MET ONS ORGEL OP STAP. I EN GEWETEN VOOR EER WOENSDAG 25 OCTOBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 7 van het vak. ristieke koperen bakje, dat ik niet zonder folkloristische verteedering hanteer; de cent glijdt naar binnen Dat geopende kasregister en die eene glij dende cent zullen het symbool van den dag zijn. Ik kan niet meer tellen hoeveel beheer ders en vooral beheersters, van kasregisters voor ons de dubbele nul op het kasregister hebben aangeslagen en hoeveel handen de moeite hebben gedaan om een cent uit de la te zoeken. Tot in de grootste zaken zijn wij geweest en dikwijls was men er zeer vriende lijk. Den milden gevers dank. Helaas zijn niet alle gevers mild. Ik draaf een anderen winkel binnen en te gelijkertijd houd ik mijn bovenbewoners in de gaten. Er komt een stofdoek uit het raam en daarna een hoofd en ik tik aan mijn pet. Het hoofd schudt heftig en verontwaardigd, en verdwijnt. Verder blijft het huis gesloten, zoo dat de drie bellen hun rente niet opbrengen. Bovenbewoners zijn niet gul en eigenlijk de moeite niet eens waard. Er zijn echter ook be- nedenbewoners. Zij wohën nog lager dan de winkels, in hun kamertjes, die met een trapje te bereiken zijn van den winkel uit. en zij zijn het, die de meeste zorgen leveren. Ik meen ze te moeten opzoeken, ik ga hun treedjes af en posteer mij in hun deur. Met sonore stem zeg ik „Het orgel, juffrouw". Het resultaat is aan vankelijk verblijdend. Er komt een dame te voorschijn, die mijn woorden herhaalt. „Het orgel," zegt ze, „het orgel, ik zou heelemaal in de huiskamer komen, wat 'n brutaliteit". Ik concludeer, dat er bij deze dame weinig in te brengen valt en dat de verdienste gering zal zijn, en retireer ijlings, want wie kent alle risico's van het orgelvak? Met dat al is het een belangrijke sociologische bijdrage, want het leert tot hoever de orgelman gaan mag, en in de overtuiging iets geleerd te hebben, voel' ik mijsterk. „Gut mens," denk ik in Amster- damschen trant, „wat 'n capsones, 't is den orgelman z'n brood en je zal 't zélf alle dag moeten doen." Maar ik spreek deze volzin niet uit. Wat de brutaliteit betreft ben ik het dus niet met haar eens, integendeel, in mijn op vattingen leg ik tegemoetkomendheid aan den dag. Sommige juffrouwen zijn achter de toon bank bezig met de leerlap en ik meen goed te doen ook achter de toonbank te gaan. „Nog wat voor den orgelman, juffrouw', zeg ik, „Als U daar gaat staan," zegt de juffrouw en zij wijst mij de plaats vóór het kasregister, maar zij is toch niet zoo kwaad of zij diept er een cent uit op. Wat ik er aan tekort kom is leer geld denk ik, en in 't vervolg kom ik niet ver der dan de buitendeur, óók bij de bovenwo ningen. „Ja, ze komen 't je benéden brengen" zegt een dame, die aan de deur staat, „ze heb ben je nóódig." Het orgelvak moet een vak zijn vol doornige kwesties. Juist als wij denken ze onder de knie te hebben, komen wij in aanra king met de concurrentie. De concurrentie is ten eerste het andere orgel, dat in dezelfde straat zijn klanken - weelde omzendt, een snorder in onze wijk. Wij rijden er recht op in en trekken er triomfan telijk voorbij om honderd meter verder ons op te stellen. Zoo wil het .de vergunning, ten minste, dat men niet' binnen de honderd me ter bij elkaar komt, over_ het verdere bepaalt zij niets. (Adv. Iiigez. Med.) De concurrentie in den concreetsten vorm is de violist met één been, die te spelen staat in de deur van het koffiehuis, waar ik wensch op te halen. Er blijkt meteen uit hoe meedoogen- loos de concurrentie is, want niettemin ga ik rond en het kan best, dat de menschen eerst later tot de ontdekking komen, dat het niet voor den violist was, dat zij offerden, zulks tot schade van den violist met één been. Als het geval zich even later opnieuw voor doet met een combinatie van een mondhar monica, een gitaar en een speler, dringt zich de vraag op hoever de zakenmoraal gaat in deze dingen, en of men niet aan zekere con venties gebonden is. Ik maak het meest scru- puleuse standpunt tot het mijne. Wij zijn im mers de sterkste, en bovendienwij weten zelf wat concurrentie is. Ik ben juist in een ander koffiehuis geweest en heb met het ko peren bakje gerammeld en de waard heeft ge zegd: Nee sjef, dat gaat niet door, je faoder is net geweest". Men voelt zich wel ééns wonderlijk te moede als orgelman, maar men herstelt zich spoe dig „Sjesesklinkt het verbaasd, veront waardigd zelfs in een volle kroeg, een nieuwe orgeldraaier! Je siet er nog beter uit as ik, mö-je van mijn nou nog sente hebbe....?" vraagt de kroegbaas, en brengt me tevens in twijfel of mijn vermomming wel afdoende is. Twee cente geef-ie, weshalve ik: „Dank u beleef" mompel. Bij één cent zeg ik niets be halve als het een juffer is, want dan zeg 'k „merci". Bij een halve stuiver bereik ik het toppunt van beleefdheid en put me uit in dui zend en een plichtplegingen, terwijl ik me te vens afvraag wat ik moet beginnen als iemand eens een dubbeltje zou geven In een sigarenmakerij moet 'k erg lang wachten. Ze zitten er met z'n drieën. Een ouwe, een nog ouwere en een heel jonge. Ze willen wel wat geven, dat ziet mijn kenners blik, maar ze wachten totdat de ander eerder zal zijn. Ten slotte is het de jongste, die zonder om te zien' twee centen in de hoogte tussehen zijn vingers knelt, die hij in het bakje laat vallen dat ik als een nap onder eeh regen druppel in de woestijn houd. Nu is 't weer eens mijn beurt om te draaien, 'k Klem „Martha" onder den beugel, trek de roi een eind door en even later jengelt jui chende jolijt door het slop, en de jankende hondjes jammeren hun jeremiade. Eerst draai ik met m'n linkerarm, dan met m'n rechter, dan weer links en dan weer rechts, en de af wisseling volgt steeds sneller naar mate m'n armen vermoeider worden. Ellendig werk is dat zwengelen, en het lijkt zoo aardig! Doch ik beheersch de techniek ervan niet voldoende dat is duidelijk te hooren. De roffel loopt mank het bekken slaat onregelmatig, de accoorden lijken wel arpeggio, en de maat is volkomen zoek. Bij een vlug gedeelte moet je aan de spaken trekken, en bij een wals moet je met je eene hand op den wielband een zetje na geven, opdat de lange tonen goed uitkomen. Het is een vak dat studie vereischt. aanleg en uithoudingsvermogen. Dampig wordt de gracht en ieder oogen- blik kunnen de lantarens aangaan. Dat is het sein om op te houden, want na zonsondergang mag er niet meer gezwengeld worden. De dag taak begint en eindigt met de dagtaak der zon. Nog een „steentje" moeten we hebben, zeggen we tegen elkaar in goede orgel- Amsterdamsch stadsbeeld. Moeilijkheden HOEVER MAC DE ORGELDRAAIER KOMEN Zij die niets geven. Zou er nog iets overschieten? Drie honderd drie en zeventig centen tel len wij aan het eind van den zwaren arbeids dag, wat bijna evenveel ontmoetingen betee- kent, waarvoor wij drie honderd drie en ze ventig keeren een winkelbel of een trekbel hebben geluid. Drie honderd drie en zeventig medemenschen hebben hun koperen penning in de koperen centenbak geofferd op drie honderd drie en zeventig verschillende wijzen. De een heeft het handig gedaan, omdat hij het eiken dag do-et, de ander heeft maar luk raak naar het' bakje getast, zoodat wij moes ten oppassen dat de kostbaarheid niet onder een richel van de toonbank verdween, een derde heeft met tegenzin afscheid van zijn zuur verdiende cent genomen en alleen de slager die mij verwelkomde met „Goeien mid dag, Warnies," heeft in de gulheid zijns har ten gegeven. Talrijk zijn zij die „neen" zeggen, „neen" wenken en „neen" schudden., of die „neen" bedoelen door heelemaal niet' te voorschijn te komen,: en door de groezelige grauwte van het grijze gordijn, dat winkel van woonkamer scheidt, grimmig grijnzen. Aanhouden baat niet, dat leert de ervaring. „Wat zeg je van zóó'n sufferd", zegt de Juf frouw in de steeg in opperste verontwaardi ging. De juffrouw heeft mij negen centen terug gevraagd, maar als blijkt, dat de dame, die bij haar is mede van haar belangstelling wil blijk geven, ontstaan er verwikkelingen met de calculatie en het gevolg is, dat ik in de ver warring vergeet het dubbeltje te accepteeren, dat mij nog toekomt. Vandaar dat de juffrouw zoo verontwaardigd is. Het is ook een onhan digheid, die den orgelman niet past en de juffrouw is bij de hand en kan het niet velen. Het is niet te gelooven, hoeveel men moet lee- ren als aankomend orgelman, en dan spreek ik nog niet eens van 't draaien. Wij posteeren ons orgel in een drukke zij straat en het wachten is nog slechts op de eerste tonen van den Zigeuner om met de col lecte te beginnen. Mijn maat draait het wiel en nauwelijks zijn de eerste klare klanken van het pierement opgestooten tegen de steile huizen, of ik begin. Ik vind drie bellen boven elkaar naast een deur en druk ze alle drie te gelijk in, waarbij ik niet mag ontkennen, dat er stille vreugde in mij is om wat ik zou willen noemen het deurtjebel-instinct, dat in ons al len woont, en dat zich hier zoo ongezocht' kan uitleven. Tegelijkertijd loop ik een winkel bin nen en tik aan mijn pet. Tikt een orgeldraaier wel aan zijn pet? En zoo ja, doet hij het ook vóór hij iets gekregen heeft? Hier doet zich het eerste twijfelgeval voor in ons beroep en er komen er meer. Zegt een orgeldraaier ook goedendag, als hij den winkel uitloopt? De la van het kasregister vliegt open en de winkelier neemt er tussehen duim en wijsvin ger één cent uit. Ik rammel met het karakte- FEUILLETON door CHARLES ALDEN SELTZER. 12) Als hij deze aanvallen heeft, gaat hij dikwijls hier naar Devil's Hollow, met de verklaring, dat hij hier eenige van Dunlavey's mannen denkt te vinden. Hij houdt niet van Dunlavey", ver volgde zij met een blos, „sedert Dunlavey hem zei, dat hij met mij wilde trouwen. Maar Ed zegt, dat Dunlavey een vrouw heeft in Tucson en wel, ik zou toch niet met hem getrouwd zijn dat beest!" „Juist," stemde Hollis ernstig toe, terwijl hij probeerde om een opwelling van tevre denheid te onderdrukken; „natuurlijk zou je niet met hem trouwen". Hij begreep nu de bedoeling van Dunlavey's woorden, die hij in Dry Bottom tot haar richtte. „Als je niet zoo preutsch was", had hij gezegd. Hij keek naar het meisje met een plotselingen norschen glimlach. „Hij zei zooiets, dat hij jou en je broer het land zou uitjagen" zei hij, „natuur lijk zou je hem niet toestaan om zooiets te doen?" Het tengere figuurtje van het meisje richt te zich op. „Ik zou wel eens willen zien, dat hij het probeerde!" verklaarde zij uitdagend. Hollis grinnikte. „Dat mag ik hooren!" viel hij haar bij. „Ik zou zoo denken, dat Dun lavey een soort bluffer is dat de men schen in deze streek hem te veel zijn gang hebben laten gaan." Zij schudde twijfelachtig haar hoofd. „Daar weet ik niets van", antwoordde zij. Toen glimlachte zij. „Je bent de nieuwe eigenaar van de Circle Bar, is het niet?" Hollis schrok en keek haar met een ver baasden glimlach aan. „Ja", antwoordde hij, „ik ben de nieuwe eigenaar. Maar hoe wist je dat? Ik heb het hier aan niemand verteld, behalve aan Niel Norton en rechter Graney. Hebben Norton en de rechter gebabbeld?" „Zij hebben er mij niets van gezegd", ver zekerde zij hem met een lachje. „Zie je", ver volgde zij, „je waart een vreemdeling in Dry Bottom en nadat je het Model verlaten had, ging je regelrecht naar-het gerechtsgebouw. Ik wist, dat rechter Graney de vriend van je vader was geweest. En toen zag ik Neil Nor ton met het wagentje de stad inkomen." Zij lachte. „Zie je, het was niet erg moeilijk om de conclusie te trekken". „O, neen", stemde Hollis toe, „dat was het niet. Maar hoe kon jij mij naar het gerechts gebouw zien gaan?" „Wel ik keek je na!" antwoordde zij. En toen merkte zij plotseling haar vergis sing die zij begaan had door te erkennen, dat zij bij hun eerste ontmoeting zooveel be lang in hem had gesteld. Zij sloeg verlegen haar oogen neer en stond met den teen van haar laars in den grond te wroeten, terwijl haar gelaat plotseling hoogrood werd. De situatie zou misschien pijnlijk voor haar zijn geworden, als haar broer niet voor aflei ding had gezorgd door plotseling te zuchten en een poging te doen om overeind te ko men. Met meisje was oogenblikkelijk aan zijn zijde om hem te helpen. Het was aandoenlijk zoo verward als de jongeman was. Eerst zat hij een oogenblik zwijgend naar zijn zuster en toen naar Hollis te kijken *n' tenslotte naar zijn omgeving. Toen kwam er een ver standige gloed in zijn oogen en nu boog bij zijn hoofd, terwijl een blos van schaamte over zijn gelaat en hals trok. „Ik geloof, dat ik het weer gehad heb", mompelde hij, zonder op te kijken. Het meisje boog zich over hem heen, stelde hem gerust, streelde liefkoozend zijn gelaat en liet hem op echt vrouwelijke manier voe len, hoeveel medelijden en liefde zij voor hem had. Hollis keek naar haar met een voldaan lachje. Als hij een zuster gehad had zou hij gewenscht hebben, dat zij was zooals zij. Hij trad naar voren en greep den jongeman bij den arm om hem overeind te helpen. „Je bent nu weer in orde", verzekerde zij hem; „er is geen onheil geschied." Toen hij stond, onderwierp de jongeman Hollis aan een zorgvuldige inspectie. Weer kreeg hij een kleur. „Je bent, de- man, die door den hollen weg reed". „Ik zag je en dacht dat je een van Dunlavey's mannen was. Ik schoot een keer op je en was op het punt om weer te schieten maar er barstte iets in mijn hoofd. Ik hoop, dat ik je niet geraakt heb." Weer werd hij verlegen; hij sloeg zijn oogen neer. „Natuurlijk ben je niet een van Dunlavey's mannen," vervolgde hij, „anders zou je hier niet met Zus staan praten. Een vriend van Dunlavey zou dat niet doen." Hij keek het meisje met een teederen glimlach aan. „Wie ben je?" „Ik ben Kent Hollis". De oogen van jongeman straalden. „Toch niet de zoon van Jim Hollis?" vroeg hij. Hollis knikte. Het gelaat van den jongen man getuigde van echt genoegen. „Blijf je hier in het land?" vroeg hij. „Ik ga de Circle Bar beheeren" antwoord de Hollis langzaam. „Fijn!" verklaarde de jongeman. „Er zijn enkele menschen hier in de buurt, die zeg gen, dat je geen moed genoeg zou hebben om te blijven." „Maar ik geloof wel dat je moed hebt, anders zou je het hazenpad geko zen hebben, toen ik in de war raakte". Plot seling stak hij zijn hand uit. „Je bevalt mij", zei hij impulsief. „Jij en ik zullen vrienden worden. Geef mij de hand!" Hollis zag een glimlach van plezier lichten op het gelaat van het meisje, dien zij tracht te te verbergen door de kleeren van den jon geman af te kloppen, terwijl zij hem tus- draaiers-terminologie, wat zooveel wil zeg gen als een „voordeelige straat". Voor de laatste keer draaien we den Zwar ten Zigeuner, nog eenmaal klinkt de Blauwe Donau, Martha moet voor de laatste maal de centen in het bakje doen tikken, en wij be sluiten met „Das gibt's nur einmal" Het is afgeloopen met ons orgel, wat nog niet wil zeggen dat we thuis zijn. Van de Lange Niezel naar Kattenburg is met een taxi enkele minuten, maar met een orgel .bijna een uur. Nog eenmaal zwoegen we achter het gevaar te aan, en denken ons in hoe het zou zijn als er sneeuw lag en de bruggen door ijzel in gladde hellingen waren veranderd. Of als de vorst het ijzer van het muziekwiel nog kouder zou hebben gemaakt. Ons zal dat niet dee- ren, maar den orgeldraaierDie er niet zoo over kan denken De damp uit de grachten verdicht tot mist, en de mist dringt door de kleeren. Kattenburg doemt triest in een grijzen nevel op en alleen in een enkele kroeg die reeds klanten heeft, brandt licht. Nu 't orgel zwijgt voelen wij de eenzaamheid in de drukke hoofdstad dubbel. Langs de gladde leuning van de steile trap komen wij weer in de achterkamer waar we het orgel huurden. De koperen centenbakjes worden geleegd en de inhoud uitgespreid. Drie honderd drie en zeventig centen tel den wij aan het eind van den zwaren arbeids dag en buiten wordt het koud. W. SCH.—K. PK. H LETTEREN EN KUNST HET TOONEEL CREMER. KOMEDIE. Een nieuw stuk van Henk Bakker. Toen de voorzitter van Cremer, de heer Kruyshoop, gisteren na de opvoering van Ko medie, den heer Henk Bakker namens de Kon. letterlievende Vereeniging een krans aanbood, huldigde, hij hem als acteur, auteur, regisseur en artistiek adviseur. Welke andere dilettan- ten-vereeniging in Nederland heeft een lid, die al deze eigenschappen in zich- vereenigt? Het is' wel zeker, dat Henk Bakker een uni cum is in de dilettanten-tooneelwereld en dat Cremer hem niet genoeg kan waardeeren. Gisteren heeft Cremer weer een nieuw stuk van Henk Bakker dat hij ditmaal in collabo ratie met Jan van Ees schreef voor het voetlicht gebracht. „Komedie" hebben de auteurs hun blijspel genoemd. De titel is vol komen juist, want het stuk is louter kome die, ja het is zelfs en dit is mijn hoofdbe zwaar tegen dit jongste geesteskind van Bak ker te veel komedie. Molnar, Kurt Goetz. Schnitzler en ook Bak ker zelf hebben ook reeds om met Udo van Elmschot te spreken een mixtum composi tum van tooneel en werkelijkheid gemaakt, zoo dat het publiek tenslotte niet meer wist. wat nu eigenlijk komedie en wat geen kome die was. Maar en daar ligt het groote ver schil wij stonden in die stukken altijd op de grens der waarschijnlijkheid. De komedie en de werkelijkheid gingen ongemerkt en als louter natuurlijk in elkaar over. Nemen wij bijvoorbeeld eens Nachtrepetitie van Molnar, dat de auteurs bij het schrijven van dit stuk blijkbaar telkens voor de oogen heeft gezweefd. Zelfs de „Komedie" geeft in het blijspel van Molnar behalve aan het slot van II illusie van werkelijkheid. In het blijspel van Henk Bakker en Jan van Ees is daar nooit sprake van. Het is enkel en al leen maar „Spielerei" en zoo worden de per sonen in dit stuk ook geen oogenblik menschen voor ons. De gesprekken tussehen Udo en zijn knecht zijn louter komedie, de eisch van Ba- schen zich zelf en Hollis inhield. Hollis stond bij den rotsrand naar hen te kijken, toen zij zich klaarmaakten om te ver trekken en het meisje tegen haar broer zei. dat hij zijn pony op de vlakten achter het ravijn zou vinden. „Ik ben blij dat ik je niet geraakt heb", zei de jongeman tegen Hollis, toen hij wegliep met het meisje. „Als je niet bang geworden bent, wil je misschien zoo nu en dan wel eens naar onze woning komen die ligt een einde de rivier af." Hollis aarzelde en toen hij den blik van het meisje opving, glimlachte hij. „Ik kan niet beloven wanneer", zei hij, ter wijl hij naar het meisje keek „maar je kunt er zeker van zijn, dat ik je kom bezoeken, zoo gauw ik er gelegenheid voor heb." Hij stond naast den rotsrand tot hij ze om den wand van het ravijn zag verdwijnen. Toen liep hij met een lachje van voldoening naar zijn pony, steeg op en reed door den hollen weg naar het Circle Bar rancho-huis. HOOFDSTUK VI. Hollis hernieuwt een kennismaking. Geruchten, die geheimzinnige verspreiders van nieuwtjes, wier tongen ontelbaar zijn, fluisterden, dat de Dry Bottom Kicker weel levend zou worden. Waarom de nieuwsgierig heid vele inwoners van Dry Bottom langs de dein- van het Kickerijbureau voerde, om heimelijke blikken te werpen op den jon geman, wiens gestalte daarbinnen over de schrijftafel gebogen zat. Velen liepen zwij gend door, nadat zij naar den jongeman ge keken hadden hij zag hen niet. Anderen maakten ernstige of vroolijke opmerkingen, al naar gelang van hun aanleg de jonge man hoorde ze niet. Aan zijn schrijf tafel ge zeten, bepaalde hij zijn aandacht bij de plich ten, die daar voor hem lagen hij merkte niets van de geruchten; hij trok zich niets aan van de nieuwgierigheid van Dry Bottom's inwonei-s. Ernstig, methodisch, kalm, zat hij ron van Elmschot aan zijn zoon om hem bin nen een uur een verloofde te presenteeren komedie, het spel met den revolver van Alicekomedie, ja zelfs de liefde tussehen Alice en Udo iskomedie. Wij gelooven in dit stuk aan niets en niemand meer, het is van het begin tot het eind geforceerdj, wij merken te veel de .e.Absicht" om komedie te geven en.... wij worden „vevstimmt". Bak ker is in dit jongste stuk min of meer het slachtoffer geworden van zijn handigheid om tooneel te maken. Het is alles tooneel. maar de auteurs hebben verzuimd om uit dat too neel ook een werkelijk stuk te bouwen. O zeker, er zijn aardige zelfs geestige trouvailles in dit blijspel, zooals het begin van III de tooneelrepetitie tussehen Alice en Richard al is deze vondst dan ook niet gloednieuw en het schot achter de scher men van Udo, waardoor Alice zich verraadt. Ook de dialoog is dikwijls licht en speelsch, al staan daar vele gedeelten tegenover vooral wanneer de knecht aan het woord is die al te opzettelijk aandoen. Tooneelroutine toont Bakker want hij zal wel het meest hebben bijgedragen aan dit blijspel ook in Komedie genoeg. Maar in die routine of moet ik zeggen de handigheid? schuilt op den duur een gevaar voor dezen auteur. Het is itooit duidelijker gebleken dan in dit jongste tooneelwerk van hem. Hij ziet door .de boo- men het bosch niet. Wij willen van het too neel nog iets anders en meer dan louter „ko medie". Marionetten, die enkel bewegen, door dat de auteur aldoor aan de touwtjes trekt, zijn niet belangrijk genoeg om een avond te boeien. Wij willen tenslotte menschen, die uit zich zelf handelen, ook zelfs als zij komedie spelen. De voorstelling' was voor dilettanten zeer verdienstelijk, maar ik kan mij van Komedie een opvoering denken, die het stuk toch meer tot zijn recht zou laten komen; speel- scher, lichter, meer in den toon van de comedie. Vooral voor de pauze leek mij het spel voor dit soort werk te zwaar en te opzettelijk. Na de pauze werd het veel betel en opmerkelijk het spel sloeg toen ook veel meer in. Ik ken bij het dilettanten-tooneel geen beteren karaterspsler dan Bakker, maar voor het werk, dat een Udo vraagt en dat meer des jeune premiers is, eigent zijn talent zich toch minder. Ik zag in die rol in mijn ver beelding telkens een Jan van Ees of een Oees Laseur en begreep tegelijk, dat Udo gisteren niet de 'volle 100 procent kreeg. Bakker trachtte de rol zoo licht mogelijk te spelen, maar het bleef dikwijls bij een pogen. Voor een rol als deze mist hij de noodige charme en elegance en dat kwam de rol niet ten goede. En ook Ekie Brouwer is eigenlijk niet de aangewezen actrice voor Alice. O, voor een liefhebster maakte zij er heel wat van en wij konden er respect voor hebben. Maar deze rol vraagt een volleerde comedienne, een tooneelspeelster met veel meer raffine ment. Men zag aan mej. Brouwer, dat zij zich inspande om zoo goed mogelijk komedie te spelen, maar dat moeten wij juist niet zien. Het moet alles als heel gewoon gaan, omdat komedie-spelen bij deze actrice een tweede natuur is geworden. Nog eens, voor een dilettante was het heel goed. maar dat g'oede was voor deze rol nog niet voldoende. Met genoegen heb ik Emmy Fuchs.-eeui in een groobere eneen dankbare rol gezien. .Vooral in haar eerste vermomming als Elisa Doolittle zuilen wij maar zeggen was zij alleraardigst. Zij speelde het"volks meisje met werkelijk komische accenten en was vooral vermakelijk in haar spel met den ouden heer. van Elmschot. En toen zij als aangekleede dame verscheen, wist zij ook goed het type vol te- houden, ondanks haai' mooie japon. Een aardige rol, waarmee Em my Fuchs ook bij het publiek veel succes heeft gehad. De heer Boon speelde baron van Elmschot wat voorzichtig. Hij zag er als baron patent uit", maar hij maakte op mij den indruk, alsof hij 'n beetje jicht had en zich daarom niet goed durfde bewegen. Het best was ook hij op dreef in III. De heer Jac. Timmermans was de voor het tooneel langzamerhand traditioneel ge worden philosophisch aangelegde knecht, een bediende, die enkel bij een toonee'jcnker langer dan 5 minuten geduld wordt. Tim mermans speelde hem met de uitgestreken flegmatische deftigheid en gewilde geestig heid, die bij het soort schijnt te behooren. De heer Hirs zagen wij in drie gedaan tens Vooral zijn knecht was uitstekend; zijn acteur in het laatste bedrijf de zwakste van de 3 transformaties. Met de pauze konden wii nog n/iet zeggen, wat het lot van dit nieuwe stuk zou zijn. Het publiek was vrij gereserveerd en het was duidelijk te merken, dat het nog niet wist, wat het aan deze komedie had. Maar in III behaalden Bakker en Van Ees de overwin ning. zoodat wij aan het slot toch van een succes konden spreken, waarmee wii de auteurs en Cremer gelukwenschen. -T. B. SCHUIL. aan zijn schrijftafel te werken, terwijl de ge- iuchten hun tongen roerden en de nieuwsgie righeid langs het raam slenterde. Het was Hollis eerste bezoek aan het bureau van de Kicker; hij was gekomen om te werken en er was veel, wat hij doen kon. Hij had de Kicker geinstalleerd gevonden in een houten ge bouw van een verdieping, dat op het punt stond om ineen te storten, ongeverfd en vuil. Het uitwendige had Hollis een eigenaardig gevoel van onbehagen gegeven. Hij vroolijkte een beetje op, toen hij het zakelijk voorko men van het inwendige zag. Het was niet wat hij gewend was geweest, maar hij voelde, dat het voldoende was voor deze localiteit en wel, hij was van plan om verbeteringen aan te brengen. Hij schatte de inwendige afme tingen op twintig bij veertig voel. Oorspron kelijk was er maar één kamer geweest. Deze was door schotten in drie af deelingen ver deeld. Een oude, platte schrijftafel stond bij het voorraam, een wrakke stoel er .voor. Te gen de muur boven de schrijftafel waren verscheidene planken gevuld met- opgesta pelde cartonnen doozen en stapels papier. Kalenders, aanplakbiljetten en andere druk- kersbenoodigdheden bedekten de muren. In de volgende kamer stond nog een schrijftafel. Stapels zetsel voor advertenties, ledige vor men en papieren vulden de hoeken. De druk kerij was aan den achterkant. Hier was alles in orde: letterkast-en, stallage's, vormen. Er waren een drukproeven-pers, eenige zét- plankjes, een drukpers met een afzonderlijk staande benzinemotor er naast'. Een kleine gegoten ijzeren kachel stond in een hoek met- de deur open, Een verweerde druksteen stond tegen den achtermuur bij een deur, die naar buiten ging. Een man stond voor een der letterkasten letters uit te zoeken. Hij keek niet op, toen Hollis binnenkwam. /Wnvrif vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 7