Requisitoir en pleidooi.
Aart van Dobbenburgh als mensch
en lithograaf.
SCHILDERKUNST.
WOENSDAG 25 APRIL 1934
H
AARLEM'S DAGBLAD
9
LETTEREN EN KUNST
Zijn expositie bij De Bois.
N1JENR ODE -ZAAK.
In den kunsthandel De Bois wordt deze
maand een tentoonstelling gehouden van
steenteekeningen van den bekenden lithograaf
Aart van Dobbenburgh. Deze kunstenaar is
een zeer sterke persoonlijkheid en zijn werk
getuigt van zijn innerlijke kracht. Het is dus
duidelijk dat mensch en arbeid niet van elkaar
te scheiden zijn. Het werk verraadt den kun
stenaar en de kunstenaar verraadt zelfs zijn
landaard. Het karakter van dit werk zou ik
speciaal Hollandsch willen noemen, al zal Van
Dobbenburgh over de heele wereld zijn sujet
ten of ideeën vinden. Hollandsch om zijn
openheid en zekerheid als de weidschheid van
het landschap en de zakelijkheid van het ras;
eigenschappen die volk en land kenmerken,
maar door Van Dobbenburgh als de vorm wor
den gebruikt om zijn innelijke ontroeringen
vast te leggen. Uit zijn werk leest men deze
persoonlijkheid duidelijk af. Uit strenge zelf
kritiek is zijn werk langzaam, maar met een
onomstootelijke zekerheid opgebouwd. Hij is
iemand die dadelijk op zijn doel afgaat en
geen zijpaden bewandelt die van het doel af
gaan of er met een omweg naar toegaan. Zijn
werk is dus zeer nadrukkelijk op den man af.
Hij ontloopt dus allerminst de tragiek maar
evenmin de lyriek. Gevaar voor sentimentali
teit is eer niet als hij door het lieflijke be
koord wordt en evenmin wordt zijia werk door
pathos overdreven als het dramatische in
nerlijk ondergaat. Zijn kritiek is van dien aard
dat alle onbelangrijke kritiek het zwijgen
wordt opgelegd. Met deze karakterbeschrijving
zijn we miden in zijn werk beland.
Men zegt wel eens dat er twee kanten aan
zijn werk zijn: het sombere en het blijmoedige,
maar niets is minder waar. Gelijk op het toet
senbord van een piano lage tot hooge toonen
opeenvolgend gehoord worden, zoo ook is in
het werk van Van Dobbenburgh een opeenvol
ging van gamma's te hooren van het dreigende
naar het lieflijke, omdat nu eenmaal het leven
zelf niet alleen donker of enkel licht is. Van
Dobbenburgh grijpt dus het volle leven aan.
Hemel en hel, donker en licht, toorn en lach;
en eerst nu zijn we in zijn werk thuis. Hij is
Schilderijen en aquarellen door
mevr. Bertha Plekker-Muller
(Kunstzaal Reeker)
Onze kennis betreffende deze schilderes
was tot nu toe beperkt tot enkele werken,
vroeger gezien op Kunst Zij Ons Doel. en wij
herinneren ons over het hondenportret tegen
groenen fond (hier nu nr. 28, Bouvier) inder
tijd een waardeerende aanteekening gemaakt
te hebben.
Een dikke veertig schilderijen en een half
dozijn aquarellen stellen ons thans in staat
een grondiger kijk op dit werk te la-ij gen. Maar
het zou ons niet verwonderen zoo deze exposi
tie, 't-bij-elkaar-zien van vroeger en later werk
ook voor de artiste zelve een even nuttig als
aangenaam experiment bleek, waaruit capaci
teiten en mogelijkheden vallen af te leiden.
Mevrouw Plekker heeft, jaren geleden, ge
werkt onder leiding van den bekenden schilder
Hulk, wiens soms aan Willem Maris her
innerende eendenfamilies en jachtstukken gaar
ne gezien werden. Daaima is ze gehuwd en
naar Indië gegaan, is blijven schilderen, doch
gerepatrieerd, heeft zij de laatste jaren weer
meer gelegenheid gevonden haar schilderlust
bot te vieren. Zoo doet dit laatste werk eigen
lijk weer aan als een nieuw begin, al blijkt de
eenmaal verkregen routine toch nog aanwezig,
en stelt zij in staat tot vaak waardeerbare
productie.
Een zwakke kant van dit werk is dat het
vaak nonchalant en zonder geraamte is.
Wanneer ge het liggende Pekingeesje om
zijn treffend portretsnuitje gewaardeerd hebt,
verwondert ge er u over dat zijn corpus zoo
weinig corpus is en niets van het dieren-
lichaam uitdrukt. Ook dat een schilderes van
smaak dat wijnrood van den fond zoo nuchter,
als een huisverver, als verf zonder leven kan
opbrengen. Deze nonchalance zal de schilderes
in de eerste plaats moeten gaan vermijden. Zij
he,eft het trouwens beter geleerd en gedaan.
Zoo ge nummer 1 van den catalogus, de
„Blauwe Reigers" bekijkt, voelt ge daarin
direct den kundigen bouw van een geheel, de
verzorging van een voorgrond, van een entou
rage. Dit is een schilderij van vroeger datum
en er is Hulk's invloed in merkbaar, die, hij
moge dan al niet tot de corypheën
der Kunst gerekend worden, in ieder geval
wist hoe een behoorlijk schilderij in elkaar zat.
Zoo zijn er hier nog een aantal doeken (als
het „Bokje" no. 34 en fragmenten uit het stil
leven met zwaan) die zeer waardeerbaar zijn
en van eerbied voor het schildervak getuigen.
In eenvoudige kleurstellingen wordt mevr.
Plekker zelfs zeer voornaamde Koet en Kraai
(no. 9) en de Riethennetjes en wilde eennd
(no. 7) zijn dingen van aangename, ingetogen
schoonheid geworden. Vergelijken we deze
uitingen met een stilleventje als no. 31, muur
bloemen met koralensnoer, dat met een ty
pisch nonchalante fond behept is en, buiten
gewoon zwak van karakteristiek, een echt
bazarschilderijtjes werd, dat Jan Publiek mis
schien wel juist heel lief zal vinden, dan
komen we er achter dat mevr. Plekker, als ze
iets van belang wil bereiken, weer een strengen
mentor van noode heeft, die haar de strafste
critiek niet spaart. Want zij is dat werkelijk
waard. Er is te veel van de echte artiste in
haar om dat te laten verslonsen. Er is geest in
haar wijze van dieren-zien en portretteeren,
er is vlotheid van schilderen zelfs in die Indi
sche kampongwerkjes, die picturaal van min
der belang zijn dan als ethnographische
illustraties (de aardigste lijken mij 11 en 13)
en er is nog wel meer opmerkelijks in dit werk
de felheid van het rood in de bloem die
Kembang Scpatoe in den catalogus heet, kan
ons bekoren.
Dit lijkt ik herhaal het een opnieuw
beginnen. De gevaren van een gemakkelijk
dilettantisme loeren op de schilderes, zij kan
ze ontloopen door de Hulksche periode nog
eens serieuselijk door te nemen. En een beetje
meer zelf critiek Madame! Want u is heusch
meer dan een dilettante.
In de bovenzaal wederom een collectie
aquarellen en teekeningen van Heuff.
Met de vermelding daarvan volstaan wij.
Een paar chique gewasschen aquarellen, een
geranium en een begonia, vlak naast den in
gang, herinnerde ik mij niet ooit gezien te
hebben. Zij getuigen er van Heuff's vaardig
heid in gelukkiger tijden.
J H. DE BOIS.
dus niet de persoon die zich richt van zijn per
soonlijke geaardheid naar de hem omringende
wereld en deze dus ziet óf enkel somber óf
enkel lichtend, maar hij is de luisteraar, de
bespieder, den bewonderaar van het steeds
wisselende en rijke leven en zoo ziet hij de
teedere gebeurtenis in een vogelnestje of de
tragiek om het doof-zijn van een kind. Hij
aanvaardt dus het leven in zijn geheel inplaats
van de wereld te zien met zijn eigen bepaalde
gemoedsgesteldheid.
Ook vraagt men wel eens: „Waarom schil
dert Van Dobbenburgh niet, vergetende of lie
ver geen begrip hebbende van het zelfstandige
vak dat het lithografeeren is?" Men zou dit
evengoed aan een beeldhouwer kunnen vragen,
een vraag die vrijwel overbodig is. Het gemis
aan concrete kleuren wil nog niet zeggen, dat
er geen kleuren aanwezig zijn. Beziet zijn
litho's. Welk een rijkdom aan keurschakeerln-
gen. Hoe is er niet met den steen technisch
omgesprongen om evenals uit een orgel do
klankrijkste kleurnuanceeringen te voorschijn
te tooveren. Bekijk zijn bloemen en de kleuren
worden U suggestief voorgezet. Alle kleuren
van den regenboog kennen Van Dobbenburgh in
zijn zwarten, zijn grijzen en zijn witten, ter
wijl de stofuitdrukking nog gevariëerd wordt
door schaven met het mes of met het penseel
de touché op te zetten. Er is in ons land nie
mand die zoo door en door met hart en ziel
lithograaf is. Andere kunstenaars teekenen
zeker ook op steen maar uitsluitend met het
doel van vermenigvuldiging van hun ontwerp,
maar hun wijze van steen-teekenen is het
zelfde als op het papier. Van Van Dobbenburgh
mag men zeggen, dat hij het is die het litho-
grafeeren weer in eere hersteld heeft, althans
die het volledigst den steen bewerkt met zijn
vele mogelijkheden. Dit is een groote verdien
ste die zijn werk bijzondere waarde geeft.
Het ontroerendste is wellicht zijn laatste
wgrk, „de handen van mijn moeder". Het zijn
de handen van een vrouw die veel gewerkt
hebben en nu op lateren leeftijd werkensmoede
uitrusten, maar zijn zijn niet afgeleefd en be
zitten nog de spanning op te veeren voor
nieuwe dagtaak. Het zijn de handen van een
waarachtig mensch, en nu ik het woord
„mensch" neerschrijf, ben ik aan de volle
diepte gekomen van dit heroïsche werk, n.l.
aan de menschlijkheid van Van Dobbenburgh.
Het algemeen menschelijke gaat door al zijn
onderwerpen heen. Alles ademt als de
mensch-zelve; en is ten slotte niet het leven
zelf het algemeen menschelijke d.w.z. het
algemeen Goddelijke. Zijn wij het zelf niet die
de wereld aanschouwen met ons diepst-zelf en
Is hij het niet, de kunstenaar, die het diepst,
maar ook het menschelijkst de wereld of liet
leven peilt. Dit is het wat het werk van Van
Dobbenburgh groot maakt. Achter alle ver
schijnselen de mensch.
Ook achter zijn strenge en rake kritiek
spreekt de mensch, zoodat het dom is zich te
stooten aan een zoogenaamde onparlemen
tair woord van hem, omdat hiermede dikwijls
het onmenschelijke raak gestriemd wordt. En
moeten we juist niet het menschonteerende uit
ons verbannen, indien we daar niet geheel van
-vrij te pleiten zijn, om dan weer liefdevol en
menschelijk tegenover de dingen te staan ,die
des levens zijn, waardoor de levensadem vaart
van het Al.
Moet ik nog van Van Dobbenburgh's werken
opsommen die ieder voor zich zelf spre
ken en die ik eigenlijk hierboven al be
sprak? Zijn de bloemen, zijn veldboekettene
geen rijke natuurfeesten; getuigen zijn Zuider
zeeplaten niet van den zwaar-zwoegenden
grondarbeid?
Zijn dé stillevens met visschen niet van een
Bruegheliaansche gastronomie; zijn menschen
als de cel-bewoners of zijn eigen dochtertje
niet diep menschelijk; zijn romantische land
schappen in de sneeuw met de scherp afge-
teekende boomtakken niet van een lyrische
droomerige stemming en zijn Amsterdamsche
schuiten in de grachten niet van een stil in
zich zelf gekeerd leven. Varen de levensstor-
men niet door de verwrongen takken en langs
de stugge boomstronken en de dreigende
wolkgevaarten en zingt niet een hemelsche
muziek door de voorj aarsdroomen van bloem
knoppen, ijle landschappen en jong gevogelte?
Een volheid van leven die de rijkdom is van
deze aarde in rijke afwisseling en schakeering
van een soms angstwekkende donkerte en dan
weer van een lichtende klaarte als van bevrij
dend verlangen, een boven de aarde uitstijgen
de verrukking.
THEO VAN REIJN.
April 1934, Haarlem.
Haarl. Tooneelvereeniging
„Vriendschap zij ons doel".
Ook ditmaal weer heeft „Vriendschap zij ons
doel" een stuk van Fabricius gekozen en wel
„Dolle Hans". De keuze bleek goed, want het
publiek, dat tijdens de voorstelling gisteravond
den schouwburg aan den Jansweg vulde, heeft
met spanning het drama gevolgd en geheel
meegeleefd met de teil tooneele gevoerde figu
ren: de kordate, oprechte Jolanthe, de nobele
„sinjo", die zijn liefde voor haar niet alleen
met bovennatuurlijke kracht beheerschte,
maar als een trouw vriend aan het geluk van
haar en haar echtgenoot ondergeschikt maak
te ;de slappe, welwillende maar karakterlooze
Does en de schurkachtige majoor, die uit on-
gemotiveerden haat tegen een ander ras den
rechtschapen jonkman tot het uiterste bracht.
Vooral in de groote scène, waarmee het
tweede bedrijf sluit, kon men zijn aandoenin
gen niet meer bedwingen en toen Dolle Hans
met zijn kwelgeest afrekende en hem zijn
uniformjas in het gelaat wierp, betuigde men
luidkeels zijn instemming met deze daad.
Het toegewijde spel van de werkende leden
maakte een dergelijken sterken indruk bij het
publiek mogelijk. De acteurs waren rolvast,
hadden den souffleur zoo goed als niet noodig
en verplaatsten zich goed in de in hun rol ver
onderstelde situaties.
Mevrouw J. J. van LeeuwenBriejer, die wij
een jaar geleden in een ander stuk van Fa
bricius de hoofdrol hebben zien vertolken, was
thans Jolanthe, en gaf in deze creatie nog
maals een goedmoedige en kloeke figuur te
aanschouwen.
De heer L. M. van Leeuwen belichaamde de
zachtzinnige figuur van Does en de rol van
Dolle Hans had men toevertrouwd aan den
heer H. de Vries, die de gevoelsschakeeringen
van den door liefde en haat getergden half
bloed zoowel in de oogenblikken van zelfbe-
heersching als in de uitbarstingen van zijn
lang opgekropte hartstochten welsprekend uit
zijn gelaat en houding liet aflezen.
De rol van luitenant Witte, vrijwel een bijrol
in het stuk, was in handen van den heer
Brauckmann, die van den sergeant werd ver
vuld door den heer Tulen en den majoor, niet
de sterkste figuur in deze bezetting, had de
voorzitter der vereeniging, de heer Eikel, voor
zijn rekening genomen.
De Indische pakjes en het oostersche décor
hielpen de illusie versterken, en de bloemen,
welke mevrouw Van Leeuwen als huldeblijk
ontving, droegen tot het feestelijke karakter
van den avond het hare bij.
H. G. CANNEGIETER.
HET TOONEEL
CREMER.
De Privé-Secretaresse.
De Privé-Secretaresse is indertijd onder
Engelscne vlag de Hollandsche haven binnen
geloodst. Toen zij goed en wel binnen was,
mochten de Engelsche peetvaders verdwijnen
het waren er zelfs twee en kwam A. den
Hertog vertellen, dat hij de wettige papa was.
Heel veel Hollandsch bloed heeft Joyce Ailing-
worth ondanks haar Haagsche afkomst
overigens niet in haar aderen en oorspronke
lijkheid kan men den Hertog dan ook moei
lijk aanwrijven.
Men zal zich den inhoud van dit blijspel
letje misschien nog van de opvoeringen met
Annie van der Lugt Melsertvan Ees in de
titelrol herinneren.
Blij spelletj es als „De Privé-Secretaresse"
zijn het best te vergelijken met „boeken voor
meisjes". Wij vinden er dezelfde sfeer, dezelf
de scort grappigheid, dezelfde types in.
Je moet zoo'n stuk vooral niet willen ont
leden, want dan zou je tot de conclusie ko
men, dat het alles feitelijk erbaianelijk leeg.
opzettelijk en mal is. Het leek mij toe, dat de
spelers dit zelf ook vonden, want de ware
animo, de ware spirit ontbrak gisteren nu en
dan bij de hoofdpersonen, 't Begin was zelfs vrij
mat, wat wij bij Cremer anders niet gewoon
zijn. Mevrouw Lucas was hoe is het moge
lijk bij haar. zou men zeggen niet geheel
zeker van haar tekst en wist Mrs. Ashcombe
ook niet tot leven te brengen, Bakker gaf aan
Francis Darnley een wat geaffecteerd accent,
wat mij minder juist leek, en Joyce Ailing-
worth stel ik mij toch nog wat levendiger en
exentrieker voor dan Eki Bouwer haar
speelde, al kwam elk woord van den tekst bij
deze speelster dan ook volkomen tot zijn
recht.
Het tweede bedrijf lukte het best, Het matte
in het spel was verdwenen en Eki Brouwer
speelde toen het komische van haar rol vol
komen uit, steeds met raak accent en geestig
van actie. Zij speelde met Darnley als de kat
met de muis en al bleef het dan ook louter
komediespel zonder eenige innerlijkheid, dit
kon men haar onmogelijk wijten, daar de
schrijver blijkbaar geen andere bedoelingen
heeft gehad. Vooral het slot van deze acte,
dat wij het duet van den arbeid zouden kun
nen noemen, werd door Eki Bouwer en Bak
ker met verve en entrain gespeeld.
In het derde bedrijf zakte de voorstelling
weer wat; Anrüe van der Lugt Melsertvan
Ees kwam intertijd in dat bedrijf als een wer
velwind binnen en zij was aldoor een en al
levendige bedrijvigheid. Eki Bouwer bleef
zich zelf te veel gelijk en liet niet genoeg
zien in haar spel, dat zij nu de drijvende
kracht was geworden. Het. spel was daar te
rustig' en te bedaard, al viel er dan ook zeer
véél voorai in haafsqjjtl^e'dfctie te waar
deereri. Dat Bakketf van Darnley in III niet
veel kon maken lag minder aan hem dan aan
den schrijver die deze rol wel erg en bagatel
heeft behandeld.
De heer Van der Meer vond als Rowlandson
ook niet veel steun ln zijn rol. Hij gaf hem
wel met distinctie zijn geaffecteerd toon
tje bijvoorbeeld was zonder overdrijving en
zeer gelukkig getroffen maar zijn spel bleef
over het geheel wat te kleurloos. Vooral van
het tooneel met Joyce in m had hij veel meer
kunnen maken.
Uitstekend werden gisteren eenige bijrollen
gespeeld. Allereerst noem ik Jac. Timmerman,
die als Markham een bewijs gaf van een voor
een dilettant merkwaardig komisch talent.
Bepaald geestig typeerde hij dezen kantoor
bediende en zijn overgang van een onderdani-
gen klerk tot de „imponeerende" figuur en
omgekeerd was werkelijk een kranig stukje
spel, Hoe goed was dat handenspel van hem
en hoe expressief zijn gezichtt Het voortreffe
lijke van Timmermans was, dat wij in deze
carrieatuur toch aldoor den mensch zagen.
Zeer goed ook was mejuffrouw Koorenblik
als de verliefde typiste. Zij legde het er niet
te dik op en wist zelfs even het zielige van
zoo'n figuurtje te laten voelen. Een knap ge
speelde rol' En alleraardigst was Emmy Fuchs
als Dicky, de chasseur, een leuke, brani boy,
grappig en toch nooit te opzettelijk. Een zeer
verdienstelijk travesti. Met genoegen hadden
wij haar ook als het kamermeisje in I gezien.
Boon verscheen als kellner niet langer dan
5 minuten op het tooneel. maar deze kellner
werd, een kabinetstukje van hem. Alleen de
witte das. was er naast. Een ober draagt bij
de rok altijd een zwart dasje. Hirs als de ho
telknecht en de dames Fris als de tennis-
virendinnen complettteerden de omgeving in
I en deden dit goed. Nonny Mooyman trof mij
door haar natuurlijk en meelevend spel in III,
Alleen zal zij wat meer gearticuleerd moeten
spreken.
Dat De Privé-Secretaresse hier gisteren een
overwinning heeft behaald, zou ik niet durven
beweren. Cremer is door Bakker, die het veel
beter kan dan A, de Hertog, wat verwend.
Men vond de grappigheid van den Hertog
blijkbaar wat te opzettelijk en te gezocht, Er
was zeer veel publiek op dezen laatsten Cre-
mer-avond en toen aan het slot de voorzitter,
de heer Kruyshoop, hulde had gebracht aan
de werkende leden aan Eki Bouwer Bak
ker en den regisseur Frit% Schinkel in het bij
zonder aan het strijkje en zijn leider, den
heer Bender, en aan de heer Deinum, was er
de enthousiaste Cremer-stemming, zooals wij
van ouds die kennen.
J. B. SCHUIL.
AFSCHEID VAN DEN RAAD VAN STATE.
Van Mr. Harte van Tecklenburg.
Dinsdagmiddag heeft de vice-president van
den Raad van State met een hartelijk woord,
mede namens de overige leden, afscheid ge
nomen van Staatsraad mr. J. J. I. Harte van
Tecklenburg, die de vergadering van het col
lege voor de laatste maal bijwoonde.
Het heeft de Koningin behaagd bij mr.
Harte van Tecklenburg's scheiding uit het
ambtelijk leven, zijn verdiensten te erkennen
door zijn benoeming tot Commandeur ha de
Grde van Oi'anje-Nassau.
40 JAAR MACHINIST.
Vrijdag 27 April herdenkt de heer W. F
Nieuwenburg. machinist, den lag, dat hij 40
jaar geleden in dienst trad, bij de Nederlaiad-
sche Spoorwegen.
Verdediger over de verklaringen vanK.
Officier minder goed over verdachte
te spreken.
Donderdag voortzetting.
29e zitting.
Het requisitoir.
De belangstelling was Dinsdag buitengewoon
groot: de gereserveerde tribune zoo goed ais'
bezet met veel studenten, begeerig te hooren
wat op de zeef van het Openbaar Ministerie
zou achter blijven. Achter de rechtbank een
rij stoelen, niet alle bezet, maar waarop on
der de toehoorders de Officier van Justitie
Mr. v, Thiel. de politierechter Mr. Muller en
een professor in het strafrecht werden opge
merkt. De pers voltallig, de advocatonbanken
alle ingenomen door heeren ha toga.
Na opening der zitting kondigt de president
aan:
Het woord is aan den Officier van Justi
tie.
Mi', van Dullemen verheft zich van zijn
zetel en blijft twee uur lang staan om zijn
beschuldigingen tegen den heer Onnes, den
eenigen verdachte tegen wien het hedeia ging
uit te brengen.
Spreker viaag aan met er op te wijzen, hoe
zeer bij de behandeling van de zaak-Onnes
en wat daarmee samenhangt, vreemde din
gen naar voren waren gekomen en hij sprak
van een agent van politie bij wien gestolen,
en weer buiten de justitie om terug gevonden,
goederen, tijdelijk waren bewaard, waarbij de
agent zijn witte diensthandschoenen had
aangetrokken om vingerafdrukken te voor
komen. Ook memoreerde spreker, dat de echt
genoote van een commissaris bij een niet of
ficieel transport dier goederen had geassis
teerd en dat politie-ambtenaren zich de lei
ding hadden doen aangeven door een particu
lier.
Voorts had zich ook meermalen het geval
voorgedaan, dat de verklaringen van getui
gen in het vooronderzoek afgelegd, sterk ver
schilden met die ter terechtzitting afgelegd.
Al met al had dit proces een buitengewoon
karakter gekregen en gebleken was vooral
het funeste van het uitloven van premlën
door verzekeringsmaatschappijen, hetgeen
demoraliseerend werkt.
Na dit preludium ging de officier na, in
hoeveiTe was gebleken of aannemelijk ge
maakt. dat de heer Onnes de man was ge
weest, die zelf het plan geopperd had om de
kostbaarheden uit zijn huis te laten halen,
teneinde de verzekeringsgelden machtig te
worden.
Allereerst was daar de verklaring van den
getuige-verdachte Koniiag. die de schuld op
Onnes wierp, waartegenover stond de ver
klaring van Onnes, dat Koning de man was
geweest, die buiten zijn weten de goederen uit
Nijenrode had lateaa halen.
Spr. verwierp dit verweer en vond, dat de
verklariiag van Koning steun vond in ver
schillende feiten en omstandigheden als daar
zijn:
De tegenstrijdige verklaringen van Onnes;
zijn verzwijgen voor politie en verzekering,
dat Koning hem over den diefstal had ge-
sprokeaa; zijn late beroep op chantage die
Koning gepleegd zou hebben; zijn geheim
zinnige coiaespondentie met Koning over be
leening van schilderijen, welke geen a*esultaat
had; zijn vriendschappelijken omgang met
Koning, nadat deze zich zoogenaamd als
chanteur had doen kennen; zijn precaire fi-
nancieele toestand eia de duidelijke aanwij
zing, dat de f 80.000 van de verzekering hem
uit den nood moest helpen; het opgeven van
7 gestolen schilderijen, terwijl aangenomen
mag worden, dat de drie verhuizers er slechts
vijf hebben weggehaald; de nauwkeurige ge
gevens. die Koning kon verschaffen omtrent
de inrichting van Nijenrode, de plaats waar
ingebroken moest worden de tijd waarop
dit kon geschieden en de weg, die gevolgd
moest worden.
Dat Koning, zooals door de verdediging
naar voren was gebracht iemand was, die
brandstichtingen op zijn geweten had, achtte
het Openbaar Ministerie niet bewezen, maar
al ware dit zoo, dan zou dit eerder ten laste
van Onnes kuaanen zijn, want dan kon er uit
afgeleid worden, dat hij iemand had gezocht,
geschikt voor of getraind in het oplichten
van verzekeringsmaatschappijen. Koning was
nu eenmaal iemaaad, die wat had tegen de
verzekeringen, zei de officier.
Spr. memoreert nog, dat de heer Onnes, hij
moge daaa een groot zakenman zijn geweest,
zich iia zaken niet altijd van een goede zijde
heeft doen kennen, onder andere door em
ployés tienduizend gulden te beloven en ze
later niet te willen geven.
Over het algemeen heeft het Openbaar Mi
nisterie geen gunstigen indruk van Onnes'
karakter gekregen en het zou den Officier
sympathiek zijn geweest als verdachte er eer
lijk voor was uitgekomen, dat hij zich tot de
verkeerde handelingen had laten verleiden
doordat hij er financieel niet te best voor
stond.
De Officier acht Onnes' schuld bewezen,
maar zal bij zijn eisch rekening houden met
het lange voorarrest en de spanning, waarin
verdachte al dieia tijd zal hebben verkeerd.
Hij eischt 2 jaar en 6 maanden gevangenis
straf wegens oplichting met aftrek van 8
maanden voorarrest.
Na deaa eisch roept de heer Onnes uit:
„Mijnheer de Officier, ik ben onschuldig."
Des namiddags kwam de verdediger Mr
Muller Massis aan het woord, die een plei
dooi van drie uur hield om punt voor punt
de beschuldigingen te weerleggen.
Als de veronderstelling van den Officier
juist ware, zegt pleiter, moesten Onnes en
Koning beiden in de beklaagdenbank zitten
maar niet Koning vrij rondloopen na als ge
tuige uitgespeeld te zijn. Formeel moge dit in
orde zijn. moreel is het niet te verdedigen
De officier beweerde, zegt pleiter, dat, Ko
ning met zijn slechte antecedenten, juist de
geschikte man was voor Onnes, maar spreker
merkt op, dat toen Koning eerst bij Onnes
kwam, deze niets slechts van hem wist en on
aannemelijk acht pleiter het, dat Onnes ir.'
zoo iemand een zwende7zaak zou gaan be
spreken.
Dat Koning alle bijzonderheden van het
kasteel wist, waarvan hij gebimik maakte om
de verhuizers in te lichten, vindt het Open
baar Ministerie bezwaa-end voor Onnes, maar
waarom? Koning, die verschillende keerer
op het kasteel was geweest, kon alles door
eigen waanaeming weten.
Koning heeft beweerd van Onnes een
sehetsteekening van het kasteel en omge
ving gekregen te hebben, waarop aangegeven
was, hoe van den weg af het kasteel bereikt
kon worden en wat is gebleken? Dat men,
die aanwijzingen volgende, nooit het kasteei
kon bereiken, dus alleen een outsider zou
zoo'n teekening maken. Niet Onnes, maar Ko
ning zal de schets gemaakt hebben.
't Is zeker eenig, zegt pleiter, dat de Offi
cier de drie jongens thans onvoorwaardelijk
gelooft, als zij zeggen geen 7 maar 5 schilde
rijen te hebben meegenomen. Het is sterk te
betwijfelen of de officier anders ook zooveel
vertrouwen in die drie knapen zou hebben.
Voor pleiter staat het aaog lang aaiet vast, dat
ze de twee schilderijtjes niet als een appeltje
voor den dorst bewaard hebben. En al ware
dit niet zoo, bewijst het iets tegen Onnes?
Waarom had hij er, als hij opdracht had ge
geven, er dan geen zeven laten weghalen?
Het O.M. heeft er op gewezen, dat getuigen
niet steeds hetzelfde verklaard hebben. Plei
ter brengt naar voren, dat een getuige perti
nent verklaard heeft, niet aan de politie mee
gedeeld te.hebben, wat deze in haar proces
verbaal vermeldt, zoodat het nog de vraag
is of de fout bij de getuigen ligt era dan be
hoeft het niet te verwonderen, dat iemand,
eens gehoord zijnde, bij later nadenken tot
de conclusie komt, dat er iets is vergeten of
verkeerd gezegd.
Pleiter acht het zeer aannemelijk, dat Ko
ning de schuldige is en niet Onnes. Koning
kan een plan hebben gevormd om de goede
ren weg te laten halen, teneinde dan later de
verzekeringsmaatschappijen, welken hij een
kwaad hart toedroeg, geld af te zetten, Maar-
er werden te veel lui in de zaak gemengd en
dat was funest want, toen de boel aan het
rollen ging. begon het er slecht voor hem uit
te zien. Toen de heer Onnes hem later de
chantageplegerij voor de voeten wierp, achtte
Koning zich verloren, maar door een handi-
gen zet wist hij de schuld op Onnes te gooien
en het Openbaar Ministerie ging daarop in.
Koning kwam op het tweede plan en werd
getuige tegen Onnes, terwijl het andersom
had moeten zijn. Sindsdien zien we, zegt plei
ter bij den Officier een vertrouwen in Koning
geboren worden, terwijl alles, wat maar
eenigszins ten ongunst aan Onnes kan wor
den uitgelegd, met twee handen wordt aan
gegrepen.
De Officier heeft gezegd partij in deze zaak
te zijn, maar niet partijdig. De grens tus-
schen partij en partijdig is zegt pleiter, niet
altijd gemakkelijk te trekken.
De Officier heeft de houding van verdachte
gelaakt, door hem te verwijten niet terstond
bij zijn aanhouding over Koning te hebben
gesproken.
Pleiter vindt dat zeer begrijpelijk, want
Onnes wilde rechtskundig advies inwinnen,
niet wetende of hij er goed aan deed. over
de chantage te spreken. Toen zijn raadsman
hem aanried alles eerlijk te zeggen, heeft hij
het gedaan.
Het pleidooi zal Donderdag worden voort
gezet.
STAAT VOOR DUIZENDEN
BENADEELD.
Ernstige knoeierijen met tarwe.
graanhandelaar en molenaar
gearresteerd.
De Meelcentrale te 's-Gravenhage is eeni
gen tijd geleden op het spoor gekomen van
een ernstige knoeierij met tarwe, waarbij de
regeering naar een officieele schatting, voor
een bedrag van f 50.000 a f 70.000 is 'bena
deeld geworden. In verband met deze knoeie
rij zijn gearresteerd de graanhandelaar O,,
uit Wieldrecht en de molenaar O., uit Oud-
Beijerland. (Om misverstand te voorkomen:
de namen zijn niet dezelfde).
Bij de verwerking van tarwe wordt het pro
duct gescheiden van de zgn. vita-tarwe en een
overschot.
De knoeierijen hebben nu daarin bestaan,
dat in plaats van de vita-tarwe het over
schot is geleverd, hetgeen voor hen, die zich
aan de knoeierijen hebben schuldig gemaakt,
een voordeeltje van f 10 per 100 kilo oplevert.
O., uit Wieldrecht, gaf de tarwee, of beter
gezegd, het overschot, ter bemaling aan den
molenaar O., uit Oud-Beijerland. die zich
daardoor aan de knoeierijen mede schuldig
maakte. Door het vervalschen van de betref
fende staten en bescheiden en het doen van
onjuiste opgaven, wist men de controleurs en
de politie een tijd lang om den tuin te lei
den.
De Meelcentrale heeft het onderzoek over
gedragen aan de Dordtsche justitie, die ln
deze iiagewikkelde en veel omvattende zaak
thans klaarheid tracht te brengen.
Het is lang niet onwaarschijnlijk, dat er
nog meer fraudes aan het licht zullen komen.
Het misdrijf, door de beide O.'s gepleegd,
zal juridisch vermoedelijk als oplichting en
valschheid in geschrifte gekwalificeerd kun
nen worden.
PREVENTIEVE WERKING DER
VEILIGHEIDSLAAN.
goede resultaten te utrecht.
Met de resultaten van de veiligheidslaan
te Utrecht kan de K. N. A. C. zeer tevreden
zijn,
Gebleken is, dat van de wagens die de
laan opreden om te worden gekeurd slechts
37.55 pet. dadelijk voldeed aan de gestelde
eischen en „bewimpeld" de laan kon ver
laten.
Intusschen is het opvallend hoe preventief
de werking van deze K.N.A.C.-tournée wel is
Na de eerste keuring werden 775 wagens af
gekeurd, omdat er iets aan haperde en 466
auto's goedgekeurd. Van de afgekeurde
wagens kwamen er 687 terug, waarvan ge
constateerde gebreken waren hersteld, zoo
dat op het einde der weck het percentage
geweldig was gestegen. Van de gekeurde
wagens was toen 92.91 'pet. in orde.
kindervoeding.
De vereeniging „Kindervoeding" reikte in de
de afgeloopen week uit in hare afdeelingen:
Zoetestraat 1089 porties; Overtonstraat 1015
porties: Byzantiumstraat 702 porties. Boven
dien werden dagelijks aan de scholen voor
Buitengewoon L.O. 95 porties verstrekt.