VRIJDAG 2 FEBRUARI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
y
AAN ALLEN!
Nu gaan we eens een papierpraatje hou
den over lastige logé's. Je snapt wel, dat ik
geen bepaalde familieleden op het oog heb,
geen neven, nichten, ooms of tantes. Ik be
doel zelfs niet logé's in de menschenwereld
Of wist je niet, dat paarden, koeien, schapen
en nog veel meer dieren ongewenschte logé's
krijgen, die hun levenslang schade berokke
nen? Ze heeten horzels. Een horzel heeft
iets van een wesp, of eigenlijk nog meer van
een vlieg. Wat zijn geslachtsboom aangaat,
staat hij dichter bij de vlieg dan bij de wesp.
De zoogenaamde paardenvliegen met de
groote groene oogen zijn geen horzels. De
laatste zijn wel hinderlijk maar de horzels
zijn veel grooter misdadigers.
In ons land hebben we runder-, schapen
en paardenhorzels. In 't najaar komen deze
mooi geteekende insecten met hun zwart-
geel pakje zich neerzetten op het lichaam
van de jonge koe. De vrouwelijke horzels la
ten zich niet door de koeienstaarten weg
slaan. Ze willen naar binnen Ze vragen niet,
maar ze eischen logies. Tusschen het koeien-
haar leggen ze eitjes. Als de koe met haar
tong bezig is haar toilet te maken, gaan de
eitjes onwillekeurig aan de koeientong vast
zitten en straks zullen ze in den bek terecht
komen.
De eitjes komen spoedig tot ontwikkeling
en de kleine larfjes kunnen ongestoord door
het koeienlichaamJ wandelen. Voedsel is er
in overvloed.
Na eenigen tijd gaat dat hun vervelen en
boren ze zich door den slokdarrnwand, ko
men bij de wervelkolom, zoeken hun weg door
de wervelopeningen en rusten wat uit in het
wervelkanaal. Hier brengen ze den winter
door. Zoodra de lieve Lente in het land is,
prikken ze door de huid heen en zijn weer
buiten. Ze zijn dan aardig groot geworden
en veroorzaken een flinke bult bij 't verlaten
van hun gastvrije woning. In die bulten leg
gen ze eitjes. De larven voeden zich straks
geheel ten koste van de koe. Zijn ze 2 a 3
c.M. groot, dan werken ze zich naar buiten,
't Gelijken dan witte wormen, die zich onder
den grond gaan verpoppen en na een maand
als volkomen insect weer te voorschijn ko
men. Een koe gaat niet dood van deze logé's
maar je snapt wel, dat ze zich toch niet kip
lekker voelt.
De schapenhorzel legt haar eitjes m den
neus van 't schaap. Die slimmerd is zeker
beng, dat haar eitjes met het scheren te loor
zullen gaan. Deze eitjes dringen steeds verder
door. Sommige in het voorhoofdsbeen, an
dere in den hoornpit, weer andere in de ka
ken. 't Spreekt van zelf, dat ze overal ont
stekingen teweeg brengen. Ze groeien hard
en na verloop van tijd kruipen ze weer naar
den neus, waar hun gastheer ze vanzelf uit-
niest. Ook zij verpoppen zich in den grond
en dan begint de logeerpartij opnieuw.
Bij het paard gaat het aanvankelijk net
als bij de koe- In de paardenmaag komen de
eieren uit. Ze boren hun kop in den maag
wand en voeden zich met versch bloed. Heb
ben ze er genoeg van, dan laten ze zich los
en verdwijnen vanzelf uit het paar denlichaam
Het gevolg van zoo'n horzelplaag is min
der melk, minder kwaliteit vleesch en een
slechte huid. De strijd tegen deze vliegen
wordt thans over de geheele wereld ter hand
genomen. De wonden besmeert men met de
z.g. horzelzalf, waarin een gif is voor de lar
ven. De schade, door horzels aangericht be
droeg 10 jaar geleden in ons land 3 a 4 mil-
lioen. Een vijfde van alle huiden in onze
slachthuizen heeft wormschade. In 1 jaar
werd in Nederland 5000 kilo zalf gebruikt.
Soms snijdt de veearts zoo'n bult open en
verwijdert de larven met een pincet. Dan
wordt de wond gereinigd en de huid sluit
zich er spoedig overheen.
Horzels schijnen ook in de oerwouden voor
te komen. Daar zijn ze veel grooter dan in
ons land en hun vernielings- en vernieti
gingswerk is ook des te grooter. Men beweert,
dat jonge hertjes levend door hen verslon
den worden. Veulens en kalveren moeten
daar afgedekt worden met matten om ze te
bewaren voor de horzelplaag. Zei ik te veel,
toen ik van lastige logé's sprak?
W. B—Z.
UIT DE NATUUR.
HOE KOMT DAT?
Vrouw Grote heeft haar wasch te drogen
gehangen op het erf; het zonnetje schijnt
lekker Maar met het weer valt niet te spot
en. Plotseling begint het hard te regenen en
vrouw Grote haalt de wasch zoo snel moge
lijk binnen. In de keuken spant ze de natte
lijnen heel strak tusschen twee kasten en
hangt daar het goed op.
Na een poosje hoort ze een harden slag uit
de keuken. Ze holt er naar toe en ziet, dat
de beide kasten omgevallen zijn.
„Dat moet de hond gedaan hebben!" zegt
ze tegen haar dochter, die ook op het lawaai
is aan komen loopen. „Dat kan niet, Moe
der, want Pluto was bij mij!" „Dat. is ook zoo,
de keuken had ik op slot gedaan."
Hoe komt het dan als er niemand in dien
(tusschentijd binnen Is geweest?
DE GESCHIEDENIS VAN
PRINSES CROENBLAD.
Prinses Groenblads herinneringen aan
haar eerste kinderdagen waren wondermooi
zoo teer, zoo doorweven van zon, dat het een
lentesprookje leek. Dat was haar levensbegin
ook geweest, een lentesprookje.
Ze kon zich nog heel goed herinneren, hoe
ze in een kort. lichtgroen jurkje in een gouden
hangmat had geschommeld, die door een
zachten wind heen en weer bewogen werd.
Vele geü'kgckleede speelgenootjes waren om
haar heen. Toen werd prinses Groenblad heel
overmoedig en liet zich verschrikkelijk ver
wennen. Ze deed 'n ragfijn spinnewebsluier-
tje over haar bleeke gezichtje, verborg zich
in de groene schaduw van den Boomburcht
en liet zich door haar hovelingen verzorgen
en beschutten.
Eens op een dag reed de Tijdfee op haar
zonnewagen door het land,, zwaaide haar
tooverstaf en sprak: „De bloesems zullen ver
gaan, de bladeren blijven bestaan."
Toen kwam er plotseling een heftige wind
stoot door het geheele rijk en als sneeuw
dwarrelden de r- - njoesems naar
beneden. Ze vielen op de aarde en vergingen
ook als sneeuw. En de Tijdfee sprak: Ik heb
jullie iets moois ontnomen, bladvolk. Daar
voor in de plaats krijgen jullie nieuwe groene
kleedjes!"
En werke'-'-'-w Groenblad en haar
geheele hofhouding pronkten al in nieuwe
gewadea nv slepen. Ze ver
scheurden de oude verbleekte kinderkleertjes
en als de wind nu woei, ritselden en ruischten
hun nieuwe, kleeren als zijde.
Prinses Groenblad voelde zich als een ko
ningin; door haar jongste kamenier liet ze
zich den spiegel voorhouden, die gemaakt
was van een dauwdrop en gevat in zonne
goud, om te zien. of de nieuwe kleur goed bij
haar gezicht paste. Toen knikte ze. poederde
haar fijne neusje met het stuifmeel dat de
bijen gebracht hadden en maakte zich mooi
voor het avondfeest.
Op dit feest werd gedanst op de muziek
van een vogelorkest: de wind was zoo vrien
delijk om fluit te willen spelene en de dikke
bromvliegen zoemden de baspartij.
Op dezen avond werd prinses Groenblad
erg gevleid: de wind fluisterde haar allerlei
complimentjes in bet oor, ja. hij danste zelfs
een paar keer met haar. Toen echter vond
ze, dat hij zich teveel veroorloofde en trok
zich, met haar hofdames, terug.
Maar niet iederen avond werd er gedanst
en pret gemaakt; eer kwamen ook minder
prettige uren. Dan had de wind een slechte
bul en werd een ruwe klant, die woedend te
keer ging. Dan blies hij met volle wangen
wolken stof op den Boomburcht en de kleine
kameniers hadden handen vol werk om alles
netjes te houden. Soms konden ze den regen
overhalen om hen te helpen bij de groote
schoonmaak. Maar dan scheen deze het al
leen maar leuk te vinden om ze met ijskoud
water te besproeien, zoodat ze bibberend en
klappertandend vroegen, of hij alsjeblieft op
wilde houden.
Dat was niet' aardig van hem; maar als
verontschuldiging voerde hij aan, dat de
schildwacht zeker op zijn post was ingeslapen
en de gieter niet gesloten had. Maar daar
mede was het leed nog niet ten einde; er
kwamen veel lastige bezoekers of liever vijan
den, die de hovelingen slechts met veel
moeite van Prinses Groenblad af konden
houden. In lange rijen kwamen de rupsen,
kevers, spinnen, die op een goed onthaal op
den Boomburcht rekenden, zonder dat ze er
iets voor terug wilden doen. Een dikke rups,
die er door de kameniers uitgegooid was, ge
lukte het om 's nachts het slaapvertrek van
de prinses binnen te dringen en haar prach
tige bladerkleed heelemaal stuk te bijten.
Wat was 'de prinses boos! Ze was ontroost
baar; bovendien merkte ze, dat haar vrien
dinnen haar er heimelijk om uitlachten. Toen
beval ze de zon om met vurige pijlen naar de
booswichten te schieten. Dat deed de zon
graag; maar bij de jacht raakte menige zon-
nenpijl de bladerslepen van de hovelingen;
daar kwamen dan brandplekken op en dat
zag er heel leelijk uit. Toen besloot prinses
Groenblad de Tijdfee weer te roepen. „Geef
ons toch een nieuw kleed, met mooie kleuren.
We worden zoo vaal en zoo leelijk!" smeekte
ze. „Een nieuw kleed kan ik jullie niet ge
ven," antwoordde deze. „Dat mag maar een
maal in 't jaar gebeuren. Maar ga naar too-
venaar Herfst, die heeft de macht om jullie
kleeren rood, ,geel, bruin en violet te verven.
Wendt jullie tot hem!"
Dat lieten de bewoners van den Boom
burcht zich geen twee maal zeggen- Ze rie
pen toovenaar Herfst en zeiden:
„Is het waar, dat Gij zoo'n groot toovenaar
zijtAls Gij ons nieuwe kleurige kleedjes
toovert moogt ge daarvoor vragen wat ge-
wilt!"
„Goed", zei de machtige toonvenaar. „On
der die voorwaarde wil ik jullie meteen hel
pen," En in een oogwenk too ver de hij de vale
kleeren om in stralend geel, violet, bruin en
rood.
Prinses Groenblad. die in goudbrocaat
ruischte. sprak tot den toovenaar: ,Bn welk
loon wilt ge hebben voor de bewezen dien
sten?"
„Welk loon?" herhaalde de toovenaar op
een eigenaardigen toon. „Ik mocht kiezen.
Wel nu, dan kies ik jullie leven. Nog eenige
uren van vreugdee zijn jullie vergund, dan
komt de koude Noordenwind en blaast jullie
ter aarde. Daar mag je dan slapen!"
Toen begon het bladervolk te klagen en
riep: „Dat is jouw schuld, prinses Groenblad
Dat komt nu van je ijdelheia. En wij hebben
je altijd zoo trouw behoed!"
„Jullie zijn allemaal onderworpen aan de
Tijdfee; ik ben slechts haar dienaar", ver
klaarde de Herfst. „Mijn koningin gaf jullie
veel moois, waarover je je verheugen kon. Nu
is het haar wil, dat alles zal vergaan; dan
blijven jullie gespaard voor het verdriet, dat
de winter brengt."
Na deze woorden sloeg de Herfst zijn vleu
gels uit en vloog over den Boomburcht.
DINA VAN Z.
Wegens plaatsgebrek een gedeelte van de
Ruil-Rubriek en het Vervolgverhaal De Twee
lingen op de H. B. S. uitgesteld.
Niets nieuws onder de zon. Wie meenen
mocht, dat' de mode om kort haar te dragen
door de dames iets is alleen van dezen tijd
heeft het glad mis, want in de 17de en 18de
eeuw wisselden ae tijden van lang of kort
haar wel 10 maal. Toen Maria Antoinette in
Parijs kwam droeg ze lang haar; en toen ze
tengevolge van een ziekte haar haar verloor,
duurde het niet lang of ook alle hofdames
lieten zich het haar afknippen.
HOE PETER BETER WERD.
Peter was een klein bleek jongetje, dat
heelemaal in het achterste bedje van de
groote zaal lag. Peter lag altijd heel stil
met gesloten oogen en deed nooit mee met
de ondeugende dingen, die de andere jon
gens van de ziekenhuiszaal uithaalden- Niet
omdat Peter bang was om een standje van
de zusters of den dokter te krijgen; neen,
alleen omdat hij erg ziek was.
Als de andere jongens van zaal 10 bezoek
kregen van hun moeders en vaders, lag Pe
tertje met zijn gezicht naar den muur; want
voor hem kwam er nooit iemand. Het was
al heel lang, dat Peter in het ziekenhuis
gekomen was. Daarvoor was hij in het wees
huis geweest; want hij had geen ouders
meer. Toen hij pas ziek was, had hij nog
wel eens bezoek gehad, maar toen het zóó
lang duurde, was er niemand meer, die aan
Peter dacht. Soms bracht een moeder van
een anderen jongen wel eens iets voor hem
mee; maar dat gebeurde haast, nooit
En zoo lag Peter daar en hij begon hoe
langer hoe minder te eten. Vaak kreeg hij
standjes van den dokter, die hij dan met ge
sloten oogen aanhoorde en als dokter weg
ging wist deze zelf niet, of er iets tot Peter
doorgedrongen was.
Toen kwam de nieuwe zuster op zaal;
ze was jong en blond en had stralende
blauwe oogen. Zuster Mieji bemoeide zich
dadelijk met Peter, veel meer dan de andere
zusters ooit gedaan hadden.
In het begin deed hij zijn oogen niet eens
open; maar toen ze door bleef gaan met
vriendelijk tegen hem te zijn, toen ze niet.
aLs de andere zusters, zich na een tijdje niet
meer met hem bemoeide, werd er iets wak
ker in Peter. Dan lag hij stilletjes naar haar
te kijken, als ze bezig was op zaal.
Eens keerde Zuster Mien zich net om, toen
Peter haar met groote oogen lag aan te
kijken.
„Wel Pet0"" schalde haar vroolijke jonge
stem door de zaal, „ik heb nooit geweten, dat
tij z-'.ke mooi'5 oogen had. Het is niet aar
dig, om ze altijd gesloten te houden. Wij
kijken ook graag naar iets moois."
En vanaf dien d^<? dateerde de vriendschap
tusschen zuster Mien en Peter. Voor haar
deed de jongen alles, hij at zijn boterham
men heelemaal op, toen zij dat gezegd had;
zijn pap liet hij niet meer, zooals vroeger,
staan en ook zijn glazen melk dronk hij tot
den laatsten druppel op.
„Zoo is het goed, Petertje," lachte zuster
Mien. „Ik wil je weer een flinke jongen zien
met roode wangen en stevige beenen."
In haar vrijen tijd kwam ze dikwijls bij
hem zitten en vertelde hem van haar huis,
van haar moeder, haar broertjes en zusjes.
„Woont U dan niet hier, zuster?" vroeg
Peter. „Nee, Petertje, ik woon aan de zee.
Ken je de zee?" En op Peters ontkennend
schudden, begon ze te vertellen van de zee,
als ze kalm was, of als het stormde, zoodat
de golven huizenhoog waren woedend on
het strand sloegen. Dan luisterde Petertje
met open mond: van zulke dingen had hij
nog nooit gehoord. „Wat zal het mooi zijn,
daar bij U thuis, zuster Mien!" zei hij eens
een keer bedroefd. „Dat alles zie je hier
niet!"
„Wie weet," troostte zuster hem zoo goed
mogelijk, „als je beter bent!"
Toen keek Petertje heel verbaasd. „Beter?"
Hij lag al zoo lang in het ziekenhuis, dat
hij er wel altijd zou moeten blijven."
Tot op een dag dokter kwam, goedkeurend
met het hoofd knikte en zei: „Jonge man.
morgen mag .ie probeeren, of je loopen kunt"
Dat loopen zoo moeilijk zou zijn. had Peter
nooit gedacht, hangend tusschen zuster Mien
en zuster Marie, kon hij een paar stapjes
doen; maar toen mo°st hij, doodmoe, weer
naar bed worden gedragen.
Eindelijk was Peter al zoo ver, dat hij als
het weer mooi was. een poosje in den tuin
mocht. Op een ochtend kwam de dokter bij
zijn bed.
„Peter, je bent nu bijna heelemaal gene
zen en nu ga je uit het ziekenhuis." Met wijd
geopende oogen keek Peter den dokter aan;
zijn gezicht was wit geworden. „Weg?" her
haalde hij. „Weg? Maar waar moet ik naar
toe dokter?" „Zou je het erg naar vinden om
weer naar het weeshuis te gaan?"
Niets zei Pete'-. Het weeshuis. Hoe lang
was dat al geleden? hij wist er niets meer
van. En danweg van zuster Mien!"
Toen hij weer opkeek, was dokter weg. Zus
ter Mien vond hem erg stil. „Wat scheelt er
aan, jongetje?" „Ik ga hier weg, zuster Mien!"
„Oh" zei de zuster, haar oogen tintelden,
„en vind je da,t haar?"
Toen snikte Petertje luid op.
„Maandag ga je weg," had de hoofdzuster
tegen hem gezegd. Het was nu Zaterdag.
Nog twee dagen en dan....
Dien dag en ook den volgenden dag zag
hij zuster Mien niet. Toen hij een andere
zuster vroeg waar ze was. kreeg hij ten ant
woord: „Naar huis!" Dus ze was naar de zee
en ze had hem niet eens goedendag gezegd.
Nu zou hij haar nooit meer zien
Heel vroeg was Peter 's Maandags wak
ker.
„Om tien uur ga je weg. Peter!" kwam
zuster Marie hem zeggen. Net zooals vroe
ger. lag Petertje met gesloten oogen.
„Zou je me niet eens aankijken." hoorde
hij plotseling een bekende stem zeggen. Pe
ter vloog op. Daar stond zuster Mien bij
zijn bed; maar niet in haar verpleegsters-
kleeren: nee, net zoo gekleed als de dames,
die de andere jongens kwamen bezoeken. In
haar armen droeg ze een pak, dat ze voor
hem legde. „Kijk eens gauw. wat ik heb mee
gebracht!"
Hij maakte het pakje open, haalde er dan
verwonderd allerlei kleeren uit.
„Wat is dat?" stotterde hij. Toen juichte
zuster Mien: Begrijp je het nog niet. domme
Petertje. Je mag met mij mee naar huis.
Voorgoed. Je hoeft niet meer naar het wees
huis. Nooit meer. Je wordt een broertje van
me en je mag bij ons wonen in ons huls aan
de zee!"
Sprakeloos had Peter geluisterd. Altijd bij
zuster Mien: Maar denk je, dat Peter toen
begon te lachen!?
Nee, die domme jongen begon van vreugde
zoo hard te huilen, dat zuster Mien ook de
tranen in haar oogen schoten.
HET WEER
We hebben dezen winter al enkele malen
kunnen ervaren, dat het weer in ons land
plotseling sterk veranderen kan. De baro
meter staat bij ons dan ook dikwijls op vei*-
anderlijk. Wat doen we eigenlijk met zoo'n
barometer? Dit woord beteekent instrument
om den luchtdruk te meten. En vaivdie druk
van de lucht hangt veejal de weersgesteld
heid af. Om dit te kunnen begrijpen gaan we
eerst eens kijken wat eigenlijk de luchtdruk
is. De aarde is omgeven door een kilometers
dikke luchtlaag. Deze luchtlaag wordt hoe
hooger men komt, steeds dunner of ijler,
zooals je zeker al weet. Op de aarde is zij dus
het dichtst. Deze luchtlaag drukt op de
aarde, echter niet overal even sterk, omdat
de lucht op sommige plaatsen dunner is dan
op andere, Dit verschil in druk doet een lucht
stroom ontstaan, dien we wind noemen. De
lucht stroomt van een gebied met hoogen
druk langs de aarde naar een gebied met
lagen druk De richting van den wind hangt'
dus af van de plaats, waar een gebied van
hoogen druk zich bevindt.
Bevindt zich 't gebied met een hoogen ba
rometerstand boven den Atlantischen Oceaan
dan zal de lucht stroomen naar het gebied
met lagen druk. Ligt dit in het Noorden van
Europa, dan zullen we in ons land Zuid-Wes
ten wind hebben. Deze voert behalve lucht
ook wolken over het land, zoodat dus de he
mel bewolkt is. Deze wolken bestaan uit wa
terdamp of waterdruppels, afkomstig uit den
Oceaan De kans op regen of als het koud
blijft sneeuw, is groot. Zakken de wolken laag
dan wordt het nevelig. Maar niet alleen, dat
we regen kunnen verwachten bij Zd. Westen
of Westen wind, ook behoeven we bijna nooit
op vorst te rekenen. De wolkenlaag doet dienst
als deken op de aarde.
De warmte, die de aarde in den Zomer
heeft opgenomen van de zon en 's winters
weer uitstraalt, blijft onder de wolkendeken
hangen. De bovenste laag van de aarde kan
dan nooit veel afkoelen, het vriest dus niet.
Bevindt een gebied van hoogen druk zich
boven Noord- of Oost-Europa, dan zal de
lucht van het Noorden of Oosten naar het
Zuiden of Westen stroomen. De wind zal dus
Noord-Oost of Oost zijn. Deze wind waait
over het vaste land van Europa nl. Rusland
en Duitschland Wolken zal deze wind wei
nig of niet aanvoeren en de hemel zal dus
onbewolkt zijn; de sterren kan je 's avonds
zien schitteren en de uitgestraalde warmte
verdwijnt in het heelal. De bovenste laag en
de luchtlaag boven de aarde koelen zeer sterk
af. Het vriest. Als we dan bovendien beden
ken dat het "s winters boven Rusland ont
zettend koud kan zijn, dan begrijpen we
waarom een Oosten of N. O. wind felkoud
kan zijn. Dezen winter verplaatst het gebied
van hoogen druk zich telkens weer van het
N. O. en Oosten naar het West en Zuid-Wes
ten. Je moet maar eens bij het weerbericht
kijken in de krant, daar staan de hoogste
en laagste barometerstand bij. Je kunt dus
zelf ongeveer voorspellen welke wind zal
waaien.
Als je nu nog weet, dat men in de Bilt uit
vele plaatsen van ons land en Eurooa week
berichten ontvangt, dan kan meri op het
Meteorologisch Instituut met vrij groote
zekerheid het weer voorspellen voor de vol
gende 23 dagen. Treedt plotseling echter
een verandering van den een of anderen
aard in, die men niet te voren kon waarne
men, dan zal de voorspelling niet of slechts
ten deele uitkomen.
9.
Jullie weten natuurlijk allemaal, dat Wa
les een gedeelte van Engeland is. De bewo
ners van Wales zijn van Keltische oorsprong
en hebben hun oude Keltische taal en ge
bruiken bewaard door de eeuwen heen.
Men neemt aan, dat de Kelten de oor
spronkelijke bewoners van Engeland waren,
die verdreven zijn door de Angel-Saksers,
die in het midden der vijfde eeuw een inval
in Engeland deden.
De Kelten vluchtten toen naar het Westen,
waar ze een schuilplaats vonden in het berg
land van Wales
Onze pop hier stelt zoo'n vrouw uit Wales
voor. We plakken het figuur op een stuk
stevig papier en laten het drogen onder een
zwaar voorwerp, zoodat het niet krom trekt.
Als alles goed droog is, knippen we de teeke-
ning zorgvuldig uit met een heel scherp
schaartje. Nu leggen we de uitgeknipte fi
guur plat op tafel en vouwen de poppen
langs de gestippelde lijnen AA naar boven.
Buig C en D naar achteren langs de lijnen
BB. zoodat ze op E komen te liggen. Plak
nu de ruggen tegen elkaar; C en D op E, maar
heel precies!
Gebruik voor het' kleuren de volgende
tinten: gezicht en handen licht geel; wangen
licht rood. Lippen rood. Hoed. lint onder de
kin, tasch grijs. Japon donker groen; schort
en kousen licht blauw, Shawl allerlei kleur
tjes, zooals rood. bruin, groen en blauw.
Mand geel; grond licht geel.
EEN VROUW UIT WALES IN NATIONALE
KLEEDERDRACHT