ARUBA HET HAARLEMSCHE STADSBEELD H' LUCHTVERKEER OVER DE SAHARA. ZATERDAG 14 JULI 1934 H A A R L E M'S DAGBLAD 8 Hoe het eens was. Hoe het geworden is. Het dorp Spaarndam in 171 Oranjestad op Aruba. Van Maraca'ibo naar Curasao kun je zes of acht keer per dag weg met de boordevolle tankschepen der Curasaosche petroleum In dustrie Mij of voor gewone stervelingen twee maal per week met de gezellige Libertador der Kon. Ngd. Stoomboot Mij. Deze laatste doet dan ook Aruba aan, het eerste der Bene- denwindsche eilanden op een uur of acht stoo men van Curasao. Er loopen slechts enkele tankers heen, vooral sedert de Gulf een groot aantal van zijn schepen heeft opgelegd. Maar le Eagle of wel Arend, een onderdeel van de Koninklijke groep werkt nog hard. al is het maar een betrekkelijk klein bedrijf. Toch heeft Aruba in de laatste jaren evenals Curasao door deze oliebedrijven zeer veel aan beteekenis gewonnen; vroeger een onbeteeke' nend eilandje met wat uitvoer van aloë, divi- divi, zout, enz. is 't inwoner-aantal thans ver driedubbeld, liggen er asphaltwegen langs de kust en goede grintwegen het binnenland in. Oranjestad is keurig bestraat, grootendeels nieuw en bijgebouwd in het is er prettig wo nen, vooral daar de bevolking meest van Por- tugeesche, Fransche of Italiaansche ook wel Indiaansche afkomst veel nader tot ons staat dan de grootendeels uit den slaventijd stam mende platteland bevolking can Curasao. De Hollandsche ambtenaren van Oranjestad, de Amerikanen van de groote raffinaderij bij St.-Nicolaas en de Arubanen ontmoeten el kaar geregeld op tennis- en andere wedstrij den, er is een uitstekende bioscoop, er wordt gepicnict, gezongen en gedanst. Het is er ge zellig, En er wordt hard gewerkt ook. Toch heeft Oranjestad nog gedeeltelijk dat gezel lige oud-Hollandsche karakter bewaard, dat ook op Curasao zoo de aandacht trekt. Vooral buiten de stad ook lijken de boerderijtjes zeer veel op de kleine landbouwershuisjes op onze Veluwe. Laag gebouwd, een hellend pannen dak met witte kroonlijsten, groen geschilderde luiken, soms zelfs met het wit en roode kruis en vooral die onderdeur, waarover je zoo ge zellig kunt liggen babbelen. Al zien wij hier nog vaker het donkere, soms vrij zuiver In diaansche type als de vlaskopjes van onze hei. Buiten de stad blijkt ook dadelijk, dat Aruba ee.n beetje beter met water bedeeld is dan Curasao. Het regent er elk jaar een paar keer. Een der oudere wegen heet zelfs algemeen het Bloemenlaantje en je kunt er vaak van een tiental verschillende bloelende planten een takje verzamelen, al zijn daar ook misschien twee cactussen bij. die noodzaken om van ver zamelen in plaats van doodgewone plukken te spreken. Het Is echter niet alleen de regen- hoeveelheid, maar ook de gesteldheid van den bodem, die een groot verschil in landschaps beeld en vruchtbaarheid veroorzaakt. Curasao bestaat bijna heelembaal uit kalk, behalve dan in de laagste gedeelten, waar de na ver weering der kalk overgebleven roodbruine aarde bijeen gespoeld is. Aruba bestaat uit vulkanisch gesteente, Diorietachtig, vaak met zeer groote Hoonblende kristallen, zoadat het gesteente van den hoogsten berg van het eiland, den ongeveer honderdvijftig Meter hoogen Hooiberg, speciaal daarnaar Hooi bergiet gedoopt is. De verweerde vulkani sche gesteenten zijn echter niet alleen zeer vruchtbaar, maar ze houden ook het water vast. op dc manier van een spons en laten het langzaam afvloeien, terwijl het regenwater op Curasao in geweldige stortbeken, rooien ge naamd. een paar uur na de bui weer heele- maal in zee gespoeld is, behalve dan wat door d? dammen en bevloeiingswerken kan worden tegen gehouden. Hier op Aruba vindt ge ook rooien, van tien meter breedte vaak, maar daar zijn verscheidene bij., die nooit heele- maal uitdrogen, al zijn het dan riviertjes van twintig en dertig centimeter breed. Toch Interessant en belangrijk genoeg want dat levert de mogelijkheid van het voortleven van zoetwaterdieren. vischjes bijv. nog uit den tijd dat Aruba evenals de andere West-Indisch eilanden en bergketenboog vormden, die Zuid-Amerika met. Florida verbond. Dus gaan kijken. En jawel hoor, het water stroomde. Een nachtreiger vloog weg, twee duiven hadden juist lekker gedronken en ge baad en gingen met tragen wiekslag heen. Een steltloopertje. zooiets als een oeverlooper, aarzelde even, pikte en pikte nog eens (er schijnt dus wel wat te zitten) en ging er toen fluitend en zigzaggend vandoor. Waar het water onder een steen een poeltje had uitge spoeld. schoten een paar schimmetjes weg. „Stikkeltjes" zei mijn begeleider, een echte Friesch uit Dokkum „Grondeltjes", doceerde twee maanden later mijn knappe vriendin uit Amsterdam). Weg schoten ze in de modder! Onder den steen kijken! Met vereende krach ten werd het halve hunnebed opzij gewenteld. Stinkende modder. Anders niets. Daar ligt een kleintre steen, dat gaat beter. Vier grondeltjes en een grootere visch! Daar zwemt een raar ondier weg. Ik ken ze uit de soep van Zuid- Amerika. Camarones! Groote garnalen, zes duim lang, met één schaar als mijn duim en de ander kleiner dan mijn pink! Ook in de spirituspot voor Artis! En zoo visschen en vangen wij verder. Tot ik plots een uitroep hoor, gevolgd door een onweerstaanbaar opge wonden verhaal. Mijn kameraad had een pa ling gevangen en was van schrik meteen in het Friesch, zijn moedertaal, losgetrokken. SPAARNDAM Het dorp Spaarndam thans een deel van Haarlem is nog wel schilderachtig, maar zoo mooi als het 200 jaar geleden was, is het helaas niet meer. UIA fï|il(H Wel een leuke vondst op een dorre klip in de Caraibische zee! Maar ik heb veel genoten van dieren en planten daar op die dorre klip. Van de men- schen ook, want ik had er zeer goede vrienden. Alle Rubanen zijn goede vrienden van mij. Alleen de parkieten beginnen altijd te krij- schen en haasten zich voort als ik er aan kom met mijn gevaarlijk uitziende camera's met telelenzen. Jammer, want ze zijn zoo prach tig mooi en levenslustig en dat mag ik graag. Maar de kolibiri's, die kwamen op drie meter afstand bij mij zitten om te vragen wat soort toestel dat was en lieten zich kalm filmen als ze even kwamen uitrusten van het honig of insecten zoeken in de tallooze bloempjes der wabiboompjes onder den parkietenrots. Een heerlijk plekje daar. Een wevervogelnest, waarvan de jongen helaas juist waren uitge vlogen, maar zich telkens in de buurt vertoon den. En die wevervogel heet troepiaal, zingt prachtig en is oranje met zware gekleurd met de aardige gewoonten van onze zwarte lijster. Een schat van een dier! Duifjes waren er ook in soorten. Het steenduifje, iets grooter dan een musch, dat zoo angstig dicht voor je autoband pas opvliegt en het grootere blauw- duifje. dat ons zijn aardig nestje tusschen de zoutplanten in de stuifduinen wees. En prachtige schelpjes aan het strand en oude schelpenheuvels met allerlei gebruiksvoorwer pen der Indianen uit den steentijd (hier pas een paar honderd jaar geleden) tot mooi ge slepen steenen bijlen toe. Dat gaf dagen vol werk. En alles hielp mee. Plantage-eigenaren en bioscoopbezitter. Gouverneur en ambtena ren, vrienden en vriendinnen, de havenmees ter en de mariniers. En dat maakt het zwer ven zoo pleizierig. En de vroege ochtenden waren nog drukker dan de dag. Van zes tot acht stond er nog maar weinig branding bui ten het rif. Dan ging de vouwboot te water, die een veilig plaatsje had in het douanekan toor. Bemanning of bevrouwing was er meest te kust en te keur en dan in dat ranke ding zee in met den zeekijker, die ongekende schoonheden van den .zeebodem ontsloot. Ko ralen en visschen, vooral die visschen met hun prachtige kleuren en sierlijke bewegingen En wormen en zee-egels. Wij waadden en zwommen en zeilden en peddeldentot de lappen er bij hingen, van onze huiden dan, de boothuid hield zich gelukkig goed! Maar ge noten hebben wij en menigeen weer verbor gen schoonheid vlak bij het dagelijksche le ven getoond. En dat is een mooi en een heer lijk werk. Hard hebben wij gewerkt op Aruba. Van 's morgens zes tot 's avondsIk weet nog wel, hoe ik den laatsten avond om één uur thuis kwam, toen nog al mijn koffers en kisten met koralen, schelpen, steenen moest pakken en mijn vouwboot demonteeren en in pakken 's nachts om twee uur bij electrisch licht op het terras van de pasangrahan. En om zes uur met een even vroolijk gezicht wee- nen bij het afscheid als wij een week te voren krokodillentranen hadden gehuild bij het weerzien. Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN VAN ALLES EN NOG WAT. Een kathedraal als vogelnest. De Kathedraal van Rouaan wordt door circa 1100 vogels bewoond. Een telling wees uit. dat daar 900 duiven. 90 valken. 50 uilen en 55 raven vredig te zamen huisden. Tegenwoordige toestand. Dat gebeurt niet alleen papegaaien. bij Onlangs had in Chicago een wedstrijd in het spreken door.... papegaaien plaats, die wegens het overgroote lawaai moest gestaakt worden. Koude kerken. Groenland is het eenige land ter wereld, dat meer dan 600 kerken heeftgemaakt van ijsblokken. et woord vacantie alleen klinkt velen reeds als muziek in de ooren. Het beteekent voor hen niet slechts een vrijdom van den dagelijkschen sleur: het wekt voorstellingen van treingerommel, boschgeruisch, beekgekabbel, vogelgefluit. Een synthese van dergelijke geluiden zou dus va cant iemuziek genoemd kunnen worden. Mijn eigen zomervacantie werd in de jaren mijner jeugd door andere klanken ingeluid. Een vacantierels was ongekende weelde, slechts voor de gefortuneerden bereikbaar. Maar het begin onzer groote vacantie viel samen met dat van de kermis in mijn woonplaats. Dan kwamen de oempa's opdagen: meestal Duit- sche troepjes; het staat mij nog levendig voor oogen, dat in één dezer gastorkesten twee tanige vrouwen meebliezen, waarvan eene den tenorhoorn, de andere den cornet a piston be werkte en dat deze laatste artiste haar in strument niet vóór het midden der lippen, zoo als gebruikelijk is, maar vóór den eenen mond hoek plantte. Dan kwam de eenzame es- klarinettist; dan kwam „koperen Ko", die aan den koperen helm met bellen zijn naam ont leende en die behalve dit hoofddeksel nog een mondharmonica, een hand-dito, een turksche trom, bekkens en een triangel droeg en door allerlei gecompliceerde, doch nauwkeurig met elkaar in overeenstemming gebrachte hoofd-, vinger-, arm- en voetbewegingen en adem- stooten tot klinken bracht; een miniatuur orkest, dat geen dirigent behoefde, maar waar voor zelfs een groot dirigent respect mocht hebben. Dan kwam ook de officieele draaiorgel keuring door den stadsklokkenist in den tuin van den Schuttershof. Alle candidaten ston den dan in een wijden kring opgesteld; ieder moest op zijn beurt draaien, en wat al te valsch klonk werd afgewezen. Ik herinner mij de neergeslagenheid van een paar oude men- schen. wier „koffiemolentje" bij het examen zenuwachtig bleek, zoodat het slechts één toon voortbracht en onverbiddelijk afgewezen werd, hoewel het eigenlijk veel minder hinderliijk was dan de groote monsters met een dirigee- rehde houten juffrouw er op en drie, vier krachtige knapen er achter, die met glans slaagden. Treurig gingen de twee oudjes heen: hun orgeltje was voor het examen gezakt; voor hen was geen brood! Maar ik herinner me ook dat mijn vader den examinator bewoog om bij wijze van symphonische finale alle can didaten, '.waarbij ook een paar oempatroepjes waren) tegelijk aan het werk te zetten; ae kakophonie die toen ontstond zou zelfs door den modernsten hedendaagschen componist niet te overtreffen zijn! Jammer dat er toen nog geen grammofonische vastlegging uitge vonden was. Een verzwakte auditie der kako phonie kregen we op de Groote Markt te hoo- ren, als de caroussels en de spellen geopend waren. Strawinsky heeft er in zijn „Petrouch- ka"-muziek een geestige nabootsing van geven. Ter gelegenheid van de kermis kwam ook Frits van Haarlem met zijn Variété-ensemble in de grootste zaal der stad voorstellingen geven. Daar heb ik de muzikale clowns be- Pionierwerk van de Compagnie Générale Transsaharienne". Het gaat in de wereld voor elke groote zaak, ten goede of ten kwade, steeds om de gedach te, d wz. de Gedachte (met een hoofdletter) welke tot de zaak moet leiden. Zoo is het ook gegaan met het denkbeeld dat het vanoudsher bekende „schip der woestijn", het dier dat gedachte-associaties opwekt met minder slim me dingen, als verkeersmiddel niet bepaald het snelste kan worden genoemd. „Das Kamel an sich moest worden vervangen. Daarover kon ieder het aanstonds eens zijn, maar - dat is nog niet de gedachte, in een beteeke nis zooals wij die boven schetsten. Dat is nog maar een gedachte als ieder ander en het zou bepaaldelijk onjuist zijn, die met een hoofd letter te schrijven. De hoofdletter gaf Mon sieur Gradis. een pionier op het gebied der Trans-Afrikaansche verbindingen. En M Gradis begon al in 1923, een tijd dat men nog bitter weinig deed aan het bestudeeren van wegen door het, o zoo zanderige, gebied van de Sahara of Groote Woestijn in hoofdletters te denken. Eerst de auto. Het resultaat was, dat M. Gradis er wel wat in zag en in Frankrijk teruggekeerd daar een Maatschappij stichtte, de „Compagnie Géné rale Transsaharienne". Nu is. blijkens de his torie van den allernieuwsten tijd. het stich ten van maatschappijen in Frankrijk niet zoo erg moeilijk, ook is het niet altijd een prijzens waardige handeling, althans gezien uit den ge zichtshoek van aandeelhouders, maar ook deze voortgezette handeling van M. Gradis dient in hoofdletters te worden gezien. Deze maat schappij ging wat goeds ondernemen; zij zond in de jaren 1924—1926 expedities uit, welke verkenningen in dit onherbergzame stukje van Afrika uitvoerden en na hun vermoeiend werk tot een keuze kwamen voor een tracé van een auto-verkeersweg. Men dacht aan stonds reeds verder, de weg werd zoo gekozen dat hij ook kon dienen als grond-tracé voor een luchtroute. Zoowel voor den auto- als voor den luchtweg moesten de hinderlijke duin- 1 vormingen („erg") worden vermeden en daar men bovendien de beide Fransche koloniën Algiers en Fransch Soedan langs den kortsten weg met elkander wilde verbinden, werd de weg Noord-Zuid geprojecteerd van Colomb-Béchar, terminus van den Algerijn- schen spoorweg, over Reggan naar Gao aan den Niger. Het is begrijpelijk dat deze weg werd genoemd naar den pionier en dus als „route-Gradis" voor het groot-toerlsme werd opengesteld. Het resultaat, dat zich in enkele regels laat vertellen, was het werk van jarenlangen on afgebroken arbeid; het afbakenen van den weg, het plaatsen van kilometerpalen, aanleg gen van landingsplaatsen was een machtig werk Men moest den automobilist niet alleen den weg wijzen, men moest hem onderweg ook kunnen helpen: benzinedepots, service moest men hem geven en dat alles uit het niets te voorschijn goochelen. In 1927 werd de eerste regelmatige dienst geopend, waardoor voor voortvarende reizigers het viervoetige verkeersmiddel werd vervangen dooi- de auto. Ondanks alle goede zorgen vorderde de reis per auto nog vijf dagen. Van de auto naar het vliegtuig. Het moest nog sneller en het kon ook im mers van meet af was de weg ingericht voor gebruik van vliegtuigen. In 1934 werden de eerste vluchten gemaakt tusschen Colomb- Béchar. Reggan. Gao en terug. De voortzet ting van de proefvluchten tot een geregelden dienst beteekent het terugbrengen van den reisduur van 5 dagen tot 14 uur. Zooals bekend heeft het Fransche luchtverkeersnet reeds een verbinding tot stand gebracht van Frank rijk langs de Westkust van Afrika tot Dakar en zoo lag het voor de hand dat de transsa- harlsche verbinding daarmede aansluiting zocht en ook vond. De verkenning was zeer bevredigend ook in oostelijke richting naar het Engelsche Guinea, waardoor men kan komen tot een verbinding van ae kust tot het Tsaad- meer. De dienst is begonnen met eenmotorige Caudron-vliegtuigen, lichte passagiersmachi nes, welke bovendien eenige vracht en mail kunnen vervoeren. Deze toestellen zullen door grootere verkeerstoestellen worden vervan gen. De dienst kan hierdoor worden versneld, de frequentie eventueel worden vergroot. De Sahara-trip kan binnen den dag worden ge maakt, de verbinding met het Engelsche ge bied in 2 dagen worden volbracht. De Maatschappij werkt geheel zonder sub sidie en heeft kans gezien langs de route mo derne hotels in te richten; voor de veiligheid zorgde men door het oprichten van krachtige radio-stations te Reggan en Gao De „Service' Er was een tijd en dat is nog niet lang gele den. dat het Fransche Gouvernement een waarborgsom van 100.000 francs vroeg van eiken vlieger, die de Sahara wilde oversteken. Het zoeken, uitzenden van hulpbrigades, zoo bij verdwalen was dermate kostbaar, dat de vermetele enthousiast dat maair zelf van te voren moest betalen. Dat nu is allemaal veranderd en wel dank zij de „Transsaha rienne". De maatschappij biedt den toerist, of hij per vliegtuig of per auto reist, een con tract aan, waarvoor hij een cautie van 5000 francs stort. Daardoor heeft hij het veilige gevoel steeds in den kortst mogelijken tijd te worden geholpen en dat met de garantie langs den geheelen weg automatisch hulp te kxij gen. De automobilisten krijgen een gids voor het moeilijkste traject. De vlieger geeft vóór zijn vertrek te ken nen. op welk tijdstip en van welk station een hulpdienst moet uitrukken, voor het geval hij zijn doel niet binnen den vastgestelden reis duur bereikt Tezamen met ae radio-com municatie is de veiligheid inderdaad volkomen geworden. Nu het luchttoerisme dergelijke groote af metingen heeft aangenomen is het van groot belang dat er een maatschappij is. welke een dergelijke goed georganiseerde „service" geeft. De Sahara begint op een boulevard te gelij ken. Wanneer wij bedenken dat ontdekkings reizigers als René Caillé, zes maanden noodig hadden, om met gevaar en door het trot- seeren van groote vermoeienissen van Tim- boekt oe naar Fez te reizen, dan is het wel merkwaardig te realiseeren dat de tegenwoor dige luchttoerist dienzelfden afstand met een groote mate van veiligheid aflegt in enkele uren. VAN DEN ABEELEN. wonderd en den violist, die, balanceerend op de bovenste sporten van een hoogen vrij- staanden ladder een viool-solo speelde, terwijl hij zijn instrument achter zijn rug hield Welke Menuhin of Heifetz doet hem dat na? En een paar zomers kwam ook de Nederland- sche Opera van De Groot en Van der Linden en gaf in een groote, wèlingerichte tent „Faust" en „De Hugenoten"Dat was voor ons ook vacantiemuziek, maar van een bij zondere hoedanigheid. Ik heb daar mijn eerste opera-indrukken opgedaan. Later, toen ik mij des zomers een reisje ver oorloven kon, heb ik meermalen elders vacan- tle-muziek genoten. Want voor den musicus moge de vacantie een betrekkelijk muziekloos tijdperk, een reusachtige generale pauze met een fermate er op, beteekenen: toch loopt ook hij af en toe zonder zijn wil tegen de muzi kale lamp. Zoo ben ik eens door Leuven wan delend op een pleintje beland, waar draai molens stonden, en in een daarvan bracht het draaiorgel een zóó onmogelijke verdraaiing van Gounod's bekende „Méditation sur le Ier Prelude de J. S. Bach" ter wereld, dat ik wel een half uur ingespannen heb staan luisteren om het te onthouden. Maar het is me niet gelukt: het was al te dwaas! Tot mijn muzikale vacantieherinneringen behoort ook DER GRAF VON LUXEMBURG. „Der Graf von Luxemburg Hat all' sein Geld vertjuk-tjuk-tjukt" (Oud liedje.) In Diekirch, het vriendelijke Luxemburgsche stadje, heb ik hem gezien, niet de bekende operette van Léhar, maar den Graf in hoogst eigen persoonlijkheid. Was hij het, van wien het liedje uit de dagen mijner kindsheid zong? Dat kon niet, tenzij „der Graf" een ernstige candidaat ware ge bleken om het record van wijlen Methusalem te verbeteren en dus het wereldkampioenschap lang-leven te veroveren. Maar het gelaat van onzen held wekte eer herinneringen aan een flesch Longae Vitae dan aan levenssport prestaties. We konden dus wel met zekerheid zeggen dat onze Graf niet het oorspronkelijke model van de dichterlijke schildering was, maar voor de waarschijnlijkheid van zijn afstam ming uit het roemruchte geslacht pleitte zijn uiterlijk. Ik zal het u vertellen. Het was een warme Augustusavond, een jaar of vijf geleden. We zaten in de straatveranda van ons tuinloos hotel, op een der drukste punten van het stadje, toen een oploopje vóór onze oogen ontstond. Met middelpunt van de samenscholing werd gevormd door een man van meer dan middel baren leeftijd. Hij was niet groot, doch forsch gebouwd en eenigszins gezet. Over een ge kleurd vest droeg hij een oude vettige ge- kleede jas, die eens zwart geweest moest zijn. Een groote zwarte flambard dekte zijn kruin, maar zijn lange zilverwitte lokken golfden onder den rand uit en bedekten zijn schou ders. Er was een glimp van eerwaardigheid of voornaamheid in deze verschijning, een glimp, die verdween, wanneer men de gelaats trekken aan de omlijsting kon toetsen. Want het gelaat had slechts schaarsche sporen be waard van het eerbiedwaardige, dat we zoo gaarne in de grijsheid begroeten. De joelende menigte, die hem omgaf, werd plotseling rustig. De man met de grijze manen en de vette kleed jas begon te zingen. Wat hij zong, was niet mooi, maar hij verloor zijn waardigheid geen oogenblik. Blijkbaar ge voelde hij zich op zijn gemak als centrum van de opmerkzaamheid en hij dirigeerde met handgebaren de omstanders als "hij tot zijn refrein genaderd was. En verscheidenen zon gen mee als een koor, dat zijn leider willig volgt. Maar lang duurde deze schijn van eerbie dige houding niet. Een kwajongen (ze zijn er ook buiten onze grenzen!) drong op en gaf den bard een zijdelingschen duw. Een andere wierp een handvol meel over zijn gekleede jas. De zanger liet zich niet verstoren: hij zong en dirigeerde verder. We vroegen de eigenaresse van ons hotel inlichtingen omtrent den zonderlingen bard, die onze nieuwsgierigheid geprikkeld had. En we vernamen dat hij een waschechte graaf uit het hertogdom was, maar een verloopeue. Zijn geslachtsnaam is mij ontschoten, doet er ook niet toe. In elk geval hadden we een Graf von Luxemburg vóór ons. Het lied was uit. De graaf nam den flambard van zijn zilveren lokken en hield hem den omstanders voor. Ook in onze veranda ging hij met den hoed rond. Deze en gene wiero er een nikkelstuk in; de ontvangst viel, naaV 't scheen, mee. De menigte verliep: de graaf had een andere standplaats, verderop in een straat, gekozen en herhaalde daar de vertooning. We volgden hem een wijle en gingen toen onzes weegs. En nu komt het mooiste van deze ware ge schiedenis. Toen we later op den avond in°de veranda van ons hotel terugkeerden om vóór 't naar bed gaan nog een flesch je Spruael 'mineraalwater) te drinken, zagen we daar achter een der tafeltjes een man zitten m»t een grooten flambard op zijn zilveren lokken, die hem hingen tot op de schouders van een vettige gekleede jas, waarop meel kleefde En voor hem. op het tafeltje, stond een koelvat met een flesch Champagne of Sekt en een deel van het edele vocht parelde in ziin bokaal. Wij dronken Sprudel, der Graf laafde zich aan Champagne, en hij betaalde van de op gehaalde aalmoezen, waaraan we ook ons deel hadden bijgedragen. Immer nobel! Ik heb nog meer muzikale herinneringen aan mijn verblijf te Diekirch. Het verhaal daarvan bewaar ik voor een volgende ge legenheid. g. DE JONG.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 14