VRIJDAG 24 NOVEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
15
AAN ALLEN.
Natuurlijk zijn jullie allemaal wel eens in
Amsterdam geweest. Wie Amsterdam heeft
bezocht, moet ook een kijkje genomen heb
ben in 't Vondelpark. Het park van Amster
dam, de rustplaats en wandelplaats voor de
groote-stadsmenschen. Er zijn in 't Vondel
park vele mooie plekjes, maar de vijver met
de vele waterhoentjes is zeker 't allerheer
lijkste oord van het heele Vondelpark. Waar
komen toch al die waterhoentjes vandaan?
Ze zijn van polderbewoner parkbewoner ge
worden. Ze zijn naar de stad getrokken en
hebben al heel gauw steedsche allures aan
genomen.
Vogels schijnen zich heel gauw aan te pas
sen aan het groote stadsleven. Er schijnen
groote voordeelen voor hen aan verbonden
te zijn. Als de natuur niet al te vrijgevig is,
zooals in deze periode valt er in de stad nog
wel wat af. De Haarlemmertjes gaan immers
graag met brood naar den vijver in den Hout.
De Amsterdammertjes doen het met evenveel
blijdschap in het Vondelpark.
't Is wel typisch, dat die schuwe waterhoen
tjes uit onze polders en plassen in de stads-
vijvers en wateren alle verlegenheid afleggen
Dezen zomer heeft zelfs een waterhoen
tjes-paar in 't' Vondelpark genesteld. De
waterhoentjes-kinderen zijn niet alle in den
vijver gebleven. Een deel is waarschijnlijk te
ruggevlogen naar de oude plassen, waar va
der en moeder geboren zijn.
Wat ook iets heel eigenaardigs was? De
waterhoentjes uit de polders leggen in de
maand Mei twee a drie eieren. De waterhoen
tjes uit den vijver van 't Vondelpark hebben
in den afgeloopen zomer drie broedsels voort
gebracht, eerst 6 eieren, toen weer 6 eieren
en ten slotte 5 eieren. Uit al deze eieren zijn
flinke waterhoenderkindertjes gekomen. De
rijke voeding zal zeker een der oorzaken hier
van zijn geweest, 't' Moet een alleraardigst
gezicht zijn geweest, om te zien hoe de
broertjes en zusjes van de Meimaand vader
en moeder hielpen bij de verzorging van de
kleintjes van de Augustusmaand. Het nest
was op een klein eilandje. Wanneer de ouders
erop uit waren, hielden de oudste water-
hoender-kindertjes trouw de wacht. Eenmaal
kwam een waterrat een kijkje nemen. Mis
schien dacht hij ook een lekker hapje te pak
ken. Maar mis hoor, 't knaagdier werd dooi
de vogels doodgepikt Van den zomer bood
de natuur voedsel genoeg. Het dagelijksch
menu bestond uit: wormen, torren, muggen
en frisch groen. Met de verdere familieleden
werd niet altijd in vrede geleefd. Ook met
de eenden leefden ze vaak op voet van oor
log.
Omdat de zwemvogels het in onze parken
zoo goed hebben, blijven ze meestal den win
ter over. Hun parool luidt: waar ik het goed
heb, daar is mijn vaderland. Weet je, wie er
nu ook onze aandacht vragen? De meeuwen.
De kokmeeuwen met hun roode pootjes en
sierlijke witte vleugels lijden armoe, als de
mensch ze niet te hulp komt. Ouderen en
jongeren zijn te herkennen aan hun staart.
De ouderen hebben uitsluitend witte staar
ten, de jongeren hebben een zwarten rand
langs het wit. Wat weer heel eigenaardig is?
Onze eigen kokmeeuwen, dat zijn zij, die in
ons land gebroed hebben, zijn al naar 't
Zuiden vertrokken. Naar de Middellandsche
zee, de Italiaansche en Zwitsersche meren. De
meeuwen, die nu in ons land zijn, komen uit
het Oostzee-gebied. In de groote steden is
het meeuwenaantal des winters sterk toege
nomen.
Ook zilvermeeuwen en stormmeeuwen wor
den daartoe gerekend. Men spreekt zelfs over
een meeuwenplaag. Kieskeurig zijn deze
vogels niet. Ze eten letterlijk alles. Visch
schaaldieren, schelpdieren, wormen, insec
ten, graan, eieren, jonge vogeltjes, afval,
Sommige meeuwen schijnen zelfs de eieren
uit de kippenhokken te halen en de eieren
der sterntjes uit de nesten.
De Zilvermeeuwen zijn 't sterkst vertegen
woordigd op het eiland Texel. De kokmeeu
wen in het Naardermeer. In Drente, Utrecht
en Brabant zijn veel broedkolonies van kok
meeuwen. In de biezen nestelen ze 't liefst.
Bij Meppen in Drente is de Meeuwenpias.
Daar is 't vaak een gekrijsch van belang. Van
den zomer zag je de grijs-gevlekte jongen
ploeteren door het veenmos. De ouders lie
pen vaak achter de voren van den ploeg om
voedsel te zoeken. Zij schijnen dol te zijn op
mieren, want had er een mierenvlucht plaats
dan maakten ze er direct jacht op.
W. B.—Z.
HOE ROB VAN ZIJN
SNOEPLUST GENEZEN WERD.
Rob. een kereltje van zeven jaar, is ver
schrikkelijk snoeplustig. Als Moeder iets op
bergt in buffet of provisiekast, moet ze alles
goed afsluiten; want anders kan ze er zeker
van zijn, dat Robbie er van afsnoept. Ver
maningen noch straf helpen.
Dan krijgt Moeder een idee, om Rob voor
goed van zijn snoeplust te genzen.
Op zekeren dag voor het ontbijt, als Rob
zijn gewonen onderzoekingstocht door het
huis maakt, bemerkt hij, dat het buffet open
staat. Niemand in de kamer gauw even
kijken oh! wat staat daar een lekkers;
een schaal koekjes en een groote bak bon
bons. Voor hij het weet, heeft hij zijn linker
hand vol bonbons en de andere met koek.
Moeder, die even later binnenkomt, merkt
gelukkig niets. Ze geeft Rob juist een extra
dikke plak koek bij het ontbijt. En nog een
mee naar school, om in het speelkwartier op
Om twaalf uur is Rob's eerste gang naar
het buffet, vlug wat bonbons en koek ge
pakt en opgesnoept.
„Rob," zegt Moeder. „Tante Tine was hier
vanochtend en die bracht een tablet choco
lade voor je mee. Hier! Eet maar onderweg
op. als je naar school gaat. En hier heb je
van mij nog een paar bonbons. Die mag je nu
.opeten."
Rob kijkt angstig, als Moeder in het buffet
gaat; maar ze zegt niets. En Rob krijgt weer
iets te snoepen.
Nog heeft Robbie niet genoeg, want om
vier uur loopt hij weer onmiddellijk naar het
lekkers.
„Dat tref je, Robbie," zegt Vader 's mid
dags aan tafel. „Jouw lievelings-kostje eten
we toe: vanillepudding met bessensap."
„Ja." zegt Moeder, „en daarna nog drui
ven." Maar Robbie is niet erg verheugd en
kijkt stil op zijn bord.
„Kom, Rob, nog een extra stukje pud
ding!'
„Nee Mam," zegt deze met een benauwd
stemmetje. Hij is plotseling heel erg wit ge
worden.
„Wat is dat nu?"- doet Vader verbaasd.
„Robbie, die geen pudding meer lust. Dan is
hij zeker ziek
Hij is ook ziek. Moeder neemt haar jon
getje op, kleedt hem uit en stopt hem in bed.
Oh! Wat doet zijn maagje pijn en wat
heeft hij het benauwd!
Moeder hoeft later nooit meer haar kasten
af te sluiten; want Robbie snoept niet meer.
De herinnering aan dien eenen keer is ge
noeg om hem alle lust tot snoepen te doen
vergaan.
RITA v. B.
HET WIEGENLIED.
(Een sprookje.)
De kleine Franciscus woonde met zijn
Moeder aan den voet van een machtigen
berg, die het heele jaar met sneeuw en ijs
was bedekt. Als Franciscus onderaan den
berg speelde, keek hij altijd omhoog naar den
top, waar het ijs fonkelde en schitterde als
diamanten in de zon.
„Daar wil ik eenmaal naar toe," zei hij
dan tegen zijn Moeder. Maar die zei: „Fran
ciscus, daar ben je nog veel te klein voor. Je
zou bevriezen in het ijs."
Maar op een dag kwam Franciscus niet
terug. De Moeder werd heel bang en ging
haar kind zoeken. Eerst ging ze naar het
dorp en vroeg, of iemand haar kind gezien
had. Maar niemand had Franciscus gezien.
Toen klom ze den berg op en riep aldoor:
Franciscus, Franciscus, waar ben je?"
Plotseling hoorde ze een stem achter zich
:n toen ze zich omdraaide, stond er een
groote beer.
,Je zoon is door de ijskabouters gevan
gen", zei de beer, „en nu is hij in het paleis
van den ijskoning." Toen de Moeder dit
hoorde, barstte ze in snikken uit: „Ach hoe
zal ik ooit mijn kind weer terug krijgen!"
.Goede vrouw" sprak de beer, ,.ik zal je
een raad geven. Ga zelf naar den ijskoning en
als je mooier kunt zingen dan de gletscher-
elfen. zal je hem vermurwen en dan krijg je
misschien je kind terug."
Toen begaf de moeder zich op weg en liep
tot haar voeten gewond waren. Eindelijk vond
ze den ijskoning, die in zijn driedubbel pant
ser van ijs op zijn troon van kristal zat,
Juist begon een der elfen een wondermooi
lied te zingen, dat als een bovenaardsch or
gelspel weerkaatste tegen de wanden der
bergen. De Moeder wierp zich voor den ijs
koning op de knieën en smeekte: „Geef me
mijn kind terug."
Deze sprak: „Als je lied mooier is, dan dat
der elfen, kun je je kind terugkrijgen."
Wanhopig dacht de Moeder aan alle lie
deren die zij kende; maar geen vond ze er
mooi genoeg. Eindelijk begon ze, half onbe
wust een wiegenlied te zingen, waarmee ze
haar kleinen Franciscus altijd in slaap had
gezongen:
„Douwderidein, jongetje klein
moet nu maar zoetjes gaan slapen.
Moedertje zal bij je waken.
Douwderidein, douwderidoe,
jongetje doe nu je oogjes maar toe."
Toen de ijskoning dit eenvoudige lied met
de eenvoudige melodie gehoord had, was hij
zoo geroerd, dat hij uitriep:
„Vrouw, dit is het mooiste lied, dat ik ooit
gehoord heb. Dat kan geen andere zóó zingen
als jij!"
Maar de vrouw antwoordde: „Oh nee, dat
kunnen alle Moeders."
Toen liet de ijskoning dadelijk den kleinen
Franciscus halen, die bijna verstijfd van kou
was. De Moeder nam haar kind in de armen
en snelde naar huis, waar de beer haar op
wachtte, die het kind met zijn warme tong
weer tot leven bracht.
DINA VAN Z.
WAT HEBBEN DEZE KINDEREN IN HUN
SCHOEN GEKREGEN?
Verbind de cijfertjes en je hebt het ant
woord
LET NIET OP HET UITERLIJK!
(Een verhaal voor meisjes.)
Monica en Rina woonden in hetzelfde huis
als de dames van Wezen. De dames van We
zen waren erg vriendelijk en als ze de meisjes
tegenkwamen op de trap hadden ze altijd een
aardig woord voor hen. Maar Monica hield
niet van de oude dames; zij vond ze zoo
ouderwetsch, ze spotte graag over hun hoe
den met hooge bollen en veeren, over hun
groote paraplu's en ze kon prachtig hun
stijve houding nadoen en hun manier van
spreken.
„En bovendien", kon zij minachtend zeg
gen. „zijn ze ook nog arm en gierig! Want
zoolang ik ze nu ken, hebben ze altijd de
zelfde kleeren gedragen."
„Dat is al erg genoeg voor ze," antwoord
de Rina. „Maar het zijn deftige dames en
lief en goed ook! Laatst toen Marietje van
de werkster ziek was, mocht ze lederen dag
bij hen komen. Dan werd ze op het balkon in
het zonnetje gezet, ze kreeg boeken te lezen,
en de oude dames sloofden zich uit om het
haar zoo prettig mogelijk te maken."
„Is dat alles? Aan die boeken hebben ze
toch niets en dat' balkon is er nu eenmaal.
Dat kost geen geld, Dat hadden wij ook kun
nen doen!"
De vader van Monica en Rina is ontslagen
bij de fabriek, waar hij werkzaam was als
ingenieur. En nu zullen de meisjes ook waar
schijnlijk gedurende langen tijd dezelfde
mantels moeten dragen; want er moet be
zuinigd worden.
Een vriend probeert den vader van de meis
jes weer aan het werk te helpen. Op een
keer roept hij uit:
„Dat is waar ook! Ik heb nog niet aan jul
lie buurdames gedacht, de dames van Wezen,
die kunnen vast en zeker helpen. Ik ken ze
heel goed; hun neef is een groot fabrikant,
ze hebben trouwens heel veel relaties. En ze
zijn zoo goed-. Ofschoon ze heel rijk zijn, le
ven ze eenvoudig om des te meer aan ande
ren te kunnen geven. Ik zal eens over jullie
spreken."
En werkelijk de dames van Wezen ontvan
gen hun buren heel hartelijk. En dank zij hun
bemoeiingen krijgt de vader van Monica en
Rina weer een goede betrekking.
Ik behoef jullie zeker niet meer te vertel
len, dat de meisjes de oude dames nooit meer
bespotten. Zij hebben geleerd, dat men niet
op het uiterlijk moet afgaan; want dat de
menschen met de mooiste kleeren niet al
tijd de beste zijn en omgekeerd.
T. de V.
LACHEN IS GEZOND!
„Wie kan me vertellen hoe vroeger de heer-
scher van Rusland heette?" vroeg de onder
wijzer.
„Tsaar, Mijnheer!" antwoordde Jan de
Groot.
„Goed en zijn vrouw?"
„Tsarina", antwoordde Jan nog eens.
„Goed zoo. Vertel jij me nu eens. Hansje
van Ritters. hoe de kinderen van den tsaar
genoemd werden.
„Sardientjes, mijnheer!"
GIERIG MARIETJE.
„Ik heb vannacht mijn schoen gezet
met water en wat hooi.
En weet je, wat 'k vanochtend vond?
Een bromtol, reuze mooi!"
Dat zei Marietje tegen Greet.
En weet je, wat nog meer?
„En als ik er mee speel op straat
mag jij geen enkel keer!"
„Dat hoeft ook niet," zei kleine Jan.
„Speel jij gerust ermee.
Toevallig bracht die Goede Sint
ook voor ons een bromtol mee!"
RITA.
ONZE BIBLIOTHEEK.
O. B. AANWERF -WED STRIJDEN
(voor niet-deelnemers)
Nu de Sint Nicolaaswedstrijd van Onze
Jeugd bijna ten einde loopt, komt O. B. voor
onze lezers met een wedstrijd, waarbij zij
weer vele nieuwe deelnemers hoopt te ver
werven. Nog altijd zijn wij tellende naar de
honderd deelnemers en ook telkens weer
wordt dit doelpunt dichter benaderd, maaT
eerst moet het bereikt zijn en dan kunnen we
pas zeggen: „Hoera! We hebben het spel ge
wonnen!"
Nu iets naders over de wedstrijden.
Zooals de titel reeds zegS, hefbben deze
wedstrijden ten doel, dat de deelnemers zich
opgeven als leden van Onze Bibliotheek,
waardoor het aantal boeken in deze instel
ling aanmerkelijk zal kunnen worden uitge
breid.
De deelnemers aan de bibliotheek hebben
reeds hun deel in den doorloopenden wed
strijd; daarom ook is deze wedstrijd alleen
voor niet-deelnemers.
Ik verdeel jullie in twee groepen: Groep A:
ouder dan 11 jaar en Groep B: 11 jaar en
jonger. In iedere groep wordt een scheur
kalender voor 1934 verloot terwijl er nog in
totaal zes chocoladeletters als troostprijs
worden gegeven.
Alle inzendingen moeten in mijn bezit zijn
vóór of op Vrijdag 1 December a.s., voorzien
van naam, één voornaam voluit, adres en
leeftijd (geen schuilnamen) en geadresseerd
aan: Correspondentie-adres Onze Bibliotheek
Emmastraat 36, Haarlem (b. d. Koninginne
weg) Geen inzendingen sturen naar Mevr.
Blomberg, want die tellen niet mee. Alle in
zenders mogen uit O. B. één week gratis mee
lezen, maar bij de inschrijving moet het in-
leggeld 15 ct., waarvoor wordt gegeven een
opbergmap en een volledige boekenlijst 1933,
worden betaald. Deze maatregel is noodza
kelijk, omdat de aanwerfswedstrijden hooge
kosten met zich brengen, En nu: aan den slag!
Hier volgen de opgaven!
Groep A: Voor den titel van het navolgen
de verhaaltje had ik een spreekwoord be
dacht of eigenlijk twee spreekwoorden,
maar één is voldoende Lees nu het ver
haaltje eens goed over en probeer er dan
achter te komen, welken titel ik bedoel.
Jan had het erg druk, maar waarmee hij
't zoo druk had, dat was lang niet mooi. Weet
je wat hij deed? Hij wou er zijn broer Klaas
eens leelijk laten inloopen, want die had 's
morgens een heele karaf water over zijn
hoofd gegooid, toen hij niet uit z'n bed wilde
komen, Wie kruipt daar ook al om 8 uur uit,
als hij pas om 9 op school behoeft te zijn en
vooral als het zoo koud was, als vandaag.
Nee, Jan was vast besloten, dat er nu eens
niet bij te laten zitten en wraak te nemen
op Klaas, 's Avonds zou Klaas natuurlijk
weer door het tuinhekje binnenkomen en
daarom had Jan vlak bij 't hekje een kuil ge
graven, waar Klaas natuurlijk door zou val
len en „lekker" schrikken. Jan vergat, dat zijn
broer zich ook wel eens leelijk kon bezeeren.
„Jan, Jan!" riep moeder aan de keuken
deur, „Jan, haal eens gauw een pond rijst!"
Jan holde naar de keuken, nam het geld
in ontvangst en liep toen door den tuin naar
't hekje, voorzichtig aan, dat hij zelf niet zou
vallen, 't Werd al aardig donker. Ha. ha, wat
zou Klaas boos wezen, maar hij zou in uit
lachen en zeggen: „Dat komt er nou van,
als je je broer 's morgens niet met rust kunt
laten!"
Bij den kruidenier kreeg Jan zoo maar een
stuk chocolade cadeau. De kruidenier was een
goeie baas. Vroolijk liep hij terug, in de eene
hand den zak met rijst en in de andere de
„mop" chocolade van een letter afgebroken.
Weldra was hij weer bij heil tuinhekje,
waar hij begroet werd door Heek, zijn hond.
„Zoo Heckie!" riep Jan zijn vriend tegen,
„doen, wie t eerst thuis is!"
De hond blafte en begon als een dolle in
't rond te springen.
„Een twee, drie!" riep Jan enlag
even later met z'n neus op den grond!"
Hij gaf een schreeuw en probeerde op te
staan, maar hij voelde een hevige pijn in
zijn knie. Hij strompelde naar de keuken,
waar moeder Jan's geschreeuw had gehoord
en wie er ook stond? Klaas!
Onder tranen vertelde Jan, wat er was
rebeurd en ook van zijn plan, dat hij Klaas
had willen laten vallen om wraak op hem
te nemen.
Deze barstte, ondanks Jan's van pijn ver
trokken gezicht, in een schaterlach uit en
zei: „Ha, ha, ja, jongetje wie een
Ha, ha, en wie 't'
(Hier komen de spreekwoorden te staan. Eén
is voldoende, hoor!)
Groep B: Vul voor de puntjes letters in en
vorm dan een spreekwoord.
Z. .a.s .e k.jt. .1. .i.t, th.
n..g..s.
Nu nog even opgelet! Als je dezen wedstrijd
hebt gevonden en ingestuurd, krijg je een
kaartje thuis gestuurd, waarop je één week
gratis moogt medelezen. Zoo gauw je je op
gegeven hebt en je eerste boek hebt afge
haald, loot je mee, naar een der uitgeloofde
prijzen voor dezen wedstrijd en bovendien
naar- den voor nieuwe deelnemers uitgeloof
den DAAN HOEKSEMA ZONNESTRAAL-KA
LENDER voor de jeugd 1934. Deze wordt ver
loot onder hen, die zich vóór 15 Dec. opgeven,
of een nieuwe deelnemer aanbrengen. Daar
behooren jullie dus ook bij.
En nu je best maar gedaan, dat ik veel in
zendingen ontvang. Succes!
W. F. M. H. LASSCHUIT
Emmastraat 36
b. d. Koninginneweg.
Haarlem, 24 November 1933
DE BEURT IS AAN KLEINE
TEEKENAARS.
Bovenstaande figuur kun je aan één stuk
door teekenen; dat wil dus zeggen, zonder je
potlood van hét papier te nemen. Lijkt erg
moeilijk, hè? Maar het valt nog al mee. Pro
beer het maar eens.
TANTE TINE.
IN DE SMIDSE
„Als jullie klaar zijn met smeden, kun je
naar huis gaan. Ik hoop echter, dat jullie de
uiterste zorg aan het werk zult besteden, want
het is voor de nieuwe brug, die er gebouwd
wordt. Begrepen?"
„Ja baas!"
Van der Hoeven, de dorpssmid. gaat weg
en laat het werk over aan zijn vier knechts.
Het oplaaiende vuur schijnt rood op hun
naakte, gespierde armen, het zweet parelt op
hun voorhoofd; maar ze zingen op de maat
van hun slagen.
Eindelijk slaakt Geurt een tevreden uit
roep: „Ik ben klaar!"
„Nu al?"
„Ja, ik heb hard voortgemaakt; dan heb
ik een heerlijken vrijen avond".
Hij zet zijn pet op, trekt zijn jas aan en
gaat weg.
Jan en Karei werken nog een goed uur. Zij
zijn flinke werklieden en ze haasten zich
niet. Voor alles moet het werk goed zijn. Ein
delijk zijn zij klaar.
„Ga, je mee, Antoon?"
„Nee, ik heb nog wel een poosje werk. Gaan
jullie maar. Ik zal de smederij wel sluiten."
Antoon is alleen. Nog een paar flinke sla
gen op het gloeiende ijzer en het is klaar. Nu
kan de jonge werkman op zijn beurt de werk
plaats verlaten en in de frissche buitenlucht
gaan. Plotseling moet hij aan het werk van
Geui't denken. Zou dat wel goed zijn, of zou
hij er maar wat van gemaakt hebben, om
een vrijen avond te krijgen? Antoon is niet
gerust. Hij onderzoekt nauwkeurig den ijze
ren balk, dien Geurt gesmeed heeft en dan
bemerkt hij in het ijzer een barst.
Zal hij het zoo weer neerleggen? Nee; want
morgen gebruikt men het misschien voor de
nieuwe brug. zonder het nauwkeurig van te
voren te onderzoeken en wie weet, op een
goeden dag breekt de balk misschien. Wat
een ramp zou dat zijn!
Menschenlevens in gevaar, dooden, gewon
den, treurende families
Antoon stookt het vuur weer op, het ijzer
wordt op het aambeeld gelegd en de werkman
werkt weer tot het zweet hem op het voor
hoofd staat. Eindelijk is het klaar. Het ijzer
wordt in een bak koud water gelegd en terwijl
het daar afkoelt, verlicht een glans van vreug
de het gezicht van den jongen man. De barst
is verdwenen. Het is een degelijk stuk werk
geworden.
Het is laat. Antoons armen doen pijn van
vermoeidheid. Wat doet het er toe? Straks zal
hij wel uitrusten. En thuis slaapt Antoon
heerlijk in het besef zijn plicht te hebben ge
daan.
OOM KEES
HOE HET SCHAAKSPEL
ONTSTAAN IS.
Lang geleden leefde er in Arabië, een.
jonge en heel rijke vorst. Hij had alles, wat
zijn hart begeerde, en daar er niets meer te
wenschen overbleef, begon hij zich op den
duur erg te vervelen. Niets vond hij meer
leuk of de moeite waard en alle menschen in
zijn omgeving stak hij met zijn verveling aan
Hij was Sheik van een groot tentendorp
en zijn Groot-Vizier trachtte hem op alle
mogelijke manieren te genezen. Maar ook de
Vizier was ten einde raad, had alles al be
dacht, om zijn heer te vermaken. Gelukkig
kwam de Vizier op zekeren dag ter oore, dat
zich in het land een eenvoudig man, een pel
grim, bevond, die een nieuw spel had uitge
vonden.
Onmiddellijk werd de pelgrim ten hove
ontboden en daar de Sheik zich juist weer
erg verveelde, besloot hij maar een spelletje
te wagen, ,,'t Zou toch wel niets bijzonders
zijn," dacht hij.
Hoe verbaasd echter waren de hovelingen,
toen ze een kwartier later eens stil naar de
galerij tuurden en den Sheik verdiept vonden
in zijn spel. Het nieuwe spel bleek een krach
tige afleiding voor den vorst te zijn En
spoedig leerde deze inzien, dat ei*heel*wat
verstand, overleg en nauwkeurigheid voor
noodig was, om te winnen. De vorst genas
dan ook volkomen van zijn lusteloosheid, zoo
dat de pelgrim ter eere van dit feit, het spel
naar hem noemde. Voortaan heette het «pel-
„Sheik-spel" en later veranderde dit bij ons
in „Schaakspel".
En jullie weet allemaal, dat het schaak
spel thans een beroemd en bijzonder spel is.
dat door jong en oud wordt beoefend. En ge
woonlijk zijn het niet de domste kinderen
die kunnen schaken.
E. W.