DE TWEE ZUSSEN
VRIJDAG 22 JUNI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
17
Als jullie dit aardige kunstje doen, verdient
het aanbeveling, dat het in de keuken op de
aanrecht gebeurt, zoodat je het papier dade
lijk in den grootsteen kan gooien, waar het
geen kwaad kan.
Maar nog eens, vraag of Vader er bij wil
zijn en ga niet op je eigen houtje met vuur
spelen!!
OOM KEES.
door W. LASSCHUIT.
De menschen in de zaal klapten en stamp
ten enthousiast, toen de dirigent zijn diri-
geerstaf ha-d neergelegd, zich naar het pu
bliek omwendde en het dankbare applaus, dat
tot een ovatie aangroeide, in ontvangst nam.
Het was dan ook een geweldige prestatie
van den nog jeugdigen leider geweest om zich
aan een vertolking van Beethovens negende
symphonie te wagen, die èn voor het orkest,
èn voor het koor èn voor de solisten een zware
opgaaf was.
Op een der voorste rijen zaten vier men
schen. vader, moeder en twee dochters, dat
was wel aan de gelijke gelaatstrekken te zien.
„En hoe vond mijn oudste het?" vroeg va
der van Blaak aan zijn dochter, die stevig
gearmd naast hem liep moeder en kleine
zus achter hen naai huis.
„Reusachtig!" was het antwoord van de 17-
iarige Truus en uit dit eene woord sprak heel
haar teergevoelige zieltje, dat de schoone mu
ziek met volle teugen in zich had opgenomen-
Kleine Ans, die zoo altijd werd genoemd
omdat ze 5 jaar jonger was dan Truus, sprak
met moeder ook over hetgeen ze vanavond
gezien en gehoord had en 't waren bij haar de
instrumenten, die haar volle aandacht had
den gevraagd. Moeder luisterde gewillig naai
de illusies van haar jongste, om ook eens, la
ter, zoo prachtig viool te kunnen spelen. Ach,
haar Ansje was nog zoo jong, pas 12. Vroolijk
en oprecht was het tweetal van Dr. van Blaak.
En toch verschilden Truus en Annie als de
dag en de nacht, zoo werd er altijd over hen
gesproken.
Den volgenden middag zat, met het hoofd
in de handen gesteund, Truus op haar kamer,
Voor haar lag het tekstboekje van het concert
van den vorigen avond.
't Was rustig in huis, net mooi om eens
even fijn het genotene te overdenken. Ansje
zat op haar kamer sommen te maken, want
omdat het Woensdag was, had ze dien middag
geen school en huiswerk was bij de kinderen
van Blaak altijd nummer één.
Truus had juist vacantie gekregen, twee da
gen eerder dan Ans, dus behoefde zij zich niet
bezorgd te maken over schoolwerk. Maar
Truus was het meisje er niet naar, om op
gedane indrukken zoo maar te laten varen en
met behulp van al haar Duitsche kennis
trachtte zij den tekst te vertalen.
Truus wist het nog goed, eerst kwam de ba
ritonsolist, die zong, dat niet met de tonen
van het orkest alleen het gedicht van Schiller
bezongen moest worden, de Ode an die
Freude, maar dat nu de heerlijke woorden
kwamen.
En dan kwam het koor, dat inviel Truus
las het hardop Freude schoner Götterfun-
ken! en woordelijk vertaalde ze: Vreugde,
schoone goddelijke vonken. Ze moest er even
'om lachen, maar begreep het toch: Vreugde,
dat was een der schoonste scheppingen der
natuur.
Daar werd op de deur geklopt en even later
keek Ans' blonde kopje om den hoek en bij
het zien van de peinzende zus, klonk het wat
benauwd:
„Truusje, wil je me even helpen met een
som?"
Truus keek op en dan klonk het vroolijk:
„Ja hoor, Flip, kom maar bij me! Ik ben weer
zoo ver weg met m'n gedachte!" Truus
noemde Ans in den huiselijken omgang al
tijd Flip.
Ans schoof een stoel bij en legde Truus de
moeilijke opgave van twee wandelaars, die
elkaar tegemoet loopen en waarvan de een
z'n schoenzool verliest, voor.
„Zoo, ken je die niet. Maar waarom is Rietje
Dekker vanmiddag niet bij je? Die komt toch
altijd Woensdags met je sommen maken?"
.Ach," Ans gezichtje rimpelde zich. „Die
scheldt altijd op Mizekee!"
„Miezekee?" verbaasde Truus zich. „Wie is
dat nou?"
„Gekke Alie, maar ik noem haar Miezekee,
want gekke Alie vind ik een vreeselijken naam.
Stel je voor. dat ze jou nu eens gekke Truus
noemde of mij Gekke Ans! Zeg Truus, weet je
wat ik wou?"
't Klonk robust.
„Nou?" Truus glimlachte onmerkbaar bij
de gedachte, dat ze nu wel weer een pracht
wensch van de illusie-volle zus te hooren zou
krijgen.
„Dat ik maar een jongen was!"
Alles had Truus van haar kleinere zusje
verwacht, maar dezen wensch toch niet en ze
zei dan ook:
„Maar Flip, hoe kom je daar nou bij. Ik heb
dat ook wel eens gewild, maar toch ben ik
ontzettend blij. dat ik een meisje ben."
..Nee, hoor, ik zou heel graag een jongen
willen zijn!"
„En waarom dan wel?**
..Nou, om ten eerste die akelige jongens, die
allemaal Miezekee uitschelden op straat eens
een flink pak ransel te geven en dan zou ik
ook Rietje wel een klap op d'r gezicht willen
geven!"
Ans was opgesprongen en haar oogen fon
kelden onheilspellend bij de gedachte van het
lage schelden, waarom ze dien morgen
kwaad van Rietje Dekker vandaan was geloo-
pen. Nog klonk in haar ooren die valsche
roep: „Gekke Alie! Gekke Alie!"
„Alle menschen, Flip," poogde Truus haar
zusje te kalmeeren, „wat ben jij vechtlustig
uitgevallen en gisteren ben je nogal naar dat
concert" geweest, waar zoo werd gezongen van
vreugde. Heb je dat niet begrepen!"
„Nee, eigenlijk niet goed, 't Was ook in het
Duitsch en dan ken ik nog niet."
„Kijk eens Flip. hier staat Ode an die
Freude, zie je wel en dat beteekent: loflied
aan de vreugde en als je nu het gedicht in
het Hollandsch leest, dan komt het hierop
neer, dat wij allen vreugde moeten brengen
aan onze medemenschen."
..Maar als je toch scheldt, breng je toch
geen vreugde."
„Nee. schelden is laag en als Rietje het
doet. vind ik dat erg naar van d'r. maar als
ze weer eens hier is. want natuurlijk moet-je
weer goed op d'r worden, dan zal ik haai' ook
eens vertellen, wat de dichter met dit lied
heeft bedoeld. Maar ach, je begrijpt, het mis
schien nog niet zoo. Je bent ook pas twaalf."
„Jaja. en een meisje!"
't Klonk zoo verdrietig, dat Truus het even
later uitschaterde.
„O Flip, wat kijk je mistroostig, laten we
maar gauw de som nemen. Als je groot bent,
zul je wel blij zijn een meisje te zijn."
Even later zaten de twee zusjes verdiept in
den stoornisvollen tocht van de twee wande
laars.
Toen Ans even later de kamer uitliep zei ze
bij de deur ondeugend:
„Al ben ik een meisje, Truus. ik doe toch
jongensachtig,v en ze mikte met een joligen
zwaai een groote papieren bal op Truus' neus.
„Wacht maar. Flip. ik krijg je wel en dan
behandel ik je ook als een jongen."
Truus rende Ans achterna en zoo stoeiden
ze op den overloop, dat moeder beneden riep:
„Jóngens, uitscheiden!"
„Hoera, we zijn jongens!" riep Ans uit en
samen holden ze naar beneden, waar moeder
ook moest hooren van Ans' smachtend verlan
gen om een jongen te zijn en waar ze vertelde
van Truus' predicatie, zooals ze het noemde,
over vreugdebrengen.
Toen dien avond Moeder met Truus alleen
was. vroeg ze:
„Heb je het met Ans over dien tekst ge
had?"
„Ja, moeder, maar ze begrijpt het nog niet
goed."
„Nee, maar m'n oudste des te beter. Zorg
ie heele leven een vreugde-verschijning te
blijven, Truus, voor anderen en nuwel
terusten!"
..Ik zal het probeeren, moeder. Slaapt U
lekker."
De deur sloot zich achter Truus en een
glimlach gleed over moeders gezicht bij
de gedachte aan haar lieve oudste en haar
jongensachtige Benjamin.
HET GEHEIMZINNIGE VIERKANT.
Onderstaande figuur, die uit 64 vakjes be
staat, moet je volgens de stippellijn in vier
stukken verdeelen.
De vraag is nu deze: Op welke manier moet
je de stukken aan elkaar passen om een recht
hoek te krijgen?
En de tweede vraag: wat merk je aan dezen
rechthoek?
TANTE TINE,
BIJVOEGSEL
AAN ALLEN!
Alle kinderen op aarde hebben hun verza
meltijd gehad. Bij de een duurde dit wat lan
ger dan bij de ander. Uit mijn eigen jeugd
herinner ik me, hoe de winkelplaatjes ver
zameld werden. Zooals je nu bij winkelwaren
een of andere cadeau-bon krijgt, kreeg je toen
een plaatje. Albums werden er nog niet voor
verkrijgbaar gesteld. Je verzamelde ze in een
doos of sigarenkistje, of je plakte ze in een
schrift. Ben pla-kplaten-album was ook een
prettig bezit, vooral voor meisjes. Dan verza
melde je lucifermerken, stempels, pennen, mo
nogrammen, lak-stempels, postzegels, 't Is wel
heel eigenaardig en toch ook weer heel begrij
pelijk, dat van al deze verzamelingen, de post-
zegelverzameling de oudste en de duurzaam
ste is.
't Is altijd aardig, om in later jaren zoo'n
verzameling nog eens met opmerkzaamheid te
bekijken. Veel valt je dan op, wat je tijdens
het verzamelen is ontgaan.
Misschien verzamel je postzegels om er veel
te hebben, of je hebt 't liefst zeldzame soor
ten. Je let op afkomst, kleur en rand en klaar
is Kees. Maar sla nu je album eens open en
kijk nu eens in 't bijzonder naar de afbeel
ding, dan zul je zien, dat in een postzegel
album de geschiedenis der mensc'hheid wordt
vermeld.
Zoo letten we eerst op de beroepen. Zoek
eens op een postzegel van Fransen. Guyan-e,
van de Falklamds eilanden, en van Beieren.
Daar heb je achtereenvolgens jacht, veeteelt,
landbouw. De mensch uit den oertijd moest
met pijl en boog gewapend voedsel en kleeding
veroveren. Daarna kwam het tijdperk, dat hij
de dieren temde. De veeteelt ontstond, Aan
het rondzwerven der menschen was een eind
gekomen. Nu leert hij ook den bodem bewer
ken.. De landbouw verschaft hem brood en
kleeding. 't Spreekt vanzelf, dat hij nu een
onderdak moet hebben voor zich en de zijnen.
Zoeken jullie nu eens op: Touva, Zuid-Afri-
ca en de Republiek Liberia, dan heb je de tent,
de hut, het huis. Je bemerkt zelf de opklim
ming, de climax.
De menschen sluiten zich aan. Er ontstaat
een gemeenschap. Zoek nu eens op: de Repu
bliek Andorre, en de Duitsche postzegel van
15 phenning, dan zie je naast elkaar: Dorp en
Stad (Breslau). Tot nu toe had ieder voor
zichzelf gezorgd, nu zorgt men voor elkaar. Er
komen bouwers, bakkers, smeden, wevers enz
Zoek:-nu eens op: de Republiek San Marino
en het Duitsche Rijk (60 ph.), dan zie .je
de spinster, de steenhouwer, de smid. Dan komt
de tijd, dat de mensch niet alleen meer werkt
voor eigen behoeften, men gaat handelen. Ei-
worden wegen aangelegd, bruggen gebouwd
en vooral de zeevaart begint zich te ontwik
kelen.
Sla nu eens op: Spanje, Bosnië. Herzegowma
de Vereenigde Staten van America, Polen
(1.25) Luxemburg, dan zie je vervolgens de
afbeeldingen van Scheepvaart, Wegenaanleg,
Bruggenbouw, Mijnwerken, Fabriek. Helaas,
daarna komt het recht van den sterke. Men
wil zijn bezit handhaven.
Sla nu eens op: Oostenrijk, de Fransche Re
publiek (Bock 2) Polen (5), dan zie je: Twee
gevecht, Het volk en de wapens, het Leger.
Het strekt Frankrijk tot eer, dat zij de eerste
postzegels gaven over de verdraagzaamheid.
Zoek maar op: de Republiek Frankrijk (1.50).
Let dan ook op die van 25 centimes van
Frankrijk. Deze stelt voor menschenrechten.
De scheidsgerechten ontstonden. Kijk eens
naar die prachtige Helvetia, waarop de beelte
nis staat van Henri Dunant. Deze Henri Du-
nant heeft het Roode Kruis gesticht. Daarop
staat: naastenliefde.
Neen, als we de postzegels goed beschouwen,
kunnen we onmogelijk zeggen, dat de wereld
achteruit gaat, Het medelijden met de zwak
ken en ongelukkigen is nooit zoo sterk geweest
als thans- Het uit zich in onze postzegels. We
denken nu aan de weldadigheidszegels. In
Luxemburg dragen de weldadigheidszegels de
kopjes van de koningskinderen. In Zwitser
land heeft men de pro-juventute zegels met
kinderkopjes in allerlei kleederdrachten. In
Nederland hebben we de postzegels voor 't
misdeelde kind. In Bosnië hebben we een oor-
logsweldadigheidsserie. waarop we een kind
zien afgebeeld, die een blinden soldaat ge
leidt. Je bemerkt wel, dat er heel wat uit een
postzegel-album gehaald kan worden.
DE VLUGSTE MANIER.
Oplossing.
WONDERLIJKE TEEKENINCEN
Hier volgt een aardig kunstje; maar als jul
lie het willen nadoen, moet je vragen of va
der er bij wil zijn; want je mag niet aan de
lucifers komen!
Verder heb je er voor noodig een blad ste
vig papier, waarop je met een dun penseel of
een dikke pen een teekening maakt, Inplaats
van gewone inkt neem je echter kleurlooze. ge
concentreerde oplossing van een kaliumni
traat.
Het aardigst is, als de teekening uit een en
kele lijn bestaat, zooals dat ook op onze voor
beelden het geval is.
Is de teekening nu droog, dan houd je bij
het begin van de lijn heel even een brandende
sigaret of een lucifer. De-rest gaat dan verder
vanzelf; want langzaam gloeiend loopt het
vuur langs de lijn van de teekening, tot het
einde.
OULF, DE ROODE WOLF
Hij moet een stapel papier zóó leggen, dat
de rand van ieder vel een eind uit-steekt. Als
hij nu een lijn over het bovenste vel trekt,
trekt hij deze met-een door op de randen der
andere vellen. Als hij dat aan alle vier de kan
ten gedaan heeft, staat* de indeeling op ieder
vel. Hij heeft nu alleen nog maar de verkregen
-nunten te verbinden.
TANTE TINE.
Oulf, de roode woll, rekte zich uit; toen
gaapte hij en liet twee rijen reusachtige tan
den zien. Een vrouw uit- de menigte gaf een gil
van schrik. Daarna, zonder zich te verwaar
digen naar de menschen te kijken, die hem
door de tralies aanstaarden, draaide hij zich
op zijn andere zij.
„Siberische wolf," spelde de schelle stem van
een kleinen jongen, die het bordje las, dat aan
zijn kooi bevestigd" was.
„Ga mee naar de apen kijken," klonk een
andere stem. „Die wolf is niks leuk. Hij slaapt
aldoor!"
Maar Oulf sliep niet; hij droomde.
Zonder zich te verroeren, liet hij zich bekij
ken door de nieuwsgierigen, die aldoor voor
zijn hok stonden. Het interesseerde hem wei
nig of de menschen voor zijn kooi stilstonden
of niet; hij was niet als de andere beesten van
den dierentuin, voor wie bezoekers lekkers en
snoeperijen beteekenden. Hij wist wel, dat nie
mand hem dat ééne, waar hij naar verlangde,
dat ééne, dat hij noodig had: de vrijheid, kon
bezorgen.
Om de uren wat minder lang en zijn gevan
genschap wat draaglijker te maken, droomde
hij van den tijd, dat hij nog geen bewoner was
van „Artis".
Toen was hij nog vrij, een gevreesde be
woner van de Siberisch toendra's met een
naam, die klonk: Oulf de roode wolf! In dien
tijd bezat hij nog de prachtige pels, langharig
en rossig rood, die hem onderscheidde van de
andere wolven. Nu was hij glansloos en flets.
Zijn roode pels, die zoo prachtig uitkwam op
het wit van óe sneeuwvelden. Oh, die jachten
door de bosschen en over de verlaten vlakten,
wat deed Oulf er altijd graag aan mee. In den
zomer was er overvloedig wild, dan jaagde men
voor genoegen; maar in den winter, dan was
de jacht eerst iets
Door zijn kracht en zijn verstand was Oulf
de aanvoerder van de bende; terwijl de andere
wolven jaagden op konijnen, hazen en vossen
zocht Oulf de sporen van een waardiger buit.
Dan liep hij met zijn neus op den grond over
de sneeuw en snoof de talrijke geuren op van
dieren en aarde. Van tijd tot tijd wierp hij zijn
kop in de hoogte om den wind op te halen. En
naarmate de geuren sterk of minder sterk
waren, versnelde of verlangzaamde hij dan
zijn pas. En dah, als hij precies wist, waar zijn
buit de eland, zich bevond, dacht hij aan de
troep. Dan ging hij op zijn achterpooten zitten
hief zijn kop op naar den hemel en stootte den
verschrikkelijken wolvenroep uit. Op mijlen
afstand hoorden de wolven dezen roep door
de stilte van de vlakten en, hun eigen jacht in
den steek latend, kwamen ze af op de rauwe
tonen van zijn gehuil.
Oulf de roode wolf wachtte hen op; eerst
hoorde hij hen, om dan hun donkere vormen
aan den horizon te zien verschijnen Als de
troep voltallig was, stond hij op, om met een-
korten blaf aan het hoofd te gaan- Een op
windende jacht begon; de wolven renden door
bosschen en over vlakten, renden zonder op
houden. In plaats van moe te worden, scheen
het, of het telkens sneller ging, sneller.tot
eindelijk voor hen den omtrek van den ach
tervolgden eland zich üfteekende, die wanho
pig over de vlakte vloog.
Met een nooit falende tactiek wist Oulf hem
naar de vlakte te drijven. Lr een bosch zou
de kans, dat de prooi ontsnapte heel
groot zijn; maar op de toendra zouden
ze hem vroeger of later toch vangen.
De eland wist het. Met wanhopige zij
sprongen probeerde hij den zoom van het
woud te bereiken; daar zou hij voorloopig vei
lig zijn; maar de wolven, die een halve cirkel
hadden gevormd, versperden hem den weg. Er
was slechts een uitweg; doorvliegen, als een
schaduw zoo hard, over de toendra! Net zoo
lang tot hij uitgeput van vermoeidheid neer
viel.
Maar soms, als het een oude, sterke eland
was. boog hij zijn kop naar de achtervolgers,
om hen op zijn horens op te vangen. Dat was
het moment, waarop Oulf gewacht- had. Om
dat hij de aanvoerder was, opende hij den
aanval. Met een zijwaartschen sprong ontweek
hij de gevaarlijke horens; dan kon het gebeu
ren, dat de achter hem loopende wolf erin
liep en doodelijk gewond opzij werd geslingerd
Maar daar trok Oulf zich niets van aan.
Met een geweldigen sprong vloog hij den
eland naar de keel. En hoe deze ook sprong,
niets kon hem ertoe dwingen zijn slachtoffer
los te laten. En als het dier eindelijk op den
grond viel, stond Oulf trots en zegevierend te
kijken, hoe zijn troep zich aan het vleesch te
goed deed. Hij zelf ging weer op zoek naar
een andere buit.
Tot de dag kwam, dat dit alles een einde
nam. Oulf wien anders geen geur, hoe gering
ook, ontging, had niet geroken, dat er men
schen op de toendra geweest waren en in plaats
van om te keeren liep hij verdieir. Plotseling
een gekraak van takken, de grond onder hem
zakte weg en Oulf de roode wolf was in een
val geloopen. Gedurende lange uren liep hij
in zijn gevangenis heen en weer; maar hij
kon geen enkele uitweg vinden. Hij maakte
geen geluid; want zijn instinct zei hem, dat
zijn gejank andere gevaren dichterbij zou
brengen. Maar het ongeluk kwam toch in
den vorm van twee mannen en een hond. die
over den rand keken.. Oulf gromde wild en
liet zijn tanden zien; maar de mannen daar
boven deden geen poging om een gevecht met
hem te beginnen.
„Wat een pracht beest," zei een van hen,
„En hij heeft geen schrammetje. We moeten
zorgen, dat hij er onbeschadigd uitkomt."
En zij begonnen toebereidselen te maken,
waarvan Oulf niets begreep. Plotseling gierde
er iets door de lucht en Oulf voelde een lasso
om zijn nek. Hij rukte en trok als een wan
hopige; maar iedere ruk haalde het touw ste
viger om zijn nek. Dat duuiride twee, drie uur.
Eindelijk kon de roode wolf niet meer en viel
hij bewusteloos neer. Toen daalde een van de
mannen af in den val, bond zijn pooten vast
en stopte hém geheel in een zak van leer, om
zich te beveiligen tegen zijn nagels, bij het
vervoer.
Toen Oulf ontwaakte, uit zijn bewusteloozen
toestand, was hij gevangen in een stevige
houten kist en werd hij bewonderd door de
jagers van het kamp. waar ook de twee man
nen, die hem gevonden hadden, hij hoorden.
Oulf bieef gevangen: alleen de muren van zijn
gevangenis wisselden: de houten wanden van
een spoorwagon en daarna de ijzeren tralie
hekken van den dierentuin.
Maar Oulfs leed bleef hetzelfde: hij was ge
vangen. De trotsche heerscher der Siberische
toendra's had nu een hok van enkele meters
om zich te bewegen Met een zacht gejank ging
de reusachtige wolf op zijn andere zij liggen
en deed zijn oogen dicht om niet de menschen
te zien, die voor zijn. kooi stonden.
E. W.