NoordLCMlL
HET HAARLEMSCHE STADSBEELD.
HET STADHUIS.
Epiphyllum of Lidcactus.
H.D. VERTELLING
ZATERDAG 23 DECEMBER 1933
HAARLEM'S DAGBLAD
6
Het salpeter- en koperland.
De Chileensehe spoorwegen brengen u des-
gewenscht duizend kilometer bezuiden Santia
go en 1500 Kilometer benoorden. Dat zijn af
standen als Amsterdam-Genua in beide rich
tingen! Die treinreis naar het Noorden^ duurt
drie dagen en twee nachten. Ik maakte de
overlandreis om het land te zien, maar dezen
keer had ik eens een strop. Er was niets te
zien!
Chili bestaat in hoofdzaak uit een vrucht
bare vallei tusschen twee gebergten, de kust
cordillera en de eigenlijke Anden (Cordillera
beteekent gebergte). Zoo staat het in de
aardrijkskundeboeken, maar je moet het met
gelooven! Vlak bij Santiago, ja, daar komt het
uit. Maar naar het Zuiden wordt het kustge-
bergte van veel minder beteekenis, terwijl het
naar het Noorden zich uitbreidt en verbreedt
tot het den voet der Anden bereikt en wel in
den vorm van een ongeveer 2-000 M. hoog lig
gende Pampa, een steenvlakte, zoo troosteloos,
als ik nooit eerder iets zag.
De reis begint met een verrassing. Stralend
rijst het sneeuwgebergte op achter Santiago's
straten en van Calera uit is het geweldige
massief van den ruim SOOO M. hoogen Acou-
caqua duidelijk zichtbaar. Daar stap ik over
in den slaapwagen van den Longitudinal. Dat
is een ellende. Al die treinen zijn hier ge
bouwd op menschen van 1.50 of 1.60 M. en ik
ben 1.86. Dus moet ik mij in drieën buigen om
uit een raampje te kunnen zien, of wat beter
is, de reis in liggende houding maken. Maar
men is gauw uitgekeken. Heuvel op. heuvel
af, berg op, berg af, door rivierdalen omhoog,
langs ravijnen omlaag. Twee of drie maal per
dag een rivierbedding met plantengroei, ver
der niets dan cactussen, bruin gras en cac
tussen. Cereussoorten meest van 3 a 4 M.
hoog, overal met prachtig roode bloemtrossen
bezet, behalve bij de stations. Hier en daar
verbouwen Indianen wat maïs, af en toe gaapt
een gat in de steenige helling, een mijn!
Want heel Chili, immers heel Zuid Amerika,
Is goudhoudende en zilver zit er ook veel.
Ook den tweeden dag zien wij niet veel an
ders behalve in Ovalle. dat in een werkelijk
vruchtbare vallei ligt in een suikerstreek. Den
derden dag word ik wakker in Coprapo, waar
de sneltrein gewoon door de stadsstraten rijdt
net als de Shanghai express! En dien heelen
derden dag van 's ochtends zeven tot donker
worden toe, heb ik geen enkele plant gezien.
Steen woestijnen met hier en daar salpeter
en andere mijnwerken, maar verder niets!
Wij reden bij nacht Antofagasta binnen. Weer
een Genua en 's morgens voor het raam van
Pension Alemana dadelpalmen, bougainvillea,
een plantentuin, een plantsoen. Maar vlak
achter de stad kale rotsen. Waar geen water
gebracht wordt, groeit niets. Als het. regent?
Ja. dat is ook weer zoo'n merkwaardig geval.
In 1877 is een flinke regenbui gevallen. De
volgende in 1911. Daarna is een flinke bui ge
vallen in1926 en sinds dien regent het elk
jaar een of twee maal. Ook een strop! De
menschen moesten een jaar of zes geleden in
eens daken op hun huizen gaan maken. Voor
dien tijd hadden ze alleen wat bamboelatjes
(Guj'aquil-cane noemen ze dat hier)En nu
de regentijd nadert worden de daken -weer
nagezien. Met hechtpleister en isolatieband,
net als mijn autokap. Gezellige boel toch. Be
wolkt is het hier vaak tot een uur of 12, maar
daarna schijnt de zon ook zeker. Antofagasta
was drie jaar geleden het Parijs van Zuid-
Amerika, toen er schatten verdiend werden
met de salpeter. Nu ligt het eenzaam en ver
laten. Te groot voor wat er aan werkenden
overbleef. De aanleg is goed. Er ligt een be
langrijk mijndistrict achter. Het kan nog mee
vallen. De groote havenwerken liggen ook
thans niet geheel ongebruikt. Veel koper en
het restje Salpeter lokken er nog menig schip
heen.
De trein naar La Paz is net weg. Alle inter
nationale treinen in Zuid-Amerika vertrek
ken Vrijdagsmorgens, zoodat je altijd een
week moet overblijven. Ditmaal voor mij geen
straf, want goede vrienden halen mij in An
tofagasta af en brengen mij over Tocapilla
naar Chuquicamata. Daar zou je in Holland
nog even over denken. Zoowat 375 K.M. heen
en even zoover met je gast terug. Maar gast
vrijheid is groot in de tropen en de Hollanders
zoeken elkaar graag op.
Wij rijden dus per auto Antofagasta uit en
met de laatste huizen blijven ook weer de
laatste planten achter ons. Wij blijven steeds
dicht bij zee. maar dat geeft blijkbaar ook
al niets. Het eerste uur tel ik zeven planten;
vetplantachtige struikjes in oude waterloopen.
die zich breed afteekenen in de zand- en
steenwoestijn ten teeken dat het hier toch
ook wel eens regent.
Na een uur of twee naderen de heuvels tot
zee. Bergen moet ik zeggen, want ze zijn gauw
1000 M. hoog, maar de glasheldere droge
lucht doet alle afstanden te klein schatten.
En daar wordt plantengroei zichtbaar. Op on
geveer 500 M. hoogte waar vaak een wolken
bank hangt, groeien groote orgelcacteeën,
maar ze blijven onbereikbaar ver. De weg gaat
thans niet meer lijnrecht, maar in tallooze
slingers om de voorgebergten heen, die heele-
maal blijken te bestaan uit losliggende rots
blokken vaak van de grootte van een tafel.
Dat is nu het echte aardbevingland. Daar
kraken en scheuren de rotsen vaneen en bot
sen omlaag tot waar ze op de helling blijven
liggen. Een volgende aardschok brengt de hee-
ïé- massa weer holderdebolder een eind om-
laag en als het nacht is, ziet ge daarbij het
vuur uit de steenen slaan. Toch rijden wij de
200 K.M. in vier uur, maar als ik nog eens
met dien vriend uit moet laat ik stijgbeugels
in zijn auto monteeren. Tocapilla is een schep
ping van de Chile Exploration Co., een onder
deel der groote Anaconda kopermijntrust. De
hoofdmijn ligt 175 K.M. ver het binnenland
in, ook alweer in het woestijngebied, waar dus
geen voldoende watervalelectriciteit beschik
baar is. Dus wordt hier in Tocapilla met be
hulp van door olie gestookte stoomketels en
turbines en dynamo's electriciteit opgewekt,
die getransformeerd wordt tot 200.000 volt en
dan door een negental kabels naar Chuquica
mata overgebracht. Natuurlijk is hier een
dorp van werklieden ontstaan en meteen een
villaparkje voor de ingenieurs enz., die hier
vaak een paar weken vacantie komen door
brengen. Want er zijn aardige strandhoekjes.
een zwembad, natuurlijk tennisbanen en golf
links. En ik kon er weer eens schelpjes zoeken.
Maar niet lang. Tocapilla ligt aan zee, maar
Chuqui ligt drie duizend meter hoog. Geluk-,
kig bezochten wij eerst een salpetermijn op
halve hoogte, anders zou de snelle overgang
naar de dunne hoogtelucht mij wel parten
hebben gespeeld. Dat is ook een merkwaardig
iets, zoo'n salpetermïjn. Middenin de denkbaar
kaalste, steenige vlakte verrijzen fabrieksge--
bouwen en een bloeiend dorp van een 15000 in
woners. Fleurige tuintjes bij de huizen, een
parkje in het midden. Als er maar water is.
Dit komt ongeveer 400 K.M. weg! Maar er is
voor het bedrijf zooveel noodig, dat er wel
wat voor tuintjes af kan.
De aarde wordt met groote machines opge
schept en met water uitgetrokken. Goed erts
bevat drie procent, maar aarde met 1 y2 pCt.
Salpeter wordt ook verwerkt. Uitgeloogd, de
oplossing ingedampt, soms hét zout gegloeid
en tot fijne druppels versmolten (gegranu
leerd). Dan komt nog het vervoer naar de kust
met -speciaal aangelegde spoorwegen, de ver
scheping in speciaal gebouwde havens. Niet
makkelijk om van dezen rijkdom rijk te wor
den en dat is Chile dan ook niet gelukt. Voort
gaat het weer door de eindelooze vlakte. De
,weg" bestaat uit twee betonstrooken, elk van
een voet breed, maar het lukt verrassend mak
kelijk den wagen er op te houden. Na 5 mi
nuten was ik er aan gewend en reed onge
merkt een 70 K.M. gangetje. Steeds hooger
gaat het en de zon daalt. Daar komen weel
de prachtige tinten van rood en violet, die
de verre bergruggen en enkele sneeuwtoppen
er boven doen gloeien in de avondzon. Dan
een steile pas, een vervaarlijke stijging, en
daling in de eerste versnelling en de lichten
van Chuqui liggen voor ons. Een mijnstad, ook
van 1500O inwoners tegen een kale berghelling
in de kale woestijn. Maar een werkelijke rijk
dom nu!
Dr. VAN DER SLEEN
DE WAGENWEG'
In het vorige stadsbeeld plaatsten
wij ook twee teekeningen van den Wagenweg.
De aandachtige lezer die bovendien goed met
den plaatselijken toestand bekend is, zal heb
ben opgemerkt, dat beide teekeningen wel
op den Wagenweg betrekking hadden, maar
toch niet op hetzelfde punt gemaakt waren,
Bij de teekening van den ouden toe
stand van den Wagenweg nabij de hofsteide
„Eosch en Hoven" hcorde de teekening van
den nieuwen toestand, die wij nu in dit num
mer plaatsen. Hiernevens zien de lezers
•thans een afbeelding van de hofstede „Bosch
en Vaart". Op dit punt van den Wagenweg
vindt men nu de villa's en de garage die in
het nummer van de vorige week werden af
gebeeld.
Ze behooren wel tot de bekendste Cactus-
soorten, de Epiphyllums, Zoo tegen Kerstmis
komen ze weer te zien in de bloemwinkels en
voor de ramen van de liefhebbers: sierlijk
neerhangende planten, al of niet op een on
derstam geënt, met de meestal helder paars-
roode bloemen (er bestaan echter ook roode,
rose, vleeschkleurige en witte variëteiten) aan
de uiteinden van de wonderlijke blader-tak-
ken of tak-bladeren. Tot in Februari bloeien
zij zoo door, daarna breekt de rusttijd aan en
stellen zij zich weer met minder water tevre
den, totdat de zomer aanbreekt en ook voor de
Epiphyllums de buiten-tijd weer gekomen is.
Het plantje is een uitheemsche gast: het
hoort thuis in Brazilië, waar het epiphytisch
tegen de boomen groeit, evenals de Orchi
deeën, in wier gezelschap het trouwens vaak
gevonden wordt De epiphytische groeiwijze is
wel te onderscheiden van de parasiteeren de.
Parasieten zijn planten die zich voeden met
de sappen van den boom waarop zij zich hech
ten en die dus feitelijk ten koste daarvan le
ven. Zoo'n gewas is bijvoorbeeld Mistletoe.
Epiphytisch groeiende planten echter worte
len in de half-vergane boombast en de resten
mos ,dood hout enz. die zich in de holten van
de oude boomstammen in den loop der jaren
verzameld hebben. Zij doen aan hun gastheer
geen enkele schade en kunnen heel goed le
ven onder andere omstandigheden; zoo
schijnt Epiphyllum ook wel eens tegen voch
tige rotswanden aan te grGeïen, waar de wor
tels dan in spleten wel wat voedsel vinden.
Maar terwijl nu die andere epïphyten als
Orchideëen, Bromelia's enz. zich niet zoo heel
gemakkelijk tevreden stellen met een plaatsje
in huiskamer of kas, en zeer bepaalde grond
soort en atmosfeer noodig hebben om in te
gedijen, is Epiphyllum juist een plantje, dat
niet zooveel bijzondere eischen heeft. Een
mengsel van bladaarde, fijngewreven klei,
graszodengrond en grof metselzand in gelijke
deelen kan uitstekend dienst doen. Veel licht
en zoo mogelijk zon gedurende den winter,
een koele standplaats (pl.m. 55 gr. Fahren
heit) en ruimschoots water, dat zijn zoo on
geveer de voorwaarden om een bloeiende plant
goed te houden en een niet-bloeiend exem
plaar zoover te brengen. Meestal vertoonen de
toekomstige knoppen zich al in den herfst,
wanneer de Epiphyllums uit hun lichtbescha-
duwd buitenverblijf weer binnen gehaald wor
den. Op een geschikt plekje in den tuin (lich
te schaduw, zooals we reeds zeiden), tegen
langdurigen regen beschermd door een af
dakje, dat echter licht en lucht vrij doet toe
treden, zullen de planten ontzaggelijk win
nen en dat systeem van 's zomers-buiten is
het allerbeste middel om 's winters sterke,
bloeiende planten in huis te hebben.
Na den bloei heeft de plant natuurlijk min
der water noodig en kan dan ook koeler gezet
worden; stofdroog mag de grond echter nim
mer worden, want het is een fabeltje dat
..Cactussen geen water noodig hebben". Zij
hebben evengoed als andere planten vocht
noodig, en zeer zeker tegen den bloeitijd en
wanneer de bloemen zich openen. Daarna kan
het water-geven wat verminderd worden.
Wanneer het voorjaar aanbreekt en de plan
ten naar buiten moeten, krabben wij den ver
bruikten ouden grond zoover weg uit den pot,
totdat de wortels zichtbaar worden; dan vul
len wij den pot weer aan met een laag heel
oude, verteerde koemest en verder het beken
de grondmengsel en drukken alles stevig aan.
Na een flinke begieting kan de plant dan
naar buiten.
Door de buitenlucht krijgt het blad een ge
zonde, frischgroene tint met bruinrood aan-
geloopen. Heel wat anders dan het slappe,
geelgroene blad van de Epiphyllums die in
een heetgestookte kamer worden uitgedroogd
en natuurlijk aan bloeien nooit meer denken
Komt zoo'n plant die goed buiten gestaan
heeft, na den zomer weer binnen, dan zal de
bloei niet uitblijven.
Heel vaak wordt Epiphyllum geënt op een
Peireskia-stam, maar zeer vele exemplaren,
van stekken afkomstig, rijzen met hun sier
lijke, uit aanééngeschakelde vleezige blaadjes
bestaande takken direct uit den grond op.
L. SPRUIT.
Loonende reclame
door TON. H.
Johan Briggs zette zich met een zucht van
verlichting in het hoekje van de coupé neer,
en sloeg zijn lange beenen over elkaar. Zijn
gelaat vertoonde een vergenoegde uitdruk
king, waarvoor hij dan ook alle reden had na
een zoo'n gelukkigen dag waarop hij uitste
kende zaken had gedaan.
Het weer was drukkend, de treinreis saai
en lang, zoodat het dan ook geen won-der was
dat Briggs reeds na een kwartiertje, door
vermoeidheid en het eentonige gebonk van
de treinwielen over de rails en wissels, in
slaap sukkelde. Hoelang hij in het land der
droomen had vertoefd, zou hij met geen mo
gelijkheid hebben kunnen zeggen, maar plot
seling schudde z'n onderbewustzijn hem wak
ker, en in een oogenblik had hij de beheer-
sching over zijn denkvermogen terug. Een
waarschuwend gevoel zei hem dat hij niet da
delijk zijn oogen moest opslaan, en gehoor
gevend aan dezen innerlijken wenk, gluurde
hij voorzichtig door z'n oogharen heen,
bemerkte dat hij niet langer alleen in de
coupé zat. Recht tegenover hem bevond zich
een man van middelbaren leeftijd, die, hoe
wel hij een krant in de handen hield, daarin
niet las maar hem. Johan Briggs, met onbe
schaamde vrijmoedigheid fixeerde. Briggs
sloot zijn oogen weer geheel daar hij niet
graag wilde dat de man zou bemerken dat hij
niet langer sliep. Eenige minuten bleef hij
nog met gesloten oogen tegen het raampje
geleund liggen toen gluurde hij weer door z'n
oogleden, zag dat de vreemdeling hem niet
langer gadesloeg, en wendde luidruchtig geeu
wend voor zoo juist te ontwaken. Nauwelijks
had de vreemdeling dit gemerkt, of hij liet
de krant zakken en vroeg vriendelijk:
„Uitgeslapen, mijnheer?
Johan Briggs keek zijn buurman eenige se
conden doordringend aan en antwoordde toen
met eenige terughouding: „Merci, uitstekend!"
Briggs beroemde er zich altijd erg op een
goed menschenkenner te zijn, en in een oog
wenk had hij z'n oordeel gevormd. De vreem
deling tegenover hem maakte een onverdeeld
gunstigen indruk op hem. Het welgevormde
Spiegelbeeld van de welvaarf der stad.
We bedoelen in dit geval niet het raadhuis
van een bepaalde stad, doch de raadhuizen in
het algemeen.
Evenals in bijna iedere stad een Gasthuis
stond als symbool van hulp en naastenliefde,
had ook bijna iedere stad haar stedehuis, het
symbool van vrijheid en zelfbestuur. Er is geen
gebouw in onze steden, dat inniger met het
maatschappelijk leven van vroeger en later
tijd is verbonden, dan het stedehuis. Daar
hadden de gewichtigste bestuursvergaderingen
plaats, daar werden het stadszegel en ook
meestal de stadsprivilegiën bewaard.
Dit stedehuis moest dan ook, als het eenigs-
zins kon, tot stadgenoot en vreemdeling spre
ken en door afmeting en karakter indruk ma
ken als een waardig spiegelbeeld van de be
teekenis der stad. Daarom wedijverde men in
vroeger tijd niet alleen om het bezit van de
grootste en mooiste kerk, maar ook van het
karakteristiekste en rijkste raadhuis.
Wanneer echter een markt- of handelsplaats
het stadsrecht had verkregen, dan ging men
nog niet altijd terstond over tot het bouwen
van een raadhuis als onderdak en zetel van
het stadsbestuur. In onze oudste steden had
den soms nog vele jaren, nadat zij het stads
recht hadden ontvangen, de1 raadsvergade
ringen plaats in de open lucht onder een
boom en bij ongunstig weer in de kerk of bij
den kasteelheer. Eerst met het toenemen van
de bemoeiingen van het stadsbestuur ontstond
de behoefte aan een raadhuis.
Om eenig idee te krijgen van het enthou
siasme. waarmee de burgerij geldelijke offers
bracht om binnen enkele jaren een kostbaar
raadhuis te kunnen bouwen, moeten we ons
terugdenken in vroeger eeuwen, toen 't bezit
van burgerlijke rechten iets was, dat veroverd
moest worden en dat alleen door moed en
kracht en zelfbewustzijn kon worden verkre
gen. Het bezit der burgerlijke vrijheid was
bovendien een middel om door nijverheid en
handel zijn woonplaats tot bloei en welvaart
te brengen.
Ket is jammer, dat niet iedere stad haar
eerste raadhuis als een kostbare relekwie heeft
bewaard: de eerste raadkamer in een waltoren,
in een particuliere woning of in een houten
schepenenhuisje. We hadden dan een diepe
ren blik kunnen krijgen in de ontwikkelings
geschiedenis onzer steden, waarin nu nog
dikwijls zooveel duisters is. Leggen de rijkge-
bouwde raadhuizen getuigenis af van den
grooten bloei der steden, dikwijls zijn ze ook
haar schitterend grafmonument. Veere b.v.
bewaart in zijn raadhuis nog de eenige her
innering aan vroegere gloriedagen.
De oudste raadhuizen vinden we in Noord-
Italië, waar men tegen het einde van de 11de
en het begin der 12de eeuw wedijverde in het
stichten van monumentale Pallazzi de Com
mune, die met zware, massieve, gesloten en
gekanteelde gevels, met hoogen wacht- en
klokketoren, de veste vormden tot verdediging
van de stederechten. Ook in andere plaatsen
van het Zuiden b.v. Toulouse, werden gemeen
tehuizen als burchten gebouwd.
Een onderdeel van een stadhuis was meestal
de groote of kleinere hal of galerij. De kooplie
den in goud en zilver of andere kostbare stof
fen, hadden op de markt een veilig onderdak
noodig, alsook een zaal tot beslechting van
eventueele geschillen. Boven de hal werd dus
een zaal gebouwd, die langzamerhand ook ge
bruikt werd voor raadsvergaderingen, totdat
men in de 12de eeuw en daarna afzonderlijke
raadhuizen ging bouwen. Merkwaardig is
echter, dat die hal bij de latere raadhuizen
dikwijls is blijven bestaan o.a. bij de stadhui
zen van verschillende plaatsen in Duitsehland
en Begië, evenals bij het oude raadhuis van
Haarlem, en ook bij het vroegere stadhuis van
Amsterdam, dat in 1652 afbrandde.
hl ons land is het oudst bekende afzonder
lijke stedehuis dat van Dordrecht, een een-,
voudig gebouwtje, dat in 1284 zou zijn ge
bouwd. Ook de stad Leiden bezat tot 1381 nog
een houten raadhuis.
Naarmate de welvaart begon toe te nemen,
werden ook de stedehuizen grootscher en rij
ker. De bouw werd opgedragen aan de eerste
bouwmeesters van dien tijd en nog thans
strekken deze bouwwerken de steden niet al
leen tot sieraad, maar ze vormen niet zelden
het voornaamste stadsmonument. Tevens leg
gen ze getuigenis af van de macht, de betee
kenis. den bloei en den kunstzin dier kleine
centra van handel en nijverheid, die dit alles
uit eigen middelen en met eigen offervaar
digheid hebben tot stand gebracht.
Doch de tijden veranderden en met hen ver
anderde ook de beteekenis welke het raad
huis eenmaal als bestuurscentrum had gehad
Onder het Fransche regime in het begin der
19de eeuw verloren de steden, eens bijna op
permachtig, vrijwel geheel haar zelfstandig
heid, om ze daarna nooit meer in dezelfde ma
te als vroeger terug te krijgen.
Eenmaal sloten ze eigenmachtig verdragen
met naburige steden en vreemde vorsten, maar
toen werden ze gemeenten, die verplicht wa
ren de algemeene besluiten en wetten van
het land na te leven. De rechtspraak, de ac
cijnzen- en belastingheffing, de keuze harer
burgemeesteren, werden haar ontnomen en de
burgers, eenmaal trotsch op hun stederecht,
werden staatsburgers.
Valt het daarom te verwonderen, dat op de
ze wijze het raadhuis in de oogen van menig
een veel van zijn beteekenis verloor en dat ook
het enthousiasme der burgers voor den bouw
van een monumentaal raadhuis verminderde?
De tijd scheen voorbij dat, zooals in Amster
dam. de burgerij aan Jacob van Campen op
droeg een monument te bouwen, dat het
achtste wonder der wereld werd genoemd.
Eerst in de laatste jaren, vooral gedwongen
door gebrek aan ruimte in de bestaande raad
huizen, schijnen de steden weer over te gaan
tot het bouwen van stadhuizen, die waardi
ge vertegenwoordigers zijn van de steden waar
zij staan, doch in welker raadszalen wel steeds
de woorden waarheid zullen blijken, die staan
geschreven in het fries van het stadhuis in
Den Haag: „Ne Jupiter Quidam Omnibus",
(zelfs Jupiter kan niet ieder voldoen).
Wa S.
gelaat, maar vooral de eerlijke oogopslag de
den in een ommezien de argwaan, veroorzaakt
door het onwelvoegelijke fixeeren, als sneeuw
voor de zon verdwijnen. De armoedige klee-
ren in aanmerking genomen, oordeelde
Briggs:
„Een nette kerel in moeilijke omstandighe
den geraaktzal wel werkloos zijn!"
Juist wilde hij, aldus gerustgesteld, een
krant uit z'n zak halen en beginnen te lezen,
toen de vreemdeling met een geheimzinnigen
glimlach op zijn gelaat weer sprak.
„Pardon, neem me niet kwalijk dat ik u
lastig val, maarbent u nooit bang om in
den trein te slapen? Het kwam me zoo voor
dat u nogalahumeen gezonden slaap
heeft ook!"
Voor antwoord te geven bewoog Briggs
automatisch zijn onderarm wat op en neer
waardoor, zelfs ondanks zijn colbert costuum,
de geweldige verdikking van zijn spieren dui
delijk te zien was. Toen sprak hij kalm en
zelfbewust:
„Ik bang?Voor niets en niemand!
„Neezoo bedoelde ik het ook niet
begon de vreemdeling weer met een beleef
den glimlach, „maarehbent u nooit
bang om beroofd te worden?"
„Beroofdherhaalde Briggs langzaam,
keek zijn buurman strak aan, en bracht on
willekeurig zijn hand naar z'n vestzak. Op
dat zelfde oogenblik sprak de man echter
snel en bevelend:
.Heen.... laat u dat alsjeblieft!"
„Maareh.... ikstotterde Briggs,
voor het eerst van z'n leven iets van z'n stuk
gebracht, „w-w-w-wat bedoelt u
„Dat bedoel ik!" sprak de vreemdeling met
klem, en terwijl Briggs reeds een mes tus
schen z'n ribben meende te voelen, stak de
man slechts zijn rechterhand vooruit, schud
de iets aan z'n mouw, endaar op de palm
van z'n hand lag het horloge van Briggs....
het goud-en horloge met ketting
Als aan de bank genageld bleef Johan
Briggs maar naar het gouden voorwerp sta
ren alsof hij spoken zag, en had nog niet eens
tegenwoordigheid van geest genoeg om zijn
eigendom in ontvangst te nemen.
„Kom, kom, het was mijn bedoeling niet om
u van streek te brengen, integendeel", sprak
de man oprecht. „Ik ben zoo eerlijk als
als goud!" voegde hij er aan toe met een blik
op het horloge. „Kijk", vervolgde hij nu met
z'n linkerhand wat bewegingen makend, „kijk
hier heb ik nog een gouden potloodje ook.
Steekt u dat ook maar weer in uw zak, mijn
heer. ik
„Wel alle donders, wat heeft dat allemaal
te beteekenen?.schreeuwde Briggs eens
klaps ruw, eerst nu zijn eigendommen in ont
vangst nemend.
De vreemdeling deed wat zenuwachtig, be
vochtigde zijn lippen, en sprak toen onder
danig:
„Mijn-heer, ik vraag u allereerst excuus voor
m'n onbeschaamde en vreemde handelwijze,
maar.'t was eigenlijk niets meer dan een
nieuw soort reclame! U zult het met me eens
zijn dat werkloosheid moedeloos maakt, dat
heb ik aan den lijve ondervonden. In den
laatsten tijd is het mij duidelijk geworden dat
je maar drie manieren hebt om geld te ver
dienen nl., een vaste betrekking, protectie,
ofoneerlijkheid! Ik was een rondtrek
kend goochelaar, had dus noch het eerste,
noch het tweede, en de derde manier.neen
liever sterven van honger dan
De man zweeg even en Briggs voelde een
trilling van aandoening en medeleven in zijn
binnenste. Weldra vervolgde de man weer:
„Toen heb ik m'n toevlucht genomen tot
een zonderling middel, een reclame die
loonend bleek te zijn! Op zekeren middag zat
ik tegenover een heer in den trein met wien
ik hetzelfde spelletje speelde als vandaag met
u. Toen de man ontwaakte en ik hem de ge-
heele geschiedenis vertelde vond hij mijn idee
zoo origineel, dat hij beloofde mij te recom-
mandeeren. Beter dan toen kan ik het nooit
meer treffen! De heer zat in 't bestuur van
verschillende vereenigingen, o.a. van den
bond van groote gezinnen, waarvoor ik in de
afgeloopen maanden reeds twee keer mocht
optredenStel u voor mijnheer hoe geluk
kig ik was, en ik hoop dat u na deze verkla
ring mijn brutaliteit zult vergeven, enbij
gelegenheidU heeft bewijs genoeg dat ik
mijn vak versta
Óp dat oogenblik stond de trein stil en de
man had juist nog tijd genoeg om mij een
visitekaartje te overhandigen. Om te laten
zien dat ik hem geheel had vergeven, stak ik
hem m'n hand toe, die hij hartelijk en met
tranen in de oogen drukte. Daarna verdween
hij haastig
Waarschijnlijk had ik, ondanks de onge
woonheid van het avontuur toch dien dag
niet meer aan den man gedacht, als ik niet
bij m'n thuiskomst bemerkt had dat m'n por
tefeuille. inhoudende een aanzienlijk bedrag
in bankpapier, verdwenen was.
Inderdaad, de man had de waarheid ge
sproken, een loonende reclame
WAT ER IN ééN UUR GEBEUREN ZOU!
114.000 telegrammen worden afgeleverd.
1.141.600.000 brieven, briefkaarten, post-
oakketten vliegen door de post, waarvoor een
bedrag van 40.000.000 gulden aan port wordt
betaald.
60.000.000 stuks dagbladen worden ge
drukt.
1,114 mijl legt de aarde van haar dagelijk-
sche reis om de zon af.
4 stormen en 1 aardbeving hebben plaatft