DtG&VOIMD
RONDOM QUITO.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
en
DeVrouwvan Frans Freund
Een Oostenrijker over Nederiandsche
ontdekkingsreizen.
ZATERDAG 24 MAART 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
13
Een tocht met landgenooten.
„El Comerciooooo!" Dat is de beste krant van westkust van Sumatra bij Padang of Sibolga.
Quito. En een heele goede hoor. Evenals de
Telegrafo van Guyaquil eiken dag een groote
pagina met radio wereldnieuws. Wij zijn hier
volkomen op de hoogte! Even een koopen.
„Diez centavos, un real Monsieur". „Merci
bien". „Vous êtes Francaise?" ,Mais oui. Et
Monsieur?" „Hollandais!" „Mais, voila,
deux compatriotes de vous! Eh, Monsieur le
curéü!" En daar brengt mij dat krantenver
koopstertje bij twee Hollandsche jongens,
leeraar aan het Lazaristenseminarium
Ibarro. De één een echte Volendammer, de
ander uit Rotterdam afkomstig! Een leuke
ontmoeting. En samen gingen wij naar den
derden Hollander van Quito, den besten smid
van de stad. Voorstellen? Die kende mij al
zes jaar! Uit de Haagsche Courant! Natuur
lijk gingen wij er samen op uit. Wandelen in
Eucalyptuslanen en daar stondFluite-
kruid. Door den tuin van het Seminarie en
daar hing vlak boven het pad een prachttors
orchideeën, die niemand ooit opgemerkt had.
En wij dronken spuitwater in het Seminarie
en maïsbier bij smid Buys. Mister Andrees
heet hij hier. En wij praatten over Volendam
en Veere en het Haagje en Rotjedam. En
maakten een plannetje. Ik had mijn licht
eens opgestoken over die aardige kleeder-
dracht, de wollen lappen met spelden, van de
landbouwervrouwjes en hoorde, dat in een
dorp een twintig K.M. noordwaarts de oude
Inkakleederdracht nog vrijwel onveranderd
is bewaard gebleven. Daar moet ik heen! En
dus laadde ik mijn landgenooten in een Che
vrolet je en voort ging het weer door de
bloeiende vruchtbare, golvende vlakte. En
het lukte. Daar zaten ze voor hun huis, de
spinnende vrouwtjes in de aardige primitieve
dracht, rug en borstlap met spelden saamge
houden, een kleurige geweven gordelband, drie
viermaal om het middei geslagen. Over het
witte onderkleed een zwarte, aan één zijde
openhangende rok. roode en oranje omslag
doeken, roode kralen kettingen, koperen en
zilveren spelden. Spelden, juffer, wacht eens
even, laat eens kijken die speld! Jawel, net als
in de Himalaya, twee spelden met een wollen
draadje verbonden. Maar de vorm is anders.
Weet ge hoe? precies als mijn speld uit Tihu-
manaco, een bronzen exemplaar van 1000 jaar
oud! Een staafje met een ringetjp, gekroond
door een vogelfiguurtje! En het wijfke was
rijk met haar Sucre (20 cent) en ik met mijn
spelden! Gekiekt, gefilmd, gekeken, nog' eens
gefilmd, weer gekiekt en voldaan huis toe, de
stad in. Pater Sombroek, mijn Volendammer,
wist een winkeltje van Indiaansche kunst,
eenige olieverfschilderijtjes van volkstypen,
soms op koper geschilderd door Indianen. Ver
bazend aardig werk. En ze hadden er steenen
bijlen en kralen kettingen en heel wat meer
dan ik koopen kon.
's Middags minder gezellig. In de zwarte
jas naar den President en naar den Minis
ter. Maar het lukte. Ik kreeg een auto en
een gids ter beschikking om mij te laten zien
wat publieke werken aan wegaanleg doet
hier! Petje af hoor! Dat was de moeite waard.
Ecuador is een merkwaardig landje. In West
en Oost liggen lage landstreken met tropischen
plantengroei, cacao en koffie, bananen
annanas. In het midden twee hooge, ongeveer
Noord-Zuid loopende bergketens met verschei
dene toppen van 6000 en meer meters en pas
sen op 3(300 en 4000 meter hoogte. Tusschen
deze beide ketens ligt op 25003000 M. hoogte
weer de interandino, die heerlijk vruchtbare
vlakte, het paradijs van den landbouwer, waar
in Riobamba en Cuito gelegen zijn. Vrucht
baar door de dikke lagen vulkanische asch en
waterrijk door die zelfde vulkanen, die gewel
dige gletschervelden dragen. Nu moet ge bij
dat woord vlakte niet aan Noord Holland of
aan óe Betuwe denken. Het is een golvende
vlakte, afgebroken door zes bergruggen, die de
beide Andenketens onderling verbinden
door de zeer diep ingesneden aderen der door
de gletschers gevoede rivieren. Deze rivieren
breken de eene Oost en de andere West door
de bergketens heen in zeer diepe, steile dalen
en kloven. Wegaanleg is dus iets minder een
voudig dan tusschen Haarlem en den Haag!
Wij gaan eerst het Noorden in. Weer over Cal-
daron naar Guillabamba, Quito ligt op 2800
M. en wij dalen en dalen in geweldige slingers
tot 1800 om dan weer tot 2100 te stijgen. Een
mooi ritje voor tusschen de thee en het avond
eten. Maar op den heelen weg van vijftig kilo
meter heen en evenveel terug heb ik geen rots
gezien. Al deze zigzags en slingers zijn aange
legd in lagen asch en puimsteen, meest kurk
droog. Steeds klaar om omlaag te schuiven!
De aanleg is niet duur. Als de weg uitgegraven
is, is hij klaar ook. Van nature hard genoeg
voor een vrij zwaar autoverkeer. Maar voort
durend storten de wanden en houden heel
wat handen aan het werk. Den volgenden
morgen gaat het Westwaarts, eerst klimmen en
klimmen, zoodat de zware Hudson telkens in
de eerste versnelling moet. Uit de palmen van
de Plaza. langs de bloeiende tuinboonen en
erwten gaat het eerst door tarwe, dan gerst,
dan mais als hoofdproduct, dan komt de wei-
landzöne en daarna de Paramos, de met hoog
gras bedekte bergruggen. Een taai droog gras,
dat het vee niet gebruiken kan en daarom
wordt het evenals de alang-'alang in onze Oost
door de Indianen in brand gestoken om hun
schapen op de nieuw opgroeiende sprietjes te
laten grazen. Daar in de Paramos groeit de
wilde lupine en de kleine zonnebloem, de
Mary gold. die in Oost Indië op alle bergen
verwilderd is. Tot 35ii0 M. stijgen wij en dan
gaat het omlaag. Meteen verandert het land
schap. Een paar honderd meters dalen brengen
ons in tropischen plantengroei. Over de Para-
mos waaien de koude winden, die van de be
sneeuwde toppen komen. Hier stuit de met
waterdamp beladen, van oceaan en kustvlak
ten opstijgende luchtstroom tegen den stellen
bergwand en doet tropische regens neerval
len en dus tropischen plantengroei ontstaan
en diezelfde geweldige regens spoelen de ravij
nen steeds dieper uit; zeer diep en zeer steil
omdat hier ook weer zoo onzeglijk veel asch
en puimsteen opgehoopt ligt en slechts op en
kele plaatsen lava of ook oude gesteenten
zichtbaar worden. Ik kan dit landschap maar
met één ding vergelijken en dat is de steile
Wij dalen tot 1500 Meter, waar men bezig is
koffieplantages aan te leggen, genieten van
boomvarens en orchideeën, zien het cederhout
bewerken en den weg verder uitgraven. Er
suizen weer omhoog terug, in tropischen stort
regen. door de wolken, die de pashoogte be
dekken, tot Quito weer lachend voor ons
Indiaansche van Quito in de oude Incadracht.
ligt. Den namiddag besteed ik aan het door
snorren van een paar particuliere collecties,
grootendeels afkomstig uit de kuststreken van
Esmeralda. Hier lijkt mij wel de sleutel te lig
gen van veel wat in Zuid-Amerika nog onbe
kend is. De vondsten uit Esmeralda dateeren
van het eerste begin onzer jaartelling en
zijn er mooier van vorm en volmaakter van
afwerking dan wat ook uit jonger eeuwen. Een
kust, die sterk aan Egypte, maar hier en daar
ook aan Java en Indochina doet denken.
Echter.alles pottebakkerswerk. aarde
werk! Wat verder in het Zuiden, in Manabi
begint deze cultuur al te degenereeren, maar
komt ook beeldhouwwerk in steen voor. De
oude bevolking van Esmeralda moet een dei-
eerste golven van Volksverhuizers gevormd
hebben, die over zee van Midden-Amerika
naar Zuid-Amerika afzakten. Daarna kwamen
de bouwers van Chima, van Chan-chan. Para
kas en Nasco en de andere oude steden in
Peru. die op hun beurt weer door de Inka's
werden opgevolgd. Vóór het Esmeralda volkje
moeten reeds Indianen, misschien over land
tot ver langs de beide kusten van Zuid-Ame
rika zijn doorgedrongen. Een visschersvolkjè,peesche musea die het laatste woord zal
dat schelphoopen vormde langs de kust. moeten doen spreken. Als ik in Berlijn nog
slechts betrekkelijk ruw steenen werktuigen eens gebabbeld heb met Prof. Uhle. die na
vervaardigde en verder vooral met beenen dertig jaar studie in Zuid-Amerika binnenkort
harpoen en pijlpuntèn de visschen te lijf van hier vertrekt en wij het over een paar ee-
gingen. Langzamerhand begint de prae- j schilpunten eens zijn geworden, kom ik daar
historie van Amerika al duidelijker te wor- nog wel eens op terug.
den, maar het is vooral nastudie in de Euro- I VAN DER SLEEN
door
Willy van der Tak.
Er stond „Verboden te rooken" buiten op
den wagon en dat was de reden, waarom we
erin stapten; maar bijna alle coupés waren
vol, en toen we ten slotte toch nog een paar
leege plaatsen vonden, was dat in een coupé
die zóó blauw zag van de rook, dat we er de
donkere gezichten van de reizigers alle
maal Italianen blijkbaar bijna niet door
heen konden zien.
Enfin, we gingen zitten, en een beetje
schamper zei ik van het geregeld reizen in
Italiaansche treinen wordt een verwende
vreemdeling op den duur niet lankmoediger,
en het was nog maar drie dagen geleden, dat
we, onderweg van Rome naar Palermo, den
heelen nacht in het smalle gangetje op onze
koffers hadden moeten zitten) op het ten
overvloede ook nog eens in de coupé prijken
de bordje en de blauwe walm, die in gril
lige slierten door het zonlicht kronkelde,
duiden: „Verboden te rooken". In het Hol-
landsch voor alle zekerheid.
Naast mij begon iemand zacht te lachen,
en ik keek hem verrast en achterdochig aan.
Hij lachte nog eens. en zei hoffelijk in het
Duitsch: „Ja maar, u hebt groot gelijk. Hebt
u er last van? Dan zullen we onze sigaretten
wegdoen", en maakte al aanstalten om de
zijne inderdaad op den grond te gooien en
uit te dooven, zoodat ik. onthutst over zoo
veel edelmoedigheid, mij beijveren moest om
hem van zijn plan af te brengen; daar was
het mogelijk ook we! om te doen geweest,
want hij was onmiddellijk bereid van gedach
ten te veranderen en de sigaret verder te
genieten.
Niettemin leek hij een aardige jongen; zijn
Duitsch klonk vriendelijker en ronder en ge
moedelijker dan het Duitsch van een Pruis
in allen gevalle, en zelfs dan dat van een
Beier; hij lispelde bovendien, en dat gaf iets
kinderlijks aan alles wat hij zei. Hij was ook
geen Duitseher, maar een Oostenrijker, ver
telde hij, Franz Freund, uit Weenen, zes en
twintig jaar oud, aardappelhandelaar, en hij
kon Hollandsch betrekkelijk goed verstaan,
want hij was eens drie weken in Holland ge
weest. en had een goed gehoor voor talen.
Spreken kon hij het absoluut niet. Zijn moe
der was een Italiaansche geweest, daar had
hij zijn Italiaansche type van; wij waren
werkelijk de eersten niet, die ons erin ver
gisten, want doordat hij zoo goed Italiaansch
sprak zagen zelfs Italianen hem voor een
landsman aan. Dat kwam hem lang niet
slecht te pas in zijn beroep: het ontnam de
Italianen een beetje het idee, dat zij hun
goede aardappelen aan een vreemdeling ver
kochten.
Hoe of hij als Weensch aardappelhandelaar
hier in Italië terecht kwam? Wisten we niet.
dat de Italiaansche aardappelen beroemd
waren? De heele kust langs van Rome af. en
bij Napels naar Pozzucli, waar alle vreem
delingen naar toe gingen om de zwavelbron
nen te zien ging hij altijd om aardapoelen
op te koopen en langs de heele Oostkust
van Sicilië werden uitstekende aardappels
verbouwd. Alleen was het een betrekkelijk
kleine soort, dat gaf den laatsten tijd moei
lijkheden, omdat er een bepaling was uitge
vaardigd, dat aardappelen onder een bepaal
de grootte niet meer uitgevoerd mochten
worden. Er zouden nog wel meer beperken
de maatregelen komen en zijn gezicht betrok;
de zaken gingen slecht tegenwoordig: hij
liep er al drie maanden op te vlassen om
zijn vrouw over te laten komen, en het was
nu al bijna een jaar geleden, dat hij het
laatst in Weenen was geweest en haar gezien
had. Ze was boekhoudster bij een groote
bank in Weenen, verdiende meer geld dan hij.
Als we ooit in Weenen kwamen moesten we
aankomen; hier was zijn adres haar adres
eigenlijk: zoo'n keurig, piekfijn huisje, alles
in de puntjes. Maar hij hoorde er niet meer
thuis; dit bestaan van eeuwig op en neer
reizen tusschen goedkoope hotelletjes ei
goedkoope kamers maakte een mensch onge
schikt voor het gewone burgerleven. Toen
hij het vorige jaar in Weenen was geweest
was hij zoo zenuwachtig geworden van haar
schoone witte tafellakens en keurig en-
diende maaltijden, dat hij geen één keer met
smaak gegeten had. Wilde ik haar portret
zien? Hij had alleen maar een kleintje, maar
ik zou er toch op kunnen zien, hoe knap ze
was, ze was een echte Wienerin, en die waren
niet voor niets beroemd. Dat hij haar nu toch
al in geen jaar gezien had! Waar gingen we
eigenlijk naar toe? Bleven we voorloopig in
de buurt? O, naar Syracuse? Hadden we al
een tocht naar de Etna gemaakt? Hij ook
nog nooit. Dat deed je eigenlijk het beste
van Giarre-Riposto uit, een klein dubbel
dorp, waarvan Riposto aan den trein lag. Zou-
Waar de kroon in het Amsterdamsche Wapen
vandaan komt.
Steenen landgenooten als
Siameesche tempelwachters.
Wallstreetvan de Nederlanders
afkomstig.
(Van onzen Weenschen correspondent).
WEENEN, Maart.
In een van de zalen van de Weensche uni
versiteit heeft de beroemde Oostenrijksche
aardrijkskundige „Hofrat" prof. dr. Eugen
Oberhummer, die eere-voorzitter is van de
Geographische Gesellschaft, voor de leden van
de vereeniging „Oesterreich-Holland" een
lezing met lichtbeelden gehouden over het
onderwerp „Hollands Anteil an der Entschlies-
sung des Erdbildes", waarbij hij het hoofd
zakelijk had over de groote en roemrijke ont
dekkingstochten van de koene en onversaagde
Nederiandsche zeevaarders in de zestiende en
de zeventiende eeuw.
De avond werd ingeleid door een korte toe
spraak van den voorzitter van „Oesterreich
Holland", den gewezen minister-president van
het machtige Oostenrijk-Hongaarsche rijk
baron dr. Max Vladimir Beck, die er op wees,
dat de vereeniging in dit jaar haar tienjarig
bestaan mag vieren.
Prof. Oberhummer. die aan het begin van
zijn lezing zijn toehoorders, onder welke zich
tal van Nederlanders bevonden, mededeelde,
dat hij herhaaldelijk in ons land is geweest en j
dat hij ook eens een bezoek aan Ned. Oost
Indië gebracht heeft, sprak eerst over de groo
te beteekenis van den Nederlandschen handel
en de Nederiandsche scheepvaart in vroegere
eeuwen, waarbij hij woorden van Sir Walter
Raleigh en van Colbert aanvoerde, waaruit
bleek, dat het overgroote deel van de schepen,
die vroeger de internationale groote wateren
bevoeren, uit Nederiandsche vaartuigen be
stond. Hij sprak over den grooten bloei van
Amsterdam als handelscentrum en hij liet
enkele lantarenplaatjes zien, welke vervaar
digd waren naar oude gravures van de druk
door zeilschepen bezochte haven van deze stad.
Hij zeide, dat de kroon, welke boven het wapen
van Amsterdam op die gravures prijkt, de Oos
tenrijksche keizerskroon is. de zoogenaamde
„Hauskrone" van de Habsburgers. dezelfde,
welke nu nog steeds in de schatkamer van
den Hofburg, het voormalige keizerlijke paleis
te Weenen ligt, waar zij bezichtigd kan wor
den. Keizer Maximiliaan I (de echtgenoot van
Maria de Rijke van Bourgondië en de groot
vader van Karei V) had de burgerij van Am
sterdam in 1490 het recht gegeven zijn keizers
kroon boven het stadswapen te voeren.
Vervolgens had prof Oberhummer het over
de oude zeekaarten en atlassen, die indertijd
in de Nederlanden vervaardigd werden. Het
waren meesterwerken, die nergens hun gelijke
vonden. Verschillende Nederiandsche kaarten-
teekenaars waren van Duitsche afkomst, zoo
als bijv. de meest beroemde, Mercator, die wel
iswaar te Antwerpen geboren werd, maar uit
Duitsche ouders, die op een reis toevallig juist
in die stad waren aangekomen. Later is Mer
cator weer naar Duisburg getrokken, doch de
meeste zijner werken werden in de Nederlan
den gedrukt en uitgegeven, o.a. ook de wereld
beroemde groote kaart van Vlaanderen, waar
van er tegenwoordig maar één exemplaar is
overgebleven, dat de trots is van het museum
Plantin-Moretus te Antwerpen. In 1569 ver
scheen Mercator's vermaarde wereldkaart. Zijn
laatste groote werk was een reusachtige atlas,
die eerst na zijn dood door Hondius te Amster
dam werd uitgegeven. Dit was de allereerste
keer, dat de naam „atlas" gebruikt werd voor
een verzameling van landkaarten. Alle atlas
sen van den lateren tijd ontleenen hun naam
aan dit werk van Mercator.
Spr. vertelde dan nog een en ander omtrent
Abraham Ortelius, een anderen kaartenteeke-
naar in de Nederlanden, die van Duitsche
origine was en die eigenlijk Oertl had gehee-
ten. En hij liet zijn toehoorders een dikken
band van diens fraai gekleurde „Theatrum
Orbis Terrarum" zien. Daar de Nederlanders
een zeevarend volk waren, besteedde men
steeds heel veel zorg aan het teekenen van zee
kaarten. Een meester in dit vak was Wage-
naer, wiens kaarten ook in andere landen in
andere talen verschenen zijn. waarbij de naam
van den kunstenaar dan ook maar méé ver
taald werd, zoodat hij nu eens „Aurigarius"
en dan weer „Charretier" heette. Bekend was
Jan Janson, die een rijk geïllustreerd atlas-
werk uitgaf, dat uit tien folio-deelen bestond.
Een atlas van Jan Blaauw bestond zelfs uit
vijftig folio-deelen. De waarde ervan werd op
eventjes vijftigduizend guldens geschat. Het
werk werd later eigendom van den te Weenen
resideerenden prins Eugenius van Savoye en
ging na diens dood over in het bezit van de
hofbibliotheek van keizer Karei VI. Het be
vindt zich nog steeds in de Nationale Biblio
theek te Weenen. Tegenwoordig zou niemand
meer zulke kostbare atlassen koopen en het
is wel een heel bijzonder kenmerk van den
vroegeren tijd en van den in de Nederlanden
heerschenden geest, dat daar vroeger zulke
werken wel vervaardigd en óók gekocht
werden!
Spr. behandelde nog verschillende andere
beroemde kaartenteekenaars uit de zestiende
en zeventiende eeuw en sprak daarna over de
groote ontdekkingsreizen, die Hollandsche zee
vaarders maakten om via het noorden van
Europa en Azië een zeeweg naar Indië te vin
den. Hij vertelde een en ander over de tochten
van Willem Barendts en van Jacob van Heems-
kerek en wees op de uitstekende reisberichten
uit vroegeren tijd, welke tegenwoordig weer
opnieuw door de in 1908 opgerichte Linscho-
ten-Vereeniging worden uitgegeven. Exempla
ren van het grootste gedeelte van deze fraai
geïllustreerde boeken bevinden zich in de
Weensche Nationale Bibliotheek. Helaas zijn
ongeveer tien stuks gedurende den oorlog ver
loren gegaan. Ook de bibliotheek van de
Weensche universiteit bezit verschillende dee-
len. Prof. Oberhummer vertelde verder ver
schillende interessante détails van die reizen
der oude zeevaarders; hij had het over de
overwintering op Nova-Zembla en over de Ne
deriandsche nederzetting op Spitsbergen, die
weldra een centrum van de walvischvangst
geworden is, hij had het over het werken van
de Oost Indische Compagnie en over de han
delsbetrekkingen van Holland als éénige Euro-
peesche staat met Japan, de Nederiandsche
nederzetting op Decima en over de boeken,
die Engelbert Kampfer, een geneesheer in de
factory te Decima aan het einde van de
zeventiende eeuw, en dr. Philip von Siebold.
die eveneens, aan het begin van de negentien
de eeuw, als medicus in den dienst van het
koloniale Nederiandsche bestuur te Decima
werkzaam is geweest, geschreven hebben.
De invloed van de Nederlanders in het
verre oosten is bijzonder groot geweest. Spr.
liet een lichtbeeld zien, een foto, welke hij in
dertijd zelf te Bangkok heeft opgenomen.
Daar ziet men als tempelwachters aan weers
den wezouden we het goed vinden, als
hij zich bij ons voegde? Over een dag of
drie misschien, dan zou hij er wel een dag
af kunnen nemen, dan zou hij zorgen in
Giarre te zijn, waar hij een klein, maar niet
te slecht hotelletje wist en we zouden den
volgenden morgen vroeg kunnen gaan; het
was een heele tocht over de lavabrokken van
de Etna er was natuurlijk geen sprake
van dat we in één dag den top zouden be
reiken, die bovendien nog dik in de sneeuw
zat
Hij ratelde zonder ophouden door; toen
zweeg hij plotseling en gaf mij het portretje
van zijn vrouw, een oude paskiek, waarop
weinig meer te zien was dan dat zij als alle
menschen oogen. een neus en een mond had.
Ik kon er moeilijk veel van zeggen; gelukkig
naderden we Syracuse, bevestigden onze af
spraak voor over drie dagen in het hotelle
tje in Giarre en lieten hem doorreizen naar
Acireale met zijn vrouw in Weenen. haar
portretje in zijn portefeuille, zijn nerveuze
gepraat en zijn zorgelijke zwarte oogen.
Drie dagen later reden we tegen den
avond van het kleine stationnetje in Riposto
naar het opgegeven eenige hotel, dat Giarre
rijk was; we stonden nog voor de deur in ons
bakje en zaten op ons gemak van onder den
zeildoeken kap uit het hotel op te nemen
top Sicilië heeft zelden iemand haast) toen
hij de trappen al afgestormd kwam en ons
met een lawine van woorden begroette- Hij
was buiten zich zelve van vreugde ,dat we er
waren; hij had al een maal, zoo goed als
ze maar konden opdisschen, besteld, en hij
stelde ons vol trots voor aan nog twee aard
appelhandelaren, oudere, bedaarde kerels,
waarvan er één, toen Franz Freund er op
stond onze koffers zelf naar onze kamers te
brengen, en er na zijn druk, schetterc-nd.
nerveus gepraat en gedoe een plotselinge
zwijgende rust in de groote schemerige ge
lagkamer viel, waarin in een hoek onder een
olielamp een tafel met een keurig wit laken
appetijtelijk gedekt stond, met zijn duim over
zijn schouder wijzende een beetje gelaten te
gen ons zei: „Die Freund wordt hur gek. Hij
is nu al over zijn zenuwen heen. Te jong voor
dit ellendige vak. Doet niets dan over zijn
vrouw praten, zet af en toe een historietje
op touw met een Italiaansch meisje, krijgt
meteen weer berouw, en tobt er dan weken
later nog over. Arme kerel'"
En we aten dien avond met z'n allen aan
de witte tafel onder de olielamp, en dronken
goede Siciliaansche wijn. Daarna deed ik met
Franz Freund een spelletje rummy met de
ongelooflijk vuile kaarten, die de waard ons
geleend had: en toen ik het eerste, het twee
de en het derde spelletje had gewonnen, zei
hij: „U doet me aan m'n vrouw denken. Die
wint ook altijd van me. Ik ga haar schrijven
of ze over een paar weken niet naar Napels
komen kan, ze heeft haar vacantie nog te
goed. Gaat u nog naar Napels? Dan zoudt u
haar nog kunnen ontmoeten. Hebt u wel eens
een Wienerin gezien? De mooiste vrouwen
ter wereld".
En den volgenden dag, op de lavavelden
van de Etna, doodsche grijze hellingen met
alleen hier en daar een giftige geelgroene
bloeiende wolfsklauw, zei hij, toen wij even
alleen waren als vertrouwde hij mij een
kostbaar geheim toe: „Ik heb gisteravond nog
aan mijn vrouw geschreven. Weet u, u deed
me zoo aan haar denken. Over een week of
drie zal ze misschien kunnen komen, dan is
het net Paschen.... Stel je toch voor, dat ze
werkelijk komt!"
Den volgenden morgen vroeg moest hij al
weer naar Napels om daar aardappels te ver
laden; we namen afscheid van hem terwijl
hij met een been in zijn bakje stond om naar
het station gereden te worden. Het toeval
wilde echter dat we hem zes dagen later op
het station van Acireale tegen het lijf liepen;
hij sprong uit den trein, waarmee wij verder
wilden naar Girgenti aan de Zuidkust van Si
cilië, en hij ratelde in de paar minuten, die
ons nog restten, voor de trein verder ging,
onze ooren doof over de verrassing en de
vreugde, die de voorzienigheid hem bereidde
door ons nog eens op zijn weg te voeren- Hij
had zoo vaak aan ons gedacht en zoo dik
wijls gewenscht, dat hij ons nog eens zien
zou! En het belangrijkste van alles: zijn
vrouw kwam over ruim twee weken naar
Napels en zou twee weken blijven! Als we nu
naar Girgenti en Palermo geweest waren en
naar Napels terug kwamen, moesten we hem
poste restante schrijven. Dan zou hij een ho
tel voor ons zoeken en ons komen afhalen,
misschien wel met zijn vrouw!
We schrèven hem uit Palermo poste restan
te naar Napels, en hij haalde ons bij aan
komst af: een opgetogen jongen, bijna
dansend op zijn merkwaardig groote schuiten
van voeten en ons al dadelijk in zijn lispelend,
rond Oostenrijksch het groote nieuws vertel
lend: we kwamen net op tijd, morgen kwam
zijn vrouw ze zat nu al in den trein naar
hem toe was het geen wonderlijk idee?
Nu zou hij ons eens laten zien wat een Wie
nerin was!
En omdat hij niet af te brengen was van het
idee dat we met hem mee moesten om haar
te gaan halen, gingen we den volgenden dag
mee naar het station. We lieten hem maar
alleen naar binnen gaan om dat weerzien
na een jaar niet te bederven, en bleven voor
—O- het station wachten, een beetje glimlachend
hq» u»™ poort van een tempel twee meer en toch wel benieuwd naar die vrouw van
om whI^SoIo Eneny (iol'an4er-> staan. hem. en ons in het kwartier dat het duurde
een beetje breed gebouwd, in typische oud
Hollandsche schippersdracht met eigenaardi
ge hooge hoeden op het hoofd, die veel op de
„kachelpijpen" lijken, die nog steeds bij ons in
zwang zijn en die nog altijd gedragen worden
wanneer wij er netjes en deftig uit willen
zien
Prof. Oberhummer weidde uit over het ko
lonisatiewerk van de Nederlanders in Austra
lië (Van Diemensland of Tasmanië en Nieuw-
Zeeland), in het zuiden van Afrika en in
Noord- en Zuid-Amerika. hij had het over
Maurits van Nassau, die goevemeur van Bra
zilië was en hij herinnerde er aan. dat New
York oorspronkelijk Nieuw-Amsterdam ge-
heeten heeft, en dat de Wallstreet haar naam
aan den wal te danken heeft, die de Neder
iandsche factory indertijd omgeven heeft,
Prof. Oberhummer's interessante lezing
werd door een aandachtig luisterend publiek
gevolgd. Onder de aanwezigen bevonden zich
de Nederiandsche gezant, de heer Van Hoorn
de Nederiandsche consul- generaal, de heer J.
Z. Lapair, prof. dr. K. F. Wenckebach en echt-
genoote en de kanselier van het gezantschap
de heer A. van der Stal.
W. M. BEKAAR.
allerlei voorstellingen van haar makend. Dat
ze blond was wisten we ook al
En na het kwartier zagen we Franz Freund
de groote glazen deuren uit komen, en zijn
vrouw liep r.aast hem klein, chk, ge
drongen. ouder dan hij, een kleurloos mui
zengezichtje zonder charmeDat had niet
erg hoeven zijn. een leelijke vrouw kan een
even goede vrouw zijn als iedere andere
Maar het was wel erg, en we dorsten Franz
Freund, die zijn vrouw in een heel jaar niet
gezien had en nu voor ons stond met de wer
kelijkheid in plaats van zijn droombeeld aan
zijn arm. bijna niet in het arme, verslagen
gezicht te zien, terwijl hij trachtte opgewekt
tegen ons te zeggen: ..Mag ik u voorstellen?
Mijn vrouw
Toen begroetten we haar hartelijk en erg
luidruchtig, met veel gebaren en veel lawaai*
we liepen al pratend bijna tegen een kar op
waarvan de bestuurder zich woedend om
draaide op zijn zitplaats om ons uit te schel-
den. We lachten allemaal, Franz Freund het
hardste en het langste. Hij lachte nog, toen
wij allang niet meer lachten en daarna
werd hij opeens weer opgewekt en praatte
weer mee. stelde voor ergens gezellig thee te
gaan drinken..