eld. Hierin bezet Jaap Eden na van der Scheer, die als nr. 23 geplaatst is, de 24ste plaats. In 1932 dus nog. Ziet ge, dit zijn niet te loochenen feiten. Hierbij kan geen sprake zijn van een onge gronde verheerlijking van vroegere tijden, voortspruitend uit een achterblijven, uit een niet-meer-mee-kunnen; uit een leven in her innering. Jaap Eden was, ik herhaal, een gewelde naar. Wij zullen in dit speciale nummer niet spre ken over zijn successen op het rijwiel, die hij tusschen 1893 en 1897 boekte. Wij willen hem nu zien, zooals hij was op de schaats, als ijssportman in zijn goede da gen, als Nederlandsch kampioen en wereld kampioen op de smalle ijzers. A. J. C. VI. Jaap Eden in actie, naar een teekening van W. J. H. Muiier. De boomen dorren in het laat seizoen En wachten roerloos den nabijen winter. (Willem Kloos). Als, in den laten herfst, de flora zich voorbereidt voor de maandenlange rust; als een deel der gevederde fauna de komende koude ontvlucht, een deel der viervoeters zich gereed maakt voor den winterslaap dan ondergaat de muziekcultus der men schen een aanzienlijke vermeerdering en wij ziging: het concertleven ontwaakt. Dan valt in de groote steden de lawine dei- openbare muziekbeoefening, een rusteiooze opvolging, een elkaar verdri"®ren. van recitals, kamermuziekavondenorkestuitvoeringen vocale concerten. Dan hebben de muziekver- slaggevers der groote dagbladen eiken nacht te arbeiden, dan draaien de persen eiken dag muziekrecensies. En ook de kleinere plaatsen krijgen hun evenredig deel. Met een verinnerlijking der muziekbeoefe ning heeft dit ales weinig gemeen. En toch zijn de winteravonden van oudsher als de brengers van gezelligheid en intimiteit be schouwd. Zoowel de koude roerloosheid der natuur als de warme gezelligheid van den huiselijken kring hebben tal van dichters geïnspireerd. Vindt men de poëtische motieven, die er in vervat zijn, in gelijke mate in de toonkunst terug? Wanneer we ons om dit na te gaan tot de voornaamste of meest bekende werken der muzieklitteratuur beperken en bovendien alle composities, die meer in 't bijzonder betrek king hebben op de heerlijkste wintergebeur- tenis, het Kerstfeest, uitsluiten, dan neigen we tot de gevolgtrekking, dat de inspireeren- de kracht der wintersche tafereelen min dei- groot is gebleken dan van die welke de lente ons brengt. En van de twee „categorieën van motieven geloof ik dat die der huiselijke het meest vertegenwoordigd is. Zelfs in Haydn's „Die Jahreszeiten" is de meerderheid der wintel-schilderingen aan de huiselijkheid gewijd. De Ouverture doet ons den barren heer kennen, die de boomén schudt en de menschen doet klappertanden, maar de uitbeelding is te goedig om ons schrik aan te jagen en dient meer om het contrast met de intrede der lentestemming te vormen. In het vierde deel van het Orato rium vinden we één natuurtafereel, de aria „Hier steht der Wandrer nun", doch naar mijn gevoel overweegt in dit stuk het muzi kaal weergeven van den zielstoestand des ver doolden reizigers verre boven de natuurschil dering. Spoedig worden we de warme huis kamer der boerenwoning binnengeleid, waar het spinnewiel snort en Hanne haar lustig lied zingt, en deze tafereelen Vormen de kern van het „Der Winter" betitelde vierde deel. In Schubert's heerlijken en aangrijpenden liedercyclus „Winterreise" heerscht de winter in de ziel van den zanger. Eigenlijke na tuurschildering is er weinig of niet in; de winter is als symbool voor het afscheid van het leven genomen. De muzikale illu stratie van een wintersch buitentafe reeltje door de ..Troïkafahrt", een der num mers van den 12 nummers tellenden cyclus ..Die Jahreszeiten" van Tchaikowsky welke cyclus misschien nog beter „Die zwölf Mo- nate des Jahres" kon heetenl komt niet bo ven de schildering van een stoffeerend mo tief uit. hoe aardig deze ook getroffen zij. De arreslede is meermalen het onderwerp van comnosities geweest, ook b.v. in een dei- walsen. die Mozart voor de keizerlijke hof bals te Weenen schreef. En aangezien een deugdelijke arreslede geen geluid maakt als ze voortbewogen wordt heeft de nabootsing van den klank der belletjes steeds moeten dienen om de fantasie der hoorders te hulp te komen. Van de arreslee tot de schaats is slechts een kleine overgang. Meyerbeer's „Schlitt- -chuhtanz" en Waldteufels wals „Les Patineurs" zijn aan de schaatsensport ge wijd: de winter blijft, daarbij iets van bij- komstigen aard want ook als we ze ons als voor rolschaats gedacht voorstellen gaat het voor onze verbeelding als op rolletjes. De meest treffende muzikale schildering i van wintersche natuurstemming, die ik ken is wel „Des Pas sur la Neige", een der préludes van Debussy. De somberheid en verlatenheid van het landschap, waar de afdruksels van voetstappen het eenige teeken vormen, dat er tenminste een levend wezen voorbijgegaan is. zijn er beklemmend in geïllustrerd. Van heel anderen aard. doch niet minder meesterlijk is het wintel-tafereeltje „The Snow is dancing" uit „The Ohildrens corner" van denzelfden toondichter. De sneeuwvlok jes warrelen ons hier letterlijk voor het ge zicht. Ook in „Chasse-neige" van Liszt warrelt de sneeuw, maar hier steekt de wind op, die ze opjaagt en die tot een loeien den sneeuw storm aangroeit. Er zit poëzie in het motief en in de uitwerking er van, en het is alleen jammer dat Liszt ook in dit stuk. dat de twaalfde der „Etudes d'exécution transcen- dante" vormt aan pathétische en virtuoze factoren een wat te ruime plaats heeft ge gund. Ik ben met de roerloosheid van den winter begonnen, ik ben bij zijn stormen aangeland: ik moet eindigen met den wensch dat be;de ons bespaard mogen bij wen! K. DE JONG. Dames, beziet aandachtig onze pracht sorteering §JT Is U reeds gebruiker van ons zuiver Zoo niet, bestelt U dan eens een proef- broodje. Het is NIET DUURDER dan GEWONE SOORTEN BRUINBROOD. Het wordt U netjes verpakt op tijd thuis bezorgd in broodjes van 4 en 8 ons. Oude Groenmarkt 22 - Telefoon 10765 1 f Official Dealer Nieuwe Gracht 78, Haarlem, Telef. 10663 Wij vragen Uw speciale aandacht voor onze geurige Thee- en Koffiesoorten, Gedeponeerd HandelemerJ. Geen beter adres. Geen goedkooper adres. Koffieprijzen vanaf 20 ct. p. X pond Theeprijzen vanaf 22 ct p.ons GR. HOUTSTRAAT 159 B Telefoon 10156 KOFFIE- EN THEEHANDEL

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 17