VRIJDAG 2 FEBRUARI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD y AAN ALLEN! Nu gaan we eens een papierpraatje hou den over lastige logé's. Je snapt wel, dat ik geen bepaalde familieleden op het oog heb, geen neven, nichten, ooms of tantes. Ik be doel zelfs niet logé's in de menschenwereld Of wist je niet, dat paarden, koeien, schapen en nog veel meer dieren ongewenschte logé's krijgen, die hun levenslang schade berokke nen? Ze heeten horzels. Een horzel heeft iets van een wesp, of eigenlijk nog meer van een vlieg. Wat zijn geslachtsboom aangaat, staat hij dichter bij de vlieg dan bij de wesp. De zoogenaamde paardenvliegen met de groote groene oogen zijn geen horzels. De laatste zijn wel hinderlijk maar de horzels zijn veel grooter misdadigers. In ons land hebben we runder-, schapen en paardenhorzels. In 't najaar komen deze mooi geteekende insecten met hun zwart- geel pakje zich neerzetten op het lichaam van de jonge koe. De vrouwelijke horzels la ten zich niet door de koeienstaarten weg slaan. Ze willen naar binnen Ze vragen niet, maar ze eischen logies. Tusschen het koeien- haar leggen ze eitjes. Als de koe met haar tong bezig is haar toilet te maken, gaan de eitjes onwillekeurig aan de koeientong vast zitten en straks zullen ze in den bek terecht komen. De eitjes komen spoedig tot ontwikkeling en de kleine larfjes kunnen ongestoord door het koeienlichaamJ wandelen. Voedsel is er in overvloed. Na eenigen tijd gaat dat hun vervelen en boren ze zich door den slokdarrnwand, ko men bij de wervelkolom, zoeken hun weg door de wervelopeningen en rusten wat uit in het wervelkanaal. Hier brengen ze den winter door. Zoodra de lieve Lente in het land is, prikken ze door de huid heen en zijn weer buiten. Ze zijn dan aardig groot geworden en veroorzaken een flinke bult bij 't verlaten van hun gastvrije woning. In die bulten leg gen ze eitjes. De larven voeden zich straks geheel ten koste van de koe. Zijn ze 2 a 3 c.M. groot, dan werken ze zich naar buiten, 't Gelijken dan witte wormen, die zich onder den grond gaan verpoppen en na een maand als volkomen insect weer te voorschijn ko men. Een koe gaat niet dood van deze logé's maar je snapt wel, dat ze zich toch niet kip lekker voelt. De schapenhorzel legt haar eitjes m den neus van 't schaap. Die slimmerd is zeker beng, dat haar eitjes met het scheren te loor zullen gaan. Deze eitjes dringen steeds verder door. Sommige in het voorhoofdsbeen, an dere in den hoornpit, weer andere in de ka ken. 't Spreekt van zelf, dat ze overal ont stekingen teweeg brengen. Ze groeien hard en na verloop van tijd kruipen ze weer naar den neus, waar hun gastheer ze vanzelf uit- niest. Ook zij verpoppen zich in den grond en dan begint de logeerpartij opnieuw. Bij het paard gaat het aanvankelijk net als bij de koe- In de paardenmaag komen de eieren uit. Ze boren hun kop in den maag wand en voeden zich met versch bloed. Heb ben ze er genoeg van, dan laten ze zich los en verdwijnen vanzelf uit het paar denlichaam Het gevolg van zoo'n horzelplaag is min der melk, minder kwaliteit vleesch en een slechte huid. De strijd tegen deze vliegen wordt thans over de geheele wereld ter hand genomen. De wonden besmeert men met de z.g. horzelzalf, waarin een gif is voor de lar ven. De schade, door horzels aangericht be droeg 10 jaar geleden in ons land 3 a 4 mil- lioen. Een vijfde van alle huiden in onze slachthuizen heeft wormschade. In 1 jaar werd in Nederland 5000 kilo zalf gebruikt. Soms snijdt de veearts zoo'n bult open en verwijdert de larven met een pincet. Dan wordt de wond gereinigd en de huid sluit zich er spoedig overheen. Horzels schijnen ook in de oerwouden voor te komen. Daar zijn ze veel grooter dan in ons land en hun vernielings- en vernieti gingswerk is ook des te grooter. Men beweert, dat jonge hertjes levend door hen verslon den worden. Veulens en kalveren moeten daar afgedekt worden met matten om ze te bewaren voor de horzelplaag. Zei ik te veel, toen ik van lastige logé's sprak? W. B—Z. UIT DE NATUUR. HOE KOMT DAT? Vrouw Grote heeft haar wasch te drogen gehangen op het erf; het zonnetje schijnt lekker Maar met het weer valt niet te spot en. Plotseling begint het hard te regenen en vrouw Grote haalt de wasch zoo snel moge lijk binnen. In de keuken spant ze de natte lijnen heel strak tusschen twee kasten en hangt daar het goed op. Na een poosje hoort ze een harden slag uit de keuken. Ze holt er naar toe en ziet, dat de beide kasten omgevallen zijn. „Dat moet de hond gedaan hebben!" zegt ze tegen haar dochter, die ook op het lawaai is aan komen loopen. „Dat kan niet, Moe der, want Pluto was bij mij!" „Dat. is ook zoo, de keuken had ik op slot gedaan." Hoe komt het dan als er niemand in dien (tusschentijd binnen Is geweest? DE GESCHIEDENIS VAN PRINSES CROENBLAD. Prinses Groenblads herinneringen aan haar eerste kinderdagen waren wondermooi zoo teer, zoo doorweven van zon, dat het een lentesprookje leek. Dat was haar levensbegin ook geweest, een lentesprookje. Ze kon zich nog heel goed herinneren, hoe ze in een kort. lichtgroen jurkje in een gouden hangmat had geschommeld, die door een zachten wind heen en weer bewogen werd. Vele geü'kgckleede speelgenootjes waren om haar heen. Toen werd prinses Groenblad heel overmoedig en liet zich verschrikkelijk ver wennen. Ze deed 'n ragfijn spinnewebsluier- tje over haar bleeke gezichtje, verborg zich in de groene schaduw van den Boomburcht en liet zich door haar hovelingen verzorgen en beschutten. Eens op een dag reed de Tijdfee op haar zonnewagen door het land,, zwaaide haar tooverstaf en sprak: „De bloesems zullen ver gaan, de bladeren blijven bestaan." Toen kwam er plotseling een heftige wind stoot door het geheele rijk en als sneeuw dwarrelden de r- - njoesems naar beneden. Ze vielen op de aarde en vergingen ook als sneeuw. En de Tijdfee sprak: Ik heb jullie iets moois ontnomen, bladvolk. Daar voor in de plaats krijgen jullie nieuwe groene kleedjes!" En werke'-'-'-w Groenblad en haar geheele hofhouding pronkten al in nieuwe gewadea nv slepen. Ze ver scheurden de oude verbleekte kinderkleertjes en als de wind nu woei, ritselden en ruischten hun nieuwe, kleeren als zijde. Prinses Groenblad voelde zich als een ko ningin; door haar jongste kamenier liet ze zich den spiegel voorhouden, die gemaakt was van een dauwdrop en gevat in zonne goud, om te zien. of de nieuwe kleur goed bij haar gezicht paste. Toen knikte ze. poederde haar fijne neusje met het stuifmeel dat de bijen gebracht hadden en maakte zich mooi voor het avondfeest. Op dit feest werd gedanst op de muziek van een vogelorkest: de wind was zoo vrien delijk om fluit te willen spelene en de dikke bromvliegen zoemden de baspartij. Op dezen avond werd prinses Groenblad erg gevleid: de wind fluisterde haar allerlei complimentjes in bet oor, ja. hij danste zelfs een paar keer met haar. Toen echter vond ze, dat hij zich teveel veroorloofde en trok zich, met haar hofdames, terug. Maar niet iederen avond werd er gedanst en pret gemaakt; eer kwamen ook minder prettige uren. Dan had de wind een slechte bul en werd een ruwe klant, die woedend te keer ging. Dan blies hij met volle wangen wolken stof op den Boomburcht en de kleine kameniers hadden handen vol werk om alles netjes te houden. Soms konden ze den regen overhalen om hen te helpen bij de groote schoonmaak. Maar dan scheen deze het al leen maar leuk te vinden om ze met ijskoud water te besproeien, zoodat ze bibberend en klappertandend vroegen, of hij alsjeblieft op wilde houden. Dat was niet' aardig van hem; maar als verontschuldiging voerde hij aan, dat de schildwacht zeker op zijn post was ingeslapen en de gieter niet gesloten had. Maar daar mede was het leed nog niet ten einde; er kwamen veel lastige bezoekers of liever vijan den, die de hovelingen slechts met veel moeite van Prinses Groenblad af konden houden. In lange rijen kwamen de rupsen, kevers, spinnen, die op een goed onthaal op den Boomburcht rekenden, zonder dat ze er iets voor terug wilden doen. Een dikke rups, die er door de kameniers uitgegooid was, ge lukte het om 's nachts het slaapvertrek van de prinses binnen te dringen en haar prach tige bladerkleed heelemaal stuk te bijten. Wat was 'de prinses boos! Ze was ontroost baar; bovendien merkte ze, dat haar vrien dinnen haar er heimelijk om uitlachten. Toen beval ze de zon om met vurige pijlen naar de booswichten te schieten. Dat deed de zon graag; maar bij de jacht raakte menige zon- nenpijl de bladerslepen van de hovelingen; daar kwamen dan brandplekken op en dat zag er heel leelijk uit. Toen besloot prinses Groenblad de Tijdfee weer te roepen. „Geef ons toch een nieuw kleed, met mooie kleuren. We worden zoo vaal en zoo leelijk!" smeekte ze. „Een nieuw kleed kan ik jullie niet ge ven," antwoordde deze. „Dat mag maar een maal in 't jaar gebeuren. Maar ga naar too- venaar Herfst, die heeft de macht om jullie kleeren rood, ,geel, bruin en violet te verven. Wendt jullie tot hem!" Dat lieten de bewoners van den Boom burcht zich geen twee maal zeggen- Ze rie pen toovenaar Herfst en zeiden: „Is het waar, dat Gij zoo'n groot toovenaar zijtAls Gij ons nieuwe kleurige kleedjes toovert moogt ge daarvoor vragen wat ge- wilt!" „Goed", zei de machtige toonvenaar. „On der die voorwaarde wil ik jullie meteen hel pen," En in een oogwenk too ver de hij de vale kleeren om in stralend geel, violet, bruin en rood. Prinses Groenblad. die in goudbrocaat ruischte. sprak tot den toovenaar: ,Bn welk loon wilt ge hebben voor de bewezen dien sten?" „Welk loon?" herhaalde de toovenaar op een eigenaardigen toon. „Ik mocht kiezen. Wel nu, dan kies ik jullie leven. Nog eenige uren van vreugdee zijn jullie vergund, dan komt de koude Noordenwind en blaast jullie ter aarde. Daar mag je dan slapen!" Toen begon het bladervolk te klagen en riep: „Dat is jouw schuld, prinses Groenblad Dat komt nu van je ijdelheia. En wij hebben je altijd zoo trouw behoed!" „Jullie zijn allemaal onderworpen aan de Tijdfee; ik ben slechts haar dienaar", ver klaarde de Herfst. „Mijn koningin gaf jullie veel moois, waarover je je verheugen kon. Nu is het haar wil, dat alles zal vergaan; dan blijven jullie gespaard voor het verdriet, dat de winter brengt." Na deze woorden sloeg de Herfst zijn vleu gels uit en vloog over den Boomburcht. DINA VAN Z. Wegens plaatsgebrek een gedeelte van de Ruil-Rubriek en het Vervolgverhaal De Twee lingen op de H. B. S. uitgesteld. Niets nieuws onder de zon. Wie meenen mocht, dat' de mode om kort haar te dragen door de dames iets is alleen van dezen tijd heeft het glad mis, want in de 17de en 18de eeuw wisselden ae tijden van lang of kort haar wel 10 maal. Toen Maria Antoinette in Parijs kwam droeg ze lang haar; en toen ze tengevolge van een ziekte haar haar verloor, duurde het niet lang of ook alle hofdames lieten zich het haar afknippen. HOE PETER BETER WERD. Peter was een klein bleek jongetje, dat heelemaal in het achterste bedje van de groote zaal lag. Peter lag altijd heel stil met gesloten oogen en deed nooit mee met de ondeugende dingen, die de andere jon gens van de ziekenhuiszaal uithaalden- Niet omdat Peter bang was om een standje van de zusters of den dokter te krijgen; neen, alleen omdat hij erg ziek was. Als de andere jongens van zaal 10 bezoek kregen van hun moeders en vaders, lag Pe tertje met zijn gezicht naar den muur; want voor hem kwam er nooit iemand. Het was al heel lang, dat Peter in het ziekenhuis gekomen was. Daarvoor was hij in het wees huis geweest; want hij had geen ouders meer. Toen hij pas ziek was, had hij nog wel eens bezoek gehad, maar toen het zóó lang duurde, was er niemand meer, die aan Peter dacht. Soms bracht een moeder van een anderen jongen wel eens iets voor hem mee; maar dat gebeurde haast, nooit En zoo lag Peter daar en hij begon hoe langer hoe minder te eten. Vaak kreeg hij standjes van den dokter, die hij dan met ge sloten oogen aanhoorde en als dokter weg ging wist deze zelf niet, of er iets tot Peter doorgedrongen was. Toen kwam de nieuwe zuster op zaal; ze was jong en blond en had stralende blauwe oogen. Zuster Mieji bemoeide zich dadelijk met Peter, veel meer dan de andere zusters ooit gedaan hadden. In het begin deed hij zijn oogen niet eens open; maar toen ze door bleef gaan met vriendelijk tegen hem te zijn, toen ze niet. aLs de andere zusters, zich na een tijdje niet meer met hem bemoeide, werd er iets wak ker in Peter. Dan lag hij stilletjes naar haar te kijken, als ze bezig was op zaal. Eens keerde Zuster Mien zich net om, toen Peter haar met groote oogen lag aan te kijken. „Wel Pet0"" schalde haar vroolijke jonge stem door de zaal, „ik heb nooit geweten, dat tij z-'.ke mooi'5 oogen had. Het is niet aar dig, om ze altijd gesloten te houden. Wij kijken ook graag naar iets moois." En vanaf dien d^<? dateerde de vriendschap tusschen zuster Mien en Peter. Voor haar deed de jongen alles, hij at zijn boterham men heelemaal op, toen zij dat gezegd had; zijn pap liet hij niet meer, zooals vroeger, staan en ook zijn glazen melk dronk hij tot den laatsten druppel op. „Zoo is het goed, Petertje," lachte zuster Mien. „Ik wil je weer een flinke jongen zien met roode wangen en stevige beenen." In haar vrijen tijd kwam ze dikwijls bij hem zitten en vertelde hem van haar huis, van haar moeder, haar broertjes en zusjes. „Woont U dan niet hier, zuster?" vroeg Peter. „Nee, Petertje, ik woon aan de zee. Ken je de zee?" En op Peters ontkennend schudden, begon ze te vertellen van de zee, als ze kalm was, of als het stormde, zoodat de golven huizenhoog waren woedend on het strand sloegen. Dan luisterde Petertje met open mond: van zulke dingen had hij nog nooit gehoord. „Wat zal het mooi zijn, daar bij U thuis, zuster Mien!" zei hij eens een keer bedroefd. „Dat alles zie je hier niet!" „Wie weet," troostte zuster hem zoo goed mogelijk, „als je beter bent!" Toen keek Petertje heel verbaasd. „Beter?" Hij lag al zoo lang in het ziekenhuis, dat hij er wel altijd zou moeten blijven." Tot op een dag dokter kwam, goedkeurend met het hoofd knikte en zei: „Jonge man. morgen mag .ie probeeren, of je loopen kunt" Dat loopen zoo moeilijk zou zijn. had Peter nooit gedacht, hangend tusschen zuster Mien en zuster Marie, kon hij een paar stapjes doen; maar toen mo°st hij, doodmoe, weer naar bed worden gedragen. Eindelijk was Peter al zoo ver, dat hij als het weer mooi was. een poosje in den tuin mocht. Op een ochtend kwam de dokter bij zijn bed. „Peter, je bent nu bijna heelemaal gene zen en nu ga je uit het ziekenhuis." Met wijd geopende oogen keek Peter den dokter aan; zijn gezicht was wit geworden. „Weg?" her haalde hij. „Weg? Maar waar moet ik naar toe dokter?" „Zou je het erg naar vinden om weer naar het weeshuis te gaan?" Niets zei Pete'-. Het weeshuis. Hoe lang was dat al geleden? hij wist er niets meer van. En danweg van zuster Mien!" Toen hij weer opkeek, was dokter weg. Zus ter Mien vond hem erg stil. „Wat scheelt er aan, jongetje?" „Ik ga hier weg, zuster Mien!" „Oh" zei de zuster, haar oogen tintelden, „en vind je da,t haar?" Toen snikte Petertje luid op. „Maandag ga je weg," had de hoofdzuster tegen hem gezegd. Het was nu Zaterdag. Nog twee dagen en dan.... Dien dag en ook den volgenden dag zag hij zuster Mien niet. Toen hij een andere zuster vroeg waar ze was. kreeg hij ten ant woord: „Naar huis!" Dus ze was naar de zee en ze had hem niet eens goedendag gezegd. Nu zou hij haar nooit meer zien Heel vroeg was Peter 's Maandags wak ker. „Om tien uur ga je weg. Peter!" kwam zuster Marie hem zeggen. Net zooals vroe ger. lag Petertje met gesloten oogen. „Zou je me niet eens aankijken." hoorde hij plotseling een bekende stem zeggen. Pe ter vloog op. Daar stond zuster Mien bij zijn bed; maar niet in haar verpleegsters- kleeren: nee, net zoo gekleed als de dames, die de andere jongens kwamen bezoeken. In haar armen droeg ze een pak, dat ze voor hem legde. „Kijk eens gauw. wat ik heb mee gebracht!" Hij maakte het pakje open, haalde er dan verwonderd allerlei kleeren uit. „Wat is dat?" stotterde hij. Toen juichte zuster Mien: Begrijp je het nog niet. domme Petertje. Je mag met mij mee naar huis. Voorgoed. Je hoeft niet meer naar het wees huis. Nooit meer. Je wordt een broertje van me en je mag bij ons wonen in ons huls aan de zee!" Sprakeloos had Peter geluisterd. Altijd bij zuster Mien: Maar denk je, dat Peter toen begon te lachen!? Nee, die domme jongen begon van vreugde zoo hard te huilen, dat zuster Mien ook de tranen in haar oogen schoten. HET WEER We hebben dezen winter al enkele malen kunnen ervaren, dat het weer in ons land plotseling sterk veranderen kan. De baro meter staat bij ons dan ook dikwijls op vei*- anderlijk. Wat doen we eigenlijk met zoo'n barometer? Dit woord beteekent instrument om den luchtdruk te meten. En vaivdie druk van de lucht hangt veejal de weersgesteld heid af. Om dit te kunnen begrijpen gaan we eerst eens kijken wat eigenlijk de luchtdruk is. De aarde is omgeven door een kilometers dikke luchtlaag. Deze luchtlaag wordt hoe hooger men komt, steeds dunner of ijler, zooals je zeker al weet. Op de aarde is zij dus het dichtst. Deze luchtlaag drukt op de aarde, echter niet overal even sterk, omdat de lucht op sommige plaatsen dunner is dan op andere, Dit verschil in druk doet een lucht stroom ontstaan, dien we wind noemen. De lucht stroomt van een gebied met hoogen druk langs de aarde naar een gebied met lagen druk De richting van den wind hangt' dus af van de plaats, waar een gebied van hoogen druk zich bevindt. Bevindt zich 't gebied met een hoogen ba rometerstand boven den Atlantischen Oceaan dan zal de lucht stroomen naar het gebied met lagen druk. Ligt dit in het Noorden van Europa, dan zullen we in ons land Zuid-Wes ten wind hebben. Deze voert behalve lucht ook wolken over het land, zoodat dus de he mel bewolkt is. Deze wolken bestaan uit wa terdamp of waterdruppels, afkomstig uit den Oceaan De kans op regen of als het koud blijft sneeuw, is groot. Zakken de wolken laag dan wordt het nevelig. Maar niet alleen, dat we regen kunnen verwachten bij Zd. Westen of Westen wind, ook behoeven we bijna nooit op vorst te rekenen. De wolkenlaag doet dienst als deken op de aarde. De warmte, die de aarde in den Zomer heeft opgenomen van de zon en 's winters weer uitstraalt, blijft onder de wolkendeken hangen. De bovenste laag van de aarde kan dan nooit veel afkoelen, het vriest dus niet. Bevindt een gebied van hoogen druk zich boven Noord- of Oost-Europa, dan zal de lucht van het Noorden of Oosten naar het Zuiden of Westen stroomen. De wind zal dus Noord-Oost of Oost zijn. Deze wind waait over het vaste land van Europa nl. Rusland en Duitschland Wolken zal deze wind wei nig of niet aanvoeren en de hemel zal dus onbewolkt zijn; de sterren kan je 's avonds zien schitteren en de uitgestraalde warmte verdwijnt in het heelal. De bovenste laag en de luchtlaag boven de aarde koelen zeer sterk af. Het vriest. Als we dan bovendien beden ken dat het "s winters boven Rusland ont zettend koud kan zijn, dan begrijpen we waarom een Oosten of N. O. wind felkoud kan zijn. Dezen winter verplaatst het gebied van hoogen druk zich telkens weer van het N. O. en Oosten naar het West en Zuid-Wes ten. Je moet maar eens bij het weerbericht kijken in de krant, daar staan de hoogste en laagste barometerstand bij. Je kunt dus zelf ongeveer voorspellen welke wind zal waaien. Als je nu nog weet, dat men in de Bilt uit vele plaatsen van ons land en Eurooa week berichten ontvangt, dan kan meri op het Meteorologisch Instituut met vrij groote zekerheid het weer voorspellen voor de vol gende 23 dagen. Treedt plotseling echter een verandering van den een of anderen aard in, die men niet te voren kon waarne men, dan zal de voorspelling niet of slechts ten deele uitkomen. 9. Jullie weten natuurlijk allemaal, dat Wa les een gedeelte van Engeland is. De bewo ners van Wales zijn van Keltische oorsprong en hebben hun oude Keltische taal en ge bruiken bewaard door de eeuwen heen. Men neemt aan, dat de Kelten de oor spronkelijke bewoners van Engeland waren, die verdreven zijn door de Angel-Saksers, die in het midden der vijfde eeuw een inval in Engeland deden. De Kelten vluchtten toen naar het Westen, waar ze een schuilplaats vonden in het berg land van Wales Onze pop hier stelt zoo'n vrouw uit Wales voor. We plakken het figuur op een stuk stevig papier en laten het drogen onder een zwaar voorwerp, zoodat het niet krom trekt. Als alles goed droog is, knippen we de teeke- ning zorgvuldig uit met een heel scherp schaartje. Nu leggen we de uitgeknipte fi guur plat op tafel en vouwen de poppen langs de gestippelde lijnen AA naar boven. Buig C en D naar achteren langs de lijnen BB. zoodat ze op E komen te liggen. Plak nu de ruggen tegen elkaar; C en D op E, maar heel precies! Gebruik voor het' kleuren de volgende tinten: gezicht en handen licht geel; wangen licht rood. Lippen rood. Hoed. lint onder de kin, tasch grijs. Japon donker groen; schort en kousen licht blauw, Shawl allerlei kleur tjes, zooals rood. bruin, groen en blauw. Mand geel; grond licht geel. EEN VROUW UIT WALES IN NATIONALE KLEEDERDRACHT

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 15