MET ONS ORGEL OP STAP.
I EN GEWETEN
VOOR EER
WOENSDAG 25 OCTOBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
7
van het vak.
ristieke koperen bakje, dat ik niet zonder
folkloristische verteedering hanteer; de cent
glijdt naar binnen
Dat geopende kasregister en die eene glij
dende cent zullen het symbool van den dag
zijn. Ik kan niet meer tellen hoeveel beheer
ders en vooral beheersters, van kasregisters
voor ons de dubbele nul op het kasregister
hebben aangeslagen en hoeveel handen de
moeite hebben gedaan om een cent uit de la
te zoeken. Tot in de grootste zaken zijn wij
geweest en dikwijls was men er zeer vriende
lijk. Den milden gevers dank. Helaas zijn niet
alle gevers mild.
Ik draaf een anderen winkel binnen en te
gelijkertijd houd ik mijn bovenbewoners in de
gaten. Er komt een stofdoek uit het raam en
daarna een hoofd en ik tik aan mijn pet. Het
hoofd schudt heftig en verontwaardigd, en
verdwijnt. Verder blijft het huis gesloten, zoo
dat de drie bellen hun rente niet opbrengen.
Bovenbewoners zijn niet gul en eigenlijk de
moeite niet eens waard. Er zijn echter ook be-
nedenbewoners. Zij wohën nog lager dan de
winkels, in hun kamertjes, die met een trapje
te bereiken zijn van den winkel uit. en zij zijn
het, die de meeste zorgen leveren. Ik meen ze
te moeten opzoeken, ik ga hun treedjes af en
posteer mij in hun deur. Met sonore stem zeg
ik „Het orgel, juffrouw". Het resultaat is aan
vankelijk verblijdend. Er komt een dame te
voorschijn, die mijn woorden herhaalt. „Het
orgel," zegt ze, „het orgel, ik zou heelemaal
in de huiskamer komen, wat 'n brutaliteit".
Ik concludeer, dat er bij deze dame weinig in
te brengen valt en dat de verdienste gering
zal zijn, en retireer ijlings, want wie kent alle
risico's van het orgelvak? Met dat al is het
een belangrijke sociologische bijdrage, want
het leert tot hoever de orgelman gaan mag, en
in de overtuiging iets geleerd te hebben, voel'
ik mijsterk. „Gut mens," denk ik in Amster-
damschen trant, „wat 'n capsones, 't is den
orgelman z'n brood en je zal 't zélf alle dag
moeten doen." Maar ik spreek deze volzin niet
uit. Wat de brutaliteit betreft ben ik het dus
niet met haar eens, integendeel, in mijn op
vattingen leg ik tegemoetkomendheid aan den
dag. Sommige juffrouwen zijn achter de toon
bank bezig met de leerlap en ik meen goed te
doen ook achter de toonbank te gaan. „Nog
wat voor den orgelman, juffrouw', zeg ik, „Als
U daar gaat staan," zegt de juffrouw en zij
wijst mij de plaats vóór het kasregister, maar
zij is toch niet zoo kwaad of zij diept er een
cent uit op. Wat ik er aan tekort kom is leer
geld denk ik, en in 't vervolg kom ik niet ver
der dan de buitendeur, óók bij de bovenwo
ningen. „Ja, ze komen 't je benéden brengen"
zegt een dame, die aan de deur staat, „ze heb
ben je nóódig." Het orgelvak moet een vak zijn
vol doornige kwesties. Juist als wij denken ze
onder de knie te hebben, komen wij in aanra
king met de concurrentie.
De concurrentie is ten eerste het andere
orgel, dat in dezelfde straat zijn klanken -
weelde omzendt, een snorder in onze wijk. Wij
rijden er recht op in en trekken er triomfan
telijk voorbij om honderd meter verder ons op
te stellen. Zoo wil het .de vergunning, ten
minste, dat men niet' binnen de honderd me
ter bij elkaar komt, over_ het verdere bepaalt
zij niets.
(Adv. Iiigez. Med.)
De concurrentie in den concreetsten vorm is
de violist met één been, die te spelen staat in
de deur van het koffiehuis, waar ik wensch op
te halen. Er blijkt meteen uit hoe meedoogen-
loos de concurrentie is, want niettemin ga ik
rond en het kan best, dat de menschen eerst
later tot de ontdekking komen, dat het niet
voor den violist was, dat zij offerden, zulks tot
schade van den violist met één been.
Als het geval zich even later opnieuw voor
doet met een combinatie van een mondhar
monica, een gitaar en een speler, dringt zich
de vraag op hoever de zakenmoraal gaat in
deze dingen, en of men niet aan zekere con
venties gebonden is. Ik maak het meest scru-
puleuse standpunt tot het mijne. Wij zijn im
mers de sterkste, en bovendienwij weten
zelf wat concurrentie is. Ik ben juist in een
ander koffiehuis geweest en heb met het ko
peren bakje gerammeld en de waard heeft ge
zegd: Nee sjef, dat gaat niet door, je faoder is
net geweest".
Men voelt zich wel ééns wonderlijk te moede
als orgelman, maar men herstelt zich spoe
dig
„Sjesesklinkt het verbaasd, veront
waardigd zelfs in een volle kroeg, een
nieuwe orgeldraaier! Je siet er nog beter uit
as ik, mö-je van mijn nou nog sente hebbe....?"
vraagt de kroegbaas, en brengt me tevens in
twijfel of mijn vermomming wel afdoende is.
Twee cente geef-ie, weshalve ik: „Dank u
beleef" mompel. Bij één cent zeg ik niets be
halve als het een juffer is, want dan zeg 'k
„merci". Bij een halve stuiver bereik ik het
toppunt van beleefdheid en put me uit in dui
zend en een plichtplegingen, terwijl ik me te
vens afvraag wat ik moet beginnen als iemand
eens een dubbeltje zou geven
In een sigarenmakerij moet 'k erg lang
wachten. Ze zitten er met z'n drieën. Een
ouwe, een nog ouwere en een heel jonge. Ze
willen wel wat geven, dat ziet mijn kenners
blik, maar ze wachten totdat de ander eerder
zal zijn. Ten slotte is het de jongste, die zonder
om te zien' twee centen in de hoogte tussehen
zijn vingers knelt, die hij in het bakje laat
vallen dat ik als een nap onder eeh regen
druppel in de woestijn houd.
Nu is 't weer eens mijn beurt om te draaien,
'k Klem „Martha" onder den beugel, trek de
roi een eind door en even later jengelt jui
chende jolijt door het slop, en de jankende
hondjes jammeren hun jeremiade. Eerst draai
ik met m'n linkerarm, dan met m'n rechter,
dan weer links en dan weer rechts, en de af
wisseling volgt steeds sneller naar mate m'n
armen vermoeider worden. Ellendig werk is
dat zwengelen, en het lijkt zoo aardig! Doch
ik beheersch de techniek ervan niet voldoende
dat is duidelijk te hooren. De roffel loopt mank
het bekken slaat onregelmatig, de accoorden
lijken wel arpeggio, en de maat is volkomen
zoek. Bij een vlug gedeelte moet je aan de
spaken trekken, en bij een wals moet je met
je eene hand op den wielband een zetje na
geven, opdat de lange tonen goed uitkomen.
Het is een vak dat studie vereischt. aanleg en
uithoudingsvermogen.
Dampig wordt de gracht en ieder oogen-
blik kunnen de lantarens aangaan. Dat is het
sein om op te houden, want na zonsondergang
mag er niet meer gezwengeld worden. De dag
taak begint en eindigt met de dagtaak der
zon. Nog een „steentje" moeten we hebben,
zeggen we tegen elkaar in goede orgel-
Amsterdamsch stadsbeeld.
Moeilijkheden
HOEVER MAC DE ORGELDRAAIER
KOMEN
Zij die niets geven.
Zou er nog iets overschieten?
Drie honderd drie en zeventig centen tel
len wij aan het eind van den zwaren arbeids
dag, wat bijna evenveel ontmoetingen betee-
kent, waarvoor wij drie honderd drie en ze
ventig keeren een winkelbel of een trekbel
hebben geluid. Drie honderd drie en zeventig
medemenschen hebben hun koperen penning
in de koperen centenbak geofferd op drie
honderd drie en zeventig verschillende wijzen.
De een heeft het handig gedaan, omdat hij
het eiken dag do-et, de ander heeft maar luk
raak naar het' bakje getast, zoodat wij moes
ten oppassen dat de kostbaarheid niet onder
een richel van de toonbank verdween, een
derde heeft met tegenzin afscheid van zijn
zuur verdiende cent genomen en alleen de
slager die mij verwelkomde met „Goeien mid
dag, Warnies," heeft in de gulheid zijns har
ten gegeven.
Talrijk zijn zij die „neen" zeggen, „neen"
wenken en „neen" schudden., of die „neen"
bedoelen door heelemaal niet' te voorschijn te
komen,: en door de groezelige grauwte van het
grijze gordijn, dat winkel van woonkamer
scheidt, grimmig grijnzen. Aanhouden baat
niet, dat leert de ervaring.
„Wat zeg je van zóó'n sufferd", zegt de Juf
frouw in de steeg in opperste verontwaardi
ging.
De juffrouw heeft mij negen centen terug
gevraagd, maar als blijkt, dat de dame, die bij
haar is mede van haar belangstelling wil blijk
geven, ontstaan er verwikkelingen met de
calculatie en het gevolg is, dat ik in de ver
warring vergeet het dubbeltje te accepteeren,
dat mij nog toekomt. Vandaar dat de juffrouw
zoo verontwaardigd is. Het is ook een onhan
digheid, die den orgelman niet past en de
juffrouw is bij de hand en kan het niet velen.
Het is niet te gelooven, hoeveel men moet lee-
ren als aankomend orgelman, en dan spreek
ik nog niet eens van 't draaien.
Wij posteeren ons orgel in een drukke zij
straat en het wachten is nog slechts op de
eerste tonen van den Zigeuner om met de col
lecte te beginnen. Mijn maat draait het wiel
en nauwelijks zijn de eerste klare klanken
van het pierement opgestooten tegen de steile
huizen, of ik begin. Ik vind drie bellen boven
elkaar naast een deur en druk ze alle drie te
gelijk in, waarbij ik niet mag ontkennen, dat
er stille vreugde in mij is om wat ik zou willen
noemen het deurtjebel-instinct, dat in ons al
len woont, en dat zich hier zoo ongezocht' kan
uitleven. Tegelijkertijd loop ik een winkel bin
nen en tik aan mijn pet. Tikt een orgeldraaier
wel aan zijn pet? En zoo ja, doet hij het ook
vóór hij iets gekregen heeft? Hier doet zich
het eerste twijfelgeval voor in ons beroep en
er komen er meer. Zegt een orgeldraaier ook
goedendag, als hij den winkel uitloopt?
De la van het kasregister vliegt open en de
winkelier neemt er tussehen duim en wijsvin
ger één cent uit. Ik rammel met het karakte-
FEUILLETON
door
CHARLES ALDEN SELTZER.
12)
Als hij
deze aanvallen heeft, gaat hij dikwijls hier
naar Devil's Hollow, met de verklaring, dat
hij hier eenige van Dunlavey's mannen denkt
te vinden. Hij houdt niet van Dunlavey", ver
volgde zij met een blos, „sedert Dunlavey
hem zei, dat hij met mij wilde trouwen. Maar
Ed zegt, dat Dunlavey een vrouw heeft in
Tucson en wel, ik zou toch niet met hem
getrouwd zijn dat beest!"
„Juist," stemde Hollis ernstig toe, terwijl
hij probeerde om een opwelling van tevre
denheid te onderdrukken; „natuurlijk zou je
niet met hem trouwen". Hij begreep nu de
bedoeling van Dunlavey's woorden, die hij in
Dry Bottom tot haar richtte. „Als je niet zoo
preutsch was", had hij gezegd. Hij keek naar
het meisje met een plotselingen norschen
glimlach. „Hij zei zooiets, dat hij jou en je
broer het land zou uitjagen" zei hij, „natuur
lijk zou je hem niet toestaan om zooiets
te doen?"
Het tengere figuurtje van het meisje richt
te zich op. „Ik zou wel eens willen zien, dat
hij het probeerde!" verklaarde zij uitdagend.
Hollis grinnikte. „Dat mag ik hooren!" viel
hij haar bij. „Ik zou zoo denken, dat Dun
lavey een soort bluffer is dat de men
schen in deze streek hem te veel zijn gang
hebben laten gaan."
Zij schudde twijfelachtig haar hoofd. „Daar
weet ik niets van", antwoordde zij. Toen
glimlachte zij. „Je bent de nieuwe eigenaar
van de Circle Bar, is het niet?"
Hollis schrok en keek haar met een ver
baasden glimlach aan. „Ja", antwoordde hij,
„ik ben de nieuwe eigenaar. Maar hoe wist
je dat? Ik heb het hier aan niemand verteld,
behalve aan Niel Norton en rechter Graney.
Hebben Norton en de rechter gebabbeld?"
„Zij hebben er mij niets van gezegd", ver
zekerde zij hem met een lachje. „Zie je", ver
volgde zij, „je waart een vreemdeling in Dry
Bottom en nadat je het Model verlaten had,
ging je regelrecht naar-het gerechtsgebouw.
Ik wist, dat rechter Graney de vriend van je
vader was geweest. En toen zag ik Neil Nor
ton met het wagentje de stad inkomen." Zij
lachte. „Zie je, het was niet erg moeilijk om
de conclusie te trekken".
„O, neen", stemde Hollis toe, „dat was het
niet. Maar hoe kon jij mij naar het gerechts
gebouw zien gaan?"
„Wel ik keek je na!" antwoordde zij.
En toen merkte zij plotseling haar vergis
sing die zij begaan had door te erkennen,
dat zij bij hun eerste ontmoeting zooveel be
lang in hem had gesteld. Zij sloeg verlegen
haar oogen neer en stond met den teen van
haar laars in den grond te wroeten, terwijl
haar gelaat plotseling hoogrood werd.
De situatie zou misschien pijnlijk voor haar
zijn geworden, als haar broer niet voor aflei
ding had gezorgd door plotseling te zuchten
en een poging te doen om overeind te ko
men. Met meisje was oogenblikkelijk aan zijn
zijde om hem te helpen. Het was aandoenlijk
zoo verward als de jongeman was. Eerst zat
hij een oogenblik zwijgend naar zijn zuster
en toen naar Hollis te kijken *n' tenslotte
naar zijn omgeving. Toen kwam er een ver
standige gloed in zijn oogen en nu boog bij
zijn hoofd, terwijl een blos van schaamte
over zijn gelaat en hals trok.
„Ik geloof, dat ik het weer gehad heb",
mompelde hij, zonder op te kijken.
Het meisje boog zich over hem heen, stelde
hem gerust, streelde liefkoozend zijn gelaat
en liet hem op echt vrouwelijke manier voe
len, hoeveel medelijden en liefde zij voor hem
had. Hollis keek naar haar met een voldaan
lachje. Als hij een zuster gehad had zou hij
gewenscht hebben, dat zij was zooals zij. Hij
trad naar voren en greep den jongeman bij
den arm om hem overeind te helpen.
„Je bent nu weer in orde", verzekerde zij
hem; „er is geen onheil geschied."
Toen hij stond, onderwierp de jongeman
Hollis aan een zorgvuldige inspectie. Weer
kreeg hij een kleur. „Je bent, de- man, die
door den hollen weg reed". „Ik zag je en
dacht dat je een van Dunlavey's mannen
was. Ik schoot een keer op je en was op het
punt om weer te schieten maar er barstte iets
in mijn hoofd. Ik hoop, dat ik je niet geraakt
heb."
Weer werd hij verlegen; hij sloeg zijn
oogen neer. „Natuurlijk ben je niet een van
Dunlavey's mannen," vervolgde hij, „anders
zou je hier niet met Zus staan praten. Een
vriend van Dunlavey zou dat niet doen." Hij
keek het meisje met een teederen glimlach
aan. „Wie ben je?"
„Ik ben Kent Hollis".
De oogen van jongeman straalden. „Toch
niet de zoon van Jim Hollis?" vroeg hij.
Hollis knikte. Het gelaat van den jongen
man getuigde van echt genoegen. „Blijf je
hier in het land?" vroeg hij.
„Ik ga de Circle Bar beheeren" antwoord
de Hollis langzaam.
„Fijn!" verklaarde de jongeman. „Er zijn
enkele menschen hier in de buurt, die zeg
gen, dat je geen moed genoeg zou hebben
om te blijven." „Maar ik geloof wel dat je
moed hebt, anders zou je het hazenpad geko
zen hebben, toen ik in de war raakte". Plot
seling stak hij zijn hand uit. „Je bevalt mij",
zei hij impulsief. „Jij en ik zullen vrienden
worden. Geef mij de hand!"
Hollis zag een glimlach van plezier lichten
op het gelaat van het meisje, dien zij tracht
te te verbergen door de kleeren van den jon
geman af te kloppen, terwijl zij hem tus-
draaiers-terminologie, wat zooveel wil zeg
gen als een „voordeelige straat".
Voor de laatste keer draaien we den Zwar
ten Zigeuner, nog eenmaal klinkt de Blauwe
Donau, Martha moet voor de laatste maal de
centen in het bakje doen tikken, en wij be
sluiten met „Das gibt's nur einmal"
Het is afgeloopen met ons orgel, wat nog
niet wil zeggen dat we thuis zijn. Van de
Lange Niezel naar Kattenburg is met een taxi
enkele minuten, maar met een orgel .bijna
een uur.
Nog eenmaal zwoegen we achter het gevaar
te aan, en denken ons in hoe het zou zijn als
er sneeuw lag en de bruggen door ijzel in
gladde hellingen waren veranderd. Of als de
vorst het ijzer van het muziekwiel nog kouder
zou hebben gemaakt. Ons zal dat niet dee-
ren, maar den orgeldraaierDie er niet
zoo over kan denken
De damp uit de grachten verdicht tot mist,
en de mist dringt door de kleeren. Kattenburg
doemt triest in een grijzen nevel op en alleen
in een enkele kroeg die reeds klanten heeft,
brandt licht. Nu 't orgel zwijgt voelen wij de
eenzaamheid in de drukke hoofdstad dubbel.
Langs de gladde leuning van de steile trap
komen wij weer in de achterkamer waar we
het orgel huurden. De koperen centenbakjes
worden geleegd en de inhoud uitgespreid.
Drie honderd drie en zeventig centen tel
den wij aan het eind van den zwaren arbeids
dag en buiten wordt het koud.
W. SCH.—K. PK.
H LETTEREN EN KUNST
HET TOONEEL
CREMER.
KOMEDIE.
Een nieuw stuk van Henk Bakker.
Toen de voorzitter van Cremer, de heer
Kruyshoop, gisteren na de opvoering van Ko
medie, den heer Henk Bakker namens de Kon.
letterlievende Vereeniging een krans aanbood,
huldigde, hij hem als acteur, auteur, regisseur
en artistiek adviseur. Welke andere dilettan-
ten-vereeniging in Nederland heeft een lid,
die al deze eigenschappen in zich- vereenigt?
Het is' wel zeker, dat Henk Bakker een uni
cum is in de dilettanten-tooneelwereld en
dat Cremer hem niet genoeg kan waardeeren.
Gisteren heeft Cremer weer een nieuw stuk
van Henk Bakker dat hij ditmaal in collabo
ratie met Jan van Ees schreef voor het
voetlicht gebracht. „Komedie" hebben de
auteurs hun blijspel genoemd. De titel is vol
komen juist, want het stuk is louter kome
die, ja het is zelfs en dit is mijn hoofdbe
zwaar tegen dit jongste geesteskind van Bak
ker te veel komedie.
Molnar, Kurt Goetz. Schnitzler en ook Bak
ker zelf hebben ook reeds om met Udo van
Elmschot te spreken een mixtum composi
tum van tooneel en werkelijkheid gemaakt,
zoo dat het publiek tenslotte niet meer wist.
wat nu eigenlijk komedie en wat geen kome
die was. Maar en daar ligt het groote ver
schil wij stonden in die stukken altijd op de
grens der waarschijnlijkheid. De komedie en
de werkelijkheid gingen ongemerkt en als
louter natuurlijk in elkaar over.
Nemen wij bijvoorbeeld eens Nachtrepetitie
van Molnar, dat de auteurs bij het schrijven
van dit stuk blijkbaar telkens voor de oogen
heeft gezweefd. Zelfs de „Komedie" geeft in
het blijspel van Molnar behalve aan het
slot van II illusie van werkelijkheid. In
het blijspel van Henk Bakker en Jan van Ees
is daar nooit sprake van. Het is enkel en al
leen maar „Spielerei" en zoo worden de per
sonen in dit stuk ook geen oogenblik menschen
voor ons. De gesprekken tussehen Udo en zijn
knecht zijn louter komedie, de eisch van Ba-
schen zich zelf en Hollis inhield.
Hollis stond bij den rotsrand naar hen te
kijken, toen zij zich klaarmaakten om te ver
trekken en het meisje tegen haar broer zei.
dat hij zijn pony op de vlakten achter het
ravijn zou vinden.
„Ik ben blij dat ik je niet geraakt heb", zei
de jongeman tegen Hollis, toen hij wegliep
met het meisje. „Als je niet bang geworden
bent, wil je misschien zoo nu en dan wel
eens naar onze woning komen die ligt een
einde de rivier af."
Hollis aarzelde en toen hij den blik van
het meisje opving, glimlachte hij.
„Ik kan niet beloven wanneer", zei hij, ter
wijl hij naar het meisje keek „maar je kunt
er zeker van zijn, dat ik je kom bezoeken,
zoo gauw ik er gelegenheid voor heb."
Hij stond naast den rotsrand tot hij ze om
den wand van het ravijn zag verdwijnen.
Toen liep hij met een lachje van voldoening
naar zijn pony, steeg op en reed door den
hollen weg naar het Circle Bar rancho-huis.
HOOFDSTUK VI.
Hollis hernieuwt een kennismaking.
Geruchten, die geheimzinnige verspreiders
van nieuwtjes, wier tongen ontelbaar zijn,
fluisterden, dat de Dry Bottom Kicker weel
levend zou worden. Waarom de nieuwsgierig
heid vele inwoners van Dry Bottom langs
de dein- van het Kickerijbureau voerde, om
heimelijke blikken te werpen op den jon
geman, wiens gestalte daarbinnen over de
schrijftafel gebogen zat. Velen liepen zwij
gend door, nadat zij naar den jongeman ge
keken hadden hij zag hen niet. Anderen
maakten ernstige of vroolijke opmerkingen,
al naar gelang van hun aanleg de jonge
man hoorde ze niet. Aan zijn schrijf tafel ge
zeten, bepaalde hij zijn aandacht bij de plich
ten, die daar voor hem lagen hij merkte
niets van de geruchten; hij trok zich niets
aan van de nieuwgierigheid van Dry Bottom's
inwonei-s. Ernstig, methodisch, kalm, zat hij
ron van Elmschot aan zijn zoon om hem bin
nen een uur een verloofde te presenteeren
komedie, het spel met den revolver van
Alicekomedie, ja zelfs de liefde tussehen
Alice en Udo iskomedie. Wij gelooven in
dit stuk aan niets en niemand meer, het is
van het begin tot het eind geforceerdj, wij
merken te veel de .e.Absicht" om komedie te
geven en.... wij worden „vevstimmt". Bak
ker is in dit jongste stuk min of meer het
slachtoffer geworden van zijn handigheid om
tooneel te maken. Het is alles tooneel. maar
de auteurs hebben verzuimd om uit dat too
neel ook een werkelijk stuk te bouwen.
O zeker, er zijn aardige zelfs geestige
trouvailles in dit blijspel, zooals het begin
van III de tooneelrepetitie tussehen Alice en
Richard al is deze vondst dan ook niet
gloednieuw en het schot achter de scher
men van Udo, waardoor Alice zich verraadt.
Ook de dialoog is dikwijls licht en speelsch,
al staan daar vele gedeelten tegenover
vooral wanneer de knecht aan het woord is
die al te opzettelijk aandoen. Tooneelroutine
toont Bakker want hij zal wel het meest
hebben bijgedragen aan dit blijspel ook in
Komedie genoeg. Maar in die routine of
moet ik zeggen de handigheid? schuilt op
den duur een gevaar voor dezen auteur. Het is
itooit duidelijker gebleken dan in dit jongste
tooneelwerk van hem. Hij ziet door .de boo-
men het bosch niet. Wij willen van het too
neel nog iets anders en meer dan louter „ko
medie". Marionetten, die enkel bewegen, door
dat de auteur aldoor aan de touwtjes trekt,
zijn niet belangrijk genoeg om een avond te
boeien. Wij willen tenslotte menschen, die uit
zich zelf handelen, ook zelfs als zij komedie
spelen.
De voorstelling' was voor dilettanten zeer
verdienstelijk, maar ik kan mij van Komedie
een opvoering denken, die het stuk toch
meer tot zijn recht zou laten komen; speel-
scher, lichter, meer in den toon van de
comedie. Vooral voor de pauze leek mij het
spel voor dit soort werk te zwaar en te
opzettelijk. Na de pauze werd het veel betel
en opmerkelijk het spel sloeg toen ook
veel meer in.
Ik ken bij het dilettanten-tooneel geen
beteren karaterspsler dan Bakker, maar voor
het werk, dat een Udo vraagt en dat meer
des jeune premiers is, eigent zijn talent zich
toch minder. Ik zag in die rol in mijn ver
beelding telkens een Jan van Ees of een
Oees Laseur en begreep tegelijk, dat Udo
gisteren niet de 'volle 100 procent kreeg.
Bakker trachtte de rol zoo licht mogelijk te
spelen, maar het bleef dikwijls bij een pogen.
Voor een rol als deze mist hij de noodige
charme en elegance en dat kwam de rol niet
ten goede.
En ook Ekie Brouwer is eigenlijk niet de
aangewezen actrice voor Alice. O, voor een
liefhebster maakte zij er heel wat van en
wij konden er respect voor hebben. Maar
deze rol vraagt een volleerde comedienne,
een tooneelspeelster met veel meer raffine
ment. Men zag aan mej. Brouwer, dat zij
zich inspande om zoo goed mogelijk komedie
te spelen, maar dat moeten wij juist niet
zien. Het moet alles als heel gewoon gaan,
omdat komedie-spelen bij deze actrice een
tweede natuur is geworden. Nog eens, voor
een dilettante was het heel goed. maar dat
g'oede was voor deze rol nog niet voldoende.
Met genoegen heb ik Emmy Fuchs.-eeui in
een groobere eneen dankbare rol gezien.
.Vooral in haar eerste vermomming als
Elisa Doolittle zuilen wij maar zeggen
was zij alleraardigst. Zij speelde het"volks
meisje met werkelijk komische accenten en
was vooral vermakelijk in haar spel met den
ouden heer. van Elmschot. En toen zij als
aangekleede dame verscheen, wist zij ook
goed het type vol te- houden, ondanks haai'
mooie japon. Een aardige rol, waarmee Em
my Fuchs ook bij het publiek veel succes
heeft gehad.
De heer Boon speelde baron van Elmschot
wat voorzichtig. Hij zag er als baron patent
uit", maar hij maakte op mij den indruk,
alsof hij 'n beetje jicht had en zich daarom
niet goed durfde bewegen. Het best was ook
hij op dreef in III.
De heer Jac. Timmermans was de voor
het tooneel langzamerhand traditioneel ge
worden philosophisch aangelegde knecht, een
bediende, die enkel bij een toonee'jcnker
langer dan 5 minuten geduld wordt. Tim
mermans speelde hem met de uitgestreken
flegmatische deftigheid en gewilde geestig
heid, die bij het soort schijnt te behooren.
De heer Hirs zagen wij in drie gedaan tens
Vooral zijn knecht was uitstekend; zijn
acteur in het laatste bedrijf de zwakste van
de 3 transformaties.
Met de pauze konden wii nog n/iet zeggen,
wat het lot van dit nieuwe stuk zou zijn.
Het publiek was vrij gereserveerd en het was
duidelijk te merken, dat het nog niet wist,
wat het aan deze komedie had. Maar in III
behaalden Bakker en Van Ees de overwin
ning. zoodat wij aan het slot toch van een
succes konden spreken, waarmee wii de
auteurs en Cremer gelukwenschen.
-T. B. SCHUIL.
aan zijn schrijftafel te werken, terwijl de ge-
iuchten hun tongen roerden en de nieuwsgie
righeid langs het raam slenterde. Het was
Hollis eerste bezoek aan het bureau van de
Kicker; hij was gekomen om te werken en er
was veel, wat hij doen kon. Hij had de Kicker
geinstalleerd gevonden in een houten ge
bouw van een verdieping, dat op het punt
stond om ineen te storten, ongeverfd en vuil.
Het uitwendige had Hollis een eigenaardig
gevoel van onbehagen gegeven. Hij vroolijkte
een beetje op, toen hij het zakelijk voorko
men van het inwendige zag. Het was niet wat
hij gewend was geweest, maar hij voelde, dat
het voldoende was voor deze localiteit en
wel, hij was van plan om verbeteringen aan
te brengen. Hij schatte de inwendige afme
tingen op twintig bij veertig voel. Oorspron
kelijk was er maar één kamer geweest. Deze
was door schotten in drie af deelingen ver
deeld. Een oude, platte schrijftafel stond bij
het voorraam, een wrakke stoel er .voor. Te
gen de muur boven de schrijftafel waren
verscheidene planken gevuld met- opgesta
pelde cartonnen doozen en stapels papier.
Kalenders, aanplakbiljetten en andere druk-
kersbenoodigdheden bedekten de muren. In
de volgende kamer stond nog een schrijftafel.
Stapels zetsel voor advertenties, ledige vor
men en papieren vulden de hoeken. De druk
kerij was aan den achterkant. Hier was alles
in orde: letterkast-en, stallage's, vormen.
Er waren een drukproeven-pers, eenige zét-
plankjes, een drukpers met een afzonderlijk
staande benzinemotor er naast'. Een kleine
gegoten ijzeren kachel stond in een hoek met-
de deur open, Een verweerde druksteen stond
tegen den achtermuur bij een deur, die naar
buiten ging. Een man stond voor een der
letterkasten letters uit te zoeken. Hij keek
niet op, toen Hollis binnenkwam.
/Wnvrif vervolgd.)