MIDDERNACHT De weg Arnhem Zwolle kruist te Apeldoorn het rangeerterrein der spoorwegen, hetgeen voor het snelverkeer dikwijls een be langrijke stagnatie beteekent. De bestaande luchtbrug voor voetgangers wordt aangevuld met een tunnel, doch het doorgaand snelverkeer zal moeten blijven wachten. In verband met de crisis-haringwet 1934 vertrok Vrijdag een vierde gedeelte van de Scheveningsche haringvloot naar zee. Het afscheid Voor het paviljoen in de nieuwe Kralingsche zweminrichting te Rotterdam is een plankier ge bouwd De heer Boeljon, hoofdconsul van den K N V.B., is Vrijdag naar Italië vertrokken, om nabij Milaan een rustige verblijfplaats voor het Nederlandsche elftal uit te zoeken Duizenden woonden Donderdag de internationale roeiwedstrijden te Terdonck op het zeekanaal van Gent naar Terneuzen bij. Twee Nederlandsche successen vielen daarbij te boeken. Een overzicht tijdens de wedstrijden De kranige 12-jarige J. Schreurs die met eigen levensge vaar een 8 jarig jongentje uit de Roermondsche haven redde, wordt na zijn heldhaftiger! daad door schoolmakkers gehuldigd FEUILLETON Detertive Roman uit Donker Amsterdam door PIET KLOPPERS. 6) Waartoe al die geheimzinnigheid? Wat stak er achter een bezoek aan een bioscoop? Niets tenzijzij niet alleen om Pola Negri was gekomen. Middernacht haalde zijn schouders op. Ook dit ging hem niets aan. Zoo broer zoo zuster. „Ik heb geen enkele reden mij met uw h'muw zaken te bemoeien, juffrouw Hee- ringa. Ik zal hier op u wachten tot u ge reed is." Zij hief haar lief gezichtje, waarin de blauwe oogen misschien iets te vrijmoedig keken, naar hem op. „Dank u!" fluisterde ze, en glipte langs hem. de trap op. Nauwelijks was zij uit het gezicht verdwe nen. of achter het borstbeeld vandaan kwam haar broer. Hij slaakte een zucht van verlich ting en schudde Middernacht's hand. „Dank u," fluisterde hij. „Als ik u ooit op mijn beurt een diénst kan bewijzen Zus zal wel dadelijk komen, ik knijp er tusschenuit Gelukkig dat mijn taxi een meter of wat van onze deur af stopte, want zus is zoo nieuws gierig als een mensch." Hij drukte den detective de hand, liep naai zij n taxi, en was even later uit het gezicht verdwenen. Hij was maar juist op tijd weg want reeds kwam zijn zuster, met een handkoffertje bij eich, de trap af, „Heb ik u niet te lang laten wachten?" vroeg zij, en keek weer even schalksch, bijna uitda gend, naar den detective. Deze nam zwijgend haar koffertje, hield de deur voor haar open en hielp haar in de auto. De chauffeur tikte aan zijn pet, en zette den motor aan, het meisje keek door het raampje en hield haar vinger, waaraan een ring niet een bijzonder fraaien brillant flon kerde, voor haar lippen. De wagen reed weg, en Middernacht staarde hem na tot het roode achterlicht in de duisternis verdwenen was. De regen had opgehouden, alleen de takken drupten nog na, en een kille wind striemde het water van de gracht. „Een fijne familie", mompelde de detective, en voelde in zijn zak naar zijn cigaretten. Maar die lagen doorweekt op de straatsteenen, en Middernacht wist niet waar hij ze gelaten had. DERDE HOOFDSTUK. De Moord. Den volgenden dag scheen de zon helder aan den hemel. Boven de drukke stad koepelde de blauwe lucht, het dreunend lied van den ar beid daverde door de straten, en Middernacht, de detective, stond met de handen op den rug voor het raam, en keek naar de schuiten en motorbooten die door het Singelwater voeren, naar de kleurige bloemenstalletjes die langs de wallekanten stonden, en naar het drukke verkeer in de schaduw van den ouden, mooien Munttoren, die al zooveel eeuwen de Amster dammers langs zich heen had zien gaan, zich reppend om, ieder op zijn manier, het dage- lijksch brood te verdienen, totdat een betere wereld hen riep, en de toren weer een nieuw geslacht, met nieuwe idealen, langs zich zag spoeden in den onverpoosd en strijd om het bestaan. Er werd aan de deur geklopt. „Binnen!" riep de detective. Juffrouw Bruinsma, de hospita, een verstan dige vrouw van middelbaren leeftijd, iets te gezet, maar overigens nog flink van lijf en leden, kwam de kamer in. „Deze heer wil u spreken, meneer Ray", zei ze, en overhandigde den detective een kaartje: „Dirk Heeringa, Bankier." Een onbestemd gevoel van vrees beving Mid dernacht. Zijn avontuur van den vorigen avond ging door zijn brein; het bezoek van den bankier voorspelde niet veel goeds, en een inwendige stem zei hem dat hij iets te hooren zou krijgen wat hem niet prettig zou stemmen. Een paar seconden later stond de bankier voor hem. Hij was een forsch gebouwd, lenig man, een goede veertiger, schatte de detective. Zijn stap was veerkrachtig, zijn houding kaarsrecht, zijn gelaat welbesneden. „Geen wonder dat de heer Heeringa een zeer knappe dochter heeft", was Middernacht's eerste ge dachte, maar hardop zei hij „Neem een stoel, meneer Heeringa. Een sigaar? Een sigaret?" „Geen van beiden", bromde de bezoeker kortaf. „Meneer Ray, laat ons geen tijd verliezen met plichtplegingen, iedere minuut is kost baar. Er is iets ontzettends gebeurdde moordenaar moet gevonden worden, het komt er niet op aan wat het me kost, verstaat u goedl" De man sprak in korte zinnen, en met nik ken, als een motor die niet soepel loopt, of een acteur die zijn rol niet kent en den souffleur maar half verstaat. „De moordenaar?!" herhaalde Middernacht. Wat is er gebeurd, en wie is er vermoord? Vertelt u kalm wat er aan de hand is." „Aan de hand is? Moord en diefstal. Ik kom regelrecht van de politie, ik moest natuurlijk aangifte doen. Maar de politie, nou ja, de bankier haalde minachtend de schouders op die vindt den dader nooit. Ik heb van u ge hoord, meneer Ray, en als er iemand in staat is deze geheimzinninge zaak op te helderen, bent u het!" „Zeer gevleid," zei de detective, en dacht: hij spreekt als een boek. maar ik heb gister avond een flater begaan, zoo groot als morgen de heele dag! De bankier schraapte zijn keel. „Ik zal u alles precies vertellen," zei hij, „en u op de hoogte stellen van de vreeselijke din gen die vannacht in mijn woning op de Kei zersgracht hebben plaats gevonden. Wij wo nen 's zomers in Baarn, en keeren gewoonlijk niet naar de stad terug voor November." „Juist. En u gaat iederen dag naar kantoor, met den wagen. Vanmorgen vertrok u om on geveer half negen uit Baarn. Bij de Hakke- laarsbrug kreeg u een panne, en nam de Gooi- sche, die juist uit Muiden kwam. Van de Wees- perpoort ging u naar uw huis, waar, hm, iets vreeselijks gebeurd is. Onmiddellijk deed u aangifte, en van het politiebureau kwam u hier naar toe, naar u reeds zei: regelrecht; hoewel het ook mogelijk is, dat u eerst bij uw ver zekeringsmaatschappij aangifte hebt gedaan van de schade door u geleden". De bankier sprong half uit zijn stoel op, zijn open, prettig gezicht drukte onverholen ver bazing uit, en hij vroeg: „Hoe kunt dat in 's hemelsnaam allemaal weten?" „Heel gemakkelijk, meneer Heeringa. U liet dit tramkaartje zooeven vallen toen u uw handschoenen uitdeed" Middernacht wees naar den grond „het blauwe potlood van den conducteur heeft aangestreept „Hakke- laarsbrug". Hoe komt iemand al u erbij de Gooische te nemenbij de Hakkelaarsbrug? Wat kan iemand al u daar zoeken? Niets, en er is dus maar één verklaring: uw auto heeft een panne gekregen. Het tijdstip waarop dit ge beurde. is gemakkelijk te berekenen wanneer ik ever. naga hoe lang de tramrit duurt, hoe laat u hier in mijn kamer zijt binnengetreden, en hoelang iemand als u erover doet een mis daad te ontdekken en zijn bevindingen aan de politie mede te deelen". „Het is inderdaad heel eenvoudig", bromde de bankier, en keek den detective (naar het dezen voorkwam) niet zonder zekere besluite loosheid aan. Toen ging hij verder: „Ik begaf mij naar mijn huis op de Keizers gracht. omdat ik er eenige papieren uit mijn safe wilde halen, papieren die ik op kantoor noodig heb. Ook was het mijn plan een collier, dat in die brandkast lag, mee te nemen en het op een veiliger plaats te bergen. Mijn dochter gaat binnenkort trouwen, en dat col lier, dat haar moeder heeft toebehoord, is voor haar bestemd. Onze oude knecht, Hen drik Bosman, is zijn naam, maar ik noemde hem gewoonlijk Hein, bewaakt het huis. Mis schien wat lichtvaardig van mij"de ban kier trommelde nerveus met zijn vinger op de stoelleuning, „maar och" „Jawel: maar óch!" dacht de detective, en wachtte tot zijn bezoeker zou voortgaan. „Ziet u." zei deze, aarzelend, „Hein was een familiestuk." „Was?" vroeg de detective. „Helaas ja. Laat ik echter niet vooruitloopen op wat er gebeurd is. Ik belde aan, maar de knecht deed niet open. Dit was tegen zijn ge woonte, want Hein was prompt in alles, maar zijn gehoor ging er den laatsten tijd hard op achteruit. Ik kreeg dus nog geen argwaan, haalde mijn sleutelbos voor den dag, en maak te zelf de deur open. Het viel mij op dat er op het marmer van den gang moddervoeten waren, maar nog vermoedde ik niets. Ik begaf mij naar de voorkamer waar de brandkast stond, en ik was verbaasd daar de gordijnen nog potdicht te vinden. Dit was geheel tegen Hein's gewoonte, hij doet 's avonds overal de gordijnen dicht, en maakt ze 's morgens bij tijds weer open, net alsof wij in stad waren, dat was hij nu eenmaal zoo gewend. Hij was precies een klok die onverstoorbaar afloopt, alles even regelmatig, en een plichtsbesef zoo als men tegenwoordig niet veel meer aantreft. Ik draaide het iicht op. en het eerste wat ik zag, was de wijd openstaande brandkast. De inhoud was verdwenen." CWordt vervolgd).

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 18