VELO WRINGER Het Si Nicolaasgeschenk. Het Buitenland en de gevluchte Duitsche schrijvers Radiomuziek der week. Nieuwe Uitgaven. ZATERDAG 2 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 14 LETTEREN EN KUNST. door WILLY VAN DER TAK. Wat Frankrijk, België, slovakije, Zwitserland e derland doen. Ceclio- a Ne- In een vorig artikel werden de gevolgen van de Duitsche Februari-revolutie voor de Duit sche literatuur beschreven; het volgende ge dicht van Walter Mehring geeft den toe stand, zij 't misschien iet of wat onschuldiger dan hij in werkelijkheid was, maar buitenge woon geestig weer: Der Rentenempfanger Otto Liesch Hat Deutschland an Polen verraten, Man hat ihm zwei Jahrchen afgebrummt für seinen abscheulichen Taten! Ich hab' es gehort! Und ganz genau! Er hat dem Polen verraten: Die Zukunft von Deutschland sei nebelgrau und es gebe 'ne Masse Soldaten, Pscht! In allen gevalle zijn er inderdaad om der gelijke redenen in Duitschland genoeg men- schen van be teekenis in gevangenissen of coiacentratiekampen opgesloten, tenzij ze bij tijds gevlucht waren. En overal in het. bui tenland bevinden zich Duitsche schrijvers van repatie, die al hun bezittingen in den steek hebben moeten laten, en die zich voor al in de eerste weken na hun vlucht afvroe gen, waar zij hun werk verder zouden moe ten publiceeren en hoe ze de middelen zou den vinden om verder te leven, nu de Duit sche uitgeverijen, die tot nu. toe de uitgaven van hun boeken en hun artikelen op zich hadden genomen, dat niet meer konden, wil den o? mochten. Zou het buitenland in de door Duitschland gemaakte bres springen? Men weet reeds, dat het buitenland, ge dreven door verontwaardiging en door het besef, dat het door het Duitsche volk op het oogenblik zoo miskende deel van de Duitsche literatuur noode zou kunnen missen, reeds na enkele maanden bewees, dat het niet van- plan was het bij protesten te laten, maar tot daden zou overgaan. Eén van die protest-acties overigens, die zich wel niet op het gebied van de literatuur beweegt, maar op dat van de beeldhouw- er- schilderkunst. is te merkwaardig om niet even gereleveerd te worden. In Parijs nam eenigen tijd geleden de be kende Fransche decor-ontwerper Paul Colin het initiatief tot het openen van een „Salon de la Protestation", zulks naar aanleiding van de deprecieerer.de woorden, die rijkskan selier Hitier op den partijdag te Neurenberg over de moderne na-oorlogsche kunst sprak. De grootste kunstenaars van onzen tijd zul len uitgenoodigd worden er aan deel te ne men, en aan het publiek zal gevraagd wor den, „of de makers dier dingen het dwang buis en de gevangenis waard zijn", zoodat een volksoordeel tegenover dat van Hitier gesteld zal kunnen worden. De Fransche mi nister van E-hoone' Kunsten. De Monzle, heeft toegezesd beschermheer te zuilen zijn, en het het werk van vele Duitsche uitgeweken groo- te kunstenaars zal ongetwijfeld niet ontbre ken. Het is niet bij protestacties gebleven. Op het oogenblik is het ondoenlijk om te over zien, welke plannen er in het buitenland be staan betreffende het uitgeven van boeken van Duitsche schrijvers en het oprichten van Duitsche en internationale tijdschriften: vooral in het Duitsch sprekende Zwitserland, waar zoo iets uiteraard de minste moeilijk heden oplevert, en waar al vroeger, in Duitschland onmogelijke of voor de uitgevers gevaar opleverende, uitgaven tot stand zijn gekomen (o.a. het tijdens den oorlog in Zü- rich verschijnende pacifistische blad „Die weissen Blatter" van den Elzasser schrijver en dichter René Schickele), zullen in den loop van de volgenden maanden waarschijn lijk heel wat publicaties van Duitsche uitge weken auteurs het licht zien. In België zal de oude „Querschnitt", die in Duitschland opgeheven en verboden werd, op denzelfden voet worden voortgezet onder den titel ..Der neue Querschnitt". Victor Wittner za! de functie van hoofdredacteur weer op zïeh nemen, en dezelfde medewerkers heb ben zich weer ter beschikking gesteld, voor zoover zij ter beschikking waren- In Cechoslovakije. waarheen ook de beken de en ondernemende Malik-Verlag een veilig heenkomen gezocht heeft, zullen twee zuiver literaire tijdschriften verschijnen, waarvan de ééne een nieuwe uitgave van het bekende tweemaandelijksche blad „Die Dame" zal zijn, dat weliswaar nog steeds bestaat en nog bij haar ouden uitgever Ullstein in Berlijn ver schijnt, maar dat, zooals alle andere, „gleich- geschaltet" is. In Parijs verschijnt al sinds eenigen tijd de onafhankelijke voortzetting van „Das neue Tagebuch", dat oorspronkelijk in Berlijn thuis hoorde, vandaar verplaatst werd naar Mönchen in de hoop. dat het zich daar zou kunnen blijven handhaven, en vervolgens, toen die hoop ijdel bleek, voor den tweeden keer verplaatst werd naaT Frankrijk, waar het bij een Fransche uitgeverij, met Holland- schen steun en onder leiding van den vroe- geren hoofdredacteur Leopold Schwarzschild sinds drie maanden wekelijks verschijnt. De ..Cahiers juifs", een eveneens in Parijs verschijnend Fransch-Joodsch maandblad ruimde een plaats als medewerker in aan vele uit Duitschland geweken Joodsche schrijvers en gaf in September een speciaal nummer uit. gewijd aan ..L'apport des Juifs d'Alle- magne a la civilisation allemande" „Het aandeel van de Duitsche Joden in de Duit sche beschaving" waai-aan o.a. professor Albert Einstein. Ludwig Lewisohn, Leopold Schwarzschild, Antonina Vallentin, JozefRoth 1 en Lotte Eisner meewerken. Bovendien werd een nieuw Joodsch maandblad, genaamd „Les Juifs" opgericht, waarvan het eerste num mer in Augustus verscheen, en waaraan o.a. Albert Einstein, Schalom Asch, Victor Basch, president van de liga voor menschenrechten, Jules Remains. Lord Melchett, Dr. Chaim Weiz-mann en Ludwig Lewisohn zullen mee werken. Van wat er bij verschillende buitenland- sche uitgeverijen aan Duitsche boeken te ver schijnen staat is nog niet veel bekend, en het staat ook wel vast, dat veel van het aller belangrijkste dit najaar in Nederland het licht zal zien. Het is te hopen, dat de uitgave van al die verschillende nieuwe tijdschriften en boeken voor de uitgevers, schrijvers en medewerkers niet op een teleurstelling zal üitloopen er is geen onberekenbaarder factor dan het publiek. En daarvan moet ten slotte de belangsteling en de medewerking komen. Te oordeelen naar de ervaringen van de Hollandsche uitgevers laat tot nu toe de be langstelling en medewerking van het Hol landsche publiek niet veel te wenschen over. .Das neue Tagebuch", immers een half Hollandsche uitgave, hoopt bij het ingaan van haar tweede uitgave haar aantal abon- né's verdubbeld te hebben. De „Freie Presse", een sinds Juli bij de „Ar beiderspers" verschijnend links weekblad, waaraan o.a. redacteuren van de vroegere „Vossische Zeitung" en het ..Berliner Tage- blatt" meewerken, schijnt zoowel in binnen- als in buitenland een voorloopig bevredigend succes te hebben. De uitgever van het in September voor het eerst verschenen internationale maandblad „Die Samlung", Em. Querido, dat onder pa tronaat van André Gide en onder hoofdre dactie van Klaus Mann verschijnt, was met de resultaten van den verkoop van het eer ste nummer, waaraan Heinrich Mann, Jakob Wassermann, Alfred Döblin, Alfred Kerr, Jo seph Roth, Hermann Kesten, en Wolfgang Hellmert meewerkten, volkomen tevreden. De lijst van namen van hen, die aan de vol gende nummers zullen bijdragen, en waartoe schrijvers en essayisten van alle mogelijke landen behooren, is zoo uitgebreid, dat nie mand eenzijdigheid hoeft te vreezen iets waaraan een uitgave, met enkel en alleen uit geweken Duitsche schrijvers als medewer kers, wel eens zou kunnen gaan laboreeren; hoewel niemand dat onbegrijpelijk zou vin den, zou het op den duur een onoverkomelijke handicap worden. Jean Cocteau, Max Brod. Anthonie Donker, A. den Doolaard, Lion Feuchtwanger, Bruno Frank, Ortega Y Gas set, André Gide, Jean Giraudoux, Claire en Iwan Goll, Kerner Hegemann, Wolfgang' Hellmert, Wilhelm Her zog, Arthur Holitscher, Odön Horvath, Aldaus Huxley, Heinrich Eduard Jakob, Edrnond Jaloux, Alfred Kerr, Hermann Kesten, Egon Envin Kisch, Rudolf Leonhard, Sinclair Lewis, Ferdinand Lion, Emil Ludwig, Heinrich Mann, Thomas Mann, André Maurois, Walter Mehring, H. L. Menc ken. Peter Mendelsohn. Robert Musil. Gustav Rezler. Romain Rolland. Jules Romains, Jo seph Roth. René Schickele, Herbert Schlüter, Annemarie Schwarzenbach. Anna Seghers, Ernst Toller. Karl Tsehuppik, Wilhelm Uhde, Jakob Wassermann, Ernst Weiss, Franz Weis- kopf, Arnold Zweig en Stefan Zweig, al de zen geeft het prospectus op als auteurs, van wier medewerking men verzekerd is, en voegt daar ten overvloede nog aan toe: „Bovendien bijdragen van jonge Amerikaansche, Duit sche, Engelsche, Fransche, Holandsche, Ita- liaansche. Poolsche, Zweedsche, Spaansche en Zuid-Amerikaansche schrijvers. „Het lijdt geen twijfel of een dergelijk tijdschrift zal in do behoeften van duizenden en duizenden intellectueelen uit allé deelen van de wereld kunnen voorzien, wier belangstelling zich uit strekt buiten de grenzen van het eigen land, maar die geen weg weten in de geweldige hoeveelheden wereldliteratuur, die dag aan dag verschijnt; en het pleit voor het stand punt van den hoofdredacteur Klaus Mann, dat hij alle interviews van dagbladen wei gerde, zeggende: „Die Samlung" moet voor zichzelf spreken". Voor dit tijdschrift en de Duitsche romans, die in den loop van dit najaar bij haar ver schijnen zullen, heeft de firma Querido aan haar uitgeverij een volkomen aparte afdee- ling toegevoegd, die het verzorgen van de uitgave daarvan op zich heeft genomen, en aan het hoofd waarvan Klaus Mann staat, met Dr. Landshof die vroeger aan de Kiepen- heuer Verslag in Berlijn verbonden was. - De eerste boeken die men hiervan ver wachten kan, zijn „Jiidische Erneuerung" van Alfred Döblin, den schrijver van het bekende „Berlin -Alexanderplatz", „Gesprache mit Masaryk" van Emil Ludwig, „Der Hass" door Heinrich Mann, „Der Rote Bart" van Joseph Roth, en „Der Jiidische Krieg" en „Die Ge- schwistern Oppermarm" van Lion Feucht wanger. Zooals men begrijpt heeft deze druk kerij door de voortdurend nog vijandige hou ding. die Duitschland tegen zijn gewezen landgenooten aanneemt, met de noodige moei lijkheden te kampen, waarvan wel de groot ste is, dat alle boekenzeil din gen om Duitsch land heen vervoerd moeten worden, wat kost baar en lastig is. Een verzoek om in deze aan gelegenheid te intervenieeren zal binnenkort bij den Volkenbond ingediend worden. Verder bereidt in Amsterdam de firma Al- lert de Lange de uitgave van een novellen- bundel „Der Scheiterhaufen" voor, waaraan een groot aantal uitgeweken Duitsche schrij vers zullen meewerken; terwijl daar ook waarschijnlijk twee romans van Georg Her mann en één van Joseph Roth het licht zul len zien. De uitgever Andries Blitz, die tot voor kort ook het plan overwoog om tot de uitgave van Duitsche boeken over te gaan. heeft dat op gegeven. daar hij geen heil zag in te groote versnippering op dat gebied. Maar als men zoo terugziet op het werk, dat Holland in de paar maanden, die verlie pen sedert een onnoembaar aantal Duitsche schrijvers hun vaderland verloren en ballin gen werden, gedaan heeft, dan is dat niet ge ring. De Hollandsche gastvrijheid, en de Hollandsche ondernemingsgeest leven nog en zullen waarschijnlijk nog wel meer van zich doen spreken. De tot nu toe verkregen resul taten doen niet verwachten, dat zij zullen spreken tot doove ooi-en. Nadat dit artikel geschreven was ontstond er jammer genoeg oneenigheid tusschen eenige medewerkers van de intusschen in Duitschland ook al weer verboden „Samlung" en de redactie. Niet geheel en al ten om-ech te trokken Thomas Mann, René Schickele en Alfred Döblin zich terug omdat naar hun meening de eerste twee exemplaren van het tijdschi-ift een te politiek karakter droegen, terwijl oorspronkelijk de afspraak was om van „Die Samlung" een zuiver literair tijd schrift te maken. „Die Samlung" zou er in derdaad door winnen als alle politiek er bui ten werd gehouden vooral nu de gemoederen nog opgewonden zijn, wat overigens niet on logisch is; bovendien zou een dergelijke maat regel waarschijnlijk ook practische resulta ten opleveren, daar dan waarschijnlijk bi-ee- dere kringen er. zich permanent voor interes seeren zouden, W. T. Bond van Nederlandsche Onderwijzers. ST. NICOLAASFEEST. DE DESERTEUR. De St. Nicolaasfeesten van den Bond van Nederlandsche Onderwijzers zijn weer in vol len gang. Dat wil dus zeggen: iederen avond de gemeentelijke concertzaal vol met vroolijke jeugd en een kindertooneelstuk met zang en dans van Fred. Berens en muziek van P. Stip hout. Het is elk jaar hetzelfde en toch is het voor mij telkens weer als nieuw. Ik zou die feestavonden van de jeugd, zoo vlak voor St. Nieolaas niet gaarne willen missen. Ik geniet er meer van dan van menige serieuse tooneel- voorstelling. Men moet zoo'n avond hebben meege maakt. men moet er midden tusschen hebben gezeten, tusschen al die jongens en meisjes, om dit te begrijpen. Men moet ze hooren zin gen in de pauzes van de Wielewaal of van Holland, ze zeggen: „Je grond is zoo dras", zoo oorverdoovend hard, alsof het een wedstrijd geldt, tusschen de scholen, wie er het meeste geluid kan geven, men moet ze zien tijdens de opvoering van De Deserteur, de gezichten vol spanning, wanneer het mis dreigt te gaan met den held op het tooneel, of in daverende pret, wanneer de valsche spion zijn streken thuis krijgt. Leeft er ooit een publiek in een schouwburg zoo iixtens mee als de jeugdige toeschouwers bij een voorstelling van het kindertooneel in de St. Nicolaasweek? En geloof mij, heit is aanstekelijk. Je komt er heelemaal in: met die jeugd zoo om je heen. Ik heb respect voor het werk van de Am- ster damsche onderwijzers en vooral voor den heer Berens, die elk jaar weer een nieuw too- neelstuk voor St. Nieolaas maakt. Want ik verzeker u, dat die stukken alleraardigst zijn en precies geven wat het kind verlangt. Er is spanning in dat verhaal van den deserteur, dié achtervolgd wordt door de politie het stuk speelt in deix Franschen tijd, en die juist op het laatste moment gered wordt, doordat de opstandige Amsterdammers het bureau van den commissaris binnen dringen. En welk een afwisseling weet de heer Berens in de handeling te brengen. Want hij beseft volkomen, dat kinderen veel willen zien en graag willen lachen. Is het geen aardig idee, om het eerste bedrijf in het huis van een dansmeester te laten spelen, zoodat wij een quadrille de lanciers. gedanst in de costumes van 1813 te zien krijgen. Die dans lijkt al even oud als de menuet en toch hebben wij haar zelf nog geen 25 jaar geleden gedanst. En welk een uitbundige vroolijkheid op die Haai'lemsche kermis, waar boerendansen wor den uitgevoerd, waar speellieden lofliedjes zingen op den grooten Napoleon en het volk zijn gal lucht in versjes op den gehaten Nap- pie. En als er eindelijk een stier ten tooneele verschijnt en er een stierengvecht wordt ver toond, dan wordt het één luid gejoel en ge juich en leeft iedereen mee, jong zoowel als oud. Of de rarekiek, de Moord van Oude Pekela 'n voorganger van den Moord van 'Raams- donk nu zoo héelemaal geschikt is voor kinderen, betwijfel ik. De jeugdige toeschou wers begrijpen niet, zooals wij ouderen, de parodie er van en ik zag aan vele gezichten om mij heen, dat zij het in vollen ernst op namen. En ook de ouvertures voor elk bedi-ijf lijken mij voor kinderen wel wat te lang en te moeilijk. Maar dat zijn slechts kleine op- mei-kingen, bij het vele voortreffelijke, dat er op zulke avonden geboden wordt. Hoe ver ste ken deze opvoeringen uit boven wat acteui-s van beroep soms de jeugd meenen te kunnen voorzetten! Een avond te gast bij den Bond van Nederlandsche Onderwijzers op het St. Nicolaasfeest is voor mij altijd weer een ver kwikking en ik ben oprecht blijde, dat ook dit jaar dit feest den kinderen te Haarlem niet onthouden is. Want ik ben er wel zeker van, dat het voor zeer vele kinderen de mooiste avond is van het jaar. J. B. SCHUIL. EEN VOORBESPREKING door KAREL DE JONG. Zondagmiddag speelt Wladimir Horowitz, een der pianistische phenomenen van onzen tijd, in het Concertgebouw te Amsterdam en nu eens niet het om zijn geweldige moeilijk heid beruchte en deswege bijna door niemand anders in 't openbaar gespeelde dei-de concert van Rachmaninoff of het eerste van Tchai- kowsky, beide glansnummers van hem, maar het vijfde van Beethoven. We zullen moeten afwachten of het tekort aan technische moei lijkheid dat dit concert biedt aan iemand als Horowitz, voor wien het in technisch opzicht kinderspel moet zijn. den pianist niet zal ver leiden tot een opdrijving der tempi, die aesthetisch niet te rechtvaardigen zou zijn. Voorbeelden daarvan zijn helaas niet zeld zaam. Jaska Heifetz gaf er indertijd een door de wijze waarop hij in Amsterdam Beethoven's vioolconcert speelde: Horowitz zelf heeft een paai- jaar geleden aldaar o.a. Schumann's Toccata voorgedragen in een tempo dat alle pei-ken van verstaanbaarheid te buiten ging. Andere pianisten van naam berijden in de komende week weer hun oude stokpaardjes: Myra Hess Woensdag te Londen (Daventvy) met Schumann's pianoconcert en Elly Ney Dinsdag te Berlijn met het tweede van Brahms. Dit laatste werd wordt Maandag ook door Leipzig uitgezonden. Noch het concert van Schumann noch dat van Brahms behoo ren tot de voor den virtuoos dankbaar ge schreven werken; qua factuur zijn ze daaren tegen beide interessant. Van Schumann's Concert is het geheele eerste hoofddeel uit de eerste noten van het hoofdthema ontwikkeld; bij den overgang van het Intermezzo naar de Finale komen die als een herinnering terug en het hoofdthema der Finale is weer daaruit af te leiden. Den oplettenden hoorder zal dit waarschijnlijk niet ontgaan als hij er op voorbereid is. Het hoofdthema van Brahm's concert, door den hoorn ingezet en onmiddellijk gevarieerd door het klavier overgenomen, is door zijn zeggings kracht en bondigheid eèn der gelukkigste en mooiste die men zich denken kan. In den op bouw van het eerste Allegro wordt ook uit het geheele hoofdthema afgeleid, dat daartoe, (zooals b.v. in de quasi-improviseerende solo, die onmiddellijk volgt en aan het eerste- groote „tutti" voorafgaat, het geval is,) rhythmisch gewijzigd wordt. Voorts is van groote betee- kenis het antwoord dat door de houtblazers op .den hoornroep en de klavierecho daarvan J gegeven wordt: een dalende figuur die uit een kwart en twee achtsten bestaat, en die door Mahler in de Finale zijner 2e Symphonie nog eens aangewend is. Men houde dus deze thema-elementen goed in 't geheugen. Het Andante is nagenoeg geheel ontwikkeld uit de eerste vier noten (d, c, es. d) van de melo die waarmee de solocello begint. Deze leveren het stramien waarop de guirlanders gebor duurd zijn. Dat de Finale met haar Hongaar - schen inslag ook een respectabele hoeveel heid thema tischen arbeid bevat spreekt bij iemand als Brahms wel vanzelf; ondanks dat klinkt het stuk nergens „geleerd" maar is in tegendeel een der meest onmiddellijk aan sprekende en vroolijkste composities van den meester. De in 1885 geschreven „kleine Symphonie" van Gounod, die Zondag door Hilversum uit gezonden wordt, is eigenlijk een soort van kamermuziekwerk voor 9 blaasinstrumenten, dat de tradities van liefelijkheid en degelijk heid van Mozart's muziek hoog houdt. Menige bewonderaar van „Faust" zal Gounod ook gaai-ne van een andere zijde leeren kennen. De liefhebbers der saxofoon (en dat zijn er tegenwoordig heel wat!) mogen opmerk zaam gemaakt worden op de Rhapsodie van Debussy (Zondag, Langenberg.) Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om xxog eens op de zeer belangrijke monografie vaix Jaap Kool over de saxofone te wijzen. Door Rome wordt Maandagavond een so naten-recital uitgezonden, waaraan de uit nemende violist Arrigo Serato medewerkt en waai-van het programma behalve de bekende 5de (Frühlings-) sonate van BeethoVen en de haast even bekende Ciaconna van Vitali een betrekkelijk weinig gespeelde, doch hoogst belangrijke Sonate -voor viool en piano, nl. de 2de van Busoni, vermeldt. De kern van deze sonate wordt gevoi*md door een reeks variaties op de prachtige koraal melodie van Bach „Wie wohl 1st mir o Freund der Seelen". De sonate begint met een min of meer improvisatorisch gehouden intro ductie, waarin een fragment der koraalmelo die zich van tijd tot tijd aankondigt; dan volgt een wild voortstormend Scherzo in 6/8 maat, waarin een bijzonder' mooie cantilene het noodige contrast brengt. Na het abrupte slot van dit Scherzo begint, aanvankelijk op een orgelpunt Cis, een deel, dat men een vrije fantasie op het voorafgegane zou kun nen noemen. Ook hier treedt het begin der koraalmelodie op; de cantilene uit het Scher zo doet zich „wie eine Erinnerung" in zachte tonen hooren. Ook dit deel is een inleiding: een korte cadens voert naar het koraal in E. gr. t„ dat in ernstige, donkei-e kleuren ge- exposeerd wordt. De eerste variatie brengt zachtkens i-ollende triolen en een nieuwe mé lodie: een lied van de zee. die het 011- wrikbare koraalrif bespoelt. De tweede va riatie is een kernachtig-rythmisch „alla mar- cia" dat overgaat in een snelle 3 4 maat: de koraalmelodie in kort afgestooten accoorden van het klavier, een fontein van spranke- lende figuraties van de viool. Een plotselinge fermate na een uitschieting tot de hooge fa de derde variatie brengt andere beelden: een kerk, een passie-achtige stemming. Hier is Bach aaxi 't woord, Bach in zijn grandioze polyphonie, zijn aangrijpende melodiek. Een kunstig fugato, dat de vierde variatie vormt eert den ouden grootmeester nogmaals, doch bi-engt ook contrapuntische koenheden, die den overigens allerminst bevreesden cantor tè gedurfd zouden geschenen hebben. Het fugato gaat in een 4/4 Allegro over dat als finale dienst schijnt te moeten doen, maar in werkelijkheid den epiloog inleidt. Sober en streng, zooals het werk begon, eindigt het. Nog een interessant kamermuziekwerk wordt Maandag (Daventry) en wel des na middags, uitgezonden: de cellosonate op. 6 vaxx Richard Strauss. Een jeugdwerk, dat echter reeds de meesterhand doet gevoelen en waarin men den lateren componist der be roemde programma-muziek reeds van tijd tot tijd herkent. MUZIEK OPERA STUDIO. „Een nieuw Opera-ensemble op Nederland- schen bodem": zoo wordt de Opera Studio in de inleidende woorden van het programma door den dirigent Paul Pella aangediend; en hij vei-volgt aldus: „Wij streven er naar, uit de veelheid van kunstenaars, die hier tot sa menwerking zijn geraakt, een levend orga nisme te vormen en de op zichzelf staande, wellicht zelfs uiteenloopende artistieke ele menten samen te smelten tot een geheel, waarin de krachen van een ieder vrij tot ont plooiing kunnen komen. Door de wederzijd- sche inwerking op elkaar, door voortdurend contact en een uitwisseling van indrukken en ervaringen zal een sfeer van gemeenschap geboren worden die tot nieuwe vormen en wegen inspireertWij zullen er naar stre ven, die homogeniteit van instrumental en vocale uitvoering te bereiken, en die over eenstemming tusschen muzikale en scenische uitdrukking, die de eerste voorwaarden zijn tot het benaderen van ons doel: het schep pen eener ware ensemblekunst. „Het is onze wensch in den loop der vol gende jaren de groote meesterwerken der muziek-dramatische litteratuur ott uitvoe ring te brengen. Naast het klassieke reper- toirede werken van moderne en nog niet geaccepteerde componistenIn den too- r.eelstijl zullen wij ons richten naar den geest der muziek. Wij zullen trachten het essen- tieele van dien geest weer te geven, zonder den historischen stijl, die door de toevallig heden der tijdens het ontstaan heerschende mode wordt bepaald, te willen repro du cee- ren". Ziehier een plan de campagne en een ar tistieke geloofsbelijdenis, belangrijk genoeg' om ze hier in groote lijnen over te nemen en er de aandacht van breede kringen op te ves tigen. Een nieuwe Nederlandsche Opera dus. want ondanks dat onder de namen der medewer kenden vreemde voorkomen, klinken de meeste inheemsch. De staatsinrichting van dit nieuwe gezelschap is volgens bovenstaan de verklaring niet monarchaal of autocra tisch. zooals destijds b.v. de Weensche Opera onder Gustav Mahler's despotisch bewind, maar democratisch. Of de samenwerking op den duur tot harmonie dan wel tot eenigheid zal leiden, zal de tijd moeten leeren. Niet alle volken, niet alle kunstenaars zijn geschikt tot vruchtbaren parlementairen arbeid. Maar laten we het beste van het nieuwe gezelschap hopen. De wijze waarop het Vrij dagavond in den Stadsschouwburg te Am sterdam debuteerde geeft recht tot goede verwachtingen. De op de duurdere rangen eivolle zaal en de langdurige ovaties aan het. slot van den eersten avond zijn gunstige aus piciën. Of ze verwezenlijkt zullen worden? Grillig en onberekenbaar is de publieke gunst. Maar toch zal het artistieke peil van het ge- bodene wel de meest gewichtige factor voor het behouden van die gunst blijven. Wat deze eerste uitvoering, die tevens een première voor ons land inhield, betreft stond dat artistieke peil hoog. De Opera Studio heeft begrepen dat halfbakken voorstellin gen slechts tot mislukking leiden en heeft dus de zaak breed en royaal opgezet. Een aantal goede vocale solisten, een uitstekend kooi*, origineele decors en costumes, een geschoold balletensemble en het laatste niet het min ste een eerste-rangsorkestdat alles toont den breeden opzet. Het mag een daad van artistieken moed genoemd worden om met de première van een opera, die ongeveer 200 jaar oud is, te debuteeren. Zoo oud is Handel's „Julius Cae sar", dat in Duitsche vertaling opgevoerd werd. We kennen de kracht van Handel's mu zikale taal uit zijn oratoriums; we vinden dezelfde kracht in „Julius Caesar" terug. Het zwaartepunt daarvan ligt wel in de recitatie ven, die het grootste deel van het werk uit maken en meerendeels de hoogste dramati sche uitdrukkingskracht bereiken. We heb ben ons natuurlijk aan te passen bij de in strumentale begeleiding van dien tijd door het cembalo, dat onder de handen van Erwin Brodky in staat bleek zelfs griezelige mo menten doeltreffend te ill us tree ren. Eenig aanpassingsvermogen is ook noodïg om de da capo-aria's in haar juiste waarde aan te voelen. Zooals alles dragen ook Han dei's werken de kenmerken van hun tijd; de hoorder moet zich daarvan abstrakeeren en de eeuwigheidswaarden er uit schiften. Doet men dit, dan moet men eerlijk bekennen dat de aria's enorme muzikale schoonheden maar ook levendige karakter- en stemmingstee ke ning bevatten. De geweldige dramatische kracht van Handei's recitatief zou men uit zijn Oratoriums niet vermoeden. Bij deze ligt het zwaartepunt meer in de koren: in „Julius Caesar" komen slechts twee koren voor en bovendien twee duetten, die vaxx groote schoonheid zijn. De vocale solisten waren over 't algemeen zeer goed te ïxoemen, bovenal Eduard Hellmuth die in de titelrol een zware, rijk met colora tuur versierde partij had. Gerrit Visser bleek als Sextus Pompejus een goede tenor. Johan Lammen als Achillas een machtige bas; Her man Mulder (Curio en Nirenus) en Leo Weith (Ptolemaeus) gaven insgelijks uitstekenden baszang te hooren. Van de beide vrouwelijke solisten voldeed de alt (Cornelia) zeer goed; de sopraan (Cleopatra) vibreerde veel te sterk, zoodat de toon onvast en de coloratuur on duidelijk was. De regisseur Abraham v. d. Vies had alles decoratief gehouden. De tooneelrichting gaf meer aanduidingen dan bijzonderheden; de bewegingen der groepen, ook der dansende, sloot zich bij dat decoratieve aan en herinner de vaak aan oud-Egyptische afbeeldingen. Het residentie-orkest vormde naast het clave cin den hechten muzikalen ondergrond en het waren vooral de zes contrabassen, die zich prachtig onderscheiden en in gedeelten als het fugato der in Franschen stijl gehouden Ouver ture een enorme bewegelijkheid ten toon spreidden. Een obligaathoorn bij een der aria's trompetten bij een plechtigen marsch deden zich opmerken. Het koor had weinig te doen, doch zong dit weinige zeer goed. Echter was er niet steeds volmaakte samenwerking tusschen koor en or kest, zoodat wel eens ongelijkheden waar te nemen vielen. Ook tusschen solisten en orkest kwamen die wel voor. Allicht zal het den di rigent Paul Pella gelukken bij langdurige sa menwerking die alsnog te nivelleeren. Zooals ik reeds schreef was het succes groot. Talrijke bloemstukken werden aan de solisten een groote krans aan den dirigent aangebo den. Maar lang heeft de opvoering geduurd! Het was bij twaalven eer het einde kwam. De talrijke verschillende tafereelen eischen tel kens een decorverandering en die nam meer tijd in beslag dan wenschelijk mag heeten. Alles bijeen genomen; een grootsche onder neming, een gelukkig debuut Mogen de aus piciën niet bedriegen! We zijn dan een Ne derlandsche opera rijk die tot goed werk in staat is. En deze heeft nog groote plannen, als Rich. Strauss' „Rosenkavalier". Laten we hopen dat het publiek medewerkt tot verwe zenlijking. K. DE JONG. Chicongo door A. Vermeulen. „De Pioniersdagen van Chicongo", noemt de schrijver, Alfons Vermeulen, ridder in de orde van Koning Leopold II van België, dit verhaal uit 't Pioniedsleven in den Congo Op suggestieve wijze weet hij den lezer mee te voeren naar het binnenland van Afrika boeiend beschrijft hij het leven en werken van de negerbevolking. Maar daardoorheen heeft hij geweven den moeilijken strijd van den Blanken die met wilskracht en onder nemingsgeest uit Holland gekomen, zijn pioniers-ai-beid verrichten moet en wiens strijd dikwerf uitloopt op een ellendiger! dood in de moerassen en in ZieztenHier wordt het leven van Chicongo beschreven het. korte stuk daarvan in Afrika, van een jongmensch met ijzeren wil en eergevoel. Het boek is verschenen bij Scheltens en Giïtay in Amsterdam. Geschiedenis van het Vrij zinnig Protestantisme door dr. J. Lindeboom. Verschenen is bij van Gorcum en comp. te Assen het 2de deel van de Geschiedenis van het Vrijzinnig Protestantisme, door dr. J. Lindeboom, hoogleei-aar aan de Rijksuniver siteit te Groningen. Het deel bevat de ont wikkeling van het Vrijzinnig Protestantisme sedert Lessing tot en met het ontstaan van het modernisme, tot 1870. Prins Willem Dl, door dr. N. Japikse. In de Nederlandsche Historische Bibliotheek uitgegeven onder leiding van prof. dr. H. Brugmans is verschenen het tweede deel van Prins Willem IET, de stadhouder-koning door dr. N. Japikse, directeur van het ko ninklijk Huis-archief te 's Gravenhage. Het lijvige, goed gedocumenteerde werk is met veie illustraties verlucht. J. M, Meulenhoff te Amsterdam gaf het uit.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 14