VELO'S zijn niet duur Radiomuziek der week. FIENTJE DE LA MAR. ZATERDAG 28 OCTOBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 17 EEN VOORBESPREKING door KAREL DE JONG. Een zeer te waardeei-en gelegenheid oin Fransche muziek uit een vorige periode te hooren, wordt Zondagmiddag door Hilversum geboden. Uit een vorige periode, zei ik; er is echter ook werk van een thans nog levend componist bij. n.l. de Orkestsuite, die Ravel Cgeb. 1875) samenstelde uit arrangementen van vier der zes nummers waaruit zijn „Le Tombeau de Couperin" genoemde suite voor piano bestaat en die alle aan de nagedachte nis van in den wereldoorlog gevallen vrien den gewijd zijn. Vandaar wellicht de naam „Tombeau"; Couperin's nagedachtenis is al leen in zoovei're geëerd, dat de dansvormen, welker namen de stukken dragen, in Coupe rin's tijd in zwang waren; de muzikale stijl is op end' op Ravl. Maar ook deze, waarmee men een kwarteeuw geleden met verbazing en lang niet met algemeene instemming ken nis maakte, geldt in onzen snelwisselenden tijd reeds als tot een vorige periode behoo- rend, Dat wil niet zeggen dat de waarde zijner kunst voorbij is, evenmin als die van som mige andere werken, die op hetzelfde pro gramma voorkomen. Zooals steeds is de tijd de meeste bevoegde en beslissende echter om uit te maken, wat blijvende waarde bezit en wat niet. We zien dan op dat programma de namen van een paar vooraanstaande disci pelen uit de school van Oscar Franck, n.l. die van Ernest Chausson (geb. in 1855, overl. ten gevolge van een rijwielongeluk in 1899) en van Henri Duparc (18481933) benevens dien van Franck's heftigsten verguizer, Jules Massenet (1842—1912). Wie van deze beiden voor latere tijden de meeste beteekenis houden heeft: de deftige, officieele, met ridder orden beladene professeur du Conservatoire en Membre de l'Académie Massenet of de bescheidene eenvoudige muziekmeester en organist Franck, is wel niet twijfelachtig. De gchetterige, zoetige, op uiterlijk effect be rekende muziek van Massenet is al grooten- |eels in vergetelheid geraakt; Franck leeft roort niet alleen in vele van zijn eigen wer ken, maar ook in die van enkele zijner beste leerlingen. En daartoe mag naast Chausson in de eerste plaats Henri Duparc genoemd worden, wiens liederen tot het schoonste behoor en, dat de liedkunst van alle tijden heeft voorgebracht. De rake en intensieve muzikale karakteristiek, de prachtige declamatie der tekstwoorden, de belangrijke en' uitnemend geschreven kla vierpartijen zijner liederen hebben aanleiding gegeven hem met Hugo Wolf te vergelijken; de vergelijking doet geen gelijkenis zien, want ondanks punten van overeenkomst ls Duparc ook in zijn muziek geheel en al Franschman gebleven. Nu ik over liederen schrijf wil ik niet na laten te wijzen op de Zondagavond-uitzen ding van Hilversum; Pijper's bewerkingen van Oud-Hollandsche liederen zijn zeer oor spronkelijk, fijn en smaakvol en Hendrik Andriessen's „Magna res est amor", (welks titel ik liefst niet in het Hollandsch vertaald lees, wegens de haast onvermijdelijke aan vulling „en schenkt het menschdom enz.", die men er onwillekeurig bij denkt) is een krach tige individueele uiting met groote stijgingen. Voor de Huizer microfoon komt 's namiddags het Budapester Strijkkwartet en waar ik nog pas in de gelegenheid ben geweest het ver fijnde en tot den hoogst bereikbaren graad van volmaaktheid gebrachte samenspel van dit viertal te hooren, kan ik het luisteren naar deze uitzending niet anders dan warm aanbe velen. Het kwartet van Ravel is al vaak door verschillende stations uitgezonden; men zal ondanks de individueele muzikale spraak van Ravel zij ix piëteit voor de klassiek geworden vormen er zonder moeite in bemerken. Van de Huizer Bach-uitzending op Maan dagavond a.s. is vooral de Cantate „Ein' feste Burg" belangrijk. Bach heeft de koraal melodie in meerdere gedeelten dier Cantate doorgewerkt. Het eerste koornummer is een koraalbewerking in grooten stijl. De vier stem men fugeeren het melodisch gevarieerde the ma. Daar mede laat de koene architect dan nog een canoxx tusschen de hobo's en de bas sen van het orkest samengaan. Kretschmar noemt dit koorgedeelte een geweldige Goti sche muziekburcht, waarvan trompetfaxxfares de schitterende tinnen vormen. In de Cantate „Wachet auf, ruft uns die Stimme" is, zooals men weet ook een koraalmelodie doorgewerkt en wel op dezelfde wijze als in het bekende koraal voorspel vooï orgel. Voor Dinsdagavond belooft Hilversum ons het strijkkwartet in Es van Mozart. Wie de kennismaking met Mozart soms uitsluitend aan zijn pianosonates danken mocht en daar door, evenals het mij in mijn jonge jaren ge gaan is, twijfel mocht zijn gaan koesteren aan de grootheid van zijn genie en de gegrondheid van zijn roem. verzuime niet zijn strijkkwar tetten en -kwintetten te hooren, zoo vaak zich daarvoor gelegenheid biedt. Men zal daix een anderen kijk op hem krijgen. Het kwartet in Es, dat ik ook door het Budapester ensemble hoorde voordragen is wel een prachtig speci men van Mozart's kunst. Men lette op de fijne contrapuntische bewerking in het eerste Alle gro; op de chromatisch schrijdende stemmen in het Andante, die een voorspel van ..Tristan und Isolde" schijnen te vormen (welk een koenheid in de stemmenvoerïng en hoe wel luidend blijft deze desondanks!); op voorname bevalligheid van het Menuetto, waarin men elementen voor het Allegretto van Beethoven's kwartet op. 59 no. 1 en voor Mahler's „Wer hat dieses Liedlein erdacht?" terugvindt; op de ontwikkeling der finale uit het tweenotige motiefje, waarmee ze aanvangt. Het groote kwartet in cis min, van Beet hoven, dat de Deutschlandsender den na middag van denzelfden dag zal „rundfunken", bevat minder absolute schoonheid, meer grootschheid dan dat van Mozart. Het fugato van het eerste der 7 onderdeelen wortelt dui delijk in Bach's kunst: het overige is Beet hoven bij uitnemendheid en culmineert in de geweldige finale, die haast symphonisch ge dacht is. Dit is niet het geval met het kwar tetfragment van Schubert dat ongeveer ter zelfder tijd door Daventry uitgezonden wordt, maar dit enkele hoofddeel bevat een schat van heex-lijke, echt-Schubertsche melodie. Woensdagavond zullen velen gaarne Daven try inschakelen om grootmeester Flesch te hooren, die ondanks zijn eenigen tijd geleden genomen afscheid van het concerteeren, toch nog gezwicht blijkt voor de Daventry-sche verleiding. Flesch' vertolking van Beethoven's poneert blijft altijd van monumentale waarde. Donderdagavond zal men Joseph Hofmann van Hilversum uit kunnen hooren. Deze be roemde pianist is ondanks de 58 jaren die hij telt (de foto is blijkbaar in veel vroeger tijd genomen) bij mijn weten nimmer in ons land geweest. Hij is wel de eenige nog levende directe leerling van Anton Rubinstein, en zal dan ook een concert van zijn leermeester spelen. HET TOONEEL WASCH M ACHIN ES van af fl- 30.- RINGM ACHINES van af fl. 13 Ei Fientje de la Mar gaat jubileeren. Een 12 1/2- jarig jubileum. Gewoonte is het niet be halve dan bij Haarlemsche dilettanten om een koperen tooneeljubileum te vieren, maar Fientje de la Mar is niet de eerste de beste. Zij is een der grootsten onder onze Holland- sche actrices en zij heeft zeker evenzeer recht om bij dezen mijlpaal van haar artistenloop- baan eens extra in de bloemetjes gezet te worden als Else Mauhs, Annie van Ees en Vera Bondam dit hadden, toen zij haar 12 1/2-jarig tooneeljubileum herdachten. In Fientje de la Mar zie ik de opvolgster van mevrouw Theo MannBouwmeester. Evenals mevrouw Mann is zij tooneelspeelster par droit de naissaxxce; eeix natuur-talent, zooals wij er in ons land maar heel weinigen bezitten. Willem Royaards had haar gaven als tooneel speelster reeds zeer vroeg ontdekt. „Wanneer die naar het tooneel overgaat", heeft Royaards eens van haar gezegd, toen zij nog in het ca baret haar liedjes zong, „wordt zij eens onze eerste actrice". En zij heeft daar alle gaven voor. Een zeld zaam mooie, donker getimbreex'de stem, een zuivere vrouwelijke intuitie, waarmee zij op on feilbare wijze haar x-ollen aanvoelt en gestalte weet te geven, een natuurlijke, gulle sponta niteit, temperament en een aangeboren talent zoowel voor het komische als het sterk dra matische. In het kort: zij heeft ras. Ik heb nooit van Fientje de la Mar gehoord, of zij haar rollen intellectueel en verstande lijk opbouwt, dan wel of zij ze intuitief aan voelt, zich met heel haar innerlijk wezen aan een rol geeft en haar ondergaat, maar het lijkt mij wel bijna zeker, dat dit laatste het geval is. Zij staat in haar kunst om een voorbeeld te noemen veel dichter bij een Tilly Lus hoe heel verschillend zij ook weer is als ac trice dan bij een Else Mauhs. Het is bij haar alles spontaniteit en natuurlijkheid, zij geeft spel, dat zoo onmiddellijk uit het hart schijnt te komen en waarbij men geexx oogenblik aan verstandelijke beredeneering, raffinement of techniek denkt. Natuurlijk verdiepen ook zulke laat ik zeggen intuïtieve actrices zich wel ter dege in de door hen te creëeren figuren, maar zij spelen meer met hun ziel dan met hun ver stand. Daarom is zulk spel vooral in de hoofd momenten voor de toeschouwers van een zoo sterke en directe werking. Ik ken geen andere Hollandsche actrice of het moet al weer Tilly Lxxs zijn die zoo onfeilbaar zeker met de meest natuurlijke middelen geheel van binnen uit weet te ont roeren als Fientje de la Mar. Vandaar dat zij ons in een enkel tooneel soms weet op te voe- ren tot een hoogte, die haar rol plotseling een onverwachte glans geeft en al het andere als in het niet doet verdwijnen. Ik zou hiervan ettelijke voorbeelden kunnen noemen. Zoo speelde zij in het overigens heel onbe- teekenende blijspelletje „Als 't kindje binnen komt' selchts één enkele scène, doch door dat tooneeltje zal het stuk voor mij altijd on vergetelijk blijven. Zij verscheen er als een eenvoudige, wat simpele, min of meer lach wekkende wasch.vrouw, die haar aan een pro fessor afgestaan kind vroeg te zien. Men brengt het haar en zoodra zij het kind in haar armen heeft, besterft ons de lach op de lippen. Want plotseling is die waschvrouw voor ons een ander geworden, staat daar niet meer een eenvoudige, simpele vrouw, maar de moeder in haar diepste wezen voor ons. Een soloscènetje enkel met een pop, zoo spontaan gespeeld en zoo vol op uit het hart. dat men niet meer *an tooneelspelen dacht. In dat enkele tooneeltje gaf Fientje de la Mar ons het wonder der pure moederliefde. Een ander voorbeeld. Het was in een ge woon blijspel ..Hier was een man noodig" van F. Gandera. dat Fientje de la Mar in een enkel tooneeltje ons in de hoogste regionen der too- neelspeelkunst binnenvoerde. Zij is als een Russisch meisje met een jongen Franschman in een restaux-ant en terwijl zij daar samen zitten, hij lichtelijk aangeschoten door de champagne, ontwaakt bij haar onder den in vloed van de Russische muziek de liefde. Maar het is een liefde, die gemengd is met medelijden. Wie dit tooneeltje door Fientje de la Mar heeft zien spelen, zal het altijd bij blijven. Zij zat daar zwijgend, sprak zelfs geen woord, legde heei haar innerlijk gevoe len enkel in 'n paar gebaren. Maar o, dat su blieme gebaar! Zoo als zij zijn haren streel de, haar armen als beschermend om zijn schouders vleide, hem zacht beroerde en dan eindelijk zich geheel aan haar liefde overgaf, dat was kortweg geniaal. Zoo in 'n enkel ge baar heel het innerlijk gevoelen tot uitdruk king brengeix. dat kunnen alleen maar de zeer grooten. Het is in zulke oogenblikken dat Fientje de la Mar mij aan mevrouw MannBouwmeester doet denken. En als laatste voorbeeld, noem ik hier haar Mary Dugan. Ik zag deze rol van drie Hol landsche actrices, van Nel Stants, Magda Janssen exx Fientje de la Mar. Van het spel in deze rol van Nel Stanits en Magda Janssen toch ook niet de eersten de besten is mij zoo goed als niets bijgebleven ,maar wan neer ik aan de Mary Dugan van Fientje de la Mar denk, dan hoor ik nog haar cri de coeur, die door alles heen ging, toen zij haar broer in de rechtzaal herkende. Zelfs in deze draak wist zij wat de anderen niet vermochten telkens te ontroeren door haar aangrijpend spel. Dit feillooze, direct werkende is ook haar groote kracht als chansonnière. In het chanson, waarin de ontroering door een enkel gebaar, een intonatie in de stem, een cri de coeur moet worden gewekt, neemt in Holland een zeer eigen en aparte plaats in. Wij mogexx wel zeggen, dat zij de eenige chansonnière in ons land is. Wie kan als zij zoo een lied als „Ten Pence a Dance" of het zeerooverslied uit de Drie stuivers Opera voor dragen, zoo fel, zoo doordringend, zoo grootsch? Haar zuivere, fijne intuitie bleek ook. toen zij bij de Vondel-herdenking te Den Haag verzen van Vondel een voor haar geheel nieuw terrein moest zeggen. Persoonlijk heb ik dat niet gehoord, maar Eduard Veter man heeft mij eens verteld, dat bij de eerste repetitie allen acteurs en actrices ge troffen en geroerd waren door de zuivere, innige wijze, waarop Fientje de la Mar die verzen zei. Het kwam zoo direct uit het hart, dat allen, die daar bij tegenwoordig waren, geheel onder den indruk kwamen. Wel hoorde ik van haar het verhaal van het zeegevecht door Mooyaal, de „vreugde- joffer" uit Brederode's Moortje een wel heel ander soort poëzie en ik weet nog, hoe dat verhaal door haar suggestieve voordracht kleur, plastiek en levexx kreeg. Fientje de la Mar te zien spelen, is voor mij altijd weer een bijzondere vreugde. Zij heeft de „vonk" als maar heel weinigen. Ik denk met dankbaarheid terug aan haar „bruid" in Het Graf van den Onbekenden Soldaat" van Paul Raynal, aan haar Marian ne in Twee Menschen van Géraldy, aan haar pseudo-werpleegster-gravin in Shaw's Te Waar om Mooi te zijn, aan haar geestige, pé- tellante Franzisca in Minna van Barnhelm haar jonge vrouw in Een Man, die niet neen kon zeggexx en zoo vele andere rollen. Waar lijk, er ligt een prachtige toekomst nog open voor deze actrice, die'met Else Mauhs, reeds nu bovenaan staat in de rij der Hollandsche tooneelspeelstex-s. En het is een vreugde te bedenken, dat zij zoowel in het blijspel als in het drama uitblinkt. J. B. SCHUIL. DE KUNST IN NOOD. Onder dezen titel is thans compleet gewor den een reeks prachtig uitgevoerde albums, waarvan de uitgaaf is mogelijk gemaakt door vrijwillig bijeengebrachte gaven van het kunstlievend publiek en waaraan oxxze Konin gin in de eerste plaats, en verder tal van Neder- landsche kunstschilders, beeldhouwers, dich ters, schrijvers, architecten enz. hebben mee- gewerkt door het afstaan van reproducties hunner werken. Een nationale uitgave, die de noodlijdende Nederlandsche beeldende kunstenaars wil steunen, daar de geheele opbrengst van het werk regelrecht aan hen ten goede komt. Wie zich deze zes afleveringen, in een keu rig uitgevoerde linnen portefeuille gestoken, aanschaft, doet dus in de eerste plaats een goed werk, doch bereidt zich tevens het ge noegen van een interessant bezit. De veelzij digheid van het gebodene weegt ruimschoots op tegen het eenigszins onsamenhangende van den inhoud, zoo we alles naar artistieke méri tes zouden willen beoordeelen. Doch het spreekt van zelf dat we ons daarvan verre zullen houden. Daarvoor is de bedoeling te sympathiek en te technische verzorging van het plaatwerk te zeer boven onzen lof verhe ven, zoodat, waar ieder wat wils vinden zal, ook de totale waardeering niet dan welwillend zijn mag en zijn kan. Wat vermag in zulk een nationale uitgave haar karakter beter te typeeren dan de zes reproducties naar teekeningen door Hare Ma jesteit Wilhelmina, eerste des lands en tevens eerste belangstellende in de kunst van ons schildersvolk! Elk der afleveringen opent met een uitstekend ixitgevoerde reproductie van een teekening door onze Koningin, en zelfs reeds deze reproducties bewijzen, dat zij in de groote groep van vorstelijke kunstbeoefe naren een plaats inneemt, die evenredig is aan de artistieke reputatie van haar volk. Voor zeer velen in den lande zullen deze zes bladen de groote attractie der verzameling zijn en voor de begeerlijkheid vaxx het geheele werk een niet te onderschatten factor blijken te wezen. Zien wij eens even de zes albums door. In de eerste vinden wij zelfs een origineele, gesigneerde houtsnee van Henk Kuyn, verder ontmoeten modernen als Wiegersma, Heyn- sius, Toon Kelder en Croin er den Haagsehen nabloei in de personen van Van Bloem en Cossaar, die door den stillen romanticus Van Oosterzee en de dames Pabst en Van Hoytema gevolgd worden. Van den litterairen inhoud noteeren we twee gedichten van Jan R. Th. Campert en een beroep op ons welbegrepen egoïsme van Jan Walch. In de tweede treffen wij verzen aan van M. Nijhoff en Anthonie Donker en interessant werk gereproduceerd van Charley Toorop, Van Heusden, Nola Hatterman, J. Bendien, Hor dijk, Meurs, Aart van Dobbenburgh en Lod. Sengers. Ook de derde aflevering geeft belangrijk werk der jongeren te zien op tekstpagina's, terwijl de los opgezette reproducties meer den arbeid der gearriveerden bieden. J. Wil link, Nieweg. Chr. le Roy, een uitmuxxtexxd por tret vaxx Julius Röntgexx door Jan Boon, en een niet minder interessant portret van een geleerde door den jongen Kamerling Onnes trekken de aandacht, terwijl eexx stuk Home rus-vertaling door Boutens en proza van Cornelis Veth, Bernard Canter en Henri Borel het litteraire gedeelte vormen. In een volgen de map vinden een aantal naar het monu mentale exx religieuse zich wendende kunste naar'' plaats. Architectuur van Simons en Van Braningexx en F. Lourijsen wordt gevolgd door afbeeldingen naar werk van Matthieu Wieg man, Schelfhout, Smissaert, Colette en Van Welie (de laatste met een priesterportret). Maar wij kunnen zoo niet voortgaan zonder gevaar te loopen vervelend te worden. Al trekt ons het aardige teekexxingetje van Jo Spier op den omslag vaxx het vijfde deel on middellijk aaix, en lezen wij met instemming het overtuigend pleidooi vaix Dr. P. H. Ritter in de zesde, dat kuxxst xx o o d z a a k is in de samenleving. Wij moeten het hierbij laten, al zijxx wij er ons van bewust dat van dexx inhoud dezer zes cahiers veel onvermeld moest blij ven. Doch al kan onze opsomnxiixg niet vol ledig zijn, men kan zich daardoor reeds een idee van de geheele prestatie gevormd hebben, die als een soort gedenkboek der Nederland sche kunst in het depressiejaar 1933 altijd eexx documentaire waarde behouden zal. Men zal er misschien later uit kunnen zien hoe ook in dezen tijd door de kunstenaars nog er naar gestreefd werd den kop boven .water te houden en hoe er nog menschen gevonden werden die in wijze welwillendheid daarbij de helpende hand toestaken. Laat daix desnoods de steun niet immer daar terecht gekomen zijn waar hij artistiek het meest gerechtvaar digd was, laten er dan desnoods ook onder het artister.volkje enkele crisiswinst-makers hebben rondgehuppeld, men zal de breedte van het gebaar weten te waardeeren en voor de idéé respect bewaren. J. H. DE BOIS. CONCERT R.-K. ORATORIUM- VEREENIGING. „DAS LIED VON DER GLOCKE". Men schrijft ons: Vrijdagavoxxd 3 November, zingt de R.K. Oratoriumvereeniging te Haarlem „Das Lied von der Glocke". Als solisten zullen mede werken de dames To van der Sluys, sopraan. Annie Woud, alt exx de heeren Marcus Plooyer, tenor en L. Bogtman, bariton. Het orkest van de H.O.V. verleent zijn medewerking exx is voor deze gelegenheid aanzienlijk versterkt. Zal het eexx zwanenzaxxg van oxxs stedelijk orkest worden? In dat geval zou heel Haarlem naar deze uitvoering moeten gaan luisteren, want men zal er de H.O.V. van haar beste zijde leeren kennen. Het orgel zal worden be speeld door dexx heer Olivier Koop. De artis tieke leiding vaxx het geheel berust bij den heer Hubert Cuijpers uit Amsterdam. Hier onder moge een korte analyse volgen van het op te voeren werk. „Das Lied von der Glocke" is als gedicht gemeengoed van het Duitsche volk geworden en gebleven. En dit is zeer verklaarbaar, daar het, behalve een geniale behandeling van den vorm, al het gemeenzame bevat wat 's men schen hart kan ontroeren. Ixx een cyclus van beeldexx voert de dichter het menschelijk leven van de wieg tot het graf aan oxxs oog voorbij. Is het wonder, dat vele componisten zich voelden aangetrokken tot dit gedicht, zoo bij zoxxder geschikt voor muzikale bewerking? Van de verschillende composities werd die van Romberg, ixx een tijd welke reeds lang achter ons ligt, herhaaldelijk vertolkt. Zij eischt slechts bescheidexx nxiddelen en wordt thans nog door kleinere koren of leerlingen klassen bij voorkeur op het programma ge plaatst. Ixx de coxxcertzalen der groote vereeni- gingen heeft zij echter afgedaan. Als bijzonder verdienstelijke composities moeten gememo reerd worden die van Bern. Scholz en W. F. G. Nicolai. De eereplaats oxxder alle neemt even wel die van Max Bruch in. Unisone zingen de mannenstemmen, later door het geheele koor herhaald, de spreuk in de klok gegrift: Vivos voco, Mortues plango, Fulgura frango. De levenden roep ik, De dooden betreur ik, Den blikseixx breek ik. Dan opexxt de meester-klokkeixgieter den gang der handelingen met het hoofdmotief, dat later herhaaldelijk terugkeert, zoodra de meester het woord neemt. Hij wijst zijxx gezel len op den ernst vaxx den arbeid, dien zij gaan beginnexx, spoort hen aaix tot vlijt en wijs overleg, opdat het nageslacht xxog des kunste naarshand roeme die de klok schiep, welke geroepen is te jubelen en te klagen by 's men schen lief en leed. „Weisse Blasen seh' ich springen" zingt de meester, door huppelende fluitfiguren bege leid. Dan volgt het lieflijk jubelend koor: Den mit der Freude Feirklange waarin klokgelui het kind begroet bij zijn geboorte. De tenor solo is wel een der ontroerendste muzikale schilderingen van „der erste Liebe gold'ne Zeit", die in de muziekliteratuur zijxx aaix te wijzexx. Intusschen is de klokspijs bijna gereed. Voor uit echter waai'schuwt de meester zijxx nxaix- nen, goed toe te zien. Of het zachte met het ruwe Zich in eeixdracht samexxhuwe. In de pastoraal-getïixte sopraansolo „Lieb- lich in der Braute Locken", begroet de klok het naderend bruidspaar en ïxoodt de brui loftsgasten op het feest. Daix komeix de aard- sche zorgen. „Der Mann muss hinaus in 's feindliche Leben", zingt het mannenkoor, af gewisseld door het rustiger vrouwenkoor: „Und drinnen waltet die züchtige Hausfrau", tot aaix het slot zich beide koren vereexxigeix iix vreugdeuiting over deix welstand vaix het huisgezin, na harden eix vlijtigen arbeid. „Wohl nun kann der Guss beginnen" meent de klokkengieter. Dan beschrijft de dichter hoe weldadig' het vuur is, mits bedwongen door 's mensclxeix haxxd; doch een vrijen loop zich banend, kan het schrikwekkexxd worden; daar van geven woord- en tooixdichter een beeld in het nu volgend „brandkoor": „Hört ihr's wimmern hoclx vam Thurm?" De brandklok luidt. Het volk ijlt ixx den donkeren nacht de straat op. Bloedrood is de lucht. Onder don derend gekraak van balken en spanten storten muren en dakexx ixxeeix. Alles is iix de weer om te redden wat nog te redden valt. De verwar ring en het tumult worden iix de muziek zeer realistisch weergegeven. Typeerend zijxx ixx dit gedeelte drie motieven; het eerste bij: „Hört ihr's Wimmern?", angstig gejaagd: het tweede bij de woorden: „Urn die Wette fliegt der Eimer" waar nxexx als het ware de emmers van hand tot hand ziet vliegeix, en het derde bij de woordexx: „Heulend komt der Sturm geflogen" eindigend in een geweldigeix climax. Dof voor zich heenstarend ziet de man, die have en goed met zooveel noesten arbeid ver gaarde. alles plotseling door het wreede vuur vernield. Eéix troost bleef hem echter: hij mist geexx zijner dierbaren. Opbeurend klinkt de sopraaix-solo; „Ein susser Trost ist ihm ge- bliebeix" aan het slot vereenigd met solo-kwar tet en koor als in eexx troostvolle omhelzixxg. Op eeix wenk van den klokkengieter begint nu in het tweede deel het vullen van den giet vorm, waarna het gietsel tot verdere oixtwik- kelixxg in den leemeix vorm wordt gegotexx. In een treffende zinspeling op de Opstanding zingt de bas, hoe de klok straks uit den vorm tot een schoon kunstwerk moge verrijzen. Hoorns, bazuinen en tuba laten de doffe rouwklanken hooren. Bij het sombere klok gelui vernemeix wij het eexxtonïg grafgezang. „Voix den Donxe Schwer und baxxg, Tönt der Glöcke Grabgesaxxg". waarna de alt-ai'ia „de geliefde doode" de moeder des huizes, op aandoenlijke wijze be treurt en beweent. Terwijl de klokspijs in den vorm afkoelt, treedt voor het werkvolk den rusttijd in. Het wordt avond: Gezellen, veldarbeiders eix jagers keereix terug naar huxxne haardsteden. Het vroolijk maaiersvolk maakt nog een dansje. Daix wordt het stiller op straten en pleinen, de stadspoort wordt gesloten en dra ligt alles in vreedzame rust. „Heil'ge Ordixung"! Een breed uitgespon nen koor volgt op deze woorden van de so praan-solo. Van bijzondere melodieuze bekoring is het hierna volgend terzet voor sopraan, alt en tenor „Holder Frïede". De Meester beveelt nu het omhulsel der klok te verbi-eken, maar voegt er aan toe: „met wijze hand en ter rechter tijd", want wee als het erts (onder het omhulsel) zichzelf bevrijdt: .Dan slaat het wild. met donderend kraken in blinde woede 't huis uiteen". Zoo ook als het volk, te lang geknecht, als zijn eigen rechter grijpt naar 't zwaard. Daix klemt zich het oproer aan de strengen der klok, nog nooit zoo schril gehoord. Exx zij. die het hart tot God moest brengen, zij roept het volk tot roof en moord. Overweldigend mooi heeft de componist dit gedeelte, afwisselend door alt, tenorsolo, koor en orkest dat een woesten revolutiemarsch laat hooren, weer gegeven. Doch niet tot oproer, maar tot vrede en eendracht, „roepe de klok het volk te saam. „Gezellen, komt aan alle zijden. ,Dat wij de klok nu doopend wijden. ..Concordia zij en blijv' haar naam". Als dan de klok is opgeheschen hoog in deix klokkentoreix en haar eerste zilverexx vrede- klanken gehoord worden, vloeien koorstenx- men, solo-kwartet en orkest tot een schitte rend polyphoon slotgezang samen op de woorden „Friede dieser Stadt bedeute Friede sei ïhr erst Gelaute". Dr. WILLEM MENGELBERG IN ZWITSERLAND. Dr. Willem Mengelberg vertoeft, naar de N.R.C. verneemt, in Zwitserland. In de ziekte (netelroos) is langzaam aaix eenige verbete ring merkbaar. Maar natuurlijk zal het nog geruimen tijd duren eer de dirigeixt zijxx taak hervatten kan. WEEZEN VAN NEERBOSCH TE HAARLEM. De Neerbosch Oud - Wèèzenvereeniging al hier organiseerde Vrijdagavond in de Oos- terkerk een bijeenkomst, waarin het zang koor der Weesinxichting te Neex-bosch onder leiding vaxx den heer Jac. S. de Vries eenige mooie liederen ten gehoore bracht. Ds. Van Paassen opende de bijeenkomst op de gebruikelijke wijze. Hij sprak daarop een kort inleidend woord; hij uitte er zijn blijdschap over, dat bij al het nieuwe, dat tegexxwoordig onze aandacht vraagt, nog weer eens gehoord kan worden van eexx oud, gezegend werk in ons midden. Hij heette den predikant-directeur en het boor van Neerbosch van harte welkom. Het koor zong allereerst „Bede tot den Heiligen Geest" van J. S. Bach; „O Herder Israëls en „Avondklokken" vaxx Dem. Borts- wansky. Deze werden alle mooi zuiver en beschaafd gezongen. Vooral het laatste maakte veel indruk. Wei-volgens kreeg de predikant-dil-ecteur van Neerbosch, ds. Kluiix, gelegenheid om van het werk op deze inrichting te ver tellen. Hij dankte allereerst voor de groote be langstelling, die door het Haarlemsche pu bliek in dit werk getoond werd. Zulk een groote opkomst (alle plaatsen waren bezet) had hij niet verwacht. Het was henx een i-edexx tot blijdschap, dat hij in zijix verwach ting beschaamd -was. Hij herinnerde er aan dat het niet de eerste keer was. dat een koor van Meerbosch met den predikant een bezoek aan Haarlem bracht. Ds. Schrijver en Van 't Lindenhout hebben dit óók al eeixs gedaan. Dit koor bezoekt vele plaatsen van ons land. Het doet veel aan de beoefe ning van het Christelijk lied. Neerbosch is hierin voorgegaan. In veel plaatsen, waar dit koor zich heeft laten hooren, zijix later Christelijke zangkoren opgericht. Spreker deelde vele bijzonderheden mede over wijlen den heer Joh. van 't Lindenhout, den eersten leider van Neerbosch. Hij heeft door zijn eigenaardige manier om de men schen te boeien, velen tot Christus ge bracht. Er zijn ook stormen over zijn hoofd gegaan; zelfs heeft Neerbosch een poosje in een kwaden reuk gestaan. Toen heeft men Van 't Lindenhout, die natuurlijk ook zijn fouten en zwakheden had, zeer onrecht vaardig behandeld. In dagen van tegen- en voorspoed is hij echter steeds gebleven eeix nxaix vaix karakter exx Christen van de daad tot aan zijn dood ixx 1914 toé. Van 't Lindenhout is de stichter geweest van het weekblad „Het Oosten", dat nog steeds bestaat en dat duizenden lezers iix ons land telt. Zijn werk'heeft prachtige vruchten gedraegn. Vele oud-weezen van Neerbosch, die door Van 't Lindenhout ge vormd werdexx, zijn eerbare mannen gewor den, die eexx flinke positie in de maatschap pij bekleedeix. Van 't Lindenhout heeft ont zettend veel gedaan voor de ontspanxxing der kinderen. Hij zorgde er voor, dat zij zich aan muziek en zang wijdden. Ook als evangelist heeft hij in Neerbosch eix Nijmegen zegenrijk werk verricht. En al dit mooie werk is door zijn opvol ger. Ds. Schrijver voortgezet. Ds. Kluin sprak den wensch uit. dat de belaxxgstelling voor Neerbosch mag blijvexx bestaan, niet alleen onder de ouderen, maar ook oxxder de jongeren. Er zijn wel eexxs legaten aan Neerbosch vermaakt en die nanxeix in de fantasie vaix sommige meix- schen vaak reusacntige afmetingen aan. Spreker zei, dat dit vooral niet overdreven moet worden. Ook daar is nog steeds veel geld noodig. Hij hoopt, dat Neerbosch zal blijven, wat het geweest is, een Christe lijke inrichting, waar het werk bestaat uit het dienen van de naasteix in den geest van Jezus Christus. Uitvoerig vertelde ds. Kluin van het dage- üjksch leven in deze groote inrichting, waar hij en zijn vrouw nu vijf jaar als leiders werkzaam zijn. Ook spreker doet dit werk met groote liefde, want hij houdt veel van de kinderen, die wel eens lastig kunnen zijn, maar die hem toch ook veel vreugde bereiden. Met groote belangstelling luisterden de aanwezigen naar wat ds. Kluin vertelde van het leven op werk- en Zondageix in Neer bosch. Het zangkoor vulde verder de bijeenkomst met zang aan. Het was een mooie avond die vooral iix de herinnering van. de vele oud-weezen van Neerbosch, die tegenwoordig waren, lang zal blijven voortleven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 17