VELO WRINGER Het Si Nicolaasgeschenk.
Het Buitenland en de gevluchte
Duitsche schrijvers
Radiomuziek der week.
Nieuwe Uitgaven.
ZATERDAG 2 DECEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
14
LETTEREN EN KUNST.
door WILLY VAN DER TAK.
Wat Frankrijk, België,
slovakije, Zwitserland e
derland doen.
Ceclio-
a Ne-
In een vorig artikel werden de gevolgen van
de Duitsche Februari-revolutie voor de Duit
sche literatuur beschreven; het volgende ge
dicht van Walter Mehring geeft den toe
stand, zij 't misschien iet of wat onschuldiger
dan hij in werkelijkheid was, maar buitenge
woon geestig weer:
Der Rentenempfanger Otto Liesch
Hat Deutschland an Polen verraten,
Man hat ihm zwei Jahrchen afgebrummt
für seinen abscheulichen Taten!
Ich hab' es gehort! Und ganz genau!
Er hat dem Polen verraten:
Die Zukunft von Deutschland sei nebelgrau
und es gebe 'ne Masse Soldaten, Pscht!
In allen gevalle zijn er inderdaad om der
gelijke redenen in Duitschland genoeg men-
schen van be teekenis in gevangenissen of
coiacentratiekampen opgesloten, tenzij ze bij
tijds gevlucht waren. En overal in het. bui
tenland bevinden zich Duitsche schrijvers
van repatie, die al hun bezittingen in den
steek hebben moeten laten, en die zich voor
al in de eerste weken na hun vlucht afvroe
gen, waar zij hun werk verder zouden moe
ten publiceeren en hoe ze de middelen zou
den vinden om verder te leven, nu de Duit
sche uitgeverijen, die tot nu. toe de uitgaven
van hun boeken en hun artikelen op zich
hadden genomen, dat niet meer konden, wil
den o? mochten. Zou het buitenland in de
door Duitschland gemaakte bres springen?
Men weet reeds, dat het buitenland, ge
dreven door verontwaardiging en door het
besef, dat het door het Duitsche volk op het
oogenblik zoo miskende deel van de Duitsche
literatuur noode zou kunnen missen, reeds
na enkele maanden bewees, dat het niet van-
plan was het bij protesten te laten, maar tot
daden zou overgaan.
Eén van die protest-acties overigens, die
zich wel niet op het gebied van de literatuur
beweegt, maar op dat van de beeldhouw- er-
schilderkunst. is te merkwaardig om niet
even gereleveerd te worden.
In Parijs nam eenigen tijd geleden de be
kende Fransche decor-ontwerper Paul Colin
het initiatief tot het openen van een „Salon
de la Protestation", zulks naar aanleiding
van de deprecieerer.de woorden, die rijkskan
selier Hitier op den partijdag te Neurenberg
over de moderne na-oorlogsche kunst sprak.
De grootste kunstenaars van onzen tijd zul
len uitgenoodigd worden er aan deel te ne
men, en aan het publiek zal gevraagd wor
den, „of de makers dier dingen het dwang
buis en de gevangenis waard zijn", zoodat
een volksoordeel tegenover dat van Hitier
gesteld zal kunnen worden. De Fransche mi
nister van E-hoone' Kunsten. De Monzle, heeft
toegezesd beschermheer te zuilen zijn, en het
het werk van vele Duitsche uitgeweken groo-
te kunstenaars zal ongetwijfeld niet ontbre
ken.
Het is niet bij protestacties gebleven. Op
het oogenblik is het ondoenlijk om te over
zien, welke plannen er in het buitenland be
staan betreffende het uitgeven van boeken
van Duitsche schrijvers en het oprichten van
Duitsche en internationale tijdschriften:
vooral in het Duitsch sprekende Zwitserland,
waar zoo iets uiteraard de minste moeilijk
heden oplevert, en waar al vroeger, in
Duitschland onmogelijke of voor de uitgevers
gevaar opleverende, uitgaven tot stand zijn
gekomen (o.a. het tijdens den oorlog in Zü-
rich verschijnende pacifistische blad „Die
weissen Blatter" van den Elzasser schrijver
en dichter René Schickele), zullen in den
loop van de volgenden maanden waarschijn
lijk heel wat publicaties van Duitsche uitge
weken auteurs het licht zien.
In België zal de oude „Querschnitt", die in
Duitschland opgeheven en verboden werd, op
denzelfden voet worden voortgezet onder den
titel ..Der neue Querschnitt". Victor Wittner
za! de functie van hoofdredacteur weer op
zïeh nemen, en dezelfde medewerkers heb
ben zich weer ter beschikking gesteld, voor
zoover zij ter beschikking waren-
In Cechoslovakije. waarheen ook de beken
de en ondernemende Malik-Verlag een veilig
heenkomen gezocht heeft, zullen twee zuiver
literaire tijdschriften verschijnen, waarvan
de ééne een nieuwe uitgave van het bekende
tweemaandelijksche blad „Die Dame" zal zijn,
dat weliswaar nog steeds bestaat en nog bij
haar ouden uitgever Ullstein in Berlijn ver
schijnt, maar dat, zooals alle andere, „gleich-
geschaltet" is.
In Parijs verschijnt al sinds eenigen tijd de
onafhankelijke voortzetting van „Das neue
Tagebuch", dat oorspronkelijk in Berlijn
thuis hoorde, vandaar verplaatst werd naar
Mönchen in de hoop. dat het zich daar zou
kunnen blijven handhaven, en vervolgens,
toen die hoop ijdel bleek, voor den tweeden
keer verplaatst werd naaT Frankrijk, waar
het bij een Fransche uitgeverij, met Holland-
schen steun en onder leiding van den vroe-
geren hoofdredacteur Leopold Schwarzschild
sinds drie maanden wekelijks verschijnt.
De ..Cahiers juifs", een eveneens in Parijs
verschijnend Fransch-Joodsch maandblad
ruimde een plaats als medewerker in aan vele
uit Duitschland geweken Joodsche schrijvers
en gaf in September een speciaal nummer
uit. gewijd aan ..L'apport des Juifs d'Alle-
magne a la civilisation allemande" „Het
aandeel van de Duitsche Joden in de Duit
sche beschaving" waai-aan o.a. professor
Albert Einstein. Ludwig Lewisohn, Leopold
Schwarzschild, Antonina Vallentin, JozefRoth 1
en Lotte Eisner meewerken. Bovendien werd
een nieuw Joodsch maandblad, genaamd „Les
Juifs" opgericht, waarvan het eerste num
mer in Augustus verscheen, en waaraan o.a.
Albert Einstein, Schalom Asch, Victor Basch,
president van de liga voor menschenrechten,
Jules Remains. Lord Melchett, Dr. Chaim
Weiz-mann en Ludwig Lewisohn zullen mee
werken.
Van wat er bij verschillende buitenland-
sche uitgeverijen aan Duitsche boeken te ver
schijnen staat is nog niet veel bekend, en het
staat ook wel vast, dat veel van het aller
belangrijkste dit najaar in Nederland het
licht zal zien. Het is te hopen, dat de uitgave
van al die verschillende nieuwe tijdschriften
en boeken voor de uitgevers, schrijvers en
medewerkers niet op een teleurstelling zal
üitloopen er is geen onberekenbaarder
factor dan het publiek. En daarvan moet ten
slotte de belangsteling en de medewerking
komen.
Te oordeelen naar de ervaringen van de
Hollandsche uitgevers laat tot nu toe de be
langstelling en medewerking van het Hol
landsche publiek niet veel te wenschen over.
.Das neue Tagebuch", immers een half
Hollandsche uitgave, hoopt bij het ingaan
van haar tweede uitgave haar aantal abon-
né's verdubbeld te hebben.
De „Freie Presse", een sinds Juli bij de „Ar
beiderspers" verschijnend links weekblad,
waaraan o.a. redacteuren van de vroegere
„Vossische Zeitung" en het ..Berliner Tage-
blatt" meewerken, schijnt zoowel in binnen-
als in buitenland een voorloopig bevredigend
succes te hebben.
De uitgever van het in September voor het
eerst verschenen internationale maandblad
„Die Samlung", Em. Querido, dat onder pa
tronaat van André Gide en onder hoofdre
dactie van Klaus Mann verschijnt, was met
de resultaten van den verkoop van het eer
ste nummer, waaraan Heinrich Mann, Jakob
Wassermann, Alfred Döblin, Alfred Kerr, Jo
seph Roth, Hermann Kesten, en Wolfgang
Hellmert meewerkten, volkomen tevreden.
De lijst van namen van hen, die aan de vol
gende nummers zullen bijdragen, en waartoe
schrijvers en essayisten van alle mogelijke
landen behooren, is zoo uitgebreid, dat nie
mand eenzijdigheid hoeft te vreezen iets
waaraan een uitgave, met enkel en alleen uit
geweken Duitsche schrijvers als medewer
kers, wel eens zou kunnen gaan laboreeren;
hoewel niemand dat onbegrijpelijk zou vin
den, zou het op den duur een onoverkomelijke
handicap worden. Jean Cocteau, Max Brod.
Anthonie Donker, A. den Doolaard, Lion
Feuchtwanger, Bruno Frank, Ortega Y Gas
set, André Gide, Jean Giraudoux, Claire en
Iwan Goll, Kerner Hegemann, Wolfgang'
Hellmert, Wilhelm Her zog, Arthur Holitscher,
Odön Horvath, Aldaus Huxley, Heinrich
Eduard Jakob, Edrnond Jaloux, Alfred Kerr,
Hermann Kesten, Egon Envin Kisch, Rudolf
Leonhard, Sinclair Lewis, Ferdinand Lion,
Emil Ludwig, Heinrich Mann, Thomas Mann,
André Maurois, Walter Mehring, H. L. Menc
ken. Peter Mendelsohn. Robert Musil. Gustav
Rezler. Romain Rolland. Jules Romains, Jo
seph Roth. René Schickele, Herbert Schlüter,
Annemarie Schwarzenbach. Anna Seghers,
Ernst Toller. Karl Tsehuppik, Wilhelm Uhde,
Jakob Wassermann, Ernst Weiss, Franz Weis-
kopf, Arnold Zweig en Stefan Zweig, al de
zen geeft het prospectus op als auteurs, van
wier medewerking men verzekerd is, en voegt
daar ten overvloede nog aan toe: „Bovendien
bijdragen van jonge Amerikaansche, Duit
sche, Engelsche, Fransche, Holandsche, Ita-
liaansche. Poolsche, Zweedsche, Spaansche
en Zuid-Amerikaansche schrijvers. „Het lijdt
geen twijfel of een dergelijk tijdschrift zal in
do behoeften van duizenden en duizenden
intellectueelen uit allé deelen van de wereld
kunnen voorzien, wier belangstelling zich uit
strekt buiten de grenzen van het eigen land,
maar die geen weg weten in de geweldige
hoeveelheden wereldliteratuur, die dag aan
dag verschijnt; en het pleit voor het stand
punt van den hoofdredacteur Klaus Mann,
dat hij alle interviews van dagbladen wei
gerde, zeggende: „Die Samlung" moet voor
zichzelf spreken".
Voor dit tijdschrift en de Duitsche romans,
die in den loop van dit najaar bij haar ver
schijnen zullen, heeft de firma Querido aan
haar uitgeverij een volkomen aparte afdee-
ling toegevoegd, die het verzorgen van de
uitgave daarvan op zich heeft genomen, en
aan het hoofd waarvan Klaus Mann staat,
met Dr. Landshof die vroeger aan de Kiepen-
heuer Verslag in Berlijn verbonden was. -
De eerste boeken die men hiervan ver
wachten kan, zijn „Jiidische Erneuerung" van
Alfred Döblin, den schrijver van het bekende
„Berlin -Alexanderplatz", „Gesprache mit
Masaryk" van Emil Ludwig, „Der Hass" door
Heinrich Mann, „Der Rote Bart" van Joseph
Roth, en „Der Jiidische Krieg" en „Die Ge-
schwistern Oppermarm" van Lion Feucht
wanger. Zooals men begrijpt heeft deze druk
kerij door de voortdurend nog vijandige hou
ding. die Duitschland tegen zijn gewezen
landgenooten aanneemt, met de noodige moei
lijkheden te kampen, waarvan wel de groot
ste is, dat alle boekenzeil din gen om Duitsch
land heen vervoerd moeten worden, wat kost
baar en lastig is. Een verzoek om in deze aan
gelegenheid te intervenieeren zal binnenkort
bij den Volkenbond ingediend worden.
Verder bereidt in Amsterdam de firma Al-
lert de Lange de uitgave van een novellen-
bundel „Der Scheiterhaufen" voor, waaraan
een groot aantal uitgeweken Duitsche schrij
vers zullen meewerken; terwijl daar ook
waarschijnlijk twee romans van Georg Her
mann en één van Joseph Roth het licht zul
len zien.
De uitgever Andries Blitz, die tot voor kort
ook het plan overwoog om tot de uitgave van
Duitsche boeken over te gaan. heeft dat op
gegeven. daar hij geen heil zag in te groote
versnippering op dat gebied.
Maar als men zoo terugziet op het werk,
dat Holland in de paar maanden, die verlie
pen sedert een onnoembaar aantal Duitsche
schrijvers hun vaderland verloren en ballin
gen werden, gedaan heeft, dan is dat niet ge
ring. De Hollandsche gastvrijheid, en de
Hollandsche ondernemingsgeest leven nog en
zullen waarschijnlijk nog wel meer van zich
doen spreken. De tot nu toe verkregen resul
taten doen niet verwachten, dat zij zullen
spreken tot doove ooi-en.
Nadat dit artikel geschreven was ontstond
er jammer genoeg oneenigheid tusschen
eenige medewerkers van de intusschen in
Duitschland ook al weer verboden „Samlung"
en de redactie. Niet geheel en al ten om-ech
te trokken Thomas Mann, René Schickele en
Alfred Döblin zich terug omdat naar hun
meening de eerste twee exemplaren van het
tijdschi-ift een te politiek karakter droegen,
terwijl oorspronkelijk de afspraak was om
van „Die Samlung" een zuiver literair tijd
schrift te maken. „Die Samlung" zou er in
derdaad door winnen als alle politiek er bui
ten werd gehouden vooral nu de gemoederen
nog opgewonden zijn, wat overigens niet on
logisch is; bovendien zou een dergelijke maat
regel waarschijnlijk ook practische resulta
ten opleveren, daar dan waarschijnlijk bi-ee-
dere kringen er. zich permanent voor interes
seeren zouden, W. T.
Bond van Nederlandsche Onderwijzers.
ST. NICOLAASFEEST.
DE DESERTEUR.
De St. Nicolaasfeesten van den Bond van
Nederlandsche Onderwijzers zijn weer in vol
len gang. Dat wil dus zeggen: iederen avond
de gemeentelijke concertzaal vol met vroolijke
jeugd en een kindertooneelstuk met zang en
dans van Fred. Berens en muziek van P. Stip
hout. Het is elk jaar hetzelfde en toch is het
voor mij telkens weer als nieuw. Ik zou die
feestavonden van de jeugd, zoo vlak voor St.
Nieolaas niet gaarne willen missen. Ik geniet
er meer van dan van menige serieuse tooneel-
voorstelling.
Men moet zoo'n avond hebben meege
maakt. men moet er midden tusschen hebben
gezeten, tusschen al die jongens en meisjes,
om dit te begrijpen. Men moet ze hooren zin
gen in de pauzes van de Wielewaal of van
Holland, ze zeggen: „Je grond is zoo dras", zoo
oorverdoovend hard, alsof het een wedstrijd
geldt, tusschen de scholen, wie er het meeste
geluid kan geven, men moet ze zien tijdens de
opvoering van De Deserteur, de gezichten vol
spanning, wanneer het mis dreigt te gaan met
den held op het tooneel, of in daverende pret,
wanneer de valsche spion zijn streken thuis
krijgt. Leeft er ooit een publiek in een
schouwburg zoo iixtens mee als de jeugdige
toeschouwers bij een voorstelling van het
kindertooneel in de St. Nicolaasweek?
En geloof mij, heit is aanstekelijk. Je komt
er heelemaal in: met die jeugd zoo om je
heen.
Ik heb respect voor het werk van de Am-
ster damsche onderwijzers en vooral voor den
heer Berens, die elk jaar weer een nieuw too-
neelstuk voor St. Nieolaas maakt. Want ik
verzeker u, dat die stukken alleraardigst zijn
en precies geven wat het kind verlangt. Er is
spanning in dat verhaal van den deserteur,
dié achtervolgd wordt door de politie het
stuk speelt in deix Franschen tijd, en die
juist op het laatste moment gered wordt,
doordat de opstandige Amsterdammers het
bureau van den commissaris binnen dringen.
En welk een afwisseling weet de heer Berens
in de handeling te brengen. Want hij beseft
volkomen, dat kinderen veel willen zien en
graag willen lachen. Is het geen aardig idee,
om het eerste bedrijf in het huis van een
dansmeester te laten spelen, zoodat wij een
quadrille de lanciers. gedanst in de costumes
van 1813 te zien krijgen. Die dans lijkt al even
oud als de menuet en toch hebben wij haar
zelf nog geen 25 jaar geleden gedanst.
En welk een uitbundige vroolijkheid op die
Haai'lemsche kermis, waar boerendansen wor
den uitgevoerd, waar speellieden lofliedjes
zingen op den grooten Napoleon en het volk
zijn gal lucht in versjes op den gehaten Nap-
pie. En als er eindelijk een stier ten tooneele
verschijnt en er een stierengvecht wordt ver
toond, dan wordt het één luid gejoel en ge
juich en leeft iedereen mee, jong zoowel als
oud.
Of de rarekiek, de Moord van Oude Pekela
'n voorganger van den Moord van 'Raams-
donk nu zoo héelemaal geschikt is voor
kinderen, betwijfel ik. De jeugdige toeschou
wers begrijpen niet, zooals wij ouderen, de
parodie er van en ik zag aan vele gezichten
om mij heen, dat zij het in vollen ernst op
namen. En ook de ouvertures voor elk bedi-ijf
lijken mij voor kinderen wel wat te lang en
te moeilijk. Maar dat zijn slechts kleine op-
mei-kingen, bij het vele voortreffelijke, dat er
op zulke avonden geboden wordt. Hoe ver ste
ken deze opvoeringen uit boven wat acteui-s
van beroep soms de jeugd meenen te kunnen
voorzetten! Een avond te gast bij den Bond
van Nederlandsche Onderwijzers op het St.
Nicolaasfeest is voor mij altijd weer een ver
kwikking en ik ben oprecht blijde, dat ook dit
jaar dit feest den kinderen te Haarlem niet
onthouden is. Want ik ben er wel zeker van,
dat het voor zeer vele kinderen de mooiste
avond is van het jaar.
J. B. SCHUIL.
EEN VOORBESPREKING
door KAREL DE JONG.
Zondagmiddag speelt Wladimir Horowitz,
een der pianistische phenomenen van onzen
tijd, in het Concertgebouw te Amsterdam en
nu eens niet het om zijn geweldige moeilijk
heid beruchte en deswege bijna door niemand
anders in 't openbaar gespeelde dei-de concert
van Rachmaninoff of het eerste van Tchai-
kowsky, beide glansnummers van hem, maar
het vijfde van Beethoven. We zullen moeten
afwachten of het tekort aan technische moei
lijkheid dat dit concert biedt aan iemand als
Horowitz, voor wien het in technisch opzicht
kinderspel moet zijn. den pianist niet zal ver
leiden tot een opdrijving der tempi, die
aesthetisch niet te rechtvaardigen zou zijn.
Voorbeelden daarvan zijn helaas niet zeld
zaam. Jaska Heifetz gaf er indertijd een door
de wijze waarop hij in Amsterdam Beethoven's
vioolconcert speelde: Horowitz zelf heeft een
paai- jaar geleden aldaar o.a. Schumann's
Toccata voorgedragen in een tempo dat alle
pei-ken van verstaanbaarheid te buiten ging.
Andere pianisten van naam berijden in de
komende week weer hun oude stokpaardjes:
Myra Hess Woensdag te Londen (Daventvy)
met Schumann's pianoconcert en Elly Ney
Dinsdag te Berlijn met het tweede van
Brahms. Dit laatste werd wordt Maandag ook
door Leipzig uitgezonden. Noch het concert
van Schumann noch dat van Brahms behoo
ren tot de voor den virtuoos dankbaar ge
schreven werken; qua factuur zijn ze daaren
tegen beide interessant. Van Schumann's
Concert is het geheele eerste hoofddeel uit de
eerste noten van het hoofdthema ontwikkeld;
bij den overgang van het Intermezzo naar de
Finale komen die als een herinnering terug
en het hoofdthema der Finale is weer daaruit
af te leiden.
Den oplettenden hoorder zal dit waarschijnlijk
niet ontgaan als hij er op voorbereid is. Het
hoofdthema van Brahm's concert, door den
hoorn ingezet en onmiddellijk gevarieerd door
het klavier overgenomen, is door zijn zeggings
kracht en bondigheid eèn der gelukkigste en
mooiste die men zich denken kan. In den op
bouw van het eerste Allegro wordt ook uit het
geheele hoofdthema afgeleid, dat daartoe,
(zooals b.v. in de quasi-improviseerende solo,
die onmiddellijk volgt en aan het eerste- groote
„tutti" voorafgaat, het geval is,) rhythmisch
gewijzigd wordt. Voorts is van groote betee-
kenis het antwoord dat door de houtblazers
op .den hoornroep en de klavierecho daarvan J
gegeven wordt: een dalende figuur die uit
een kwart en twee achtsten bestaat, en die
door Mahler in de Finale zijner 2e Symphonie
nog eens aangewend is. Men houde dus deze
thema-elementen goed in 't geheugen. Het
Andante is nagenoeg geheel ontwikkeld uit
de eerste vier noten (d, c, es. d) van de melo
die waarmee de solocello begint. Deze leveren
het stramien waarop de guirlanders gebor
duurd zijn. Dat de Finale met haar Hongaar -
schen inslag ook een respectabele hoeveel
heid thema tischen arbeid bevat spreekt bij
iemand als Brahms wel vanzelf; ondanks dat
klinkt het stuk nergens „geleerd" maar is in
tegendeel een der meest onmiddellijk aan
sprekende en vroolijkste composities van den
meester.
De in 1885 geschreven „kleine Symphonie"
van Gounod, die Zondag door Hilversum uit
gezonden wordt, is eigenlijk een soort van
kamermuziekwerk voor 9 blaasinstrumenten,
dat de tradities van liefelijkheid en degelijk
heid van Mozart's muziek hoog houdt. Menige
bewonderaar van „Faust" zal Gounod ook
gaai-ne van een andere zijde leeren kennen.
De liefhebbers der saxofoon (en dat zijn
er tegenwoordig heel wat!) mogen opmerk
zaam gemaakt worden op de Rhapsodie van
Debussy (Zondag, Langenberg.) Ik wil van
deze gelegenheid gebruik maken om xxog eens
op de zeer belangrijke monografie vaix Jaap
Kool over de saxofone te wijzen.
Door Rome wordt Maandagavond een so
naten-recital uitgezonden, waaraan de uit
nemende violist Arrigo Serato medewerkt en
waai-van het programma behalve de bekende
5de (Frühlings-) sonate van BeethoVen en
de haast even bekende Ciaconna van Vitali
een betrekkelijk weinig gespeelde, doch
hoogst belangrijke Sonate -voor viool en
piano, nl. de 2de van Busoni, vermeldt. De
kern van deze sonate wordt gevoi*md door
een reeks variaties op de prachtige koraal
melodie van Bach „Wie wohl 1st mir o Freund
der Seelen". De sonate begint met een min
of meer improvisatorisch gehouden intro
ductie, waarin een fragment der koraalmelo
die zich van tijd tot tijd aankondigt; dan
volgt een wild voortstormend Scherzo in 6/8
maat, waarin een bijzonder' mooie cantilene
het noodige contrast brengt. Na het abrupte
slot van dit Scherzo begint, aanvankelijk op
een orgelpunt Cis, een deel, dat men een
vrije fantasie op het voorafgegane zou kun
nen noemen. Ook hier treedt het begin der
koraalmelodie op; de cantilene uit het Scher
zo doet zich „wie eine Erinnerung" in zachte
tonen hooren. Ook dit deel is een inleiding:
een korte cadens voert naar het koraal in E.
gr. t„ dat in ernstige, donkei-e kleuren ge-
exposeerd wordt. De eerste variatie brengt
zachtkens i-ollende triolen en een nieuwe mé
lodie: een lied van de zee. die het 011-
wrikbare koraalrif bespoelt. De tweede va
riatie is een kernachtig-rythmisch „alla mar-
cia" dat overgaat in een snelle 3 4 maat: de
koraalmelodie in kort afgestooten accoorden
van het klavier, een fontein van spranke-
lende figuraties van de viool. Een plotselinge
fermate na een uitschieting tot de hooge fa
de derde variatie brengt andere beelden: een
kerk, een passie-achtige stemming. Hier is
Bach aaxi 't woord, Bach in zijn grandioze
polyphonie, zijn aangrijpende melodiek. Een
kunstig fugato, dat de vierde variatie vormt
eert den ouden grootmeester nogmaals, doch
bi-engt ook contrapuntische koenheden, die
den overigens allerminst bevreesden cantor
tè gedurfd zouden geschenen hebben. Het
fugato gaat in een 4/4 Allegro over dat als
finale dienst schijnt te moeten doen, maar
in werkelijkheid den epiloog inleidt. Sober en
streng, zooals het werk begon, eindigt het.
Nog een interessant kamermuziekwerk
wordt Maandag (Daventry) en wel des na
middags, uitgezonden: de cellosonate op. 6
vaxx Richard Strauss. Een jeugdwerk, dat
echter reeds de meesterhand doet gevoelen
en waarin men den lateren componist der be
roemde programma-muziek reeds van tijd tot
tijd herkent.
MUZIEK
OPERA STUDIO.
„Een nieuw Opera-ensemble op Nederland-
schen bodem": zoo wordt de Opera Studio in
de inleidende woorden van het programma
door den dirigent Paul Pella aangediend; en
hij vei-volgt aldus: „Wij streven er naar, uit
de veelheid van kunstenaars, die hier tot sa
menwerking zijn geraakt, een levend orga
nisme te vormen en de op zichzelf staande,
wellicht zelfs uiteenloopende artistieke ele
menten samen te smelten tot een geheel,
waarin de krachen van een ieder vrij tot ont
plooiing kunnen komen. Door de wederzijd-
sche inwerking op elkaar, door voortdurend
contact en een uitwisseling van indrukken en
ervaringen zal een sfeer van gemeenschap
geboren worden die tot nieuwe vormen en
wegen inspireertWij zullen er naar stre
ven, die homogeniteit van instrumental en
vocale uitvoering te bereiken, en die over
eenstemming tusschen muzikale en scenische
uitdrukking, die de eerste voorwaarden zijn
tot het benaderen van ons doel: het schep
pen eener ware ensemblekunst.
„Het is onze wensch in den loop der vol
gende jaren de groote meesterwerken der
muziek-dramatische litteratuur ott uitvoe
ring te brengen. Naast het klassieke reper-
toirede werken van moderne en nog niet
geaccepteerde componistenIn den too-
r.eelstijl zullen wij ons richten naar den geest
der muziek. Wij zullen trachten het essen-
tieele van dien geest weer te geven, zonder
den historischen stijl, die door de toevallig
heden der tijdens het ontstaan heerschende
mode wordt bepaald, te willen repro du cee-
ren".
Ziehier een plan de campagne en een ar
tistieke geloofsbelijdenis, belangrijk genoeg'
om ze hier in groote lijnen over te nemen en
er de aandacht van breede kringen op te ves
tigen.
Een nieuwe Nederlandsche Opera dus. want
ondanks dat onder de namen der medewer
kenden vreemde voorkomen, klinken de
meeste inheemsch. De staatsinrichting van
dit nieuwe gezelschap is volgens bovenstaan
de verklaring niet monarchaal of autocra
tisch. zooals destijds b.v. de Weensche Opera
onder Gustav Mahler's despotisch bewind,
maar democratisch. Of de samenwerking op
den duur tot harmonie dan wel tot eenigheid
zal leiden, zal de tijd moeten leeren. Niet alle
volken, niet alle kunstenaars zijn geschikt tot
vruchtbaren parlementairen arbeid.
Maar laten we het beste van het nieuwe
gezelschap hopen. De wijze waarop het Vrij
dagavond in den Stadsschouwburg te Am
sterdam debuteerde geeft recht tot goede
verwachtingen. De op de duurdere rangen
eivolle zaal en de langdurige ovaties aan het.
slot van den eersten avond zijn gunstige aus
piciën. Of ze verwezenlijkt zullen worden?
Grillig en onberekenbaar is de publieke gunst.
Maar toch zal het artistieke peil van het ge-
bodene wel de meest gewichtige factor
voor het behouden van die gunst blijven.
Wat deze eerste uitvoering, die tevens een
première voor ons land inhield, betreft stond
dat artistieke peil hoog. De Opera Studio
heeft begrepen dat halfbakken voorstellin
gen slechts tot mislukking leiden en heeft dus
de zaak breed en royaal opgezet. Een aantal
goede vocale solisten, een uitstekend kooi*,
origineele decors en costumes, een geschoold
balletensemble en het laatste niet het min
ste een eerste-rangsorkestdat alles toont
den breeden opzet.
Het mag een daad van artistieken moed
genoemd worden om met de première van
een opera, die ongeveer 200 jaar oud is, te
debuteeren. Zoo oud is Handel's „Julius Cae
sar", dat in Duitsche vertaling opgevoerd
werd. We kennen de kracht van Handel's mu
zikale taal uit zijn oratoriums; we vinden
dezelfde kracht in „Julius Caesar" terug. Het
zwaartepunt daarvan ligt wel in de recitatie
ven, die het grootste deel van het werk uit
maken en meerendeels de hoogste dramati
sche uitdrukkingskracht bereiken. We heb
ben ons natuurlijk aan te passen bij de in
strumentale begeleiding van dien tijd door
het cembalo, dat onder de handen van Erwin
Brodky in staat bleek zelfs griezelige mo
menten doeltreffend te ill us tree ren.
Eenig aanpassingsvermogen is ook noodïg
om de da capo-aria's in haar juiste waarde
aan te voelen. Zooals alles dragen ook Han
dei's werken de kenmerken van hun tijd; de
hoorder moet zich daarvan abstrakeeren en
de eeuwigheidswaarden er uit schiften. Doet
men dit, dan moet men eerlijk bekennen dat
de aria's enorme muzikale schoonheden maar
ook levendige karakter- en stemmingstee ke
ning bevatten. De geweldige dramatische
kracht van Handei's recitatief zou men uit
zijn Oratoriums niet vermoeden. Bij deze ligt
het zwaartepunt meer in de koren: in „Julius
Caesar" komen slechts twee koren voor en
bovendien twee duetten, die vaxx groote
schoonheid zijn.
De vocale solisten waren over 't algemeen
zeer goed te ïxoemen, bovenal Eduard Hellmuth
die in de titelrol een zware, rijk met colora
tuur versierde partij had. Gerrit Visser bleek
als Sextus Pompejus een goede tenor. Johan
Lammen als Achillas een machtige bas; Her
man Mulder (Curio en Nirenus) en Leo Weith
(Ptolemaeus) gaven insgelijks uitstekenden
baszang te hooren. Van de beide vrouwelijke
solisten voldeed de alt (Cornelia) zeer goed;
de sopraan (Cleopatra) vibreerde veel te sterk,
zoodat de toon onvast en de coloratuur on
duidelijk was.
De regisseur Abraham v. d. Vies had alles
decoratief gehouden. De tooneelrichting gaf
meer aanduidingen dan bijzonderheden; de
bewegingen der groepen, ook der dansende,
sloot zich bij dat decoratieve aan en herinner
de vaak aan oud-Egyptische afbeeldingen.
Het residentie-orkest vormde naast het clave
cin den hechten muzikalen ondergrond en het
waren vooral de zes contrabassen, die zich
prachtig onderscheiden en in gedeelten als het
fugato der in Franschen stijl gehouden Ouver
ture een enorme bewegelijkheid ten toon
spreidden. Een obligaathoorn bij een der aria's
trompetten bij een plechtigen marsch deden
zich opmerken.
Het koor had weinig te doen, doch zong dit
weinige zeer goed. Echter was er niet steeds
volmaakte samenwerking tusschen koor en or
kest, zoodat wel eens ongelijkheden waar te
nemen vielen. Ook tusschen solisten en orkest
kwamen die wel voor. Allicht zal het den di
rigent Paul Pella gelukken bij langdurige sa
menwerking die alsnog te nivelleeren.
Zooals ik reeds schreef was het succes groot.
Talrijke bloemstukken werden aan de solisten
een groote krans aan den dirigent aangebo
den. Maar lang heeft de opvoering geduurd!
Het was bij twaalven eer het einde kwam. De
talrijke verschillende tafereelen eischen tel
kens een decorverandering en die nam meer
tijd in beslag dan wenschelijk mag heeten.
Alles bijeen genomen; een grootsche onder
neming, een gelukkig debuut Mogen de aus
piciën niet bedriegen! We zijn dan een Ne
derlandsche opera rijk die tot goed werk in
staat is. En deze heeft nog groote plannen,
als Rich. Strauss' „Rosenkavalier". Laten we
hopen dat het publiek medewerkt tot verwe
zenlijking.
K. DE JONG.
Chicongo door
A. Vermeulen.
„De Pioniersdagen van Chicongo", noemt
de schrijver, Alfons Vermeulen, ridder in
de orde van Koning Leopold II van België,
dit verhaal uit 't Pioniedsleven in den Congo
Op suggestieve wijze weet hij den lezer mee
te voeren naar het binnenland van Afrika
boeiend beschrijft hij het leven en werken
van de negerbevolking. Maar daardoorheen
heeft hij geweven den moeilijken strijd van
den Blanken die met wilskracht en onder
nemingsgeest uit Holland gekomen, zijn
pioniers-ai-beid verrichten moet en wiens
strijd dikwerf uitloopt op een ellendiger!
dood in de moerassen en in ZieztenHier
wordt het leven van Chicongo beschreven
het. korte stuk daarvan in Afrika, van een
jongmensch met ijzeren wil en eergevoel.
Het boek is verschenen bij Scheltens en
Giïtay in Amsterdam.
Geschiedenis van het Vrij
zinnig Protestantisme door
dr. J. Lindeboom.
Verschenen is bij van Gorcum en comp. te
Assen het 2de deel van de Geschiedenis van
het Vrijzinnig Protestantisme, door dr. J.
Lindeboom, hoogleei-aar aan de Rijksuniver
siteit te Groningen. Het deel bevat de ont
wikkeling van het Vrijzinnig Protestantisme
sedert Lessing tot en met het ontstaan van
het modernisme, tot 1870.
Prins Willem Dl, door
dr. N. Japikse.
In de Nederlandsche Historische Bibliotheek
uitgegeven onder leiding van prof. dr. H.
Brugmans is verschenen het tweede deel
van Prins Willem IET, de stadhouder-koning
door dr. N. Japikse, directeur van het ko
ninklijk Huis-archief te 's Gravenhage. Het
lijvige, goed gedocumenteerde werk is met
veie illustraties verlucht. J. M, Meulenhoff
te Amsterdam gaf het uit.