24 JUNI IS ST. JANSDAC. ZATERDAG 23 JUNI 1934 HAARLEM' S DAGBLAD 8 Hoe het eens was. HET HAARLEMSCHE STADSBEELD Hoe het geworden is. De Riviervischmarkt in 1769. Zijn vuren hadden heilzame gevolgen. Evenals een nofeblad in een linkerschoen Tegenwoordige toestand. Aan den rand der wildernis. Het bekendste van alle gebruiken ter gelegenheid van den Sint Jansdag is. door alle eeuwen heen. ongetwijfeld geweest het bran den der vuren, welke ontstoken worden op den avond, welke den feestdag voorafging en welke Sint-Jansavond genoemd werd. Zooals J. ter Gauw ons verhaalt, was het weleer de gewoonte, om dagen tevoren door jongens brandstoffen te doen verzamelen voor het Sint Jansvuur. Zooals onze voor ouders bij allerlei gelegenheden liedjes aan hieven, lieten de jongens ook bij het verzame len van den Sint Jans-brandstof een toepas selijk „lied" hooren, hetwelk luidde als volgt: „Wij zullen hout gaan dragen, Wij zullen turref vragen, Wij willen vroolijk vieren, Als op Sint Jans manieren, Gelijk wij jaren 't plachten!" Bij dagen en bij nachten Naar Ter Gouw veronderstelt, zal dit liedje vermoedelijk door een 17e eeuwschen school meester vervaardigd zijn, die het den knapen verstrekte ter vervanging van het voordien gezongen liedeke, hetwelk door alle eeuwen heen zoo gaandeweg „versleten" zal geweest zijn. Aanvankelijk mochten de Sint Jansvuren slechts ontstoken worden door wrijving van hout of door het vuur slaan uit een steen; er mocht geen haardvuur bij komen, aangezien die niet rein genoeg was. En men danste niet slechts rondom die vuren; neen, wie het zijn mocht, man of vrouw, knaap of maagd, allen sprongen er door heen, omdat men vast geloofde, daarvan heilzame gevolgen te zul len ondervinden. Ook het vee werd door het vuur gejaagd: de koe en het kalf, het schaap en het var ken moesten door het Sint Jansvuur heen. De boer sprong zelfs op zijn paard en liet zijn viervoeter dan den zuiverenden invloed der Sint Jans-vlammen ondergaan. Tenslotte liep elk met een handvol asch weg en wierp die vóór zijn huisdeur in de lucht, hetgeen geschiedde, om de heksen van het huis te weren. In Duitschland werd, om de booze geesten te verdrijven, 'n paardekop in het vuur geworpen, en te Metz werden met hetzelfde doel katten in een kooi verbrand. Het bijgeloof had, ook in ons land, in vroe gere eeuwen zulk een omvang aangenomen, da velen geloofden dat in den Sint Jans nacht de heksen in de gedaante van katten, poot in poot dansten. Zij zouden de mannen en jongens in wolven kunnen doen verande ren en het vee in de weide werd door die boo ze heksen in de pooten gebeten. Geen wonder dat men dus bedaoht was op middelen, om zich daartegen te verweren. Aan zulke dwaasheden hechtten, zelfs ge leerde en deftige magistraatspersonen in het laatst van de 16 eeuw nog zóo stellig, (aldus leest men in Ter Gouw)dat zij er menschen levend om verbrandden". Simon van Leeuwen zei hiervan, dat het verwondering mocht wekken in so wijse en er va re luyden, dat sy haer noch so laet aen de traditie van gewaende toverije verschul- digt hebben". De Sint Jansvuren werden (en worden) bij voorkeur op hoogten gebrand: in Holland deed men het op de dijken. Doch in een Delf- landsche dijkverordening werd er een ver bodsbepaling tegen opgenomen, luidende: „Soo verbiet men eenighe St. Jansvuren op ten dijck te maeken, opte boete van thien gulden." In de grootere steden placht men de vuren op de marktpleinen te ontsteken. In de 16e eeuw namen zelfs de vorsten deel aan de pret en toen dan ook Aartshertog Karei van Oostenrijk, de latere keizer Karei V in 1515, na in Brabant, Vlaanderen. Zee land en Holland gehuldigd te zijn zich van den 19en Juni tot den 9e Juli te 's-Graven- hage ophield, vierde hij in de Hofdstad ook Sint Jan mede en stak zelf het vuur aan, het- gen in zijn reisboek aangeteekend werd met de woorden: „Le 23 Juin l'archiduc alluma le feu de Saint Jaen en la manière accoutumle. Uit de laatste woorden moet dus opge maakt worden, dat de toenmaals 15-jarige vorst ook op de destijds gebruikelijke ma nier rondom het Sint Jansvuur gedanst heeft. Kachmann noemde deze vuren „heiden- sche plechtigheden", welke meerine meesten wel zullen deelen. Die vuren en alle overige Sint Janspret hebben (zegt Ter Gouw) niets gemeen met „den mensch van God gezonden, wiens naam was Johannes", maar zijn alweer de overblijfselen van een oud-Germaansch feest, dat bij de invoering van 't Christendom, doer den dag aan den Dooper gewijd, vervangen werd. Evenals de Kerstnacht de „Moedernacht" was, zoo was Sint Jansdag het „Moederlicht". Reeds in de 7e eeuw ijverde Eligius sterk tegen de reizangen en duivelsche liederen", die op het Sint Jansfeest gezongen werden. Met „duivelsche" liederen werden toenmaals „heidensohe" liederen bedoeld. Waren de Sint Jansvuren feitelijk te be schouwen als de inleiding van het feest, op den Sint Jansdag zelf werden in de verschil lende streken van ons land verschillende ge bruiken gehuldigd. In Alkmaar maakten de jonge meisjes groote kronen van bloemen en linten, welke zij boven de straat ophingen, om er 's avonds te zingen en te dansen. Deze feestelijkheid was naar hier overgewaaid uit Duitschland. Coolhaes vertelt het in den ..Comtoir-Alma- nach" van 1606, hoe in Duitschland, ter gele genheid van den Sint Jansdag. op de dorpen de vrijers den ganschen nacht met hunne meisjes aan den arm, van huis tot huis „yde- licke liedekens" liepen te zingen en dat de meisjes, ook die in de groote steden, maak ten om die over de straat op te hangen. Te Keulen duurde het dansen en zingen onder de kronen zelfs tot den laatsten dag van Juli. Dan werden de sierkronen op straat verbrand en natuurlijk moet dan rondom dat vuur ook een dansje worden ge maakt. Op den 25en Juni 1606 wendde de kerke- raad van Alkmaar zich tot het gemeentebe stuur dier stad, met het verzoek, de „groote dertelheyt, superstitie en afgoderie", welke op St. Jansdag gepleegd werd „met ophan gen der croonen, eten, dansen, looveren dra gen" enz. te weren. De kerkeraad ontving daarop den 9en Juli ten antwoord, dat het gemeentebestuur voornemens was „eenigen der voornaamsten, uit wier huizen croonen hingen, te ontbieden, en hun de inneming van dezelven te gelasten". Uit dit antwoord blijkt wel, dat de vorenbedoelde vermaken niet slechts beoefend werden -onder de volks kringen. Trouwens ditzelfde geldt voor alle traditioneele vermaken van dezen aard. In latere tijden zag men er de laatste over blijfselen van nog slechts onder de volks klasse, maar in de 17e eeuw namen wel de gelijk ook de deftige burgers er aan deel. Te Zwolle was tot in de eerste helft van de vorige eeuw in een enkele buurt „de Smeën" genaamd, in de Dizerstraat, nog iets van de oude Sint Janspret overgebleven. Op Sint Jan ging nl. een der bewoners met een bek ken rond en zamelde bij de deuren der bu ren giften in, onder het slaan op het bek ken, waarbij hij steeds weer uitriep: „Doar kump Sint Jan Met et ketteltien an". Van de opbrengst van dien ommegan g werd een buurtfeest georganiseerd. Die oude gewoonte is omstreeks 1840 geheel afge schaft. Niet vergeten mag ook worden, in herin nering te brengen, hoe men eertijds op Sint Jansmorgen „de zon moest zien dansen". De dagvorstin was dan weer op haar hoogste standpunt gekomen, en dan sprong zij op van vreugde, aldus heette het. En om dat te kunnen zien. zette men „eenen emmer met schoon water in de zon; als dan die zon daer in glinsterde, sag men aen alle wanden, als ofte sy springen was". De oplossing was nog al eenvoudig, want door het dragen van het water, wat dit in schommeling gekomen, waardoor het vorenbedoelde effect bereikt werd. Toch waren de menschen gelukkig als zij de zon maar zagen dansen en zij dansten dan wat graag zelf mee. Een sterke geneeskracht werd toegeschre ven aan den dauw, welke op St. Jansmorgen op de landen lag. Die dauw was goed tegen alle kwalen, evenals sommige middeltjes, welke nog wel in onze dagen worden aan geprezen. Op St. Jansmorgen gingen de man nen uit het volk heel vroeg naar buiten, ont- kleeden zich daar en rolder! om en om in het natte gras. In de meer gegoede kringen deed men het anders, hoewel het feitelijk op het zelfde neerkwam. Den avond tevoren werden linnen doeken op het gras uitgespreid, en wanneer zij dan 's morgens van den dauw doortrokken waren, wrong men ze uit in een pot 'het moest vooral een nieuwe pot zijn) en met dat kostelijke vocht waschte men zich dan. Het schijnt wel, dat de eerste methode, de meeste en sterkste geneeskracht had. In DE RIVIERVISCHMARKT. In deze 165 jaar is op de Riviervischmarkt ook veel veranderd. De vischmarkt is over dekt, wat haar de oude schilderachtigheid ontnomen heeft. Nog sterker is de verande ring aan de huizen, die uit architectonisch oogpunt bezien, nog meer ingeboet hebben. ■Illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllli de 17e eeuw toch dichtte een Gelderschman het volgende: „Maar Sint Jan wordt boven maten Seer geviert van desen rey; Want ey siet eens langs de straten Uwt haer vensters mey bij mey, Die sij tot een offerhande Van sijn dau nu brengen voort, Want sij seggen, dat men 't branden Van veel siectken daerdoor smoort". In latere jaren werd nog vrij algemeen het Sint Janskruid gebezigd, als een zeker mid del „tegen onweer, brand en ziekte". In me nige woning zag men het Sint Janskruid aan balk en venster hangen zelfs nog in de twee de helft der vorige eeuw. Een oude gewoonte der Noord-Biabant- sche meisjes was om op Sint Jan „eenen bloemruiker te maken en dien buiten de deur te hangen", het geen voor vrijlustige jon kers een gunstig teeken was. Ook de gehuw de vrouwen deden haar voordeel met Sint Jan, want zij plukten een b!ad van den no- teboom en stopten dat op Sint Jansavond in den linkerschoen van heur echtgenoot. Dan toch waren zij er zeker van, dat hij haar het geheele jaar zou liefhebben. En wie zou daar voor niet de moeite over hebben, op Sint Jansavond een blad te gaan plukken? JOH. CHR. WIJNAFD. EEN VROUWELIJKE ZEPPELIN-MACHI NIST. Ir. Karin Mannesmann heeft als vrouwelijke hulpmachinist een vlucht van de Zeppelin naar Zuid-Amerika meegemaakt. DE ASCH BLIJFT ZITTEN! EEN UITVINDING „VOOR DE SALON". Voor nauwgezette huisvrouwen werd in Pa rijs een belangrijke uitvinding gedaan. Men vond een preparaat, dat in sigaren- of siga- rettentabak vermengd veroorzaakt, dat de asch stijf blijft zitten aan sigaar of sigaret. Hierdoor zullen de huisvrouwen zich dus niet meer kunnen ergeren aan aschstrooisel op tapijten en meubelen. VERKOUDEN VISSCHEN? „BESTAAT NIET', MEENT MEN TEGEN WOORDIG. Ongeveer dertig jaar geleden werden door een bekend onderzoeker voor het eerst ge vallen beschreven van verkouden visschen. Hij meldde, dat karpers die in 7 tot 8 graden kou der water overgeplaatst werden, ziek werden en dat na enkele dagèn groote stukken van hun huid losliet, zoodat het vleesch te zien kwam. Sindsdien heeft men echter niets meer van verkouden visschen gehoord. Alleen van forellen weet men, dat bij overplaatsing in water, dat 10 graden kouder was, honderden stierven. Daar deze kwestie echter van groote betee- kenis is, werden kort geleden deze proeven her haald door dr. Willy Nolte. Na talrijke proeven vond men niets, dat de resultaten van de voor gaande onderzoekingen kon bevestigen. Vis schen worden niet verkouden: in geen enkel geval ook niet bij gestorven dieren liet de huid los. De proeven werden genomen met witvisschen, forellen, karpers, steenkarpers en zeelten. Alleen forellenbroed toonde zich ge voelig bij temperatuursverschillen, die tot 22 graden gingen en welke in de natuur toch niet voorkomen. Een afdeeling van de Egyptische bereden politie vertoeft thans in Londen. De ruiters zullen deelnemen aan een ruiterfeest in Olympia. Uitkijken is de boodschap hier. Nu, dat is mijn vak en het is de moeite waard ook. Je leeft hier nu eenmaal aan den rand der wil dernis en die rand is juist altijd het mooiste. In het bosch zelf is het half duister. Ge- ruischloos vliegen wat groote vlinders rond, schuifelen de slangen tusschen den roerloozen plantengroei. Waar beweging is, moet een dier zijn weggesprongen, behalve enkele bladeren van enkele boomen, die altijd heen en weer zwaaien. Dat doen de geesten van het bosch. Maar de rand der wildernis is vol leven. Even als boven in de boomtoppen alles leeft, maar dat is te ver weg om er veel van te merken. Maar waar een rivier zijn weg baant door het woud, of waar de mensch een groote wonde in het bosch sloeg, daar leeft de wildernis. Daar tooit zij zich met prachtige bloemen. Gloeiend rood met gele randen hangen in meterlange trossen de bloemen van de wilde pisang neer. Als onze Kerstkransjes, maar grooter en feller rood, kleuren bladeren om insecten naar kleine onooglijke bloemen te lokken. Oranje trosseringen steken parman tig hun hoofdjes boven den muur van groen uit en van palmen en andere boomtoppen hangen guirlandes van slingerplanten neer met een overdaad van rose en paarse en gele bloemen. Handgroote staalblauwe vlinders dansen er. Ik zit op de veranda van het keu rige guesthouse en zie over de Matrozenroos- jes (Hybiscus, Kembang spatoe) over de bloeiende oleanders, waaromheen de kolibri's zoemen naar den boschrand, waar de laag staande zon alles dubbel kleur verleent. Luid- krijschend komt een paar groote papegaaien aanvliegen. Rood, groen, blauwgeel, knalkleu- ren allemaal en net zoo'n schreeuwerige stem. Druk converseerend strijken ze neer in de hoogste takken van den wilden kapokboom, vijftig meter achter den boschrand, honderd vijftig meter van mijn luien stoel. Daar be weegt een donkere klomp tusschen de blade ren. Een snauw, een gehuil, een gebrul, de ara's zijn al in panische schrik gevlucht. Ze hebben Pa-brulaap in zijn middagslaapje ge stoord. Nu komt de rest van de familie ook uit het takkengewoel omhoog! Langzaam, lui, onder gekef en gejank. Ze nestelen zich in de hoogste takken, zonaanbidders als ze zijn, en heffen een avondlied aan, telkens overstemd door onderlinge kleine ruzies. De ara's hebben een anderen boom opgezocht, waar steeds meer soortgenooten aankomen, die met heftig gekrijsch worden begroet. Dooi den kijker zie ik de groote snavels open en dicht gaan, als ik de prachtige kleuren tel kens weer bewonder. Gelukkig maar, dat de kijker het lawaai geen zes maal vergroot! Uit een anderen boom steekt een snavel en als ik goed kijk zit er een vogel aan. Een toekan of pepervreter. Heldergroene snavel, blauwe wang, verder pikzwart met roode buikveeren. De snavel haast even groot als de rest van het beestje. Eiken avond zit dat stel rustig van de avondzon te genieten tusschen de krij- schende ara's en de brullende apen! Zwalu wen gieren over, duiven koeren in den bosch rand. Hagedissen probeeren nog een laatste vlinder te vangen, en zoo is alles vol leven, tot de zon verdwijnt en de nachtzwaluw zijn plaatsje inneemt onder de lantaarn voor het huis, om alles wat zich in den lichtkring waagt te vangen. Eén keer vergaapt hij zich aan een late sprinkhaan van 15 c.M. lang en 25 c.M. vlucht. Beide tuimelen omlaag. Even later vind ik van den reus alleen de mooie vleugels en de lange pooten! Na de lezing een mooie sterrenlucht. Een eindje toeren! Verbod wegens het Indianen- gevaar! O ja. ik dacht er niet aan. De ande ren gewoonlijk ook niet! Een prachtige morgen. Glashelder rijzen vrijwel rondom hooge bergketens op aan den overkant der met oerbosch bedekte vlakke ri vierdalen; die onzen heuvelrug omgeven en die thans door een zee van nevels voor ons oog verborgen zijn. Hier en daar is sneeuw zichtbaar. Boven de vijfduizend meter natuur lijk. Mooie dag om te fotografeeren en al gauw stoppen we bij een prachtige wilde pi sang. Een tak hindert. Een klap met het kap mes (machete zeggen ze hier) en mijn bege leider begint een Indianendans. Een flinke bijensteek midden op zijn neus en een aan zijn oor. Beter uitkijken. Een prachtig bijen nestje hing onder een pisangblad. Dat gaf foto no. 2. Op een meter afstand hoor! Toen achter de blauwe vlinders aan, maar dat luk te niet; zij waren veel te vlug. Wel een paar kleinere. Probeeren in kamp C. Daar staan veel verwilderde bloemen. Dat is het verlaten kamp, een echte vooruitgeschoven post, welk boven een ravijn, dat blijkbaar een trekweg der Indianen vormt. Na een paar doodelijke ongevallen werd het kamp verlaten en thans groeit het gras al twee meter hoog op de vroe gere wegen. De bloemen zijn er door verstikt, maar wij genieten er van een geweldig pa norama over de vlakte der Tara-rivier naar de Columbiaansche grens. Met den kijker volg ik een paar tortelduiven en daar gaat een dun rookwolkje de lucht in, en nog een en nog een. Blauwe rook van een houtvuurtje. Ik wijs mijn geleider er op. Ja, daar zitten ze vaak. Blijkbaar een rivierarm, waar de India nen vaak hun jachtbuit braden. Een dorp is het niet, daar voor branden de vuren te on geregeld. Het zal zoowat een twintig kilometer weg zijn. Een dag of vier werk voor ons om een pad er heen te kappen, maar wij hebben er niets noodig. Blijven er beter vandaan zelfs! De zware Colt-revolver wordt weer ach ter in den wagen gelegd en wij rijden lang zaam terug, 's Middags trek ik met een der geologen nog een eind het bosch in. Aan den veiligsten kant. Een ellendig terrein. Hoe het zoo komt kunnen onze geologen nog niet ver klaren, maar het is net of duizenden knaag dieren konijnen of zoo den grond omgewoeld hebben en hun holen overal en nog ergens zijn ingestort. Allemaal putten en gaten, meest vol water en verder de gewone onge makken van het oerbosch. Boomwortels, slin gerplanten. Gaaf lijkende boomstammen, die dadelijk breken als je er op steunt of trapt. Echter heel weinig doorns, geen bloedzuigers en haast geen bijtende mieren, die in onze Oost zoo lastig kunnen zijn. En toch! Verle den jaar verzamelde ik in Suriname wat wor men en had het genoegen, dat een Duitsch professor de mooiste naar mij noemde. Dus toog ik hier ook met mijn kapmes aan het werk om de zeldzame beestjes uit ver molmd hout enz. uit te kappen. Een verlok kend stammetje van een meter lang. Een voet er af. Niks in, nog een voet, weer niets. En als ik mijn kapmes ophef om den laatsten voet te kloven, een driekwart meter van mijn neus af, zie ik daar iets bewegen: de venijnige driehoekige kop van een gifslang, die er op gerold ligt, achteruit wijkend om toe te stoo- ten. Ik stoof achteruit en de slang ontwik kelde een twee meter lang lichaam en gleed weg. Mijn venijnige houw naar den kop stuit te op een boomwortel af en het serpent ver dween griezelig glijdend. Ellendige beesten toch. Dat scheelde niet veel. En ik nad ge noeg gezien van Encontrados en Colon. Veel te fotografeeren was er niet en dus ging het weer door het oerwoud omhoog, weer de ri vier af en daar zie je altijd wel wat! Stel u voor, een vischarend met jeuk aan zijn tee- nen of zweetvoeten? Telkens zeilde hij neer e liet één poot door het water sleuren. Prachtige ijsvogels zaten toe te zien langs den kant en de aalscholvers op de zandban ken wapperden met hun vleugels koelte toe als hij langs kwam. Het was weer een brandende zonnedag. Leguanen lagen op den afgeslagen oever, krokodilletjes op de zandbanken, maar alles veel te schuw. Dus deed ik den steven van den D 67 stroomafwaarts wenden om min der bezochte oorden te zoeken langs den Zuidrand der Golf. Wij voeren de Zulia af tusschen de veehacienda's door. Encontrados voorbij, de Catatumbo af langs Cacao- en bananenplantages tot in de avondschemering de monding bereikt werd. Een prachtige avond. Het oerbosch lag reeds achter ons. Uitgestrekte moerassen aan weerskanten. Hier en daar het silhouet van een reiger, af stekend tegen het gras en weerkaatsend in het spiegelgladde water. Zomeravond in An keveen zou je zeggen. Beter nog aan den EemsmonjJ want al wijder opent zich de rivier tot het meer voor ons ligt. Een zeilschuitje komt aan, vlak langs de 3 petroleumlampjes die de vaargeul markeeren. Donkere wolken brengen teekening in den avondhemel. Aan den horizont liggen zware donderwolken op de bergruggen. Boven de Anden woedt een wolkenonweer. Steeds feller licht het op in den donker wordenden nacht. Groote vlakken van blauw licht, af en toe een felle horizon tale straal. De wolken groeten elkaar, zei mijn kleine jongen als het onweerde. Boven de Columbiaansche grens hangt een duistere bank. Daar bovenuit een stapelwolk, precies een menschenkop, afstekend tegen de oranje avondlucht. Forsche neus, scherpe kin, lang krullend haar. De Indiaan. En daar slaan de bliksemschichten loodrecht, schel, recht om laag, kort, fel en doodelijk. Als de pijl van den Indiaan. Tot een paar maal achtereen drie, vier bliksemschichten tegelijk, den duis teren kop doorboren, die in kleinere wolken uiteenvalt, terwijl de lucht bloedrood kleurt. Wij slapen in een stille bocht op het meer. VAN DER SLEEN.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 14