ZATERDAG 4 NOVEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
15
un Fran<
50
J/Z
yo
r*f.
*-
<-/
/O
/2Z
JO
vZ
(/O
*-/
/O
BIJVOEGSEL
HAARLEM'S
DAGBLAD
AAN ALLEN.
HET LOT VAN EEN EDELMAN.
CANZENDANSJE.
UIT DE NATUUR.
DE ROLLEN OMGEDRAAID.
Als jullie dit lezen, wordt er hier en daar
éen Vredesdag gevierd. Staat t leven in het
teeken van den vrede. Is dit zoo? 't Lijkt er
niet naar. 't Lijkt er niet eens naar in ons
eigen leven, 't Lijkt er zelfs niet naar in jul
lie schoolleven. Wanneer je voor en na
schooltijd de jongens en meisjes ziet spelen,
dan is 't schering en inslag, als je ook een
vechtpartijtje meemaakt. Eerst misschien
plagen, eikaars mutsen afgooien, een bal
wegpakken en dan erop in slaan. De meis
jes zullen zeggen: „maar wij doen dat ten
minste niet." Misschien niet, hoewel er nog
heel wat meisjes zijn, die gauw klaar staan
om een tik te geven, of een trap, of een
krabbel. En wat meisjes ook gauw doem,
kwaad spreken van elkaar. Booze woorden
Wonden ook.
Waarom is 't toch zoo moeilijk vrede te
bewaren? Zou 't niet daardoor komen, dat
wij zoo heel veel van ons eigen ikje houden?
We lijden eigenlijk allemaal min of meer aan
de ik-ziekte. Als dat eigen-ikje in 't gedrang
komt. dan verweren we ons.
Er kan eerst dan ten volle vrede komen, als
We genezen zijn van die allervreeselijkste
ik-ziekte. Dan spreken we meer over wij en
minder over ik. W ij moeten elkaar helpen
in 't leven, wij moeten van elkaar 't beste
gelooven, wij moeten van elkaar opaan kun
nen.
In verschillende deelen van ons land,
houdt men op 4 November des avonds op
tochten met fakkellicht, of met lampions.
Misschien geschiedt dit ook in onze stad.
Misschien zijn er onder jullie, die meeloo-
pen, die ook hun lichtje laten schijnen. Denk
er dan aan, dat dit een stille gelofte is om
straks in het dagelijksche leven ook je lichtje
te laten schijnen, je vredeslichtje.
4 November is het Sint-Maarten. Vele jaren
her zijn deze verlichte optochten gehouden,
terwijl de Sint-Maartenliedjes gezongen
werden. Nu viert men dezen avond niet al
leen als oud gebruik, 't houdt nu een belofte
■in voor de toekomst. Lichtdragens willen wij
Zijn. Als wij dat allen waarachtig willen, kan
'er geen oorlog' komen. De oorlog met zijn
'duistere machten moet wijken voor het licht.
Kennen jullie het mooie blaadje: De jeugd
én de wereldvrede? Bovenaan staat een
plaatje. Kinderen, van allerlei nationaliteiten
in allerlei kleederdracht, blank en rood en
bruin, houden elkaar bij de hand en dansen
om den aardbol heen. Zoo moet het worden:
alle grenzen weg, allen levend in 't besef, dat
We kinderen zijn van één Vader.
In 1928 werd dit blaadje uitgegeven in Ne
derland. In 1929 in Frankrijk. In 1930 ver
scheen het in 10 talen. Voor al die volkeren
is het motto:
Wat gij niet wilt, dat U geschiedt,
1 Doe dat ook aan een ander niet.
Elkaar behandelen, zooals men zelf behan
deld zou willen worden. Wij willen graag
goed en vriendelijk behandeld worden. Wel
nu, als wij zoo ook allen behandelen met
wie we in aanraking komen, wat zou de we
reld dan mooi worden, 't Is moeilijk, heel
moeilijk, omdat we toch altijd weer meer van
dat eigen ikje houden.
We kunnen het in ieder geval probeeren.
Weet je wat ik las over. een meisjesschool in
Brussel? Daar werd onder de meisjes heel
veel gekibbeld. Verleden jaar werd door
éenigen voorgesteld om een jaar lang het
volgende te beproeven:
lo. Vriendschap aan te kweeken.
2o. Nooit slaan, krabben of trappen.
3o. Als er ruzie is, benoemt ieder der par
tijen een vriendin als scheidsrechter.
De resultaten zijn prachtig geweest. Een
der meisjes schrijft: „Ais ze overal zoo deden,
kreeg je nooit meer oorlog."
Juist zoo, door vriendschap moeten wij tot
vrede komen. Deze week hoorde ik zoo iets
flinks van een Haarlemschen schooljongen.
Een jongen gaf hem een tik. maar hij deed
niets terug. En toen een ander tegen hem
zei: „Je lijkt wel mal om er ook niet op te
slaan", zei onze vriend: (want dat is hij na
tuurlijk van ons allemaal) „Ik heb x^ijn va
der beloofd nooit meer te vechten. Dan help
ik mee, dat er nooit meer oorlog komt."
Ik vind d'ie jongen een kleinen held. Dat
is niet alleen een jongen, die zijn woord
houdt, maar dat is tevens een jongen, die
zichzelf even op zij kan zetten. Als de wereld
vol vair zulke jongens en meisjes was, dan
kon er in de toekomst nooit, meer oorlog ko
men. Dat willen we immers allen?
W. B.—Z.
Een gierige Schot kwam eens bij een dokter.
In de wachtkamer hing een papier, waarop
stond: Eerste visite f 10: elke volgende f 5.
De Schot kwam er voor het eerst; maar toen
hij bij den dokter kwam zei hij: „Hier ben ik
weer. dokter. Hoe gaat het met U?"
„Uitstekend", zei doktver droogjes. „Met U
ook, zie ik. Dan kunt U het recept van den
vorigen keer weer gebruiken."
DAPPERHEID.
Toen Kalief Omar nog regeerde, maakten
eens al zijn slaven opstand. De revolutie was
zoo goed voorbereid, dat geheel Constantino-
pel in één nacht in de handen der oproerma
kers viel. Slechts het paleis van den kalief
werd met succes door de lijfwacht verdedigd.
Uit Klein-Azië kwamen in snel marsch-
tempo de aanvullingstroepen en het gelukte
deze ten slotte den aanvoerder van de oproer
makers gevangen te nemen en voor den ka
lief te voeren. Toen de kalief den rebel woe
dend vroeg wat voor straf hij wel behoorde te
hebben, antwoordde deze moedig: „Die, welke
dappere mannen verdienen, die in een veld
slag uitblonken!"
„Bij Allah, den Alleswetende, je hebt ge
lijk!" antwoordde de kalief en liet hem van
zijn boeien ontdoen. Kort daarop maakte hij
den aanvoerder der oproermakers tot hoofd
man van zijn paleiswacht en hij hoefde zijn
keus niet te betreuren, want bij een volgen
den opstand ving de borst' van den trouwen
hoofdman een dolkstoot op, die voor den ka
lief bestemd was.
Kleine, kleine waggelganzen,
Is dit loopen, zeg of dansen?
Met je gele schoentjes aan,
Zie ik jullie hipp'lend gaan.
Ja, ik hoor het wel, wat kwèk-je
Met je glanzend-gele bekje?
Eén, twee. drie, zoo in een rij
Gaan ze vroolijk naar de wei.
M. B.
Of: De droom van den Zondagsjager.
De Boletus edulis (eekhoorntjesbrood)
fig. 6 behoort tot een groote familie in ver
schillende kleuren. De hoed is eerst kussen-
vormig en wit, wordt vlakker bij andere exem
plaren, terwijl de kleur verandert van geel
tot olijfgroen. De plaatjes zijn hier ook ver
vangen door buisjes.
Het witte of geelwitte vleesch behoudt ook
bij breuk zijn kleur. De naar hazelnooten
smakende boletus kan zonder eenig gevaar
genuttigd worden mits de onderzijde niet
roodachtig gekleurd is. Ze kunnen een om
vang krijgen van 2—3 d.m. en zou dan vol
doende voedsel geven aan een klein gezin,
hoewel de kleinere en jongere exemplaren
smakelijker zijn. g.
POSTZECELRUBRIEK.
LUXEMBURG
In de nabijheid van St. Domingo, aan de
Oostkust van Middel-Amerika. ligt het eiland
Tortuga. Dit eiland was in de zeventiende
eeuw de verzamelplaats van de zoogenaam
de „boekeniers", lieden, die in een slechten
reuk stonden, en die hoofdzakelijk van roof
en jacht leefden. De bosschen van St. Do
mingo en Tortuga waren in dien tijd even on
toegankelijk als rijk aan wild en het kwam
niet zelden voor, dat een troep boekaniers
jarenlang rondzwierf in deze wouden.
Volgens de gebruiken van die eeuw hielden
de boekaniers steeds een aanzienlijk aantal
slaven, die zij zich verschaften uit de man
schappen en passagiers van gekaapte sche
pen. Deze slaven werden door hun meesters
heel, heel wreed behandeld.
Onder deze slaven bevond zich ook een
edelman uit Silezië, die in de handen van
boekaniers gevallen was.
Wegens een gering verzuim, werd hij eens
door zijn heer zoo mishandeld, dat hij be
wusteloos op den grond viel en daar voor
dood werd achtergelaten. Toen hij na uren,
misschien na dagen, weertot bewustzijn
kwam, bevond hij zich in een ondoordring
bare wildernis. Wanhopig probeerde de zwaar
gewonde den weg naar het kamp der boeka
niers terug te vinden: want hoe verschikke-
lijk het lot' van slaaf ook was, het scheen
hem toch beter, dan rond te zwerven in de
wildernis.
Maar hij vond het kamp niét; en wat er
ger was, hij had geen enkel werktuig, geen
wapen, zelfs geen mes bij zich. Alleen zijn
hond was bij hem gebleven.
Drie dagen lang gebruikte de ongelukkige
spijs noch drank. De vruchten, die in rijken
overvloed in het woud groeiden, durfde hij
niet te eten, uit angst dat ze vergiftigd
waren.
Bovendien, door het jarenlange leven on
der de boekaniers was hij alleen aan vleesch-
voeding gewend. Na drie dagen rond ge
zworven te hebben, stuitte hij op een troep
wilde zwijnen. Gelukkig wierp zijn hond. die
eveneens door den honger gekweld werd, zich
op een jong zwijn, dat hij dood beet. Maar
de man had noch vuur om het vleesch te
braden, noch een mes om het dier in stuk
ken te snijden. Plotseling viel hem in, dat
hij een vuursteen in zijn zak had. Met vee)
moeite slaagde hij er in, in den buik van het
doode dier met den scherpen steen een gat
te maken en de opening met zijn vingers te
vergrooten. En toen het hem niet gelukte
een vuurtje te maken met zijn steen, moest
hij zijn honger stillen met rauw vleesch.
Van dezen dag af aan, oefenden heer en
hond zich steeds op gemeenschappelijke
jacht en weldra ging dit zoo goed, dat ze
geen angst meer hoefden te hebben voor
honger.
Eens op een dag stiet hij op een wilde hond
die juist haar jongen voedde. Jammer was
het dier echter zoo wild, dat hij het moest
doodmaken. Ook de zwakkere jongen dood
de hij, terwijl hij de andere meenam en
grootbracht. Nu hoefde hij zich in het ge
heel niet meer ongerust te maken over zijn
voeding, want zijn goed gedresseerde honden
jaagden zooveel wild voor hem, als hij maar
noodig had. Hij raakte zoo gewend aan zijn
rauwen vieeschkost, dat hij geen veiTangens
meer had naar ander voedsel. Ongelukkig
verloor hij op een dag zijn vuursteen en of
schoon hij er dagen lang naar zocht, kon hij
dit kostbaar bezit niet meer vinden. Voor
taan moest hij dus wachten tot zijn honden
het gevangen beest opengescheurd hadden.
In den eersten tijd was de woudlooper ge
noodzaakt geweest, zijn honden het bosch op
goed geluk te laten doorkruisen, net zoo lang
tot ze wild vonden; maar in den loop dei-
maanden en jaren, raakte hij zoo vertrouwd
met de gewoonten van het wild uit zijn „dis
trict", dat hij de jacht systematisch kon be
oefenen. Hij wist precies, wanneer hij het
wild het gemakkelijkst kon vangen. Een an
dere reden, waarom hij zich niet uit zijn
woudgedeelte waagde, was, dat hij niet meer
in handen van de boekaniers wilde vallen.
Hoe troosteloos zijn bestaan ook was. nu hij
eenmaal geleerd had, hoe aan zijn voedsel te
komen, leek het hem verre te verkiezen, bo
ven dat van slaaf. Daar de boekaniers het
eiland systematisch afwerkten, hoefde hij de
eerste jaren niet bang te zijn, ontdekt te
worden. En omdat ze het' gedeelte, waar hij
zich ophield af hadden gejaagd, in den tijd
van zijn mishandeling, zouden ze er werke
lijk de eerste jaren niet meer komen.
Pas vele jaren later kwamen de boekaniers
er weer jagen. Een troep piraten verrasten
den woudlooper; verwilderd hoofd- en baard
haar omgaf zijn gezicht. Hij was gekleed in
lompen en over zijn schouder hing een stuk
LACHENDE APPELEN.
„I-Ioe is dat nu mogelijk." hoor ik jullie al
vragen. Maar jullie zullen zien, dat het mo
gelijk is en zelfs héél gemakkelijk. Je neemt
een mooie, roode appel en snijdt met de punt
van een mesje op de juiste plaatsen voorzich
tig het schilletje weg. Om de- appelsteel strik
ken we dan nog een klein stukje lint of wol
draad, wat het geheel nog grappiger maakt.
Wie van jullie nu een klein beetje kan tee
kenen, kan op deze wijze nog meer maken dan
alleen lachende gezichten, Een Chineesje b.v.
met spleetoogjes, of een clowntje met een
puntmutsje op. Het Chineesje kan dan van
wol een mooie, lange snor en een staax-t krij
gen. Zulke appelen met grappige gezichten
doen wat aardig en ik denk dat moeder er ook
wel om lachen zal, als ze het ziet.
In 186672 verschenen ook de hoogere
waarden met doorgestoken ronden, waarbij
men op de gaatjes ook nog de kleur der ze
gels ziet, het zijn 1 centime (roodbruin), 10
c. (lila), 12 1/2 c. (rose) 20 c. (groen bruin)
25 c. (helblauw), 30 c. (lila), 37 12 c. (gr.
bruin) 40 c. (veimiljoen) opdruk un franc op
37 1 '2 c. (gr. bruin) 40 c. (licht oranje).
Grootte der vakjes 23 x 28.
In dezelfde teekening vei-scheen in 1874
een getande serie bestaande uit 1 c. (bruin),
2 c. (zwart) 4 c. (groen) 5 c. (geel) 10 c.
(grijslila) 12 12 c. (rose) 25 c. (blauw) 30 c.
(roodbruin) 37 1/2 c. (g. bruin) 40 c. (oranje)
un franc op 37 12 c. (g. bruin). Hiervan zijn
de afmetingeix ook 23 x 28 m M.
Ongetand verschenen in 1814 4 c. (groen)
5 c. (geel), 10 c.. (lila) 37 1/2 c. (g. bruin.)
B. W. zoixd dubbel materiaal.
N.B. De zendingen zijn weer verzonden.
Gi-oep 1, 3, 5, 24 kreeg ik niet tijdig terug-
zorgen de deelnemers uit die groepen dat ze
zoo spoedig mogelijk in mijn bezit zijn?
Rustenburgerlaan 23.
Een algemeene bekende onschadelijke
sooi't is de Agaris Campestris fig. 2, die voor
al op weilanden voorkomt. De hoed is bruin
geel. terwijl de plaatjes bij een nog gesloten
licht vleeschkleurig zijn en verkleuren tot
zwartbruin naarmate de zwam ouder wordt.
De steel is crèmekleurig. Een andere soort,
die heel veel overeenkomt met de A. campes
tris is de Agaris arvensis die iets grooter is,
terwijl de steel soms hol is en het vleesch bij
kneuzing geelbruin wordt.
Er zijn ook soorten, die in een kring
groeien, de Marasmius oreades (weidekring
zwam fig. 3, doet dit zeer sterk. Deze komt
van lente tot herfst in weiden en langs we
gen en op grasplekken in het bosch voor,
meestal in halve kringen. De vuilgele hoed
is eerst kegelvormig en wordt later steeds
vlakker, is in drogen toestand gerimpeld en
leerachtig, maar na ï-egen en dauw zacht,
soepel en bruinachtig. De plaatjes zitten ver
van elkaar en zijn ongelijk van lengte en
van dezelfde kleur als de hoed. soms iets
lichter. De taaie' steel is geelbleek tot wit. De
smaak van deze champignons doet denkeir
aan hazelnoten en is vooral in gedroogden
toestand zeer geurig.
Cof> bi n u
co m a l"u s
qe &c'K-ubo(ê
J inA'^tvVcrivi.
bloedig vleesch, dat hij pas gevangen had,
terwijl een dozijn honden blaffend om hem
heen sprongen. De heele troep was zoo
vreemd en aangrijpend, dat zelfs de ruwe,
aan moord en roof gewende boekaniers, er
door ontroerd werden. Zij vei'klaai'den zich
bex-eid den ongelukkige naar het dichtst bij-
zijnde kamp te brengen: maar hij weigerde
zijn vroeger slavenleven weer op te nemen.
Liever met zijn viervoetige vrienden het be
staan van een woudlooper verder voeren!
Zijn standvastigheid maakte indruk op de
roovers. Ze besloten toen, zooveel wild te
schieten, als noodig was om hem van zijn be
zitter los te koopen.
Zoo keerde de vroegere edelman bij de
boekaniers terug en hjj werd in het vervolg
als hun gelijke behandeld.
E. W.
De M. Ureno en M. Peronatus zijn giftig en
en het verschil met de eetbare is duidelijk te
zien aan het bultje op den hoed. De giftige
zijn op deze plaats juist hol. lyien is het er
evenwel niet over eens of de M. Urens en M.
Peronatus eetbaar zijn en het is dan maar
beter er af te blijven.
De Coprinus Atramcntarius (fig. 4) en C.
comatus (fig. 5) (inktzwam) komen van Sept
tot Nov. voor en zijn vooral zeer jong smake
lijk. Op het eerste gezicht gelijken de C. A.
op eieren. Ze zijn eei'st wit, later grijsgeel en
hebben een korte holle steel, de top met rood
bruine schubbetjes bestrooid.
De geelwitte plaatjes zitten zeer dicht op
een en verkleuren later tot zwart, dan valt de
hoed ineen tot een zwarte brei.
De Lactarius deliciusus oranje groene-
melkzwam is al zeer gemakkelijk te herken
nen, bij de minste aanraking of kneuzing
komt een oranje of diepgele melk te voor
schijn die spoedig groenachtig verkleurt.
Rauw is de smaak wat scherp, bij koken ver
dwijnt dit.