UDkG&WQMB
PRO EN CONTRA
VAN DE HENGELSPORT
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
IN CAMCAÏUUR
H'
ZATERDAG 7 JULI 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
7
Hm ttn Tcatischtncui cutdece*i
inziek zdf ziet.
DE CHOUCAS, DE ZWARTE KRAAIEN, VERTELLEN.
mers uit de wolken naar beneden gehaald
met dergelijke antwoorden?
Samivel zelf. koelbloedig zijn eigen uiter
lijk bespottende door zich den naam van
Samovar toe te kennen, vult met zijn trou
wen vrind Baculot menige bladzij. De maag-
delijkè toppen heeft hij beklommen, hij heeft
er trots zijn hart uitgestort tegen de wereld,
die aan zijn voeten ligt. en vol geestdrift ge
tuigd van het verheven gevoel, dat men
krijgt als men de allereerste is, die dien top
heeft bereikt. Hij weet nog niet, dat voor zijn
neus een leeg sardine-blikje hem wacht, en
hij hoort niet het spottend gekras van den
choucas. die het ontdaan heeft van zijn laat
ste restjes en zich nu grinnekend uit de voe
ten maakt. Hij heeft ook in den mist uren en
uren gezocht naar de berghut, het vruchte
loos zoeken ten slotte opgegeven en zich moe
deloos in de sneeuw neergezet, om bij het op
trekken van den witten muur te moeten ont
dekken. dat het veilig en warm onderdak zich
op dertig meter afstand van zijn kille zit
plaats bevond. Hij kent den nooit stilstaan-
den mond van het vrouwendom, en het sub
tiele antwoord van den gids op haar vraag:
„Waar was ik ook weer? O! ja! ik had me
zelf afgevraagdwat is er wel het allermooist
in het hooggebergte?"
..De stilte, madame!"
Hij geeft een serie specimen van de Alpen
fauna: ..de gletschervloo (zeer vergroot', de
gids (zeer verkleind); hij wordt wetenschap
pelijk en hij geeft „Het alpinisme door de
eeuwen heen".
En tot slot geeft hij de verzuchting van de
choucas, als het seizoen achter den rug is. als
de alpinisten vertrokken zijn. en de bergen
weer in grootsche eenzaamheid en verlaten
heid voor hem liggen: .Eindelijk alleen!"
Want zoo is het leven, gij Hollandsche va-
cantiegangers-bergsportbeoefenaars: als gij
juicht en uw bergschoenen en rugzak in uw
koffer pakt dan stort de choucas een stille
traan: als gij zwoegt op de flanken der ber
gen. dan wreekt hij zich door ten uwen koste
te leven en in zijn vuistje te lachen om u en
uwe perikelen: en als gij zuchtend den bergen
den rug toewendt en uw vlakke land en aa-
gelijksch werk opzoekt, dan juicht de choucas
als een lang op den proef gesteld minnaar:
..Eindelijk alleen!"
WILLY VAN DER TAK
„De stilte, madame!"
olland is een vlak land, en eigenlijk'
zijn wij Hollanders allemaal platte
landers. Is het ten gevolge van de
wet van actie en reactie dat een
deel van Holland in den zomer naar de ber
gen trekt, en daar als een eekhoorn aan het
klauteren slaat, zijn heele vacantie, twee, drie
vier weken lang? De Hollander, die plattelan
der. is die weken zelfs één van de hartstoch-
telijkste, verbeten beoefenaars van de berg
sport die er bestaan, want moet hij niet in
zijn vlakke land een heel jaar teren op wat
hij in dien korten tijd tusschen de bergen,
halverwege de bergen, boven op de bergen
presteerde? Geen bergklimmer neemt zijn
bergsport zoo serieus als de Hollander, be
halve de Duitscher misschien, maar dat zegt
weinig, want wat doet een Duitscher niet se
rieus?
Er is een ander volk, dat den roep heeft,
vooral in Noordelijke landen, van weinig, ja,
wel een beetje al te weinig serieus te zijn.
De Franschen! Want wat neemt een Fransch-
man nu au serieux? Niets ook zichzelf niet,
en, laten we het toegeven, dat laatste is één
van zijn beminnelijkste eigenschappen. En
aangezien de Franschman niets ernstig neemt
is de Franschman de caricaturist bij uitne
mendheid, de grappigste, vriendelijkste, be
minnenswaardigste caricaturist, die er maar
op de heele wereld gevonden kan worden
zoo'n caricaturist, dien men het onmogelijk
kwalijk kan nemen, dat hij niets en niemand
au serieux neemt. Dat is merkwaardig ontwa
penend niemand, zelfs niet een ernstige,
gewichtige» van zelfspot maar al te vaak ge
speende Hollanderkan daar tegen op. Inte
gendeel, de Hollander pleegt den Franschman
en zijn voortbrengselen zeer te beminnen
hulde aan den Franschman en den Hollander
beiden!
Er is nu een Franschman gekomen, die een
bergbeklimmer was. Hij was en is trouwens
nog een hartstochtelijk en zeer capabel
beoefenaar van deze edele sport; hij was
en hij is trouwens ook nog een caricaturist,
en evenzeer als de bergsport hem in het merg
en in de beenen zit, zoo zit de caricatuurkunst
hem in het bloed en in de vingers. Wat een
combinatie! De bergsport en de caricatuur!
Beide beoefend door een Franschman!
En het is dan ook een kostelijk boek met
caricaturen, dat de Fransche caricaturist Sa
mivel bij Delagrave in Parijs deed verschij
nen. Tachtig caricaturen over de bergsport
van een Fransch alpinist, uitgegeven onder
den titel: ..Sous l'oeil des Choucas ou les
Plaisirs de l'Alpinisme". De choucas zijn na
melijk de zwarte kraaien, die de bergbeklim
mers overal op hun tochten volgen en de res
ten van hun proviand plegen op te pikken.
Wat al tragi-comedies hebben stiekum in hun
vuistje lachende choucas in hun leven niet
meegemaakt. Honderden Alpinisten hebben
ze wonderlijke dingen zien doen, merkwaar
dige dingen hooren zeggen; bij die Alpinis
ten waren zeker o bergenklimmend Holland
vele Hollanders en Samivel was er zelf ook
bij. Reden te meer. waarom de Hollanders
Samivel zijn vele guitigheden maar niet kwa
lijk moeten nemen en in plaats daarvan van
zijn kostelijke teekeningen en hun snaaksche
onderschriften moeten genieten .Vooral nu, nu
de zomer en de vacantie en de bergsport weer
voor vele Hollandsche deuren staan, en dus
het tijdstip aangebroken is om zich op het
laatste oogenblik nog even te spiegelen aan
.anderen zullen we maar zeggen!
Want waarlijk perfect en kostelijk zijn die
simpele teekeningen. sommige wit-zwart, een
stuk of wat andere wit-grijs-zwart. Gezien met
het oog van een raakheid aan mildheid pa
rend caricaturist zijn al die instantanés uit
het leven van de onderscheiden soorten van
bergbeklimmers, die de zomer en de vacanties
plegen op te leveren: de dikke en de magere;
de van het heilig vuur bezetene en de luie,
die zich in het bergtreintjé naar boven laat
sjorren; de amateur en de professional. En
kostelijk zijn de onderschriften. Simavel kent
al de kleine en groote moeilijkheden, al de
vlsschers-latijn onder dc oogen kreeg, dat zich
veel gemakkelijker baan heeft gebroken dan
welke taal ook en het Esperanto, als wereld
taal, ongetwijfeld naar do kroon steekt.
In deze beknopte beschouwing, a .n de hen
gelsport gewijd, hebben wij ook het wootd
„sportbroeder" gebezigd, en da; waarlijk niet
ten onrechte, want indien cr éér: liefhebbei ij
is. waarbij alle stan den verschil wegvalt, is het
wel het hengelen, waarvan tal van aardige
staaltjes zouden kunnen worden aaneeha ili.
Wijzen wij er dan tenslotte nog even op,
dat het reeds meermalen de aandacht he?ft
getrokken, dat de hengelsport nog betrekke
lijk zoo weinig beoefenaarsters telt. Wel ziin
er vrouwen, die met hunne echtvrienden er op
itti'okkon of jonge meisjes, die hunne ver
loofden op de vischvangst vergezellen, m \ar
•an een op groote schaal beoefenen der hen-
elsnort door het zoogenaamd zwakkere ge
slacht is nog geen sprake.
Waarom niet?
Wij hebben er tweeërlei uitlegging aan hoo
ter geven. De eene lezing luidt, dat het vrou
welijk geslacht niet wreed genoeg Is, om een
worm in tweeën te kninnen en dan aan -i -n
haak te slaan. Er zijn er echter ook - maar dat
•»ün de ondeuoenden die beweren dat
der eerste vereischten om visch te vangen !s,
dat dc hengelaars geen woord spreken, om
dat immers het geluid der menschelijke stem
de visch onmiddellijk op de vlucht doet slaan.
JOH CHR WIJN AND.
Onbegrensd hengelaars-optimisme.
't „Kruikie" hoort er niet meer bij
Hengelaarstaai en visscherslatijn.
De gletschervloo (zeer vergroot).
„Waar was ik ook weer? O. jaik had me
zelf afgevraagdrvat is er wel het allermooiste
in het hooggebergte?"
kleine en groote onverwachtheden, die het
pad des Alpinisten zoo van tijd tot tijd tot een
pad met weinig rozen, maar zeer vele door
nen plegen te maken, uit eigen onuitputtelijke
ervaring; geen kans heeft hij onbenut gelaten.
Wie kent er niet de gevaren waar de
would-be Alpinist zich nolens volens aan
blootstelt, als zijn eega onmogelijk dit leven
verder kan leven als ze de Edelweiss, groeiend
en bloeiend op den rand van den duizeling-
wekkenden afgrond niet de hare mag noe
men. Wie kent niet den malicieuzen spotlach
van de luiaards, die in de tandradbaan pas-
seeren, terwijl gij zelf. eenzaam en onbegre
pen. gewapend met pickel en rugzak, door de
sneeuw zwoegt? Wie heeft nooit verbaasd en
ontsteld gestaan, als hij in een alpenhut hoog
in de sneeuw, waar hij verwachtte in supe
rieure eenzaamheid den nacht te zullen
doorbrengen, een honderdtal andere supe
rieure eenzamen aantrof, die zich overigens,
te oordeelen naar het lawaai, dat zij maak
ten. in het minst niet eenzaam voelden? En
welke werkelijk eenzame kent niet de be
hoefte aan een medemensch op zijn tochten,
en heeft in stilte niet eens verzucht; ,.Het
zou zoo veel mooier zijn als ik iemand had
om het tegen te zeggen?" Ook de bekende'
„nuchterling" krijgt zijn beurt: ,.Wat zeg je
van dien prachtigen zonsopgang?" vraagt
verrukt een natuurminnaar. ,.Ik heb kouwe
voeten", is het klassieke antwoord des nuch-
terlings op dergelijke supreme momenten
en zijn wij Hollanders niet de nuchter-
lingen bij uitstek, en hoevelen van ons heb
ben niet met satansch genoegen medeklim-
We zitten er thans midden in; dat wil zeg
gen: in het hengelseizoen, want al moge het
voor de baars nog wat vroeg zijn en al gaan
de snoekvisschers er nog niet op uit, omdat
het weer nog niet ruw genoeg is, de brasem
is des te „grager" en wij zien de gelukkige hen
gelaars met „mooie netten" huis-toe gaan.
Ook de voorn en de blei happen in dezen tijd
gretig aan de lekkere beetjes, welke met listig
overleg worden neergelaten op de plekjes,
waar de geschubde gasten vermoedelijk sa
menscholen, al zal dan ook de ras- en wasch-
echten hengelaar de vorengenoemde leden
der visschenfamilie met onmiskenbare ge
ringschatting behandelen, tenzij ze „een
.slechten dag" nog eenigszins moeten goed
maken.
Ook voor den peueraar, die, sinds Nicolaas
Beets zijn onsterfelijke „Camera Obscura"
schreef, in één adem genoemd wordt met 't
al-oude Leiden alsof het genus „peueraar"
identiek zou zijn met de grijze Sleutelstad
is het nu een goede tijd. De peueraar trekt er
bij voorkeur op uit, als het avonddonker zijn
schaduwen over vaarten en plassen werpt, en
in de stille eenzaamheid van het dan verlaten
watervlak tuurt de palingvisscher naar zijn
hengelstok en de geringste besnuffeling van
den wormentros door gragen aal- of paling-
bek ontgaat niet aan de gevoelzenuwen in
de, daarop zoo bij uitstek getrainde henge
laarshand.
Zoo wordt het visschenheir zoowel bij dag
als nacht „belaagd" door een leger van hen
gelaars, dat een waar arsenaal op zijn
speurtochten met zich voert.
Er is wel geen liefhebberij of sport, zooals
ge het noemen wilt, welke zóó verschillend
beoordeeld wordt, als het hengelen en het zou
al een zeer ingewikkelde puzzle vormen te
moeten vaststellen, wie het numeriek winnen,
de voor- dan wel de tegenstanders van deze
veel-begeerde, maar ook veelvuldig gelaakte
ontspanningsbezigheid. Wij willen eens een
stoute slag slaan, en het vermoeden uitspre
ken, dat in het algemeen gesproken het
aantal liefhebbers en verdedigers der hengel
sport het wint van de bestrijders dier liefheb
berij.
Teneinde aan de veronderstelde minderheid
alle recht te 'aten wedervaren, willen wij haar
het eerst aan het woord laten.
Waarin bestaan wel hoofdzakelijk de grie
ven van de hengelarij-tegenstanders? Kom,
ge wéét het wel, Hebt ge niet vaak genoeg ge
hoord, dat, een hengelaar een luiaard is, dat
het „dwaasheid is, uren te zitten wachten op
iemand, dien men nog nooit gezien heeft"
dat de hengelsport beoefend wordt met be
hulp van „een langen stok, waaraan zich aan
het eene einde het een of ander aas bevindt
en aan het andere een leeglooper"?
Ja, al d:3 klachten tegen hen, die er vermaak
in scheppen, den geschubden buit te be
machtigen, zijn van prae-historischen ouder
dom.
Maarook van even eerwaardigen leef
tijd zijn de bewijsvoeringen van het tegen
deel door de verstokte liefhebbers van de
hengelsport, welke vooral déze kenmerkende
eigenschap heeft, dat de beoefening er van
niet afhankelijk is van een bepaalden leef
tijd.
Maak een wandeling langs onze binnenwa
teren in het „hoog-seizoen" der hengelsport
en ge zult de bevestiging ontwaren van het
geen ik zooeven neerschreef. Er zijn mannen
wier haren lang niet meer toereikend zijn,
om hun schedel te bedekken, maar er staan
ook bengels van nog geen 10 jaar, die als
de dobber maar ondergaat even handig de
gefopte visch er uit weten te zwiepen als
welke oudere hengelaar ook. Alleen ontbreekt
ét bij 't jongere geslacht in de meeste gevallen
aan den machtigen factor, welke bij de hen
gelarij zoo'n niet te onderschatten rol speelt:
nu. het geduld.
Een 6-jarige kleuter, die zoowaar ook reeds
een hengel hanteerde,, heb ik eens zijn hen
gelende vader hooren adviseeren: „Kom va
der, laten we maar een eindje verder roeien,
waar de visschen er gauwer uitkomen."
Ge glimlacht wellicht om de naïveteit van
dat 6-jarig manneke. Maar tóchkwam
daar al zij het ook onbewust tot uiting
een typische eigenschap, welke schier alle
hengelaars, van welken leeftijd zij ook mo
gen zijn. steeds weer karakteriseert: het opti
misme. Want er is geen hengelaar, of hij is
tevens optimist en dan wel in den overtreffen-
den trap.
Bedekte lucht en Noorden wind.
't Is 's morgens 5 uur. De bedelaar staat
op, gluurt door de vensters. Een dikke drijgend-
zwart-e lucht.
„Aha!" zegt of denkt hij. Ten
minste bedekte lucht dus geen last van dc
zon. Dat begint al goed."
Als hij eenmaal buiten komt en hij ontdekt
dat de wind uit het Noorden waalt (de door
alle hengelaar., zoo gevreesde windrichting)
zegt hij met iets van auto-suggestie in zich-
zelven: „Die zal wel doorschieten naar 't
Zuien." (Let wel er bestaat geen hengel tar
die van 't Zuiden spreekt).
Op zijn operatie-terrein gekomen, maakt hij
z'n ..spulletjes" klaar, en legt in. Geen drei
gende wolken, geen Noordenwind, kunnen hem
nog zijn optimisme ontnemen, ook al' komt
er niet de minste beweging in zijn vischtuig,
en al laat daar in de diepte geen enkele visch
blijken, dat hij of zij uit het visschenrijk
voorgoed wenscht te verdwijnen.
De uren verstrijken, de hengelaar heeft 'n
paar witvischjes bemachtigd, die onder de
maat zijn... nog geen 15 c.Men die hij
daarom weer aan het natte element heeft
teruggegeven. Er passeert een wandela.u-,
klaarblijkelijk óók een liefhebber, want hij
blijft bij den hengelaar staan en tuurt mee
naar het snoer, dat daar op eenigen afstand
op de golfjes heen en weer wiegt. Maar hij
spreekt voorloopig niet. 't Zekerste teeken,
dat hij ook tot het groote leger behoort. Na
een poosje stelt hij de. in visscherskrlngen
zoo bekende vraag.. Wil 't nog wat?"
De hengelaar schudt langzaam 't hoofd en
antwoordt: „Nog niet, alleen een paar klein
tjes, maar waar kleintjes zijn, kurmen ook
;rooten zitten." En hij tuurt verder, onafgebro
kenAlweer het onverwoestbare optimisme
van den hengelaar. En meen nu niet. dat. als
deze liefhebber 's middags tegen een uur of
vier. vijf. z'n „boeltje bij mekaar pakt" en de
vangst niet meegevallen is, het optimisme
voor pessimisme zou hebben plaats gemaakt.
Geen sprake van!
Hoor maar, wat hij In zichzelven zegt. ter
wijl hij huiswaarts gaat: „Dat was vandaag
niet wat 't wezen moest, maar die Noorden
wind heeft me te pakken gehad. Hij wou niet
uitschieten. Nou. volgende week beter".
En de volgende week gaat hij met even
veel opgewektheid er op uit. om te trachten,
„wat goeds thuis te brengen".
Als die enorme doorzettingskracht, dat
schier onbegrensde uithoudingsvermogen eens
te allen tijde ook ten nutte kon worden ge
maakt aan hoofd- en handenarbeid.... Wat
zou er nog veel. nog véél méér gepresteerd
kunnen worden! Maar stil. laat ons bij den
hengelaar blijven, en er even aan herinneren
hoe in lang vervlogen dagen een hengeld tg
niet volmaakt was. als, 't kruikie" er niet aan
te pas kwam. Maar ook in dit opzicht heeft
zich een evolutie voltrokken, en tegenwoordig
geldt als parool: „Een goed hengelaar zorgt dat
hij één dobber ziet en niet twee", hetgeen voor
de hengelliefhebbers zeer verstaanbare taal is
Van taal gesproken, hebt gij wel eens opge
merkt, dat hengelaars er in vele gevallen een
eigen taaltje op na houden? Een enkel voor
beeld:
Géén beoefenaar der hengelsport zal er ooit
over denken, kort na de opening van het visch
seizoen aan een „sportbroeder" te vragen, of
hij al gevlscht heeft, of hij al heeft gehengeld,
Ja. zelfs niet. of hij er al op uit ls geweest.
Neen. voor die vraag bestaat maar één „vak
term" en die luidt: ..Ben je al wég geweest?'
En het Is geen hengelaar, die niet weet, wat
die vraag zou beteekenen.
Dat een amateur-visscher. wanneer! de be
geerde bult niet heeft willen bijten verklaart,
dat hij .geen stootje gezien heeft", of wel
„geen sikkepit" leven heeft gehad", mogen wij
als vrij algemeen bekend veronderstellen.
In den brasem-tijd welke wij thans door
maken) en ook als de karper of ..korreper'
aar. de beurt !.s. neemt de hengelaars-conver
satie den volgenden vorm aan:
„Was 't nog wat vandaae?"
„Ik kreeer me daar vanochtend 'n
steek, dat ik dacht, dat ik er een van 6 pond
aan had. Maar 't lien me4 een 3-nonder af
..Dat is nóg een beste knaan
„Och Ja. niet slecht, maar dat b'nne zoo
wat mijn vaste klantjes; soms d'r effe onder
maar tochvéél minder dan *n 3-pondo;
breng ik niet thuis."
U hebt zeker reeds begrepen, geduldige le
zer. dat om van hengelaarstaal te spreken
U hier een staaltje van het onvervalscht
EEN ZINKENDE BERG IN
HONDURAS.
De 2700 meter hooge Erapuca in Honduras is
aan het verzinken. Een sensatie voor het land.
Het proces begon daarmede, dat de aarde aan
de berghellingen vaneenschoof en in plaats
van een vergeeld grasveld een bruinachtig
zwarte grond naar buiten kwam De menschen.
die hier wonen, die hier hun velden bebouwen
en hun vee weiden, zagen wel deze teekenen
der natuur, maar ze konden ze niet verklaren.
De regeering te Tegucipalga. stelde zich gerust
met de gedachte, dat het wel niet zoo erg zou
zijn en dat de fantasie der negerbevolking ge
noegzaam bekend was.
Maar weldra verscheen een blanke bij de
autoriteiten, wiens mededeelingen de regeering
aanleiding gaven tot het zenden van een com
missie van deskundigen naar den Erapuca.
„De palmbosschen meer beneden aan de
hellingen", verklaarde deze farmer, „bewogen
zich. Aanvankelijk zwaaiden de boomen
slechts lichtelijk hoen en weer. Groote zwer
men vogels vluchtten onder groot lawaai van
den berg weg. Dit was reeds eenigen tijd gele
den en de berg kwam daarna weer tot rust.
Maar nu is de toestand zeer ernstig. Naar
schatting zijn reeds 1300 H.A. akkerland ver
zonken en de velden op de hellingen zijn vol
komen verwoest. Het is een luguber schouw
spel en het is treurig om aan te zien, hoe de
inboorlingen geleidelijk van hun land worden
beroofd. Dc huizen zijn gemakkelijk weer op
te bouwen en de plantenwereld herstelt zich
vanzelf, maar de slachtoffers lijden enorme
schade".
Slechts weinige Europeanen hebben dc Era
puca gezien. Zelfs van do 600 blanken, die zich
in het heete Honduras hebben gevestigd, ken
nen de meeste den berg slechts van naam. En
intusschen blijft hij zinken. De beweging dei-
aarde is heftiger geworden en heeft hier en
daar catastrofale afmetingen aangenomen.
Geheele rijen rotsblokken zijn omlaag gestort,
alles raakt aan het glijden. Volgens mede
deelingen van ooggetuigen is de omgeving ge
huld in een somberen nevel van roodbruin
stof.
AARDAPPELEN ALS MOTOR
BRANDSTOF.
De Chineesche scheikundige Liang Soong-
Nlen werkt sedert jaren aan verschillende
destillatiemethodcn, die ten doel hebben
China onafhankelijk te maken van den in
voer van moterbrandstof.
De moeilijkheden, die zich daarbij voordoen
zijn ook den Europeeschen onderzoekers be
kend. Maar Liang Soong-Nien heeft een in-
lerrestante oplossing bedacht.
Hij combineerde uit aardappelspiritus en
een ander alcoholproduct een mengsel, dat
goed geschikt is voor het aandrijven van
motorrijwielen en auto's. Daarbij behoeven in
de motorconstructie slechts eenige minder
belangrijke wijzigingen te worden gebracht.
Later kwam hij tot de conclusie, dat het
aardappelproduct bij deze methode de hoofd
zaak is. En zoo werkt hij sedert eenige weken
aan een systeem, waardoor motoren met be
hulp van aardappelen zouden aangedreven
kunnen worden.
DRAADLOOZE BESTURING.
Men is ver gevorderd met het probleem van
het automatische sturen van schepen, vlieg
tuigen enz. Het probleem is langzamerhand
overgebracht naar een ander gebied, n.l. dat
van de draadlooze overbrenging van energie en
aandrijving.
Te Boisecity in Oklahoma zijn daarmee zeer
Interessante proeven genomen. Men heeft
daar een trein geconstrueerd, die over een'
traject van 10 K M. loopt, die niet alleen van
uit de verte bestuurd wordt, dus stept en
rijdt als men het in de centrale wil, maar die
ook zijn geheele energie direct aan de cen
trale ontleent. Hoewel er geen officieele
mededeelingen over de proefnemingen worden
gedaan, weet men toch, dat de uitgezonden
korte golven worden opgevangen met behulp
van seleniumcellen.
PETROLEUM-LEISTEEN
MANDSJOERIJE.
IN
Mandsjoerije is een land, dat met talrijke
mineralen gezegend ls. Terwijl een groot deel
daarvan reeds systematisch ontgonnen wordt
heeft men eerst thans het plan oorrevat. do
'alrijke voorraden petroleum-'.e;<:teen te or.t-
•lnnen teneinde op goedkoone v: 'ze pe'ro-
"um te verkrijgen De directie der Zuid-
Mandsjoerljsche Spoorwegen heeft tot dat doel
drie en een kwart milliocn yen beschikbaar
gesteld. Reeds zeer binnenkort zal de leisteen
van drie verschillende plaatsen naar de stad
Anspan worden gebracht, waar hij tot petro
leum verwerkt zal worden.