VRIJDAG 24 NOVEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 15 AAN ALLEN. Natuurlijk zijn jullie allemaal wel eens in Amsterdam geweest. Wie Amsterdam heeft bezocht, moet ook een kijkje genomen heb ben in 't Vondelpark. Het park van Amster dam, de rustplaats en wandelplaats voor de groote-stadsmenschen. Er zijn in 't Vondel park vele mooie plekjes, maar de vijver met de vele waterhoentjes is zeker 't allerheer lijkste oord van het heele Vondelpark. Waar komen toch al die waterhoentjes vandaan? Ze zijn van polderbewoner parkbewoner ge worden. Ze zijn naar de stad getrokken en hebben al heel gauw steedsche allures aan genomen. Vogels schijnen zich heel gauw aan te pas sen aan het groote stadsleven. Er schijnen groote voordeelen voor hen aan verbonden te zijn. Als de natuur niet al te vrijgevig is, zooals in deze periode valt er in de stad nog wel wat af. De Haarlemmertjes gaan immers graag met brood naar den vijver in den Hout. De Amsterdammertjes doen het met evenveel blijdschap in het Vondelpark. 't Is wel typisch, dat die schuwe waterhoen tjes uit onze polders en plassen in de stads- vijvers en wateren alle verlegenheid afleggen Dezen zomer heeft zelfs een waterhoen tjes-paar in 't' Vondelpark genesteld. De waterhoentjes-kinderen zijn niet alle in den vijver gebleven. Een deel is waarschijnlijk te ruggevlogen naar de oude plassen, waar va der en moeder geboren zijn. Wat ook iets heel eigenaardigs was? De waterhoentjes uit de polders leggen in de maand Mei twee a drie eieren. De waterhoen tjes uit den vijver van 't Vondelpark hebben in den afgeloopen zomer drie broedsels voort gebracht, eerst 6 eieren, toen weer 6 eieren en ten slotte 5 eieren. Uit al deze eieren zijn flinke waterhoenderkindertjes gekomen. De rijke voeding zal zeker een der oorzaken hier van zijn geweest, 't' Moet een alleraardigst gezicht zijn geweest, om te zien hoe de broertjes en zusjes van de Meimaand vader en moeder hielpen bij de verzorging van de kleintjes van de Augustusmaand. Het nest was op een klein eilandje. Wanneer de ouders erop uit waren, hielden de oudste water- hoender-kindertjes trouw de wacht. Eenmaal kwam een waterrat een kijkje nemen. Mis schien dacht hij ook een lekker hapje te pak ken. Maar mis hoor, 't knaagdier werd dooi de vogels doodgepikt Van den zomer bood de natuur voedsel genoeg. Het dagelijksch menu bestond uit: wormen, torren, muggen en frisch groen. Met de verdere familieleden werd niet altijd in vrede geleefd. Ook met de eenden leefden ze vaak op voet van oor log. Omdat de zwemvogels het in onze parken zoo goed hebben, blijven ze meestal den win ter over. Hun parool luidt: waar ik het goed heb, daar is mijn vaderland. Weet je, wie er nu ook onze aandacht vragen? De meeuwen. De kokmeeuwen met hun roode pootjes en sierlijke witte vleugels lijden armoe, als de mensch ze niet te hulp komt. Ouderen en jongeren zijn te herkennen aan hun staart. De ouderen hebben uitsluitend witte staar ten, de jongeren hebben een zwarten rand langs het wit. Wat weer heel eigenaardig is? Onze eigen kokmeeuwen, dat zijn zij, die in ons land gebroed hebben, zijn al naar 't Zuiden vertrokken. Naar de Middellandsche zee, de Italiaansche en Zwitsersche meren. De meeuwen, die nu in ons land zijn, komen uit het Oostzee-gebied. In de groote steden is het meeuwenaantal des winters sterk toege nomen. Ook zilvermeeuwen en stormmeeuwen wor den daartoe gerekend. Men spreekt zelfs over een meeuwenplaag. Kieskeurig zijn deze vogels niet. Ze eten letterlijk alles. Visch schaaldieren, schelpdieren, wormen, insec ten, graan, eieren, jonge vogeltjes, afval, Sommige meeuwen schijnen zelfs de eieren uit de kippenhokken te halen en de eieren der sterntjes uit de nesten. De Zilvermeeuwen zijn 't sterkst vertegen woordigd op het eiland Texel. De kokmeeu wen in het Naardermeer. In Drente, Utrecht en Brabant zijn veel broedkolonies van kok meeuwen. In de biezen nestelen ze 't liefst. Bij Meppen in Drente is de Meeuwenpias. Daar is 't vaak een gekrijsch van belang. Van den zomer zag je de grijs-gevlekte jongen ploeteren door het veenmos. De ouders lie pen vaak achter de voren van den ploeg om voedsel te zoeken. Zij schijnen dol te zijn op mieren, want had er een mierenvlucht plaats dan maakten ze er direct jacht op. W. B.—Z. HOE ROB VAN ZIJN SNOEPLUST GENEZEN WERD. Rob. een kereltje van zeven jaar, is ver schrikkelijk snoeplustig. Als Moeder iets op bergt in buffet of provisiekast, moet ze alles goed afsluiten; want anders kan ze er zeker van zijn, dat Robbie er van afsnoept. Ver maningen noch straf helpen. Dan krijgt Moeder een idee, om Rob voor goed van zijn snoeplust te genzen. Op zekeren dag voor het ontbijt, als Rob zijn gewonen onderzoekingstocht door het huis maakt, bemerkt hij, dat het buffet open staat. Niemand in de kamer gauw even kijken oh! wat staat daar een lekkers; een schaal koekjes en een groote bak bon bons. Voor hij het weet, heeft hij zijn linker hand vol bonbons en de andere met koek. Moeder, die even later binnenkomt, merkt gelukkig niets. Ze geeft Rob juist een extra dikke plak koek bij het ontbijt. En nog een mee naar school, om in het speelkwartier op Om twaalf uur is Rob's eerste gang naar het buffet, vlug wat bonbons en koek ge pakt en opgesnoept. „Rob," zegt Moeder. „Tante Tine was hier vanochtend en die bracht een tablet choco lade voor je mee. Hier! Eet maar onderweg op. als je naar school gaat. En hier heb je van mij nog een paar bonbons. Die mag je nu .opeten." Rob kijkt angstig, als Moeder in het buffet gaat; maar ze zegt niets. En Rob krijgt weer iets te snoepen. Nog heeft Robbie niet genoeg, want om vier uur loopt hij weer onmiddellijk naar het lekkers. „Dat tref je, Robbie," zegt Vader 's mid dags aan tafel. „Jouw lievelings-kostje eten we toe: vanillepudding met bessensap." „Ja." zegt Moeder, „en daarna nog drui ven." Maar Robbie is niet erg verheugd en kijkt stil op zijn bord. „Kom, Rob, nog een extra stukje pud ding!' „Nee Mam," zegt deze met een benauwd stemmetje. Hij is plotseling heel erg wit ge worden. „Wat is dat nu?"- doet Vader verbaasd. „Robbie, die geen pudding meer lust. Dan is hij zeker ziek Hij is ook ziek. Moeder neemt haar jon getje op, kleedt hem uit en stopt hem in bed. Oh! Wat doet zijn maagje pijn en wat heeft hij het benauwd! Moeder hoeft later nooit meer haar kasten af te sluiten; want Robbie snoept niet meer. De herinnering aan dien eenen keer is ge noeg om hem alle lust tot snoepen te doen vergaan. RITA v. B. HET WIEGENLIED. (Een sprookje.) De kleine Franciscus woonde met zijn Moeder aan den voet van een machtigen berg, die het heele jaar met sneeuw en ijs was bedekt. Als Franciscus onderaan den berg speelde, keek hij altijd omhoog naar den top, waar het ijs fonkelde en schitterde als diamanten in de zon. „Daar wil ik eenmaal naar toe," zei hij dan tegen zijn Moeder. Maar die zei: „Fran ciscus, daar ben je nog veel te klein voor. Je zou bevriezen in het ijs." Maar op een dag kwam Franciscus niet terug. De Moeder werd heel bang en ging haar kind zoeken. Eerst ging ze naar het dorp en vroeg, of iemand haar kind gezien had. Maar niemand had Franciscus gezien. Toen klom ze den berg op en riep aldoor: Franciscus, Franciscus, waar ben je?" Plotseling hoorde ze een stem achter zich :n toen ze zich omdraaide, stond er een groote beer. ,Je zoon is door de ijskabouters gevan gen", zei de beer, „en nu is hij in het paleis van den ijskoning." Toen de Moeder dit hoorde, barstte ze in snikken uit: „Ach hoe zal ik ooit mijn kind weer terug krijgen!" .Goede vrouw" sprak de beer, ,.ik zal je een raad geven. Ga zelf naar den ijskoning en als je mooier kunt zingen dan de gletscher- elfen. zal je hem vermurwen en dan krijg je misschien je kind terug." Toen begaf de moeder zich op weg en liep tot haar voeten gewond waren. Eindelijk vond ze den ijskoning, die in zijn driedubbel pant ser van ijs op zijn troon van kristal zat, Juist begon een der elfen een wondermooi lied te zingen, dat als een bovenaardsch or gelspel weerkaatste tegen de wanden der bergen. De Moeder wierp zich voor den ijs koning op de knieën en smeekte: „Geef me mijn kind terug." Deze sprak: „Als je lied mooier is, dan dat der elfen, kun je je kind terugkrijgen." Wanhopig dacht de Moeder aan alle lie deren die zij kende; maar geen vond ze er mooi genoeg. Eindelijk begon ze, half onbe wust een wiegenlied te zingen, waarmee ze haar kleinen Franciscus altijd in slaap had gezongen: „Douwderidein, jongetje klein moet nu maar zoetjes gaan slapen. Moedertje zal bij je waken. Douwderidein, douwderidoe, jongetje doe nu je oogjes maar toe." Toen de ijskoning dit eenvoudige lied met de eenvoudige melodie gehoord had, was hij zoo geroerd, dat hij uitriep: „Vrouw, dit is het mooiste lied, dat ik ooit gehoord heb. Dat kan geen andere zóó zingen als jij!" Maar de vrouw antwoordde: „Oh nee, dat kunnen alle Moeders." Toen liet de ijskoning dadelijk den kleinen Franciscus halen, die bijna verstijfd van kou was. De Moeder nam haar kind in de armen en snelde naar huis, waar de beer haar op wachtte, die het kind met zijn warme tong weer tot leven bracht. DINA VAN Z. WAT HEBBEN DEZE KINDEREN IN HUN SCHOEN GEKREGEN? Verbind de cijfertjes en je hebt het ant woord LET NIET OP HET UITERLIJK! (Een verhaal voor meisjes.) Monica en Rina woonden in hetzelfde huis als de dames van Wezen. De dames van We zen waren erg vriendelijk en als ze de meisjes tegenkwamen op de trap hadden ze altijd een aardig woord voor hen. Maar Monica hield niet van de oude dames; zij vond ze zoo ouderwetsch, ze spotte graag over hun hoe den met hooge bollen en veeren, over hun groote paraplu's en ze kon prachtig hun stijve houding nadoen en hun manier van spreken. „En bovendien", kon zij minachtend zeg gen. „zijn ze ook nog arm en gierig! Want zoolang ik ze nu ken, hebben ze altijd de zelfde kleeren gedragen." „Dat is al erg genoeg voor ze," antwoord de Rina. „Maar het zijn deftige dames en lief en goed ook! Laatst toen Marietje van de werkster ziek was, mocht ze lederen dag bij hen komen. Dan werd ze op het balkon in het zonnetje gezet, ze kreeg boeken te lezen, en de oude dames sloofden zich uit om het haar zoo prettig mogelijk te maken." „Is dat alles? Aan die boeken hebben ze toch niets en dat' balkon is er nu eenmaal. Dat kost geen geld, Dat hadden wij ook kun nen doen!" De vader van Monica en Rina is ontslagen bij de fabriek, waar hij werkzaam was als ingenieur. En nu zullen de meisjes ook waar schijnlijk gedurende langen tijd dezelfde mantels moeten dragen; want er moet be zuinigd worden. Een vriend probeert den vader van de meis jes weer aan het werk te helpen. Op een keer roept hij uit: „Dat is waar ook! Ik heb nog niet aan jul lie buurdames gedacht, de dames van Wezen, die kunnen vast en zeker helpen. Ik ken ze heel goed; hun neef is een groot fabrikant, ze hebben trouwens heel veel relaties. En ze zijn zoo goed-. Ofschoon ze heel rijk zijn, le ven ze eenvoudig om des te meer aan ande ren te kunnen geven. Ik zal eens over jullie spreken." En werkelijk de dames van Wezen ontvan gen hun buren heel hartelijk. En dank zij hun bemoeiingen krijgt de vader van Monica en Rina weer een goede betrekking. Ik behoef jullie zeker niet meer te vertel len, dat de meisjes de oude dames nooit meer bespotten. Zij hebben geleerd, dat men niet op het uiterlijk moet afgaan; want dat de menschen met de mooiste kleeren niet al tijd de beste zijn en omgekeerd. T. de V. LACHEN IS GEZOND! „Wie kan me vertellen hoe vroeger de heer- scher van Rusland heette?" vroeg de onder wijzer. „Tsaar, Mijnheer!" antwoordde Jan de Groot. „Goed en zijn vrouw?" „Tsarina", antwoordde Jan nog eens. „Goed zoo. Vertel jij me nu eens. Hansje van Ritters. hoe de kinderen van den tsaar genoemd werden. „Sardientjes, mijnheer!" GIERIG MARIETJE. „Ik heb vannacht mijn schoen gezet met water en wat hooi. En weet je, wat 'k vanochtend vond? Een bromtol, reuze mooi!" Dat zei Marietje tegen Greet. En weet je, wat nog meer? „En als ik er mee speel op straat mag jij geen enkel keer!" „Dat hoeft ook niet," zei kleine Jan. „Speel jij gerust ermee. Toevallig bracht die Goede Sint ook voor ons een bromtol mee!" RITA. ONZE BIBLIOTHEEK. O. B. AANWERF -WED STRIJDEN (voor niet-deelnemers) Nu de Sint Nicolaaswedstrijd van Onze Jeugd bijna ten einde loopt, komt O. B. voor onze lezers met een wedstrijd, waarbij zij weer vele nieuwe deelnemers hoopt te ver werven. Nog altijd zijn wij tellende naar de honderd deelnemers en ook telkens weer wordt dit doelpunt dichter benaderd, maaT eerst moet het bereikt zijn en dan kunnen we pas zeggen: „Hoera! We hebben het spel ge wonnen!" Nu iets naders over de wedstrijden. Zooals de titel reeds zegS, hefbben deze wedstrijden ten doel, dat de deelnemers zich opgeven als leden van Onze Bibliotheek, waardoor het aantal boeken in deze instel ling aanmerkelijk zal kunnen worden uitge breid. De deelnemers aan de bibliotheek hebben reeds hun deel in den doorloopenden wed strijd; daarom ook is deze wedstrijd alleen voor niet-deelnemers. Ik verdeel jullie in twee groepen: Groep A: ouder dan 11 jaar en Groep B: 11 jaar en jonger. In iedere groep wordt een scheur kalender voor 1934 verloot terwijl er nog in totaal zes chocoladeletters als troostprijs worden gegeven. Alle inzendingen moeten in mijn bezit zijn vóór of op Vrijdag 1 December a.s., voorzien van naam, één voornaam voluit, adres en leeftijd (geen schuilnamen) en geadresseerd aan: Correspondentie-adres Onze Bibliotheek Emmastraat 36, Haarlem (b. d. Koninginne weg) Geen inzendingen sturen naar Mevr. Blomberg, want die tellen niet mee. Alle in zenders mogen uit O. B. één week gratis mee lezen, maar bij de inschrijving moet het in- leggeld 15 ct., waarvoor wordt gegeven een opbergmap en een volledige boekenlijst 1933, worden betaald. Deze maatregel is noodza kelijk, omdat de aanwerfswedstrijden hooge kosten met zich brengen, En nu: aan den slag! Hier volgen de opgaven! Groep A: Voor den titel van het navolgen de verhaaltje had ik een spreekwoord be dacht of eigenlijk twee spreekwoorden, maar één is voldoende Lees nu het ver haaltje eens goed over en probeer er dan achter te komen, welken titel ik bedoel. Jan had het erg druk, maar waarmee hij 't zoo druk had, dat was lang niet mooi. Weet je wat hij deed? Hij wou er zijn broer Klaas eens leelijk laten inloopen, want die had 's morgens een heele karaf water over zijn hoofd gegooid, toen hij niet uit z'n bed wilde komen, Wie kruipt daar ook al om 8 uur uit, als hij pas om 9 op school behoeft te zijn en vooral als het zoo koud was, als vandaag. Nee, Jan was vast besloten, dat er nu eens niet bij te laten zitten en wraak te nemen op Klaas, 's Avonds zou Klaas natuurlijk weer door het tuinhekje binnenkomen en daarom had Jan vlak bij 't hekje een kuil ge graven, waar Klaas natuurlijk door zou val len en „lekker" schrikken. Jan vergat, dat zijn broer zich ook wel eens leelijk kon bezeeren. „Jan, Jan!" riep moeder aan de keuken deur, „Jan, haal eens gauw een pond rijst!" Jan holde naar de keuken, nam het geld in ontvangst en liep toen door den tuin naar 't hekje, voorzichtig aan, dat hij zelf niet zou vallen, 't Werd al aardig donker. Ha. ha, wat zou Klaas boos wezen, maar hij zou in uit lachen en zeggen: „Dat komt er nou van, als je je broer 's morgens niet met rust kunt laten!" Bij den kruidenier kreeg Jan zoo maar een stuk chocolade cadeau. De kruidenier was een goeie baas. Vroolijk liep hij terug, in de eene hand den zak met rijst en in de andere de „mop" chocolade van een letter afgebroken. Weldra was hij weer bij heil tuinhekje, waar hij begroet werd door Heek, zijn hond. „Zoo Heckie!" riep Jan zijn vriend tegen, „doen, wie t eerst thuis is!" De hond blafte en begon als een dolle in 't rond te springen. „Een twee, drie!" riep Jan enlag even later met z'n neus op den grond!" Hij gaf een schreeuw en probeerde op te staan, maar hij voelde een hevige pijn in zijn knie. Hij strompelde naar de keuken, waar moeder Jan's geschreeuw had gehoord en wie er ook stond? Klaas! Onder tranen vertelde Jan, wat er was rebeurd en ook van zijn plan, dat hij Klaas had willen laten vallen om wraak op hem te nemen. Deze barstte, ondanks Jan's van pijn ver trokken gezicht, in een schaterlach uit en zei: „Ha, ha, ja, jongetje wie een Ha, ha, en wie 't' (Hier komen de spreekwoorden te staan. Eén is voldoende, hoor!) Groep B: Vul voor de puntjes letters in en vorm dan een spreekwoord. Z. .a.s .e k.jt. .1. .i.t, th. n..g..s. Nu nog even opgelet! Als je dezen wedstrijd hebt gevonden en ingestuurd, krijg je een kaartje thuis gestuurd, waarop je één week gratis moogt medelezen. Zoo gauw je je op gegeven hebt en je eerste boek hebt afge haald, loot je mee, naar een der uitgeloofde prijzen voor dezen wedstrijd en bovendien naar- den voor nieuwe deelnemers uitgeloof den DAAN HOEKSEMA ZONNESTRAAL-KA LENDER voor de jeugd 1934. Deze wordt ver loot onder hen, die zich vóór 15 Dec. opgeven, of een nieuwe deelnemer aanbrengen. Daar behooren jullie dus ook bij. En nu je best maar gedaan, dat ik veel in zendingen ontvang. Succes! W. F. M. H. LASSCHUIT Emmastraat 36 b. d. Koninginneweg. Haarlem, 24 November 1933 DE BEURT IS AAN KLEINE TEEKENAARS. Bovenstaande figuur kun je aan één stuk door teekenen; dat wil dus zeggen, zonder je potlood van hét papier te nemen. Lijkt erg moeilijk, hè? Maar het valt nog al mee. Pro beer het maar eens. TANTE TINE. IN DE SMIDSE „Als jullie klaar zijn met smeden, kun je naar huis gaan. Ik hoop echter, dat jullie de uiterste zorg aan het werk zult besteden, want het is voor de nieuwe brug, die er gebouwd wordt. Begrepen?" „Ja baas!" Van der Hoeven, de dorpssmid. gaat weg en laat het werk over aan zijn vier knechts. Het oplaaiende vuur schijnt rood op hun naakte, gespierde armen, het zweet parelt op hun voorhoofd; maar ze zingen op de maat van hun slagen. Eindelijk slaakt Geurt een tevreden uit roep: „Ik ben klaar!" „Nu al?" „Ja, ik heb hard voortgemaakt; dan heb ik een heerlijken vrijen avond". Hij zet zijn pet op, trekt zijn jas aan en gaat weg. Jan en Karei werken nog een goed uur. Zij zijn flinke werklieden en ze haasten zich niet. Voor alles moet het werk goed zijn. Ein delijk zijn zij klaar. „Ga, je mee, Antoon?" „Nee, ik heb nog wel een poosje werk. Gaan jullie maar. Ik zal de smederij wel sluiten." Antoon is alleen. Nog een paar flinke sla gen op het gloeiende ijzer en het is klaar. Nu kan de jonge werkman op zijn beurt de werk plaats verlaten en in de frissche buitenlucht gaan. Plotseling moet hij aan het werk van Geui't denken. Zou dat wel goed zijn, of zou hij er maar wat van gemaakt hebben, om een vrijen avond te krijgen? Antoon is niet gerust. Hij onderzoekt nauwkeurig den ijze ren balk, dien Geurt gesmeed heeft en dan bemerkt hij in het ijzer een barst. Zal hij het zoo weer neerleggen? Nee; want morgen gebruikt men het misschien voor de nieuwe brug. zonder het nauwkeurig van te voren te onderzoeken en wie weet, op een goeden dag breekt de balk misschien. Wat een ramp zou dat zijn! Menschenlevens in gevaar, dooden, gewon den, treurende families Antoon stookt het vuur weer op, het ijzer wordt op het aambeeld gelegd en de werkman werkt weer tot het zweet hem op het voor hoofd staat. Eindelijk is het klaar. Het ijzer wordt in een bak koud water gelegd en terwijl het daar afkoelt, verlicht een glans van vreug de het gezicht van den jongen man. De barst is verdwenen. Het is een degelijk stuk werk geworden. Het is laat. Antoons armen doen pijn van vermoeidheid. Wat doet het er toe? Straks zal hij wel uitrusten. En thuis slaapt Antoon heerlijk in het besef zijn plicht te hebben ge daan. OOM KEES HOE HET SCHAAKSPEL ONTSTAAN IS. Lang geleden leefde er in Arabië, een. jonge en heel rijke vorst. Hij had alles, wat zijn hart begeerde, en daar er niets meer te wenschen overbleef, begon hij zich op den duur erg te vervelen. Niets vond hij meer leuk of de moeite waard en alle menschen in zijn omgeving stak hij met zijn verveling aan Hij was Sheik van een groot tentendorp en zijn Groot-Vizier trachtte hem op alle mogelijke manieren te genezen. Maar ook de Vizier was ten einde raad, had alles al be dacht, om zijn heer te vermaken. Gelukkig kwam de Vizier op zekeren dag ter oore, dat zich in het land een eenvoudig man, een pel grim, bevond, die een nieuw spel had uitge vonden. Onmiddellijk werd de pelgrim ten hove ontboden en daar de Sheik zich juist weer erg verveelde, besloot hij maar een spelletje te wagen, ,,'t Zou toch wel niets bijzonders zijn," dacht hij. Hoe verbaasd echter waren de hovelingen, toen ze een kwartier later eens stil naar de galerij tuurden en den Sheik verdiept vonden in zijn spel. Het nieuwe spel bleek een krach tige afleiding voor den vorst te zijn En spoedig leerde deze inzien, dat ei*heel*wat verstand, overleg en nauwkeurigheid voor noodig was, om te winnen. De vorst genas dan ook volkomen van zijn lusteloosheid, zoo dat de pelgrim ter eere van dit feit, het spel naar hem noemde. Voortaan heette het «pel- „Sheik-spel" en later veranderde dit bij ons in „Schaakspel". En jullie weet allemaal, dat het schaak spel thans een beroemd en bijzonder spel is. dat door jong en oud wordt beoefend. En ge woonlijk zijn het niet de domste kinderen die kunnen schaken. E. W.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 15