NoordLCMlL HET HAARLEMSCHE STADSBEELD. HET STADHUIS. Epiphyllum of Lidcactus. H.D. VERTELLING ZATERDAG 23 DECEMBER 1933 HAARLEM'S DAGBLAD 6 Het salpeter- en koperland. De Chileensehe spoorwegen brengen u des- gewenscht duizend kilometer bezuiden Santia go en 1500 Kilometer benoorden. Dat zijn af standen als Amsterdam-Genua in beide rich tingen! Die treinreis naar het Noorden^ duurt drie dagen en twee nachten. Ik maakte de overlandreis om het land te zien, maar dezen keer had ik eens een strop. Er was niets te zien! Chili bestaat in hoofdzaak uit een vrucht bare vallei tusschen twee gebergten, de kust cordillera en de eigenlijke Anden (Cordillera beteekent gebergte). Zoo staat het in de aardrijkskundeboeken, maar je moet het met gelooven! Vlak bij Santiago, ja, daar komt het uit. Maar naar het Zuiden wordt het kustge- bergte van veel minder beteekenis, terwijl het naar het Noorden zich uitbreidt en verbreedt tot het den voet der Anden bereikt en wel in den vorm van een ongeveer 2-000 M. hoog lig gende Pampa, een steenvlakte, zoo troosteloos, als ik nooit eerder iets zag. De reis begint met een verrassing. Stralend rijst het sneeuwgebergte op achter Santiago's straten en van Calera uit is het geweldige massief van den ruim SOOO M. hoogen Acou- caqua duidelijk zichtbaar. Daar stap ik over in den slaapwagen van den Longitudinal. Dat is een ellende. Al die treinen zijn hier ge bouwd op menschen van 1.50 of 1.60 M. en ik ben 1.86. Dus moet ik mij in drieën buigen om uit een raampje te kunnen zien, of wat beter is, de reis in liggende houding maken. Maar men is gauw uitgekeken. Heuvel op. heuvel af, berg op, berg af, door rivierdalen omhoog, langs ravijnen omlaag. Twee of drie maal per dag een rivierbedding met plantengroei, ver der niets dan cactussen, bruin gras en cac tussen. Cereussoorten meest van 3 a 4 M. hoog, overal met prachtig roode bloemtrossen bezet, behalve bij de stations. Hier en daar verbouwen Indianen wat maïs, af en toe gaapt een gat in de steenige helling, een mijn! Want heel Chili, immers heel Zuid Amerika, Is goudhoudende en zilver zit er ook veel. Ook den tweeden dag zien wij niet veel an ders behalve in Ovalle. dat in een werkelijk vruchtbare vallei ligt in een suikerstreek. Den derden dag word ik wakker in Coprapo, waar de sneltrein gewoon door de stadsstraten rijdt net als de Shanghai express! En dien heelen derden dag van 's ochtends zeven tot donker worden toe, heb ik geen enkele plant gezien. Steen woestijnen met hier en daar salpeter en andere mijnwerken, maar verder niets! Wij reden bij nacht Antofagasta binnen. Weer een Genua en 's morgens voor het raam van Pension Alemana dadelpalmen, bougainvillea, een plantentuin, een plantsoen. Maar vlak achter de stad kale rotsen. Waar geen water gebracht wordt, groeit niets. Als het. regent? Ja. dat is ook weer zoo'n merkwaardig geval. In 1877 is een flinke regenbui gevallen. De volgende in 1911. Daarna is een flinke bui ge vallen in1926 en sinds dien regent het elk jaar een of twee maal. Ook een strop! De menschen moesten een jaar of zes geleden in eens daken op hun huizen gaan maken. Voor dien tijd hadden ze alleen wat bamboelatjes (Guj'aquil-cane noemen ze dat hier)En nu de regentijd nadert worden de daken -weer nagezien. Met hechtpleister en isolatieband, net als mijn autokap. Gezellige boel toch. Be wolkt is het hier vaak tot een uur of 12, maar daarna schijnt de zon ook zeker. Antofagasta was drie jaar geleden het Parijs van Zuid- Amerika, toen er schatten verdiend werden met de salpeter. Nu ligt het eenzaam en ver laten. Te groot voor wat er aan werkenden overbleef. De aanleg is goed. Er ligt een be langrijk mijndistrict achter. Het kan nog mee vallen. De groote havenwerken liggen ook thans niet geheel ongebruikt. Veel koper en het restje Salpeter lokken er nog menig schip heen. De trein naar La Paz is net weg. Alle inter nationale treinen in Zuid-Amerika vertrek ken Vrijdagsmorgens, zoodat je altijd een week moet overblijven. Ditmaal voor mij geen straf, want goede vrienden halen mij in An tofagasta af en brengen mij over Tocapilla naar Chuquicamata. Daar zou je in Holland nog even over denken. Zoowat 375 K.M. heen en even zoover met je gast terug. Maar gast vrijheid is groot in de tropen en de Hollanders zoeken elkaar graag op. Wij rijden dus per auto Antofagasta uit en met de laatste huizen blijven ook weer de laatste planten achter ons. Wij blijven steeds dicht bij zee. maar dat geeft blijkbaar ook al niets. Het eerste uur tel ik zeven planten; vetplantachtige struikjes in oude waterloopen. die zich breed afteekenen in de zand- en steenwoestijn ten teeken dat het hier toch ook wel eens regent. Na een uur of twee naderen de heuvels tot zee. Bergen moet ik zeggen, want ze zijn gauw 1000 M. hoog, maar de glasheldere droge lucht doet alle afstanden te klein schatten. En daar wordt plantengroei zichtbaar. Op on geveer 500 M. hoogte waar vaak een wolken bank hangt, groeien groote orgelcacteeën, maar ze blijven onbereikbaar ver. De weg gaat thans niet meer lijnrecht, maar in tallooze slingers om de voorgebergten heen, die heele- maal blijken te bestaan uit losliggende rots blokken vaak van de grootte van een tafel. Dat is nu het echte aardbevingland. Daar kraken en scheuren de rotsen vaneen en bot sen omlaag tot waar ze op de helling blijven liggen. Een volgende aardschok brengt de hee- ïé- massa weer holderdebolder een eind om- laag en als het nacht is, ziet ge daarbij het vuur uit de steenen slaan. Toch rijden wij de 200 K.M. in vier uur, maar als ik nog eens met dien vriend uit moet laat ik stijgbeugels in zijn auto monteeren. Tocapilla is een schep ping van de Chile Exploration Co., een onder deel der groote Anaconda kopermijntrust. De hoofdmijn ligt 175 K.M. ver het binnenland in, ook alweer in het woestijngebied, waar dus geen voldoende watervalelectriciteit beschik baar is. Dus wordt hier in Tocapilla met be hulp van door olie gestookte stoomketels en turbines en dynamo's electriciteit opgewekt, die getransformeerd wordt tot 200.000 volt en dan door een negental kabels naar Chuquica mata overgebracht. Natuurlijk is hier een dorp van werklieden ontstaan en meteen een villaparkje voor de ingenieurs enz., die hier vaak een paar weken vacantie komen door brengen. Want er zijn aardige strandhoekjes. een zwembad, natuurlijk tennisbanen en golf links. En ik kon er weer eens schelpjes zoeken. Maar niet lang. Tocapilla ligt aan zee, maar Chuqui ligt drie duizend meter hoog. Geluk-, kig bezochten wij eerst een salpetermijn op halve hoogte, anders zou de snelle overgang naar de dunne hoogtelucht mij wel parten hebben gespeeld. Dat is ook een merkwaardig iets, zoo'n salpetermïjn. Middenin de denkbaar kaalste, steenige vlakte verrijzen fabrieksge-- bouwen en een bloeiend dorp van een 15000 in woners. Fleurige tuintjes bij de huizen, een parkje in het midden. Als er maar water is. Dit komt ongeveer 400 K.M. weg! Maar er is voor het bedrijf zooveel noodig, dat er wel wat voor tuintjes af kan. De aarde wordt met groote machines opge schept en met water uitgetrokken. Goed erts bevat drie procent, maar aarde met 1 y2 pCt. Salpeter wordt ook verwerkt. Uitgeloogd, de oplossing ingedampt, soms hét zout gegloeid en tot fijne druppels versmolten (gegranu leerd). Dan komt nog het vervoer naar de kust met -speciaal aangelegde spoorwegen, de ver scheping in speciaal gebouwde havens. Niet makkelijk om van dezen rijkdom rijk te wor den en dat is Chile dan ook niet gelukt. Voort gaat het weer door de eindelooze vlakte. De ,weg" bestaat uit twee betonstrooken, elk van een voet breed, maar het lukt verrassend mak kelijk den wagen er op te houden. Na 5 mi nuten was ik er aan gewend en reed onge merkt een 70 K.M. gangetje. Steeds hooger gaat het en de zon daalt. Daar komen weel de prachtige tinten van rood en violet, die de verre bergruggen en enkele sneeuwtoppen er boven doen gloeien in de avondzon. Dan een steile pas, een vervaarlijke stijging, en daling in de eerste versnelling en de lichten van Chuqui liggen voor ons. Een mijnstad, ook van 1500O inwoners tegen een kale berghelling in de kale woestijn. Maar een werkelijke rijk dom nu! Dr. VAN DER SLEEN DE WAGENWEG' In het vorige stadsbeeld plaatsten wij ook twee teekeningen van den Wagenweg. De aandachtige lezer die bovendien goed met den plaatselijken toestand bekend is, zal heb ben opgemerkt, dat beide teekeningen wel op den Wagenweg betrekking hadden, maar toch niet op hetzelfde punt gemaakt waren, Bij de teekening van den ouden toe stand van den Wagenweg nabij de hofsteide „Eosch en Hoven" hcorde de teekening van den nieuwen toestand, die wij nu in dit num mer plaatsen. Hiernevens zien de lezers •thans een afbeelding van de hofstede „Bosch en Vaart". Op dit punt van den Wagenweg vindt men nu de villa's en de garage die in het nummer van de vorige week werden af gebeeld. Ze behooren wel tot de bekendste Cactus- soorten, de Epiphyllums, Zoo tegen Kerstmis komen ze weer te zien in de bloemwinkels en voor de ramen van de liefhebbers: sierlijk neerhangende planten, al of niet op een on derstam geënt, met de meestal helder paars- roode bloemen (er bestaan echter ook roode, rose, vleeschkleurige en witte variëteiten) aan de uiteinden van de wonderlijke blader-tak- ken of tak-bladeren. Tot in Februari bloeien zij zoo door, daarna breekt de rusttijd aan en stellen zij zich weer met minder water tevre den, totdat de zomer aanbreekt en ook voor de Epiphyllums de buiten-tijd weer gekomen is. Het plantje is een uitheemsche gast: het hoort thuis in Brazilië, waar het epiphytisch tegen de boomen groeit, evenals de Orchi deeën, in wier gezelschap het trouwens vaak gevonden wordt De epiphytische groeiwijze is wel te onderscheiden van de parasiteeren de. Parasieten zijn planten die zich voeden met de sappen van den boom waarop zij zich hech ten en die dus feitelijk ten koste daarvan le ven. Zoo'n gewas is bijvoorbeeld Mistletoe. Epiphytisch groeiende planten echter worte len in de half-vergane boombast en de resten mos ,dood hout enz. die zich in de holten van de oude boomstammen in den loop der jaren verzameld hebben. Zij doen aan hun gastheer geen enkele schade en kunnen heel goed le ven onder andere omstandigheden; zoo schijnt Epiphyllum ook wel eens tegen voch tige rotswanden aan te grGeïen, waar de wor tels dan in spleten wel wat voedsel vinden. Maar terwijl nu die andere epïphyten als Orchideëen, Bromelia's enz. zich niet zoo heel gemakkelijk tevreden stellen met een plaatsje in huiskamer of kas, en zeer bepaalde grond soort en atmosfeer noodig hebben om in te gedijen, is Epiphyllum juist een plantje, dat niet zooveel bijzondere eischen heeft. Een mengsel van bladaarde, fijngewreven klei, graszodengrond en grof metselzand in gelijke deelen kan uitstekend dienst doen. Veel licht en zoo mogelijk zon gedurende den winter, een koele standplaats (pl.m. 55 gr. Fahren heit) en ruimschoots water, dat zijn zoo on geveer de voorwaarden om een bloeiende plant goed te houden en een niet-bloeiend exem plaar zoover te brengen. Meestal vertoonen de toekomstige knoppen zich al in den herfst, wanneer de Epiphyllums uit hun lichtbescha- duwd buitenverblijf weer binnen gehaald wor den. Op een geschikt plekje in den tuin (lich te schaduw, zooals we reeds zeiden), tegen langdurigen regen beschermd door een af dakje, dat echter licht en lucht vrij doet toe treden, zullen de planten ontzaggelijk win nen en dat systeem van 's zomers-buiten is het allerbeste middel om 's winters sterke, bloeiende planten in huis te hebben. Na den bloei heeft de plant natuurlijk min der water noodig en kan dan ook koeler gezet worden; stofdroog mag de grond echter nim mer worden, want het is een fabeltje dat ..Cactussen geen water noodig hebben". Zij hebben evengoed als andere planten vocht noodig, en zeer zeker tegen den bloeitijd en wanneer de bloemen zich openen. Daarna kan het water-geven wat verminderd worden. Wanneer het voorjaar aanbreekt en de plan ten naar buiten moeten, krabben wij den ver bruikten ouden grond zoover weg uit den pot, totdat de wortels zichtbaar worden; dan vul len wij den pot weer aan met een laag heel oude, verteerde koemest en verder het beken de grondmengsel en drukken alles stevig aan. Na een flinke begieting kan de plant dan naar buiten. Door de buitenlucht krijgt het blad een ge zonde, frischgroene tint met bruinrood aan- geloopen. Heel wat anders dan het slappe, geelgroene blad van de Epiphyllums die in een heetgestookte kamer worden uitgedroogd en natuurlijk aan bloeien nooit meer denken Komt zoo'n plant die goed buiten gestaan heeft, na den zomer weer binnen, dan zal de bloei niet uitblijven. Heel vaak wordt Epiphyllum geënt op een Peireskia-stam, maar zeer vele exemplaren, van stekken afkomstig, rijzen met hun sier lijke, uit aanééngeschakelde vleezige blaadjes bestaande takken direct uit den grond op. L. SPRUIT. Loonende reclame door TON. H. Johan Briggs zette zich met een zucht van verlichting in het hoekje van de coupé neer, en sloeg zijn lange beenen over elkaar. Zijn gelaat vertoonde een vergenoegde uitdruk king, waarvoor hij dan ook alle reden had na een zoo'n gelukkigen dag waarop hij uitste kende zaken had gedaan. Het weer was drukkend, de treinreis saai en lang, zoodat het dan ook geen won-der was dat Briggs reeds na een kwartiertje, door vermoeidheid en het eentonige gebonk van de treinwielen over de rails en wissels, in slaap sukkelde. Hoelang hij in het land der droomen had vertoefd, zou hij met geen mo gelijkheid hebben kunnen zeggen, maar plot seling schudde z'n onderbewustzijn hem wak ker, en in een oogenblik had hij de beheer- sching over zijn denkvermogen terug. Een waarschuwend gevoel zei hem dat hij niet da delijk zijn oogen moest opslaan, en gehoor gevend aan dezen innerlijken wenk, gluurde hij voorzichtig door z'n oogharen heen, bemerkte dat hij niet langer alleen in de coupé zat. Recht tegenover hem bevond zich een man van middelbaren leeftijd, die, hoe wel hij een krant in de handen hield, daarin niet las maar hem. Johan Briggs, met onbe schaamde vrijmoedigheid fixeerde. Briggs sloot zijn oogen weer geheel daar hij niet graag wilde dat de man zou bemerken dat hij niet langer sliep. Eenige minuten bleef hij nog met gesloten oogen tegen het raampje geleund liggen toen gluurde hij weer door z'n oogleden, zag dat de vreemdeling hem niet langer gadesloeg, en wendde luidruchtig geeu wend voor zoo juist te ontwaken. Nauwelijks had de vreemdeling dit gemerkt, of hij liet de krant zakken en vroeg vriendelijk: „Uitgeslapen, mijnheer? Johan Briggs keek zijn buurman eenige se conden doordringend aan en antwoordde toen met eenige terughouding: „Merci, uitstekend!" Briggs beroemde er zich altijd erg op een goed menschenkenner te zijn, en in een oog wenk had hij z'n oordeel gevormd. De vreem deling tegenover hem maakte een onverdeeld gunstigen indruk op hem. Het welgevormde Spiegelbeeld van de welvaarf der stad. We bedoelen in dit geval niet het raadhuis van een bepaalde stad, doch de raadhuizen in het algemeen. Evenals in bijna iedere stad een Gasthuis stond als symbool van hulp en naastenliefde, had ook bijna iedere stad haar stedehuis, het symbool van vrijheid en zelfbestuur. Er is geen gebouw in onze steden, dat inniger met het maatschappelijk leven van vroeger en later tijd is verbonden, dan het stedehuis. Daar hadden de gewichtigste bestuursvergaderingen plaats, daar werden het stadszegel en ook meestal de stadsprivilegiën bewaard. Dit stedehuis moest dan ook, als het eenigs- zins kon, tot stadgenoot en vreemdeling spre ken en door afmeting en karakter indruk ma ken als een waardig spiegelbeeld van de be teekenis der stad. Daarom wedijverde men in vroeger tijd niet alleen om het bezit van de grootste en mooiste kerk, maar ook van het karakteristiekste en rijkste raadhuis. Wanneer echter een markt- of handelsplaats het stadsrecht had verkregen, dan ging men nog niet altijd terstond over tot het bouwen van een raadhuis als onderdak en zetel van het stadsbestuur. In onze oudste steden had den soms nog vele jaren, nadat zij het stads recht hadden ontvangen, de1 raadsvergade ringen plaats in de open lucht onder een boom en bij ongunstig weer in de kerk of bij den kasteelheer. Eerst met het toenemen van de bemoeiingen van het stadsbestuur ontstond de behoefte aan een raadhuis. Om eenig idee te krijgen van het enthou siasme. waarmee de burgerij geldelijke offers bracht om binnen enkele jaren een kostbaar raadhuis te kunnen bouwen, moeten we ons terugdenken in vroeger eeuwen, toen 't bezit van burgerlijke rechten iets was, dat veroverd moest worden en dat alleen door moed en kracht en zelfbewustzijn kon worden verkre gen. Het bezit der burgerlijke vrijheid was bovendien een middel om door nijverheid en handel zijn woonplaats tot bloei en welvaart te brengen. Ket is jammer, dat niet iedere stad haar eerste raadhuis als een kostbare relekwie heeft bewaard: de eerste raadkamer in een waltoren, in een particuliere woning of in een houten schepenenhuisje. We hadden dan een diepe ren blik kunnen krijgen in de ontwikkelings geschiedenis onzer steden, waarin nu nog dikwijls zooveel duisters is. Leggen de rijkge- bouwde raadhuizen getuigenis af van den grooten bloei der steden, dikwijls zijn ze ook haar schitterend grafmonument. Veere b.v. bewaart in zijn raadhuis nog de eenige her innering aan vroegere gloriedagen. De oudste raadhuizen vinden we in Noord- Italië, waar men tegen het einde van de 11de en het begin der 12de eeuw wedijverde in het stichten van monumentale Pallazzi de Com mune, die met zware, massieve, gesloten en gekanteelde gevels, met hoogen wacht- en klokketoren, de veste vormden tot verdediging van de stederechten. Ook in andere plaatsen van het Zuiden b.v. Toulouse, werden gemeen tehuizen als burchten gebouwd. Een onderdeel van een stadhuis was meestal de groote of kleinere hal of galerij. De kooplie den in goud en zilver of andere kostbare stof fen, hadden op de markt een veilig onderdak noodig, alsook een zaal tot beslechting van eventueele geschillen. Boven de hal werd dus een zaal gebouwd, die langzamerhand ook ge bruikt werd voor raadsvergaderingen, totdat men in de 12de eeuw en daarna afzonderlijke raadhuizen ging bouwen. Merkwaardig is echter, dat die hal bij de latere raadhuizen dikwijls is blijven bestaan o.a. bij de stadhui zen van verschillende plaatsen in Duitsehland en Begië, evenals bij het oude raadhuis van Haarlem, en ook bij het vroegere stadhuis van Amsterdam, dat in 1652 afbrandde. hl ons land is het oudst bekende afzonder lijke stedehuis dat van Dordrecht, een een-, voudig gebouwtje, dat in 1284 zou zijn ge bouwd. Ook de stad Leiden bezat tot 1381 nog een houten raadhuis. Naarmate de welvaart begon toe te nemen, werden ook de stedehuizen grootscher en rij ker. De bouw werd opgedragen aan de eerste bouwmeesters van dien tijd en nog thans strekken deze bouwwerken de steden niet al leen tot sieraad, maar ze vormen niet zelden het voornaamste stadsmonument. Tevens leg gen ze getuigenis af van de macht, de betee kenis. den bloei en den kunstzin dier kleine centra van handel en nijverheid, die dit alles uit eigen middelen en met eigen offervaar digheid hebben tot stand gebracht. Doch de tijden veranderden en met hen ver anderde ook de beteekenis welke het raad huis eenmaal als bestuurscentrum had gehad Onder het Fransche regime in het begin der 19de eeuw verloren de steden, eens bijna op permachtig, vrijwel geheel haar zelfstandig heid, om ze daarna nooit meer in dezelfde ma te als vroeger terug te krijgen. Eenmaal sloten ze eigenmachtig verdragen met naburige steden en vreemde vorsten, maar toen werden ze gemeenten, die verplicht wa ren de algemeene besluiten en wetten van het land na te leven. De rechtspraak, de ac cijnzen- en belastingheffing, de keuze harer burgemeesteren, werden haar ontnomen en de burgers, eenmaal trotsch op hun stederecht, werden staatsburgers. Valt het daarom te verwonderen, dat op de ze wijze het raadhuis in de oogen van menig een veel van zijn beteekenis verloor en dat ook het enthousiasme der burgers voor den bouw van een monumentaal raadhuis verminderde? De tijd scheen voorbij dat, zooals in Amster dam. de burgerij aan Jacob van Campen op droeg een monument te bouwen, dat het achtste wonder der wereld werd genoemd. Eerst in de laatste jaren, vooral gedwongen door gebrek aan ruimte in de bestaande raad huizen, schijnen de steden weer over te gaan tot het bouwen van stadhuizen, die waardi ge vertegenwoordigers zijn van de steden waar zij staan, doch in welker raadszalen wel steeds de woorden waarheid zullen blijken, die staan geschreven in het fries van het stadhuis in Den Haag: „Ne Jupiter Quidam Omnibus", (zelfs Jupiter kan niet ieder voldoen). Wa S. gelaat, maar vooral de eerlijke oogopslag de den in een ommezien de argwaan, veroorzaakt door het onwelvoegelijke fixeeren, als sneeuw voor de zon verdwijnen. De armoedige klee- ren in aanmerking genomen, oordeelde Briggs: „Een nette kerel in moeilijke omstandighe den geraaktzal wel werkloos zijn!" Juist wilde hij, aldus gerustgesteld, een krant uit z'n zak halen en beginnen te lezen, toen de vreemdeling met een geheimzinnigen glimlach op zijn gelaat weer sprak. „Pardon, neem me niet kwalijk dat ik u lastig val, maarbent u nooit bang om in den trein te slapen? Het kwam me zoo voor dat u nogalahumeen gezonden slaap heeft ook!" Voor antwoord te geven bewoog Briggs automatisch zijn onderarm wat op en neer waardoor, zelfs ondanks zijn colbert costuum, de geweldige verdikking van zijn spieren dui delijk te zien was. Toen sprak hij kalm en zelfbewust: „Ik bang?Voor niets en niemand! „Neezoo bedoelde ik het ook niet begon de vreemdeling weer met een beleef den glimlach, „maarehbent u nooit bang om beroofd te worden?" „Beroofdherhaalde Briggs langzaam, keek zijn buurman strak aan, en bracht on willekeurig zijn hand naar z'n vestzak. Op dat zelfde oogenblik sprak de man echter snel en bevelend: .Heen.... laat u dat alsjeblieft!" „Maareh.... ikstotterde Briggs, voor het eerst van z'n leven iets van z'n stuk gebracht, „w-w-w-wat bedoelt u „Dat bedoel ik!" sprak de vreemdeling met klem, en terwijl Briggs reeds een mes tus schen z'n ribben meende te voelen, stak de man slechts zijn rechterhand vooruit, schud de iets aan z'n mouw, endaar op de palm van z'n hand lag het horloge van Briggs.... het goud-en horloge met ketting Als aan de bank genageld bleef Johan Briggs maar naar het gouden voorwerp sta ren alsof hij spoken zag, en had nog niet eens tegenwoordigheid van geest genoeg om zijn eigendom in ontvangst te nemen. „Kom, kom, het was mijn bedoeling niet om u van streek te brengen, integendeel", sprak de man oprecht. „Ik ben zoo eerlijk als als goud!" voegde hij er aan toe met een blik op het horloge. „Kijk", vervolgde hij nu met z'n linkerhand wat bewegingen makend, „kijk hier heb ik nog een gouden potloodje ook. Steekt u dat ook maar weer in uw zak, mijn heer. ik „Wel alle donders, wat heeft dat allemaal te beteekenen?.schreeuwde Briggs eens klaps ruw, eerst nu zijn eigendommen in ont vangst nemend. De vreemdeling deed wat zenuwachtig, be vochtigde zijn lippen, en sprak toen onder danig: „Mijn-heer, ik vraag u allereerst excuus voor m'n onbeschaamde en vreemde handelwijze, maar.'t was eigenlijk niets meer dan een nieuw soort reclame! U zult het met me eens zijn dat werkloosheid moedeloos maakt, dat heb ik aan den lijve ondervonden. In den laatsten tijd is het mij duidelijk geworden dat je maar drie manieren hebt om geld te ver dienen nl., een vaste betrekking, protectie, ofoneerlijkheid! Ik was een rondtrek kend goochelaar, had dus noch het eerste, noch het tweede, en de derde manier.neen liever sterven van honger dan De man zweeg even en Briggs voelde een trilling van aandoening en medeleven in zijn binnenste. Weldra vervolgde de man weer: „Toen heb ik m'n toevlucht genomen tot een zonderling middel, een reclame die loonend bleek te zijn! Op zekeren middag zat ik tegenover een heer in den trein met wien ik hetzelfde spelletje speelde als vandaag met u. Toen de man ontwaakte en ik hem de ge- heele geschiedenis vertelde vond hij mijn idee zoo origineel, dat hij beloofde mij te recom- mandeeren. Beter dan toen kan ik het nooit meer treffen! De heer zat in 't bestuur van verschillende vereenigingen, o.a. van den bond van groote gezinnen, waarvoor ik in de afgeloopen maanden reeds twee keer mocht optredenStel u voor mijnheer hoe geluk kig ik was, en ik hoop dat u na deze verkla ring mijn brutaliteit zult vergeven, enbij gelegenheidU heeft bewijs genoeg dat ik mijn vak versta Óp dat oogenblik stond de trein stil en de man had juist nog tijd genoeg om mij een visitekaartje te overhandigen. Om te laten zien dat ik hem geheel had vergeven, stak ik hem m'n hand toe, die hij hartelijk en met tranen in de oogen drukte. Daarna verdween hij haastig Waarschijnlijk had ik, ondanks de onge woonheid van het avontuur toch dien dag niet meer aan den man gedacht, als ik niet bij m'n thuiskomst bemerkt had dat m'n por tefeuille. inhoudende een aanzienlijk bedrag in bankpapier, verdwenen was. Inderdaad, de man had de waarheid ge sproken, een loonende reclame WAT ER IN ééN UUR GEBEUREN ZOU! 114.000 telegrammen worden afgeleverd. 1.141.600.000 brieven, briefkaarten, post- oakketten vliegen door de post, waarvoor een bedrag van 40.000.000 gulden aan port wordt betaald. 60.000.000 stuks dagbladen worden ge drukt. 1,114 mijl legt de aarde van haar dagelijk- sche reis om de zon af. 4 stormen en 1 aardbeving hebben plaatft

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1933 | | pagina 8