BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD ZATERDAG 5 MEI 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 13 e» Merkwaardige vondsten GRAFBIJGAVEN UIT TRUJILLO Trujillo's ook al gebarsten klokken raasden mij om zes uur het bed uit. Duitsche vrienden zorgden voor contact met de beste kenners van de histox-ie van dit merkwaardige plekje grond, waar ik meer geleerd heb dan in de verdere twee maanden, die ik tot nu toe in Zuid Amerika doo||racht. Daar heeft men urnen Vakos zeggen ze hier van een reusachtige verscheidenheid van vormen. Daar ziet ge de bekende groote potten met bijna levensgroote gezichten, vaak prachtig van kleur; Indianen en mongolentypen, ne gers en1 zelfs enkele die voor Spanjaarden worden gehouden. Dan is er een groote ver scheidenheid van nagemaakte vruchten in vaasvorm, van vazen met twee halzen voor gemakkelijker schenken, van gewone rondbui- ken nxet de fijnst denkbare gestyleerde figu ren van Jacquar, Puma, Kondor, krijgers en wat al meer. Maar de eigenaar van deze col lectie was een medicus, die zijn objecten met zorg gekozen en gesorteerd had. Daar stonden een aantal vazen bijeen met misvormde ge zichten. Een afgesneden oor, een halve lip weggeknipt: den neus afgesneden. O ja, dat deden de lieve Inka's ook nog als straf voor diefstal enz. Ga door. Een hand met drie vingers. Een arm met afgekapte hand. Een stakker, die op de knieën voortkruipt, wien beide voeten afgehakt zijn. Moedwillig hoor, als straf voor herhaalde veedieverij bijvoor beeld. want kanonskogels waren er toen nog niet. Dan een met een voet en aan de andere zijde eindigt het roode been in iets wits. Ver band misschien. Neen, zegt onze dokter. Deze vaas is van Chimu, maar in Chan.chan is laatst een kerel gevonden men één goed been (als geraamte natuurlijk) en met een houten plak, als kunstvoet aan het andere been! „Muy interessante Muchias graeias". Neen, wacht even, er is nog iets belangrijkers. Een zittende figuur, alles gebakken aardewerk, in mooie kleuren. Geen hoofdbekleeding, dat is vreemd. Het achterhoofd.... Potzdonnerwet- ternocheinmal. Die kerel is getrepaneerd! Een groot vierkant gat .achter in den schedel, huidlap en beenschedel duidelijk te onder scheiden en de huid is met grove steken, met een touwtje zouden wij zeggen, half over de wonde dichtgehaald. Dat is een bewijs dat deze oude kerels het aangedurfd hebben bij bepaalde ziekten, verlammingen enz. den .schedel te openen en de wonde op primitieve wijze, weer te sluiten. Er zijn veel schedels gevonden met groote ronde gaten en veel is er gestreden over de quaestie of deze- door operaties dan wel door beenziekten waren ontstaan. Dat ze soms met een zilveren of gouden plaat gedekt waren kon geen uit sluitsel geven, maar deze kop is een bewijs! Onmiskenbaar! Maar ik zou nog meer leeren rond Trujillo, De ruïnen zijn ovei'bekend. Gelukkig, want ze zijn hard bezig te verdwijnen. Veel, van wat zeker duizend jar lang vrijwel onver anderd bewaard bleef, is vernield door een stortregen, die in 1925 als eerste sinds men- schenheugenis viel. Toen is veel weg- en veel blootgespoeld en zijn honderden potten ge vonden. Links van de rivier liggen de oudste kunstmatige heuvels. Bouwwerken van met de hand gevormde in de zon gebakken klei- steenen van 200 bij 300 Meter en thans nog een 30 Meter hoog. De Templo del Sol de zonnetempel. De tempel der Maan ligt even verder en daarbij en om de overblijfselen der stad en de grafvelden uit den Chimutijd. Bronzen voorwerpen, potten en pannen, wij zen in vorm en teekening op beïnvloeding dooi de Maya en Axteken cultuur van Midden Amerika. Geschatte ouderdom 1500 a 2000 jaar. In den tempel zijn nog fragmenten van gekleurde wandschilderingen te zien. Een .groot deel van de collectie waarover ik spreek komt hier vandaan. Een uurtje verder naar het Noorden, aan den anderen kant der rivier, liggen de over blijfselen van Chan chan. De kenners zeggen dat daar 100.000 menschen gewoond hebben en ik meet toegeven, dat mij dat niet onmo gelijk lijkt. Geweldige door een dubbelen hoogen muur omgeven fortpaleizen met groo te en kleinere en zeer kleine vertrekken, alles alleen wanden natuurlijk. Het biezen of strooien dak is allang verteerd, al is deze stad minder oud dan de vorige. Haar onder gang leeft nog in de volksverhalen en legen den. Kort voor de komst der Spanjaarden was Chan chan een bloeiende stad. Het Inka- rijk naderde zijn grootste uitbreiding, maar Chan chan wilde zich niet overgeven. Toen hebben die lieve goede Inka's den watertoe voer uit de bergen afgesneden. De resten van de oude aquaducten zijn thans nog zichtbaar en de stad is van ellende omgekomen. Toen de Spanjaarden kwamen woonden nog slechts heel enkelen in de bouwvallen. Want dok hier nergens steen. Alles adobe, opgebouwd uit klei van de vlakte en dan houdbaar tot in het oneindige als het maar niet regent. Veel mooi versierde muren vindt ge, door in de klei uit gesneden, meest geometrische figuren. Trap- penteeken, kruis, swastika, maar ook kondor en visschen. Maar o die regen van 1925. Nog één zoo'n bui en alles is verloren. Duizenden woningen, honderden schedels liggen over de kerkhoven verstrooid, want ook hier wordt niet gegraven maar geroofd! De verzame laars hier koopen alles, graven zelf niet, de ellendelingen. En wat daardoor niet aan we tenschappelijke waarde verloren gaat! Maar ik zou boffen! Mijn laatste dag in Trujillo zouden wij gaan graven, Bij den maantempel was nog wel een kansje! Ik trek er met drie kerels op uit, er varen snorders, gewapend met 11/2 M. lange staven, die ze in het rulle zand boren. Stuiten ze, dan even draalen en optrekken. Is het een steen dan zie je niets, is het aardewerk aan rood poeder, is het een schedel of bot, dan is de punt wit. Een paar keer graven w ijvoor niets een diepen kuil. Dan zal 't luk ken. 11/2 M. diep onder den grond ontbloot de voorgraver met de hand het achterhoofd van een schedel, ik meteen omlaag. De rest van het werk moet ik zelf doen. Voorzichtig leg ik den schedel bloot. Voorhoofd, aange zicht, bovenkaak, slechte tanden! Maar waar is de onderkaak? O ja toch, even verder voor zichtig. Ja, daar ligt de eerste Senorita muy sympatica, die ik in handen krijg, met wijd geopenden mond, vreemd, maar af in. De schedel wordt gelicht en omhoog gegraven. Dan voorzichtig verder. Hals, borstkas, geen halsketting van goudklompen, dat is pech. Linkerhand niets. Rechterhand. Daar een pot. Gewoon vaas model met mooie teekening. Ge styleerde-Jaquar. Helaas erg vochtig, maar ik zal hem thuis wel lijmen. Nog een pot. Mooi gaaf, sterk aardewerk. Met vier apen en bas relief. Goed zoo! Al weer een. Donker bruin met gele stippelfiguren. Ha, het interessante oeroude Maja model met boogvormigen hals. En daneen beker. Zwart aardewerk. Erg ongelijk en ruw. En als het vochtige zand er af valt. Een neus, twee oogen en een lip. Ontzettend wat een gezwollen bo venlip! Ende mond wijd open! Ik krabbel uit het gat en ren naar den schedel. De onderkaak is er afgevallen. Ligt daar met een prachtige rij gave tanden. De bovenkaak mist vier tanden, is poreus verrot. Mijn arme meiske heeft een beenziekte in de bovenkaak gehad, die haar dwong met open mond te loopen. Maar dan is die beker ook haar por tret. En natuurlijk niet alleen deze beker. Maar o ellendige Peruaansche luilak, waar is de schedel, waarbij die getrepaneerde pot ge vonden is en waar zijn de geraamten van jullie geamputeerden. Hebben jullie daar niks van gezien? Ik sta in zes talen te foeteren en te jubelen en neem dan mijn graver onder handen en warachies, die weet het. Hij heeft een urn gevonden, waarop een kerel met één hand was afgebeeld en het geraamte miste ook een hand. Maar de urn was gebroken en dus had hij het nooit iemand verteld! Wij graven nog verder. Missen nog een schotel, maar die is er niet. Ons meisje had alleen drinken en soep meegekregen, geen harde mais enz. zooals de anderen! Drie uur, vijf uur gaat mijn boot, Half vier ben ik aan den steiger, uit de motorboot zie ik het an ker hieuwen, de schroef begint te slaan. De steven keert, Ben ik te laat? Dan ga ik weer graven. Maar de Kapitein weet dat ik komen moet. Wij fluiten en wuiven, daar verschijnt de bekende figuur op de brug. Met den kij ker. Ze zien ons. Wij botsen voort door de hooge zee. Ze stoppen! Een touwladdertje rolt af van het voorschip. En zoo glipte ik op het laatste oogenblik aan boord, rijk aan onder vinding en schatten. VAN DER SLEEN Zoel was de dag en ook de avond nog. Wel had het in den middag frisch geregend, maar snel was toch het pure blauw des hemels des hemels weer verschenen en boven 't teere groen stond weer de heldere hemel. De her denking lag daar omzoomd door afgeknotte wilgen, waarvan het jonge loof als groene waaiers uitstond. De hertjes graasden traag, loom na den warmen dag. Reeds lagen velen neer als wilden ze in de wei, hier buiten, overnachten. Daar zit een pauwehaan, hoog op het hek. Zijn staart hangt neer in warre ling van klem-en. Straks zullen we vele zien hoog in een boom, waar zij, soms boven in den top, gaan slapen. Veel dennen staan er in de wei, met donkere silhouetten, de stam men bruin en paars in grillige vertakking. Nog hooger dennen komen dan en sparren zwaar en donker. Abeelen licht van stam, nog lichter in hun jonge blad. Als vruchtboom bloesem blinken soms de jonge abeelenbla- ren Nu komt het frissche groen van enkele beuken takken, dat zóó bekoorlijk is dat tel kens weer het wandelen stilstaan wordt om langer te genieten.. Daar prijkt de vogelkers, volop m blad en bloemen. De geur drijft in het bosch, doordringt den heelen omtrek. Er zijn teveel impressies, voor oog, neus en oor ook. Vol is het bosch van 't jubelen der vogels. Een merel blijft vertrouwelijk vlak bij fluiten. Na elke korte strophe komt een ant woord uit de verte. Zoo gaat het telkens weer, het zijn slechts korte zinnen, waaruit 't ge- sprk beestaat. Het schijnt wel dat het lied, nu hier. dan daar verandert, althans na Daar staat een heel gebied vol lelietjes van korten tijd is de inhoud duidelijk anders, dalen. In knop zijn vele nog, er bloeien nog maar enkele. Helaas zijn al weer handen vol, ruw uitgerukt, daar neergegooid. Nu volgt een lindeniaan, een statig-rechte laan, nog voortgezet in het omheinde park naast 't bosch. En zie, daar is de oude Halesia, de Klokjesboom. Wel is hij al wat groen en zijn-de dunne takjes vol van knop, maar nog geen spoor van 's sneeuwig wit der klokjes is te zien. Dat komt nu binnenkort, wij zul len het gaan bewonderen. Een enkele eik toont reeds wat groen, van blaadjes en van katjes, maar in veel geler tint dan andere boomen hebben. Aan den overkant een heesterbosch, waarin een pracht van bloesems. Wat is het allemaal? Japansche kers? Amandelboom? En roode Rubus-klokjes? Ik ken ze niet bij naam, maar mooi zijn zeker alle. Veel vogelkers ook weer, die altijd weer bekoort. En vrij wat onbe kenden, die waard zijn ze te kennen. En op grond zooveel dat, pril en frisch. den voet dwingt in een andere koers. Opslag van beuk en lijsterbes en eschd'öofn zonder tal. Wat verder weer staat Aranskela, met wit- geaard blad. En fluitekruid, het loof zoo fijn verdeeld, meest nog in knop, een enkele slechts met 't witte scherm. Dan volgen weer veel heesters als kamperfoelie uitziend, vol witte knop. En weer die fijne Rub us, met paarsig-roode bloemen. Maar heerlijk is vooral de stemming in het bosch, de rust vol van beweging, de volheid die nog vol is van beloften, de lente die in 't kale hout den winter nog vertoont en toch zoo zoel en welig is, de luwe lucht, het groene blad, de zang der vogels en de geur der bloe men. De blauwe hemel met de lichte wolkjes. Het is een Meidagviering, zoo intens, dat wil geen ander feest zoo diep geluk kan ge ven. MEDICUS. DE KAZERNE AAN DEN SCHOTERWEG. BESTOND 30 APRIL 50 JAAR. Zoowat van het begin van het Koningschap af waren de Haarlemsche militaire ruiters ge huisvest in de kazerne aan den Koudenhom, terwijl tal van bijgebouwen zich groepeerden om het tegenwoordige Nassauplein zoo o.a. de „ziekenstal" waar nu de school is hoek Nassau- laanMagdalenastraat. Thans zijn er weer duizenden, die van „de Haarlemsche huzaren" niets af weten, geen flauw vermoeden hebben van de groote rol, die zij in het stadsleven speelden, maar ook zijn er, de anderen, die maar niet aan de „benzine"ruiters kunnen wennen. Voor óns is dit echter een aangelegenheid om een blik te slaan in dit ver verleden. In de jaren 18801890 dan en nog vroeger werd er gesproken over een betere huisvesting der huzaren, lange onderhandelingen werden gevoerd tusschen Rijk en gemeente en zoo lazen we een bericht van 11 October 1882: „Naar ons wordt medegedeeld heeft de goed keuring van de aanbesteding tot het bouwen eener Kavallerie-kazerne met stallen, rijbanen, magazijnen, smederij, enz. op het terrein, grenzende aan de zuidzijde van de Kleverlaan (gemeente Schooten) en aan de westzijde van den Alkmaarschen Straatweg, thans plaats gehad en zal door den heer E. M. Rood, van 's-Gravenhage, die het werk aannam, binnen weinige dagen met de uitvoering worden aan gevangen". Men weet; de kazerne, een groot, fraai ge bouw maakt front naar den Schoterweg en staat even vóór de voormalige hofstede „Het Huis ter Spijt". De bovenwoning is eenige jaren geleden afgebroken en op de weiden, die er bij behoorden zijn vele straten van het Kle verpark gebouwd. De eerste verkaveling begon dus in 1882 met den aankoop, door de stad, van het aangewezen terrein. Schoterweg en militaire gebouwen sluiten nog een groot vier kant plein als exercitieveld in. De gronden er naast zijn eenige jaren opengehouden voor den bouw van een Infanteriekazerne, maar daarvan kwam niets. Daar kwam o.a. de Saen- redamstraat. Naast het groote gebouw in het front kwamen rechts het fouragemagazijn en, links, door een breeden doorgang of straat van de kazerne gescheiden, de cantine der huzaren, UIT DE WERELD VAN DE FILM De Amerikaansche filmmaatschappijen mo gen dan trotsch zijn op hun Clark Gables en James Dunnsmaarhebt U José Mo jica wel eens 'gehoord? Mojica was gedurende acht jaar verbonden aan de „Chicago Garnd Opera Company", waar hij de beroemdste zangeressen als part ner had. Hij staat bekend als een der beste tenors van Amerika en heeft concerten gege- vea in bijna alle belangrijke steden over de geheele wereld. Zelfs in Zweden, het vader land van de groote Garbo, is Don José Mojica een eerste attractie, alhoewel hij zijn rollen in zijn moedertaal speelt en zingt. Mojica werd geboren te San Babriel in Mexico, waar hij de school bezocht. Zijn groot ste verlangen als kind, was steeds, farmer te worden, doch gewezen op zijn prachtigen stem, ging hij muzieik studeeren en kwam aan de opera. Mojica vervulde o.a. de hoofdrol in „One Mad Kiss", maar maakte de laatste ja ren vrijwel utisluitend Spaansch-sprekende films en Spaansche versies. Hij spreekt en schrijft vijf talen, Engelsch. Fransch, ïta- liaansch. Duitsch en Spaansch enzonder accent. Hij is de afgod van Spanje door zijn spel in „El Precio de un Beso" „Cuando el Amor rie" „Hay Que Casar al Principe „Mi ultimo Amor" „La Ley del Haren" en „El Cabellero de la Noehe". De rollen van Karol (José Mojica) en Do- rine (Rosita Moreno) in De Koning der Zi geuners zijn meer gezongen dan gesproken. Mojica, die we in Luxor al tweemaal hebben gezien, zingt in deze film: „Cancïon de Carnaval" (Carnavalszang), „Zingaro Vagabundo" (Zingaro vagabon- deert), „Canción de la Buenaventura" (Lied van het mooie Avontuur), „Serenata B'ufa" (Bufa-serenade), „Cuando el Amor llama" (Als de liefde roept), „Mansion sin Amor" (Huis zonder Liefde). Aan het scenario heeft Mojica zelf meege werkt. BETTY BO OP VOOR DEN RECHTER. Miss Helen Kane heeft voor de rechtbank te New-York 1.500.000 doll, geëischt van de filmmaatschappij die de grappige teeken filmpjes van Betty Boop maakt, omdat de „krijgskreet' van Betty: „Boop-poop-ee- doop!" plagiaat zou zijn, meldt het Alg. Han delsblad. Vóórdat Betty Boop: „boop-poop- ee-doop!" zeide, zeide Miss Helen Kane „boop poop-ee-doop" op het tooneel en had er een reusachtig succes mee. Tot groote stichting en even groot vermaak van rechter en pu bliek hield miss Kane in de rechtzaal een de monstratie van haar leuze en gaf een serie „hoop-poop-ee-doop's" ten beste, die een ge gil van gelach verwekten. De verdediger van de filmmaatschappij verzette zich tegen een dergelijk optreden, maar de rechter wischte zich de tranen uit de oogen en gaf bevel een geluidsfilm van Miss Kane te maken, om goed te kunnen vergelijken of haar „boop-poop- eee-doop" inderdaad hetzelfde is als dat van Betty Boop. Miss Helen Kane legde tevens papieren over waaruit blijkt dat zij in 1920 al met de „Four Marx brothers" optrad en „boop-poop-e-doop" zeide. STUDIO-SNUFJES. De Fox heeft op het oogeniblik 35 films in voorbereiding, waarvan 5 revue-films, 9 komische, 10 naar alledaagsch gegeven, 5 van sensationeel-avontuurlijken inhoud en 6 Spaansche voor de Spaansch-sprekende landen. Don, José Mojica (links, blootshoofds) in de Spaansche film „Koning der Zigeuners", de ziekenstal, de smederij en de open rijbanen terwijl naar achteren en aoor een plein van het hoofdgebouw gescheiden de manege en de stallen werden gebouwd. Den 21 Januari 1884 werden de voormalige Cavalleriestallen aan het Waaigat, de Nieuwe Gracht en de Plantage voor f 6.375 voor af braak verkocht, welk terrein later volgens Raadsbesluit van 28 Mei 1884 werd bebouwd. Ieder ziet b.v. dat vele huizen in de Nassau- straat nog betrekkelijk nieuw zijn, terwijl die aan het Nassauplein 1884 en 1885 als bouwjaar hadden. Maar nu tot den oorsprong. Waren er onder Napoleon in Haarlem huzaren geweest? Bij zijn vertrek bestond hier niet anders dan de Nationale Garde, een soort schutterij. De jonge soldaten waren op de slagvelden van Napoleon gevallen ofnog in dienst tot Mei 1814. Toen den len December 1813 Prins Willem Frederik werd uitgeroepen tot Souverein Vorst, was er van een geregeld Nederlandsch leger geen sprake. Jhr, Willem Boreel (geb. September 1774, Amsterdam) was een dergenen, die het initia tief nam een regiment cavallerie op te richten. Onder Stadhouder Willem V was hij 9 Maart 1791 garde-dragonder geworden. Na de om wenteling van 1795 nam hij ontslag. Tal van lichamen en personen hadden geld aangebo den, sommigen zelfs soldaten, gekleed en ge wapend verschaft. Blijkens berichten van 28 Februari 1814 was er reeds een regiment hu zaren hier, gecommandeerd door Luitenant Kolonel Boreel, De officieren boden een half jaar dienst zonder salaris aan. Natuurlijk had Willem Boreel van den Souvereinen Vorst een machtiging gekregen ter oprichting en werving van een Staf en acht compagnieën. Jhr. D. Hoeufft, voorzitter van het voorloopige Haar lemsche bestuur van November 1818 stelde „tot dispositie van Onzen Souverein een cava lerist, gekleed, gemonteerd en geheel geëqui peerd, die reeds aangenomen was bij het Re giment Huzaren en op de rolle als cadet was geplaatst. Om het kort te maken: het regiment huza ren te Haarlem telde 15 Augustus 1814 1 kolo nel (jhr. Boreel), 1 luit-kolonel, 1 majoor enz. enz., totaal 27 officieren, 722 minderen en 690 paarden, terwijl er 30 December reeds 982 on derofficieren en minderen waren. Heette dit corps Regiment Huzaren No. 1, in April 1815 werd 6 het nummer. Dat het bij Waterloo en Quatre-Bras een heele strijd was tegen de geoefènde ruitertroepen van Napo leon is te begrijpen. De Haarlemsche Huzaren behoorden toen tot de brigade lichte cavalerie onder bevel van generaal-majoor Van Merlen, een naam in Heemstede welbekend. In het laatst van December kwamen de hu zaren terug en bleven tot 1819, toen ook Am sterdam en Leiden een aandeel kregen. 13 Maart 1819 vertrokken Boreel's huzaren uit Haarlem om in Brussel de 9e afdeeling ku rassiers te vervangen. Dezen kwamen uit Brus sel hier en bleven tot 1851. Buiten de stad werd meermalen gemanoeu vreerd in de duinen achter Overveen en onder Zandvoort. Deze Kurassiers kregen 11 October van Luit.-Generaal Trip een standaard. 15 Juni 1830 kwam een eskadron weer binnen de stad na ongeveer negen jaar te voren bij het uitbreken der Belgische troepen te zijn uitge trokken. Inmiddels was Jhr. Boreel in het laatst van 1829 bevorderd tot opperbevelhebber der ruiterij met de bepaling dat Haarlem zijn hoofdkwartier zou zijn. Was de naam regiment al eens veranderd in afdeeling, 10 Maart 1841 bracht een nieuwen naam. Nu geen Kurassiers no. 9 meer, maar 2e Regiment Zware Dragonders. Die naam bleef tot 15 October 1843, toen het gewone Dragon ders werden. Onder dien naam bleven ze tot 8 Mei 1851. Onder de vertrekkenden waren er, die in 1819 alhier uit Brussel als kurassier' in dienst waren gekomen. Maar Haarlem bleef niet zonder militaire ruiters. 10 Mei daarop kwam in garnizoen de staf, het 3e en 4e Escadron van het 3e Regi ment Dragonders. Het Ie' en 2e eskadron ging naar Amsterdam. 22 Mei gaven ze op de Groote Marlet een taptoe, wat voortaan eiken Donder dagavond weer plaats had. In Mei 1854 kwam het heele 3e Regiment Dragonders hier en zoo telde Haarlem 47 officieren, 500 onderofficie ren en minderen, benevens 73 officiers- en 461 troepenpaarden. Te voren had de Raad besloten tot het bou wen van een nieuwe manege op het terrein ten westen der Rolhuizen. De kazerne aan den Koudenhorn, stadseigendom, werd aan het Rijk in gebruik gegeven. Dat was 4 September 1860. In diezelfde dagen werd ook een rijweg ge maakt aan de Zijlvest ter verbinding van Zijl- brug en Kenaupark. Daarom werd bovenbe doelde manege verrold naar het gewezen ter rein van den Pinktoren, vlak tegenover de Ga- renkokersbrug. Intusschen was al vaak geklaagd over de onvoldoende behuizing der militairen. Gevolg was een overeenkomst tusschen Rijk en ge meente om daarin te voorzien. Daartoe kocht Haarlem voor f 48,000 van Mr. J. P. van Wicke- voort Crommelin 8 H.A. weidegrond van Het Huis ter Spijt en kwam de stad weer in bezit van een aantal militaire gebouwen aan de Plantage. Intusschen zou het 3e Regiment Dragonders niet blijven. Het vertrok 1 Mei 1855 en maakte plaats voor 't Eerste. Maar dit duurde niet lang, want 2 Mei 1859 kwam het tweede en dit werd 30 April 1863 vervangen door het derde, dat tot 1875 bleef, dus twaalf jaar. Het derde trok weer naar den Haag. Het stedelijk muziek corps gaf ten afscheid aan het Groote Hoiit- hek eenige muziekstukken ten gehoore. 's Middags om 1 uur kwam het le Regiment huzaren uit Den Haag en trok met de Schutte- rijmuziek aan het hoofd de stad binnen. In 1880 verdween het drilveld der huzaren buiten de Nieuwpoort. Bestek en teekening werd gemaakt van een nieuwe Cavaleriekazer- ne met een raming van f 449.000. We zagen reeds dat Emanuel Marcus Rood van 's-Gra venhage aannemer werd en wel voor 1' 420.000. Men weet nu nog te vertellen, dat hij er een strop aan had. 30 April 1884 moest het geheele complex „af" worden opgeleverd. Haarlem kreeg ook 1 April 1881 het Eska dron Ordonnancen, dat al in 1883 naar Amersfoort trok. In die dagen kwam er ook een Tehuis voor Militairen. Tot 1 September 1905 bleef het depót-eska dron van het 2e Regiment Huzaren, toen kwam door organisatie het le Depöthuzaren, terwijl het 2e Depót 1907 hier in garnizoen zou komen. En nu, geen een huzaar meer. Tweede helft van Mei 1925 verdwenen ze naar Amersfoort,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 15