BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
ZATERDAG 5 MEI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
13
e»
Merkwaardige vondsten
GRAFBIJGAVEN UIT TRUJILLO
Trujillo's ook al gebarsten klokken raasden
mij om zes uur het bed uit. Duitsche vrienden
zorgden voor contact met de beste kenners
van de histox-ie van dit merkwaardige plekje
grond, waar ik meer geleerd heb dan in de
verdere twee maanden, die ik tot nu toe in
Zuid Amerika doo||racht. Daar heeft men
urnen Vakos zeggen ze hier van een
reusachtige verscheidenheid van vormen.
Daar ziet ge de bekende groote potten met
bijna levensgroote gezichten, vaak prachtig
van kleur; Indianen en mongolentypen, ne
gers en1 zelfs enkele die voor Spanjaarden
worden gehouden. Dan is er een groote ver
scheidenheid van nagemaakte vruchten in
vaasvorm, van vazen met twee halzen voor
gemakkelijker schenken, van gewone rondbui-
ken nxet de fijnst denkbare gestyleerde figu
ren van Jacquar, Puma, Kondor, krijgers en
wat al meer. Maar de eigenaar van deze col
lectie was een medicus, die zijn objecten met
zorg gekozen en gesorteerd had. Daar stonden
een aantal vazen bijeen met misvormde ge
zichten. Een afgesneden oor, een halve lip
weggeknipt: den neus afgesneden. O ja, dat
deden de lieve Inka's ook nog als straf voor
diefstal enz. Ga door. Een hand met drie
vingers. Een arm met afgekapte hand. Een
stakker, die op de knieën voortkruipt, wien
beide voeten afgehakt zijn. Moedwillig hoor,
als straf voor herhaalde veedieverij bijvoor
beeld. want kanonskogels waren er toen nog
niet. Dan een met een voet en aan de andere
zijde eindigt het roode been in iets wits. Ver
band misschien. Neen, zegt onze dokter. Deze
vaas is van Chimu, maar in Chan.chan is
laatst een kerel gevonden men één goed been
(als geraamte natuurlijk) en met een houten
plak, als kunstvoet aan het andere been!
„Muy interessante Muchias graeias". Neen,
wacht even, er is nog iets belangrijkers. Een
zittende figuur, alles gebakken aardewerk, in
mooie kleuren. Geen hoofdbekleeding, dat is
vreemd. Het achterhoofd.... Potzdonnerwet-
ternocheinmal. Die kerel is getrepaneerd! Een
groot vierkant gat .achter in den schedel,
huidlap en beenschedel duidelijk te onder
scheiden en de huid is met grove steken, met
een touwtje zouden wij zeggen, half over de
wonde dichtgehaald. Dat is een bewijs dat
deze oude kerels het aangedurfd hebben bij
bepaalde ziekten, verlammingen enz. den
.schedel te openen en de wonde op primitieve
wijze, weer te sluiten. Er zijn veel schedels
gevonden met groote ronde gaten en veel is
er gestreden over de quaestie of deze- door
operaties dan wel door beenziekten waren
ontstaan. Dat ze soms met een zilveren of
gouden plaat gedekt waren kon geen uit
sluitsel geven, maar deze kop is een bewijs!
Onmiskenbaar!
Maar ik zou nog meer leeren rond Trujillo,
De ruïnen zijn ovei'bekend. Gelukkig, want
ze zijn hard bezig te verdwijnen. Veel, van
wat zeker duizend jar lang vrijwel onver
anderd bewaard bleef, is vernield door een
stortregen, die in 1925 als eerste sinds men-
schenheugenis viel. Toen is veel weg- en veel
blootgespoeld en zijn honderden potten ge
vonden. Links van de rivier liggen de oudste
kunstmatige heuvels. Bouwwerken van met
de hand gevormde in de zon gebakken klei-
steenen van 200 bij 300 Meter en thans nog
een 30 Meter hoog. De Templo del Sol de
zonnetempel. De tempel der Maan ligt even
verder en daarbij en om de overblijfselen der
stad en de grafvelden uit den Chimutijd.
Bronzen voorwerpen, potten en pannen, wij
zen in vorm en teekening op beïnvloeding dooi
de Maya en Axteken cultuur van Midden
Amerika. Geschatte ouderdom 1500 a 2000
jaar. In den tempel zijn nog fragmenten van
gekleurde wandschilderingen te zien. Een
.groot deel van de collectie waarover ik spreek
komt hier vandaan.
Een uurtje verder naar het Noorden, aan
den anderen kant der rivier, liggen de over
blijfselen van Chan chan. De kenners zeggen
dat daar 100.000 menschen gewoond hebben
en ik meet toegeven, dat mij dat niet onmo
gelijk lijkt. Geweldige door een dubbelen
hoogen muur omgeven fortpaleizen met groo
te en kleinere en zeer kleine vertrekken, alles
alleen wanden natuurlijk. Het biezen of
strooien dak is allang verteerd, al is deze
stad minder oud dan de vorige. Haar onder
gang leeft nog in de volksverhalen en legen
den. Kort voor de komst der Spanjaarden
was Chan chan een bloeiende stad. Het Inka-
rijk naderde zijn grootste uitbreiding, maar
Chan chan wilde zich niet overgeven. Toen
hebben die lieve goede Inka's den watertoe
voer uit de bergen afgesneden. De resten van
de oude aquaducten zijn thans nog zichtbaar
en de stad is van ellende omgekomen. Toen
de Spanjaarden kwamen woonden nog slechts
heel enkelen in de bouwvallen. Want dok hier
nergens steen. Alles adobe, opgebouwd uit
klei van de vlakte en dan houdbaar tot in het
oneindige als het maar niet regent. Veel mooi
versierde muren vindt ge, door in de klei uit
gesneden, meest geometrische figuren. Trap-
penteeken, kruis, swastika, maar ook kondor
en visschen. Maar o die regen van 1925. Nog
één zoo'n bui en alles is verloren. Duizenden
woningen, honderden schedels liggen over de
kerkhoven verstrooid, want ook hier wordt
niet gegraven maar geroofd! De verzame
laars hier koopen alles, graven zelf niet, de
ellendelingen. En wat daardoor niet aan we
tenschappelijke waarde verloren gaat! Maar
ik zou boffen! Mijn laatste dag in Trujillo
zouden wij gaan graven,
Bij den maantempel was nog wel een
kansje! Ik trek er met drie kerels op uit, er
varen snorders, gewapend met 11/2 M. lange
staven, die ze in het rulle zand boren. Stuiten
ze, dan even draalen en optrekken. Is het
een steen dan zie je niets, is het aardewerk
aan rood poeder, is het een schedel of bot,
dan is de punt wit. Een paar keer graven
w ijvoor niets een diepen kuil. Dan zal 't luk
ken. 11/2 M. diep onder den grond ontbloot
de voorgraver met de hand het achterhoofd
van een schedel, ik meteen omlaag. De rest
van het werk moet ik zelf doen. Voorzichtig
leg ik den schedel bloot. Voorhoofd, aange
zicht, bovenkaak, slechte tanden! Maar waar
is de onderkaak? O ja toch, even verder voor
zichtig. Ja, daar ligt de eerste Senorita muy
sympatica, die ik in handen krijg, met wijd
geopenden mond, vreemd, maar af in. De
schedel wordt gelicht en omhoog gegraven.
Dan voorzichtig verder. Hals, borstkas, geen
halsketting van goudklompen, dat is pech.
Linkerhand niets. Rechterhand. Daar een pot.
Gewoon vaas model met mooie teekening. Ge
styleerde-Jaquar. Helaas erg vochtig, maar ik
zal hem thuis wel lijmen. Nog een pot. Mooi
gaaf, sterk aardewerk. Met vier apen en bas
relief. Goed zoo! Al weer een. Donker bruin
met gele stippelfiguren. Ha, het interessante
oeroude Maja model met boogvormigen hals.
En daneen beker. Zwart aardewerk. Erg
ongelijk en ruw. En als het vochtige zand er
af valt. Een neus, twee oogen en een
lip. Ontzettend wat een gezwollen bo
venlip! Ende mond wijd open! Ik
krabbel uit het gat en ren naar den schedel.
De onderkaak is er afgevallen. Ligt daar met
een prachtige rij gave tanden. De bovenkaak
mist vier tanden, is poreus verrot. Mijn arme
meiske heeft een beenziekte in de bovenkaak
gehad, die haar dwong met open mond te
loopen. Maar dan is die beker ook haar por
tret. En natuurlijk niet alleen deze beker.
Maar o ellendige Peruaansche luilak, waar is
de schedel, waarbij die getrepaneerde pot ge
vonden is en waar zijn de geraamten van
jullie geamputeerden. Hebben jullie daar niks
van gezien? Ik sta in zes talen te foeteren en
te jubelen en neem dan mijn graver onder
handen en warachies, die weet het. Hij heeft
een urn gevonden, waarop een kerel met één
hand was afgebeeld en het geraamte miste
ook een hand. Maar de urn was gebroken en
dus had hij het nooit iemand verteld!
Wij graven nog verder. Missen nog een
schotel, maar die is er niet. Ons meisje had
alleen drinken en soep meegekregen, geen
harde mais enz. zooals de anderen! Drie uur,
vijf uur gaat mijn boot, Half vier ben ik aan
den steiger, uit de motorboot zie ik het an
ker hieuwen, de schroef begint te slaan. De
steven keert, Ben ik te laat? Dan ga ik weer
graven. Maar de Kapitein weet dat ik komen
moet. Wij fluiten en wuiven, daar verschijnt
de bekende figuur op de brug. Met den kij
ker. Ze zien ons. Wij botsen voort door de
hooge zee. Ze stoppen! Een touwladdertje rolt
af van het voorschip. En zoo glipte ik op het
laatste oogenblik aan boord, rijk aan onder
vinding en schatten.
VAN DER SLEEN
Zoel was de dag en ook de avond nog. Wel
had het in den middag frisch geregend, maar
snel was toch het pure blauw des hemels
des hemels weer verschenen en boven 't teere
groen stond weer de heldere hemel. De her
denking lag daar omzoomd door afgeknotte
wilgen, waarvan het jonge loof als groene
waaiers uitstond. De hertjes graasden traag,
loom na den warmen dag. Reeds lagen velen
neer als wilden ze in de wei, hier buiten,
overnachten. Daar zit een pauwehaan, hoog
op het hek. Zijn staart hangt neer in warre
ling van klem-en. Straks zullen we vele zien
hoog in een boom, waar zij, soms boven in
den top, gaan slapen. Veel dennen staan er
in de wei, met donkere silhouetten, de stam
men bruin en paars in grillige vertakking.
Nog hooger dennen komen dan en sparren
zwaar en donker. Abeelen licht van stam, nog
lichter in hun jonge blad. Als vruchtboom
bloesem blinken soms de jonge abeelenbla-
ren Nu komt het frissche groen van enkele
beuken takken, dat zóó bekoorlijk is dat tel
kens weer het wandelen stilstaan wordt om
langer te genieten.. Daar prijkt de vogelkers,
volop m blad en bloemen. De geur drijft in
het bosch, doordringt den heelen omtrek.
Er zijn teveel impressies, voor oog, neus en
oor ook. Vol is het bosch van 't jubelen der
vogels. Een merel blijft vertrouwelijk vlak bij
fluiten. Na elke korte strophe komt een ant
woord uit de verte. Zoo gaat het telkens weer,
het zijn slechts korte zinnen, waaruit 't ge-
sprk beestaat. Het schijnt wel dat het lied,
nu hier. dan daar verandert, althans na
Daar staat een heel gebied vol lelietjes van
korten tijd is de inhoud duidelijk anders,
dalen. In knop zijn vele nog, er bloeien nog
maar enkele. Helaas zijn al weer handen vol,
ruw uitgerukt, daar neergegooid.
Nu volgt een lindeniaan, een statig-rechte
laan, nog voortgezet in het omheinde park
naast 't bosch. En zie, daar is de oude Halesia,
de Klokjesboom. Wel is hij al wat groen en
zijn-de dunne takjes vol van knop, maar nog
geen spoor van 's sneeuwig wit der klokjes
is te zien. Dat komt nu binnenkort, wij zul
len het gaan bewonderen.
Een enkele eik toont reeds wat groen, van
blaadjes en van katjes, maar in veel geler
tint dan andere boomen hebben. Aan den
overkant een heesterbosch, waarin een
pracht van bloesems. Wat is het allemaal?
Japansche kers? Amandelboom? En roode
Rubus-klokjes? Ik ken ze niet bij naam, maar
mooi zijn zeker alle. Veel vogelkers ook weer,
die altijd weer bekoort. En vrij wat onbe
kenden, die waard zijn ze te kennen. En op
grond zooveel dat, pril en frisch. den voet
dwingt in een andere koers. Opslag van beuk
en lijsterbes en eschd'öofn zonder tal.
Wat verder weer staat Aranskela, met wit-
geaard blad. En fluitekruid, het loof zoo fijn
verdeeld, meest nog in knop, een enkele
slechts met 't witte scherm. Dan volgen weer
veel heesters als kamperfoelie uitziend, vol
witte knop. En weer die fijne Rub us, met
paarsig-roode bloemen.
Maar heerlijk is vooral de stemming in het
bosch, de rust vol van beweging, de volheid
die nog vol is van beloften, de lente die in
't kale hout den winter nog vertoont en toch
zoo zoel en welig is, de luwe lucht, het groene
blad, de zang der vogels en de geur der bloe
men. De blauwe hemel met de lichte wolkjes.
Het is een Meidagviering, zoo intens, dat
wil geen ander feest zoo diep geluk kan ge
ven. MEDICUS.
DE KAZERNE AAN DEN
SCHOTERWEG.
BESTOND 30 APRIL 50 JAAR.
Zoowat van het begin van het Koningschap
af waren de Haarlemsche militaire ruiters ge
huisvest in de kazerne aan den Koudenhom,
terwijl tal van bijgebouwen zich groepeerden
om het tegenwoordige Nassauplein zoo o.a. de
„ziekenstal" waar nu de school is hoek Nassau-
laanMagdalenastraat. Thans zijn er weer
duizenden, die van „de Haarlemsche huzaren"
niets af weten, geen flauw vermoeden hebben
van de groote rol, die zij in het stadsleven
speelden, maar ook zijn er, de anderen, die
maar niet aan de „benzine"ruiters kunnen
wennen.
Voor óns is dit echter een aangelegenheid
om een blik te slaan in dit ver verleden.
In de jaren 18801890 dan en nog vroeger
werd er gesproken over een betere huisvesting
der huzaren, lange onderhandelingen werden
gevoerd tusschen Rijk en gemeente en zoo
lazen we een bericht van 11 October 1882:
„Naar ons wordt medegedeeld heeft de goed
keuring van de aanbesteding tot het bouwen
eener Kavallerie-kazerne met stallen, rijbanen,
magazijnen, smederij, enz. op het terrein,
grenzende aan de zuidzijde van de Kleverlaan
(gemeente Schooten) en aan de westzijde van
den Alkmaarschen Straatweg, thans plaats
gehad en zal door den heer E. M. Rood, van
's-Gravenhage, die het werk aannam, binnen
weinige dagen met de uitvoering worden aan
gevangen".
Men weet; de kazerne, een groot, fraai ge
bouw maakt front naar den Schoterweg en
staat even vóór de voormalige hofstede „Het
Huis ter Spijt". De bovenwoning is eenige
jaren geleden afgebroken en op de weiden, die
er bij behoorden zijn vele straten van het Kle
verpark gebouwd. De eerste verkaveling begon
dus in 1882 met den aankoop, door de stad,
van het aangewezen terrein. Schoterweg en
militaire gebouwen sluiten nog een groot vier
kant plein als exercitieveld in. De gronden er
naast zijn eenige jaren opengehouden voor
den bouw van een Infanteriekazerne, maar
daarvan kwam niets. Daar kwam o.a. de Saen-
redamstraat. Naast het groote gebouw in het
front kwamen rechts het fouragemagazijn en,
links, door een breeden doorgang of straat van
de kazerne gescheiden, de cantine der huzaren,
UIT DE WERELD VAN DE FILM
De Amerikaansche filmmaatschappijen mo
gen dan trotsch zijn op hun Clark Gables en
James Dunnsmaarhebt U José Mo
jica wel eens 'gehoord?
Mojica was gedurende acht jaar verbonden
aan de „Chicago Garnd Opera Company",
waar hij de beroemdste zangeressen als part
ner had. Hij staat bekend als een der beste
tenors van Amerika en heeft concerten gege-
vea in bijna alle belangrijke steden over de
geheele wereld. Zelfs in Zweden, het vader
land van de groote Garbo, is Don José Mojica
een eerste attractie, alhoewel hij zijn rollen in
zijn moedertaal speelt en zingt.
Mojica werd geboren te San Babriel in
Mexico, waar hij de school bezocht. Zijn groot
ste verlangen als kind, was steeds, farmer te
worden, doch gewezen op zijn prachtigen
stem, ging hij muzieik studeeren en kwam aan
de opera. Mojica vervulde o.a. de hoofdrol in
„One Mad Kiss", maar maakte de laatste ja
ren vrijwel utisluitend Spaansch-sprekende
films en Spaansche versies. Hij spreekt en
schrijft vijf talen, Engelsch. Fransch, ïta-
liaansch. Duitsch en Spaansch enzonder
accent. Hij is de afgod van Spanje door zijn
spel in „El Precio de un Beso" „Cuando el
Amor rie" „Hay Que Casar al Principe
„Mi ultimo Amor" „La Ley del Haren" en
„El Cabellero de la Noehe".
De rollen van Karol (José Mojica) en Do-
rine (Rosita Moreno) in De Koning der Zi
geuners zijn meer gezongen dan gesproken.
Mojica, die we in Luxor al tweemaal hebben
gezien, zingt in deze film:
„Cancïon de Carnaval" (Carnavalszang),
„Zingaro Vagabundo" (Zingaro vagabon-
deert), „Canción de la Buenaventura" (Lied
van het mooie Avontuur), „Serenata B'ufa"
(Bufa-serenade), „Cuando el Amor llama"
(Als de liefde roept), „Mansion sin Amor"
(Huis zonder Liefde).
Aan het scenario heeft Mojica zelf meege
werkt.
BETTY BO OP VOOR DEN RECHTER.
Miss Helen Kane heeft voor de rechtbank
te New-York 1.500.000 doll, geëischt van de
filmmaatschappij die de grappige teeken
filmpjes van Betty Boop maakt, omdat de
„krijgskreet' van Betty: „Boop-poop-ee-
doop!" plagiaat zou zijn, meldt het Alg. Han
delsblad. Vóórdat Betty Boop: „boop-poop-
ee-doop!" zeide, zeide Miss Helen Kane „boop
poop-ee-doop" op het tooneel en had er een
reusachtig succes mee. Tot groote stichting
en even groot vermaak van rechter en pu
bliek hield miss Kane in de rechtzaal een de
monstratie van haar leuze en gaf een serie
„hoop-poop-ee-doop's" ten beste, die een ge
gil van gelach verwekten. De verdediger van
de filmmaatschappij verzette zich tegen een
dergelijk optreden, maar de rechter wischte
zich de tranen uit de oogen en gaf bevel een
geluidsfilm van Miss Kane te maken, om goed
te kunnen vergelijken of haar „boop-poop-
eee-doop" inderdaad hetzelfde is als dat van
Betty Boop. Miss Helen Kane legde tevens
papieren over waaruit blijkt dat zij in 1920
al met de „Four Marx brothers" optrad en
„boop-poop-e-doop" zeide.
STUDIO-SNUFJES.
De Fox heeft op het oogeniblik 35 films
in voorbereiding, waarvan 5 revue-films, 9
komische, 10 naar alledaagsch gegeven, 5
van sensationeel-avontuurlijken inhoud en
6 Spaansche voor de Spaansch-sprekende
landen.
Don, José Mojica (links, blootshoofds) in de Spaansche film
„Koning der Zigeuners",
de ziekenstal, de smederij en de open rijbanen
terwijl naar achteren en aoor een plein van
het hoofdgebouw gescheiden de manege en
de stallen werden gebouwd.
Den 21 Januari 1884 werden de voormalige
Cavalleriestallen aan het Waaigat, de Nieuwe
Gracht en de Plantage voor f 6.375 voor af
braak verkocht, welk terrein later volgens
Raadsbesluit van 28 Mei 1884 werd bebouwd.
Ieder ziet b.v. dat vele huizen in de Nassau-
straat nog betrekkelijk nieuw zijn, terwijl die
aan het Nassauplein 1884 en 1885 als bouwjaar
hadden.
Maar nu tot den oorsprong. Waren er onder
Napoleon in Haarlem huzaren geweest? Bij
zijn vertrek bestond hier niet anders dan de
Nationale Garde, een soort schutterij. De jonge
soldaten waren op de slagvelden van Napoleon
gevallen ofnog in dienst tot Mei 1814.
Toen den len December 1813 Prins Willem
Frederik werd uitgeroepen tot Souverein Vorst,
was er van een geregeld Nederlandsch leger
geen sprake.
Jhr, Willem Boreel (geb. September 1774,
Amsterdam) was een dergenen, die het initia
tief nam een regiment cavallerie op te richten.
Onder Stadhouder Willem V was hij 9 Maart
1791 garde-dragonder geworden. Na de om
wenteling van 1795 nam hij ontslag. Tal van
lichamen en personen hadden geld aangebo
den, sommigen zelfs soldaten, gekleed en ge
wapend verschaft. Blijkens berichten van 28
Februari 1814 was er reeds een regiment hu
zaren hier, gecommandeerd door Luitenant
Kolonel Boreel, De officieren boden een half
jaar dienst zonder salaris aan. Natuurlijk had
Willem Boreel van den Souvereinen Vorst een
machtiging gekregen ter oprichting en werving
van een Staf en acht compagnieën. Jhr. D.
Hoeufft, voorzitter van het voorloopige Haar
lemsche bestuur van November 1818 stelde
„tot dispositie van Onzen Souverein een cava
lerist, gekleed, gemonteerd en geheel geëqui
peerd, die reeds aangenomen was bij het Re
giment Huzaren en op de rolle als cadet was
geplaatst.
Om het kort te maken: het regiment huza
ren te Haarlem telde 15 Augustus 1814 1 kolo
nel (jhr. Boreel), 1 luit-kolonel, 1 majoor enz.
enz., totaal 27 officieren, 722 minderen en 690
paarden, terwijl er 30 December reeds 982 on
derofficieren en minderen waren.
Heette dit corps Regiment Huzaren No. 1, in
April 1815 werd 6 het nummer. Dat het bij
Waterloo en Quatre-Bras een heele strijd was
tegen de geoefènde ruitertroepen van Napo
leon is te begrijpen. De Haarlemsche Huzaren
behoorden toen tot de brigade lichte cavalerie
onder bevel van generaal-majoor Van Merlen,
een naam in Heemstede welbekend.
In het laatst van December kwamen de hu
zaren terug en bleven tot 1819, toen ook Am
sterdam en Leiden een aandeel kregen.
13 Maart 1819 vertrokken Boreel's huzaren
uit Haarlem om in Brussel de 9e afdeeling ku
rassiers te vervangen. Dezen kwamen uit Brus
sel hier en bleven tot 1851.
Buiten de stad werd meermalen gemanoeu
vreerd in de duinen achter Overveen en onder
Zandvoort. Deze Kurassiers kregen 11 October
van Luit.-Generaal Trip een standaard. 15
Juni 1830 kwam een eskadron weer binnen de
stad na ongeveer negen jaar te voren bij het
uitbreken der Belgische troepen te zijn uitge
trokken. Inmiddels was Jhr. Boreel in het
laatst van 1829 bevorderd tot opperbevelhebber
der ruiterij met de bepaling dat Haarlem zijn
hoofdkwartier zou zijn.
Was de naam regiment al eens veranderd in
afdeeling, 10 Maart 1841 bracht een nieuwen
naam. Nu geen Kurassiers no. 9 meer, maar 2e
Regiment Zware Dragonders. Die naam bleef
tot 15 October 1843, toen het gewone Dragon
ders werden. Onder dien naam bleven ze tot
8 Mei 1851. Onder de vertrekkenden waren er,
die in 1819 alhier uit Brussel als kurassier' in
dienst waren gekomen.
Maar Haarlem bleef niet zonder militaire
ruiters. 10 Mei daarop kwam in garnizoen de
staf, het 3e en 4e Escadron van het 3e Regi
ment Dragonders. Het Ie' en 2e eskadron ging
naar Amsterdam. 22 Mei gaven ze op de Groote
Marlet een taptoe, wat voortaan eiken Donder
dagavond weer plaats had. In Mei 1854 kwam
het heele 3e Regiment Dragonders hier en zoo
telde Haarlem 47 officieren, 500 onderofficie
ren en minderen, benevens 73 officiers- en 461
troepenpaarden.
Te voren had de Raad besloten tot het bou
wen van een nieuwe manege op het terrein
ten westen der Rolhuizen. De kazerne aan den
Koudenhorn, stadseigendom, werd aan het
Rijk in gebruik gegeven. Dat was 4 September
1860.
In diezelfde dagen werd ook een rijweg ge
maakt aan de Zijlvest ter verbinding van Zijl-
brug en Kenaupark. Daarom werd bovenbe
doelde manege verrold naar het gewezen ter
rein van den Pinktoren, vlak tegenover de Ga-
renkokersbrug.
Intusschen was al vaak geklaagd over de
onvoldoende behuizing der militairen. Gevolg
was een overeenkomst tusschen Rijk en ge
meente om daarin te voorzien. Daartoe kocht
Haarlem voor f 48,000 van Mr. J. P. van Wicke-
voort Crommelin 8 H.A. weidegrond van Het
Huis ter Spijt en kwam de stad weer in bezit
van een aantal militaire gebouwen aan de
Plantage.
Intusschen zou het 3e Regiment Dragonders
niet blijven. Het vertrok 1 Mei 1855 en maakte
plaats voor 't Eerste. Maar dit duurde niet
lang, want 2 Mei 1859 kwam het tweede en dit
werd 30 April 1863 vervangen door het derde,
dat tot 1875 bleef, dus twaalf jaar. Het derde
trok weer naar den Haag. Het stedelijk muziek
corps gaf ten afscheid aan het Groote Hoiit-
hek eenige muziekstukken ten gehoore.
's Middags om 1 uur kwam het le Regiment
huzaren uit Den Haag en trok met de Schutte-
rijmuziek aan het hoofd de stad binnen.
In 1880 verdween het drilveld der huzaren
buiten de Nieuwpoort. Bestek en teekening
werd gemaakt van een nieuwe Cavaleriekazer-
ne met een raming van f 449.000. We zagen
reeds dat Emanuel Marcus Rood van 's-Gra
venhage aannemer werd en wel voor 1' 420.000.
Men weet nu nog te vertellen, dat hij er een
strop aan had.
30 April 1884 moest het geheele complex „af"
worden opgeleverd.
Haarlem kreeg ook 1 April 1881 het Eska
dron Ordonnancen, dat al in 1883 naar
Amersfoort trok. In die dagen kwam er ook
een Tehuis voor Militairen.
Tot 1 September 1905 bleef het depót-eska
dron van het 2e Regiment Huzaren, toen kwam
door organisatie het le Depöthuzaren, terwijl
het 2e Depót 1907 hier in garnizoen zou komen.
En nu, geen een huzaar meer. Tweede helft
van Mei 1925 verdwenen ze naar Amersfoort,