DE ZATERDAGAVOND
II
M.
OP DE RAILS
ZATERDAG 11 NOVEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 13
HUVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAG1LAD
ac'htig en krachtig staat de reus
langs het perron, zwart en hoog is hij en in
drukwekkend zijn zwaarte. Klein en nietig is
het menschje dat aan zijn zijde loopt, en on
beholpen zet ik mijn voet op de onderste
trede van het laddertje, terwijl ik mij vast
klamp aan de vettig-gladde steunen, waar
langs ik me optrek. Den meester toon ik mijn
locomotievenkaart, en hij beschouwt mijn
aanwezigheid als een gewone zaak, die voor
mij de vervulling is van een droom uit mijn
kinderjaren. De meester is de machinist en
zijn leerling de stoker, die bezig is de kamer
aan te vegen. De kamer is de ruimte op de
locomotief tusschen de kolen op den tender
aan de achterzijde en den vuurmond, de kra
nen, handles en meters aan den anderen kant.
,,'k Ga mee naar Maastricht", zeg ik, ter
wijl ik het Amsterdamsche perron langs zie
of de chef reeds het teeken tot vertrek geeft.
„Een mooie reis", schreeuwt de stoker mij
toe, want de veiligheidsklep is juist gaan wer
ken en het gedreun in de kamer overstemt
het menschelijk geluid. Direct daarop heft de
chef de schijf op, de machinist haalt de
stoomkruk half over, en met gigantische
kracht trekt de PO 4 3932 de veertig assen on
der de Amsterdamsche overkapping weg. Bij
het spoor rekenen ze met assen, en veertij
assen wil zeggen dat we tien wagens heb
ben. PO 4 beteekent Personenmachine Over
verhitter serie 4. Want we rijden met over
verhitte stoom, die onder een druk van 14
atmosfeer een temperatuur van 350 graden
Celcius bereikt.
De snelheidsmeter klimt gestadig en
enkele minuten wijst hij 90 kilometer. De dot
poetskatoen, die ik onmiddellijk na mijn
komst in de kamer van den stoker kreeg, om
dat alles wat aan te pakken is, vet is, bewijst
goede diensten, want met moeite kan ik me
staande houden op de dekplaat, die over de
spleet tusschen machine en tender ligt.
Krampachtig klamp ik me aan iets vooruit
stekends vast en voel me als een hulpelooze.
De stoker ziet mijn wanhoop en bereidwillig
loodst hij me naar zijn zitplaats aan den lin
kerkant. die hij me voor deze reis afstaat,
nadat hij me uit bezorgdheid voor mijn jas
zijn eigen leeren heeft aangeboden, die ik
dankbaar aanvaard.
Bij Breukelen reeds is het ijs tusschen hen
en mij volkomen gebroken en langzamerhand
kan ik me eens rekenschap geven van wat er
om mé heen gebeurt. Elke drie of vier minu
ten doet de leerling den oven open en gooit
er eenige schoppen kolen in. Ik snap niet
waarom hij niet ineens de heele „kachel" vol-
gooit, en de machinist, die mijn opmerking
hoort, antwoordt: ,.Als-ie me dat lapt zet ik
'm buiten boord;;", want meester en leerling
krijgen een premie voor zuinig stoken
volgooien zou niet economisch zijn. De klep
voor den vuurhaard gaat weer dicht, en de
verzengende hitte is uit de kamer gebannen.
„Zie zoo", denk ik, „de stoker is nu voor-
loopig klaar, want een stoker stookt en dat is
gebeurd, dus nu heeft hij niets meer te doen".
Maar dat is mis, want een blik op het peil-
glas doet hem zien, dat er water in de cylin
ders zit, in plaats van stoom, en direct
pompt hij olie bij om het euvel te verhelpen.
Kort daarop opent hij weer den vuurmond en
slingert er eenige stukken brandstof in.
Wij komen bij onze eerste stopplaats:
Utrecht en ik wil ook eens stoken, 'k Pak
de schop, wroet in de kolen en doe m'n best.
„Je komt nog geen meter ver", leert de leer
ling mij, en ik geloof dat-ie lacht. „De oven
is bijna drie en een halve meter lang, en je
moet tot het eind doorgooien!" Ik wil het nog
eens probeeren, maar eerst moet ik beloven
den schep gped vast te houden, want als die
mee het vuur ingaat, nou
Weer dring ik met mijn schep in het ko
lengruis en door een onhandige beweging
schuift een brok cokes naar beneden, dat op
m'n voet tuimelt, 'k Voel dat ik een beetje
bleek word, maar een blauwe, nagel hoort ei-
volgens den stoker bij, en ik ben blij dat ik
op weg ben een echte stoker te worden.
De machine trilt van kracht, als was zij ver
langend weer uit te rijden over de wissels
van het Utrechtsche emplacement en verder te
snellen over bruggen en langs seinen om
haar reizigers die al naar gelang hun finan-
}ilei dz V69- 393Z naac
cieele waardeering wegdui
ken in roode of groene kus
sens of zitten op de bruine
houtenbanken naar hun plaats
van bestemming te brengen.
Maar zoolang de hand van den
meester het niet wil, blijft zij
op de staven staan.
Weer haalt de machinist
de stoomkruk over en hijgend zet het gevaarte zich schrap. De Wie
len slaan echter door, de rails zijn te glad, en onmiddellijk stelt de
machinist den zandstrooier in werking om het doorslippen tegen te
gaan. Eenige oogenblikken later denderen wij weer over de wissels en
donderen langs de spoorbaan met de groote brokken grint.
De stoker neemt de waterslang en sproeit zijn tuintje,
den tender. „Waarvoor is dat nu weer?" vraag ik me af,
„natte kolen branden toch slechter dan droge", en ik
denk aan hun premie. Maar ik ben al weer mis, want
droog kolengruis verdwijnt zonder verbrand te zijn
door de pijp en het natte blijft in den oven. Er valt
nog veel te leeren. eer ik een goed stoker ben....
Terwijl de leerling de kamer weer aanveegt,
tuur ik voor me uit door het raampje en zie
den spoorweg langs. Rechtuit loopt de dijk
met aan weerszijden weiden waar de och
tendnevel bezig is op te
trekken. De koeien staren
me aan, zij staren naar
den geheelen trein en
kauwen rustig verder. En
wij razen met 90 K.M.
door de bocht die aan het
einde van dit rechte stuk
ligt, een brug tegemoet.
Plotseling vermindert de
vaart, de machinist heeft
den stoom afgesloten en
de Westinghouse-rem aan
gezet. Ik tracht een sein
te ontwaren, doch ik zit
aan den verkeerden kant,
en als ik me aan vide rech
terzijde van de machine
over den rand heen buig,
zie ik dat het sein voor
de brug op onveilig staat.
Direct daarop stuift een
andere sneltrein ons voor
bij, die van de brug komt,
waar enkel spoor ligt. Dj
had geen sein gezien,
maar de meester heeft
zijn oogen overal tegelijk.
Hij kijkt naar de meters,
let op het peilglas, bedient
zijn stoomkruk en let op
de seinen. Schijnbaar on
verschillig zit hij op zijn
plaats achter de rem en
ItUtfistMit.
ters in de kunst op de machine
zijn. Bescheiden, alsof hij meent
geen aanspraak te kunnen ma
ken op de achting voor zijn
kennis, voegt hij eraan toe dat
hij nog lang niet alles weet.
Maar 'k besef wel dat ik in ge
zelschap ben van twee men-
schen, die weten wat een loco
motief is, van binnen en van buiten, van boven en benee, en die het
zich tot taak gesteld hebben hun machine te verzorgen als een kost
baar bezit, als een kleinood van de hoogste waarde.
Hun examens zijn niet gemakkelijk, en voordat een leerling-machi
nist als machinist zelfstandig een trein besturen kan en
mag, gaan er verscheidene jaren voorbij. Niet alleen dat
zij een proef moeten afleggen van hun technische kennis
ook moeten zij bewijzen dat zij ;t baanvak vol komen ken
nen, en precies weten waar zich de gevaarlijke punten
bevinden, de moeilijke situaties wat het seinwezen
betreft en de duizend en één andere kwesties die er
bij te pas komen. Er is geen machinist die be
voegd is over het geheele land te rijden; dat zou
imogelijk zijn, wat echter niet wil zeggen
dat zij dag in dag uit het zelfde baanvak
op en neer moeten rijden.
In Roermond voel ik me
heelemaal thuis op het
dreunende gevaarte, en ik
beschouw het schokken
en trillen, het stampen en
het lawaai als de beko
ring van het rijden op de
locomotief. Zonder dat,
zou mijn 3932 een doodsch
ding zijn, en hoe meer la
waai en hoe meer gedreun
hoe mooier.
Het laatste deel voor
Maastricht gaat steil berg
afwaarts. De stoker po
kert het vuur met een
meters-lange hark op, en
de meester sluit even la
ter den stoom af. De
veertig assen duwen de
achttien wielen van loc.
en tender voort en in
volle vaart snellen wij
naar ons doel. Uiterst zel
den kijkt de machinist
op zijn horloge; dat heeft
hij niet noodig, want een
goed machinist voelt hoe
laat het is en weet zijn
snelheid precies te regelen.
In Maastricht wordt
een nieuwe seinpost ge
bouwd, die hoog boven de
rails uit steekt en op één
om wat te eten, en gezicht en handen onder de
kraan te stoppen.
Reeds spoedig vangen wij den terugtocht
aan, en nadat er eenige wagens uit België aan
gekoppeld zijn en wij weer veertig assen ach
ter ons hebben, vertrekken wij om het stuk
MaastrichtAmsterdam in 8 minuten minder
tijd af te leggen dan de heenreis.
Regelmatig schuift de stoker de vuurklep
open en gooit eenige schoppen kolen naar
binnen. De meester kijkt tevreden en zegt dat
zijn leerling „een goeie schep over zich heeft".
Tegelijk ziet hij dat een voorsein op onveilig
staat, en juist wil hij de remkruk weer naar
zich toehalen, als het sein getrokken wordt en
we dus ongehinderd kunnen doorrijden.
Het lijkt wei ,alsof de terugreis veel sneller
verloopt dan de tocht naar Maastricht, en
reeds in Sittard voel ik spijt dat het over
enkele uren afgeloopen zal zijn, en ik als ge
woon reiziger den tocht van Amsterdam naar
Haarlem zal moeten maken. Maar hoe eerder
we er zijn hoe liever het den meester en zijn
leerling is, want dan zit er een arbeidsdag van
bijkans elf uren op, en den volgenden dag
moeten zij weer vroeg naar Oldenzaal. Zonder
mij helaas!
Den mannen wacht eenige uren rust, de
locomotief echter niet, want die moet 's nachts
nog enkele goederentreinen wegbrengen, haar
Eindhoven meen ik, en den volgenden dag
gaat het immers weer naar Oldenzaal!
Lang en recht zijn de stukken in Brabant
en snel schieten wij voorwaarts. Reeds pas-
seeren wij de bruggen over onze groote rivie
ren en een half uur later rijden wij Utrecht
binnen. Een stroom van menschen verlaat
ons en tientallen anderen stappen met
onbewust vertrouwen in den machinist, in de
coupés, die goed verwarmd zijn, dank zij de
zorgen van den stoker. Hij wijst op de kraan
die de verwarming regelt, en met een tikje
verwijt in zijn stem aan het adres van alle
reizigers zegt-ie: „Met dat ding kan ik het
toch nooit allen naar den zin maken. Of ik
stook te warm of het is niet voldoende.eir
ik denk aardde keeren dat ik zelf mopperde
over kou of warmte en doe er het zwijgen toe.
Niet lang daarna zijn we in de hoofdstad,
in het Weesper poort-station. Hier ligt het
einde van de dagtaak en als oude bekenden
nemen wij afscheid. Zij verlangen naar de
stilte van de woning en ik zou niets liever'
doen dan op d-e machine blijven en 's nachts
met den goederentrein weer naar Eindhoven
rijden.
Met een andere machine rijd ik naar het
Centraal Station, en tref weer dezelfde harte
lijkheid die mij ook 's morgens zoo frappeer
de. 'k Rijd met den machinist die eenige jaren
geleden op den trein was die bij de Vink ;s
verongelukt, en hij doet me zijn verhaal. On
willekeurig moet ik denken aan de oogen
blikken dat we met 90 kilometer door de
bocht joegen, terwijl wij niets anders zagen
dan de arm van het sein dat veilig wees. „Als
toen eensmaar dat is immers nonsens!
„Maar toch, het zou ééns kunnen.
En dan gaan mijn gedachten uit naar die
honderden mannen, die dagelijks met 90 kilo
meter door de bocht jagen, niets anders ziend
dan het sein dat veilig wijst, en die moeten
vertrouwen dat alles dan veilig is!
Dan krijg ik ontzag voor die mannen wier
taak het is het gevaar te -trotseeren en de vei
ligheid te dienen ter wille van honderden le
vens en de reputatie van het spoor. Ik houd
van die zwarte handen die de rem omklemmen.
Hun rustige vastberadenheid, hun wilskracht
zij dwingen achting af.
Hebt eerbied voor de zwarte mannen op de
loc! w. SCH.
pilaar rust. ;,Niet harder dan 15 K.M. langs die duiventil", zegt de
meester en hij haait de remkruk naar zich toe. De snelheidsmeter
staat op yijftien als de machine de gevaarlijke plaats is genaderd.
Met moeite daal ik in Maastricht van de machine af: door het brok
cokes vau dertig kilo in Utrecht, en de stoker merkt op dat dat door
die dunne leeren schoen komt. „Wij kunnen er wel tegen", en hij wijst
op zijn laarzen die ettelijke centimeters dik zijn.
Maastricht is interessant, al was het slechts om de vernuftige wijze
waarop in korten tijd de rookkamer geleegd wordt. De rookkast zit-
onder de pijp, en na eiken rit moet het roet worden verwijderd. De
stoker maakt de voorklep open, een soort stofzuiger wordt erin ge
hangen, en wolken roet verdwijnen in een kuil die gevuld is met wa
ter. Daarna rijdt de machine naar een bunkerplaats, waar kolen in
geladen worden, want een ritje Amsterdam—Maastricht en terug
vraagt nies minder dan zes duizend kilo kolen. Ook «moet het water
reservoir worden bijgevuld, want de drie duizend kilo die wij op den
heenweg hebben opgestookt deden twintig duizend liter water in
stoom opgaan. Als ook dit onderdeel van de uitrusting gereed is,
wordt de smering nagezien en met een lange pijpkan duikt de ma
chinist onder de locomotief en tusschen de wielen en spuit de vet
potten vol. Pas als alles klaar is en ook het vuur weer op de ver-
eischte hitte is gebracht, denken de mannen van de machine eraan
Foor zich zelf te zorgen en misschien blijft er nog een kwartiertje over
den zwengel die den stoomdruk regelt, het lijkt alsof hij achteloos
naar zijn meters kijkt, maar in werkelijkheid is elke zenuw gespan
nen, en nauwelijks heeft hij iets ontdekt, dat niet is zooals het moet
zijn, of heel zijn wezen is in actie. Geen greep is mis, elke handeling
is voor honderd procent raa*k, en een onveilig sein beteekent voor
hem een combinatie van daden die de veiligheid van de honderden
levens die hem zijn toevertrouwd, waarborgt. Hij is meer dan de man
met de zwarte handen, en de zwarte pet waarvan de gele bies grauw
is als de heele locomotief. Hij is de man die waakt over zijn veertig
assen, met wien niet valt te spotten als het erop aan komt. Dan is hij
de heerscher, dan is hij MEESTER van den trein.
Het kost ons vijf minuten oponthoud, doordat de ander te laat is.
De stoker weet dit ongezegd, en gooit er een extra schepje op. Het
vuur laait en loeit in den oven, de cylinders stooten met geweld de
wielen voort, en met versneld tempo vliegen wij langs onzen weg, op
dat bij aankomst de reizigers zeggen: „Weer een minuut te laat!!"
Ondertusschen is de leerling weer bezig den tender te spuiten en
de kranen voor den watertoevoer naar den ketel te openen, want
stoom kost water, en voortdurend moet er voor bijvulling worden ge-
zoi'gd. Ook dat is het werk van den stoker, en als hij een minuutje tijd
heeft, legt hij ine een en ander uit, en ik snap er weinig van. Hij
spreekt over zijn machine als een horlogemaker over een chronome
ter, en hoe langer hoe meer wordt het me duidelijk dat er twee mees-