ARUBA
HET HAARLEMSCHE STADSBEELD
H'
LUCHTVERKEER OVER DE SAHARA.
ZATERDAG 14 JULI 1934
H A A R L E M'S DAGBLAD
8
Hoe het eens was.
Hoe het geworden is.
Het dorp Spaarndam in 171
Oranjestad op Aruba.
Van Maraca'ibo naar Curasao kun je zes of
acht keer per dag weg met de boordevolle
tankschepen der Curasaosche petroleum In
dustrie Mij of voor gewone stervelingen twee
maal per week met de gezellige Libertador
der Kon. Ngd. Stoomboot Mij. Deze laatste
doet dan ook Aruba aan, het eerste der Bene-
denwindsche eilanden op een uur of acht stoo
men van Curasao. Er loopen slechts enkele
tankers heen, vooral sedert de Gulf een
groot aantal van zijn schepen heeft opgelegd.
Maar le Eagle of wel Arend, een onderdeel van
de Koninklijke groep werkt nog hard. al is het
maar een betrekkelijk klein bedrijf. Toch
heeft Aruba in de laatste jaren evenals
Curasao door deze oliebedrijven zeer veel aan
beteekenis gewonnen; vroeger een onbeteeke'
nend eilandje met wat uitvoer van aloë, divi-
divi, zout, enz. is 't inwoner-aantal thans ver
driedubbeld, liggen er asphaltwegen langs de
kust en goede grintwegen het binnenland in.
Oranjestad is keurig bestraat, grootendeels
nieuw en bijgebouwd in het is er prettig wo
nen, vooral daar de bevolking meest van Por-
tugeesche, Fransche of Italiaansche ook wel
Indiaansche afkomst veel nader tot ons staat
dan de grootendeels uit den slaventijd stam
mende platteland bevolking can Curasao. De
Hollandsche ambtenaren van Oranjestad, de
Amerikanen van de groote raffinaderij bij
St.-Nicolaas en de Arubanen ontmoeten el
kaar geregeld op tennis- en andere wedstrij
den, er is een uitstekende bioscoop, er wordt
gepicnict, gezongen en gedanst. Het is er ge
zellig, En er wordt hard gewerkt ook. Toch
heeft Oranjestad nog gedeeltelijk dat gezel
lige oud-Hollandsche karakter bewaard, dat
ook op Curasao zoo de aandacht trekt. Vooral
buiten de stad ook lijken de boerderijtjes zeer
veel op de kleine landbouwershuisjes op onze
Veluwe. Laag gebouwd, een hellend pannen
dak met witte kroonlijsten, groen geschilderde
luiken, soms zelfs met het wit en roode kruis
en vooral die onderdeur, waarover je zoo ge
zellig kunt liggen babbelen. Al zien wij hier
nog vaker het donkere, soms vrij zuiver In
diaansche type als de vlaskopjes van onze hei.
Buiten de stad blijkt ook dadelijk, dat Aruba
ee.n beetje beter met water bedeeld is dan
Curasao. Het regent er elk jaar een paar keer.
Een der oudere wegen heet zelfs algemeen het
Bloemenlaantje en je kunt er vaak van een
tiental verschillende bloelende planten een
takje verzamelen, al zijn daar ook misschien
twee cactussen bij. die noodzaken om van ver
zamelen in plaats van doodgewone plukken
te spreken. Het Is echter niet alleen de regen-
hoeveelheid, maar ook de gesteldheid van den
bodem, die een groot verschil in landschaps
beeld en vruchtbaarheid veroorzaakt. Curasao
bestaat bijna heelembaal uit kalk, behalve
dan in de laagste gedeelten, waar de na ver
weering der kalk overgebleven roodbruine
aarde bijeen gespoeld is. Aruba bestaat uit
vulkanisch gesteente, Diorietachtig, vaak met
zeer groote Hoonblende kristallen, zoadat het
gesteente van den hoogsten berg van het
eiland, den ongeveer honderdvijftig Meter
hoogen Hooiberg, speciaal daarnaar Hooi
bergiet gedoopt is. De verweerde vulkani
sche gesteenten zijn echter niet alleen zeer
vruchtbaar, maar ze houden ook het water
vast. op dc manier van een spons en laten het
langzaam afvloeien, terwijl het regenwater op
Curasao in geweldige stortbeken, rooien ge
naamd. een paar uur na de bui weer heele-
maal in zee gespoeld is, behalve dan wat door
d? dammen en bevloeiingswerken kan worden
tegen gehouden. Hier op Aruba vindt ge ook
rooien, van tien meter breedte vaak, maar
daar zijn verscheidene bij., die nooit heele-
maal uitdrogen, al zijn het dan riviertjes van
twintig en dertig centimeter breed. Toch
Interessant en belangrijk genoeg want dat
levert de mogelijkheid van het voortleven van
zoetwaterdieren. vischjes bijv. nog uit den tijd
dat Aruba evenals de andere West-Indisch
eilanden en bergketenboog vormden, die
Zuid-Amerika met. Florida verbond. Dus
gaan kijken. En jawel hoor, het water
stroomde. Een nachtreiger vloog weg, twee
duiven hadden juist lekker gedronken en ge
baad en gingen met tragen wiekslag heen.
Een steltloopertje. zooiets als een oeverlooper,
aarzelde even, pikte en pikte nog eens (er
schijnt dus wel wat te zitten) en ging er toen
fluitend en zigzaggend vandoor. Waar het
water onder een steen een poeltje had uitge
spoeld. schoten een paar schimmetjes weg.
„Stikkeltjes" zei mijn begeleider, een echte
Friesch uit Dokkum „Grondeltjes", doceerde
twee maanden later mijn knappe vriendin uit
Amsterdam). Weg schoten ze in de modder!
Onder den steen kijken! Met vereende krach
ten werd het halve hunnebed opzij gewenteld.
Stinkende modder. Anders niets. Daar ligt een
kleintre steen, dat gaat beter. Vier grondeltjes
en een grootere visch! Daar zwemt een raar
ondier weg. Ik ken ze uit de soep van Zuid-
Amerika. Camarones! Groote garnalen, zes
duim lang, met één schaar als mijn duim en
de ander kleiner dan mijn pink! Ook in de
spirituspot voor Artis! En zoo visschen en
vangen wij verder. Tot ik plots een uitroep
hoor, gevolgd door een onweerstaanbaar opge
wonden verhaal. Mijn kameraad had een pa
ling gevangen en was van schrik meteen in
het Friesch, zijn moedertaal, losgetrokken.
SPAARNDAM
Het dorp Spaarndam thans een deel van
Haarlem is nog wel schilderachtig, maar
zoo mooi als het 200 jaar geleden was, is het
helaas niet meer.
UIA fï|il(H
Wel een leuke vondst op een dorre klip in de
Caraibische zee!
Maar ik heb veel genoten van dieren en
planten daar op die dorre klip. Van de men-
schen ook, want ik had er zeer goede vrienden.
Alle Rubanen zijn goede vrienden van mij.
Alleen de parkieten beginnen altijd te krij-
schen en haasten zich voort als ik er aan kom
met mijn gevaarlijk uitziende camera's met
telelenzen. Jammer, want ze zijn zoo prach
tig mooi en levenslustig en dat mag ik graag.
Maar de kolibiri's, die kwamen op drie meter
afstand bij mij zitten om te vragen wat soort
toestel dat was en lieten zich kalm filmen als
ze even kwamen uitrusten van het honig of
insecten zoeken in de tallooze bloempjes der
wabiboompjes onder den parkietenrots. Een
heerlijk plekje daar. Een wevervogelnest,
waarvan de jongen helaas juist waren uitge
vlogen, maar zich telkens in de buurt vertoon
den. En die wevervogel heet troepiaal, zingt
prachtig en is oranje met zware gekleurd met
de aardige gewoonten van onze zwarte lijster.
Een schat van een dier! Duifjes waren er ook
in soorten. Het steenduifje, iets grooter dan
een musch, dat zoo angstig dicht voor je
autoband pas opvliegt en het grootere blauw-
duifje. dat ons zijn aardig nestje tusschen
de zoutplanten in de stuifduinen wees. En
prachtige schelpjes aan het strand en oude
schelpenheuvels met allerlei gebruiksvoorwer
pen der Indianen uit den steentijd (hier pas
een paar honderd jaar geleden) tot mooi ge
slepen steenen bijlen toe. Dat gaf dagen vol
werk. En alles hielp mee. Plantage-eigenaren
en bioscoopbezitter. Gouverneur en ambtena
ren, vrienden en vriendinnen, de havenmees
ter en de mariniers. En dat maakt het zwer
ven zoo pleizierig. En de vroege ochtenden
waren nog drukker dan de dag. Van zes tot
acht stond er nog maar weinig branding bui
ten het rif. Dan ging de vouwboot te water,
die een veilig plaatsje had in het douanekan
toor. Bemanning of bevrouwing was er meest
te kust en te keur en dan in dat ranke ding
zee in met den zeekijker, die ongekende
schoonheden van den .zeebodem ontsloot. Ko
ralen en visschen, vooral die visschen met
hun prachtige kleuren en sierlijke bewegingen
En wormen en zee-egels. Wij waadden en
zwommen en zeilden en peddeldentot de
lappen er bij hingen, van onze huiden dan, de
boothuid hield zich gelukkig goed! Maar ge
noten hebben wij en menigeen weer verbor
gen schoonheid vlak bij het dagelijksche le
ven getoond. En dat is een mooi en een heer
lijk werk. Hard hebben wij gewerkt op Aruba.
Van 's morgens zes tot 's avondsIk weet
nog wel, hoe ik den laatsten avond om één
uur thuis kwam, toen nog al mijn koffers en
kisten met koralen, schelpen, steenen moest
pakken en mijn vouwboot demonteeren en in
pakken 's nachts om twee uur bij electrisch
licht op het terras van de pasangrahan. En
om zes uur met een even vroolijk gezicht wee-
nen bij het afscheid als wij een week te voren
krokodillentranen hadden gehuild bij het
weerzien.
Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN
VAN ALLES EN NOG WAT.
Een kathedraal als vogelnest.
De Kathedraal van Rouaan wordt door
circa 1100 vogels bewoond. Een telling wees
uit. dat daar 900 duiven. 90 valken. 50 uilen
en 55 raven vredig te zamen huisden.
Tegenwoordige toestand.
Dat gebeurt niet alleen
papegaaien.
bij
Onlangs had in Chicago een wedstrijd in
het spreken door.... papegaaien plaats, die
wegens het overgroote lawaai moest gestaakt
worden.
Koude kerken.
Groenland is het eenige land ter wereld,
dat meer dan 600 kerken heeftgemaakt
van ijsblokken.
et woord vacantie alleen klinkt velen
reeds als muziek in de ooren. Het
beteekent voor hen niet slechts een
vrijdom van den dagelijkschen sleur:
het wekt voorstellingen van treingerommel,
boschgeruisch, beekgekabbel, vogelgefluit. Een
synthese van dergelijke geluiden zou dus va
cant iemuziek genoemd kunnen worden.
Mijn eigen zomervacantie werd in de jaren
mijner jeugd door andere klanken ingeluid.
Een vacantierels was ongekende weelde, slechts
voor de gefortuneerden bereikbaar. Maar het
begin onzer groote vacantie viel samen met
dat van de kermis in mijn woonplaats. Dan
kwamen de oempa's opdagen: meestal Duit-
sche troepjes; het staat mij nog levendig voor
oogen, dat in één dezer gastorkesten twee
tanige vrouwen meebliezen, waarvan eene den
tenorhoorn, de andere den cornet a piston be
werkte en dat deze laatste artiste haar in
strument niet vóór het midden der lippen, zoo
als gebruikelijk is, maar vóór den eenen mond
hoek plantte. Dan kwam de eenzame es-
klarinettist; dan kwam „koperen Ko", die aan
den koperen helm met bellen zijn naam ont
leende en die behalve dit hoofddeksel nog een
mondharmonica, een hand-dito, een turksche
trom, bekkens en een triangel droeg en door
allerlei gecompliceerde, doch nauwkeurig met
elkaar in overeenstemming gebrachte hoofd-,
vinger-, arm- en voetbewegingen en adem-
stooten tot klinken bracht; een miniatuur
orkest, dat geen dirigent behoefde, maar waar
voor zelfs een groot dirigent respect mocht
hebben.
Dan kwam ook de officieele draaiorgel
keuring door den stadsklokkenist in den tuin
van den Schuttershof. Alle candidaten ston
den dan in een wijden kring opgesteld; ieder
moest op zijn beurt draaien, en wat al te
valsch klonk werd afgewezen. Ik herinner mij
de neergeslagenheid van een paar oude men-
schen. wier „koffiemolentje" bij het examen
zenuwachtig bleek, zoodat het slechts één toon
voortbracht en onverbiddelijk afgewezen werd,
hoewel het eigenlijk veel minder hinderliijk
was dan de groote monsters met een dirigee-
rehde houten juffrouw er op en drie, vier
krachtige knapen er achter, die met glans
slaagden. Treurig gingen de twee oudjes heen:
hun orgeltje was voor het examen gezakt;
voor hen was geen brood! Maar ik herinner
me ook dat mijn vader den examinator bewoog
om bij wijze van symphonische finale alle can
didaten, '.waarbij ook een paar oempatroepjes
waren) tegelijk aan het werk te zetten; ae
kakophonie die toen ontstond zou zelfs door
den modernsten hedendaagschen componist
niet te overtreffen zijn! Jammer dat er toen
nog geen grammofonische vastlegging uitge
vonden was. Een verzwakte auditie der kako
phonie kregen we op de Groote Markt te hoo-
ren, als de caroussels en de spellen geopend
waren. Strawinsky heeft er in zijn „Petrouch-
ka"-muziek een geestige nabootsing van
geven.
Ter gelegenheid van de kermis kwam ook
Frits van Haarlem met zijn Variété-ensemble
in de grootste zaal der stad voorstellingen
geven. Daar heb ik de muzikale clowns be-
Pionierwerk van de Compagnie
Générale Transsaharienne".
Het gaat in de wereld voor elke groote zaak,
ten goede of ten kwade, steeds om de gedach
te, d wz. de Gedachte (met een hoofdletter)
welke tot de zaak moet leiden. Zoo is het ook
gegaan met het denkbeeld dat het vanoudsher
bekende „schip der woestijn", het dier dat
gedachte-associaties opwekt met minder slim
me dingen, als verkeersmiddel niet bepaald
het snelste kan worden genoemd. „Das Kamel
an sich moest worden vervangen. Daarover
kon ieder het aanstonds eens zijn, maar -
dat is nog niet de gedachte, in een beteeke
nis zooals wij die boven schetsten. Dat is nog
maar een gedachte als ieder ander en het zou
bepaaldelijk onjuist zijn, die met een hoofd
letter te schrijven. De hoofdletter gaf Mon
sieur Gradis. een pionier op het gebied der
Trans-Afrikaansche verbindingen. En M
Gradis begon al in 1923, een tijd dat men nog
bitter weinig deed aan het bestudeeren van
wegen door het, o zoo zanderige, gebied van de
Sahara of Groote Woestijn in hoofdletters te
denken.
Eerst de auto.
Het resultaat was, dat M. Gradis er wel wat
in zag en in Frankrijk teruggekeerd daar een
Maatschappij stichtte, de „Compagnie Géné
rale Transsaharienne". Nu is. blijkens de his
torie van den allernieuwsten tijd. het stich
ten van maatschappijen in Frankrijk niet zoo
erg moeilijk, ook is het niet altijd een prijzens
waardige handeling, althans gezien uit den ge
zichtshoek van aandeelhouders, maar ook deze
voortgezette handeling van M. Gradis dient in
hoofdletters te worden gezien. Deze maat
schappij ging wat goeds ondernemen; zij zond
in de jaren 1924—1926 expedities uit, welke
verkenningen in dit onherbergzame stukje
van Afrika uitvoerden en na hun vermoeiend
werk tot een keuze kwamen voor een tracé
van een auto-verkeersweg. Men dacht aan
stonds reeds verder, de weg werd zoo gekozen
dat hij ook kon dienen als grond-tracé voor
een luchtroute. Zoowel voor den auto- als voor
den luchtweg moesten de hinderlijke duin-
1 vormingen („erg") worden vermeden en daar
men bovendien de beide Fransche koloniën
Algiers en Fransch Soedan langs den
kortsten weg met elkander wilde verbinden,
werd de weg Noord-Zuid geprojecteerd van
Colomb-Béchar, terminus van den Algerijn-
schen spoorweg, over Reggan naar Gao aan
den Niger. Het is begrijpelijk dat deze weg
werd genoemd naar den pionier en dus als
„route-Gradis" voor het groot-toerlsme werd
opengesteld.
Het resultaat, dat zich in enkele regels laat
vertellen, was het werk van jarenlangen on
afgebroken arbeid; het afbakenen van den
weg, het plaatsen van kilometerpalen, aanleg
gen van landingsplaatsen was een machtig
werk Men moest den automobilist niet alleen
den weg wijzen, men moest hem onderweg
ook kunnen helpen: benzinedepots, service
moest men hem geven en dat alles uit het
niets te voorschijn goochelen. In 1927 werd de
eerste regelmatige dienst geopend, waardoor
voor voortvarende reizigers het viervoetige
verkeersmiddel werd vervangen dooi- de auto.
Ondanks alle goede zorgen vorderde de reis
per auto nog vijf dagen.
Van de auto naar het vliegtuig.
Het moest nog sneller en het kon ook im
mers van meet af was de weg ingericht voor
gebruik van vliegtuigen. In 1934 werden de
eerste vluchten gemaakt tusschen Colomb-
Béchar. Reggan. Gao en terug. De voortzet
ting van de proefvluchten tot een geregelden
dienst beteekent het terugbrengen van den
reisduur van 5 dagen tot 14 uur. Zooals bekend
heeft het Fransche luchtverkeersnet reeds
een verbinding tot stand gebracht van Frank
rijk langs de Westkust van Afrika tot Dakar
en zoo lag het voor de hand dat de transsa-
harlsche verbinding daarmede aansluiting
zocht en ook vond. De verkenning was zeer
bevredigend ook in oostelijke richting naar het
Engelsche Guinea, waardoor men kan komen
tot een verbinding van ae kust tot het Tsaad-
meer.
De dienst is begonnen met eenmotorige
Caudron-vliegtuigen, lichte passagiersmachi
nes, welke bovendien eenige vracht en mail
kunnen vervoeren. Deze toestellen zullen
door grootere verkeerstoestellen worden vervan
gen. De dienst kan hierdoor worden versneld,
de frequentie eventueel worden vergroot. De
Sahara-trip kan binnen den dag worden ge
maakt, de verbinding met het Engelsche ge
bied in 2 dagen worden volbracht.
De Maatschappij werkt geheel zonder sub
sidie en heeft kans gezien langs de route mo
derne hotels in te richten; voor de veiligheid
zorgde men door het oprichten van krachtige
radio-stations te Reggan en Gao
De „Service'
Er was een tijd en dat is nog niet lang gele
den. dat het Fransche Gouvernement een
waarborgsom van 100.000 francs vroeg van
eiken vlieger, die de Sahara wilde oversteken.
Het zoeken, uitzenden van hulpbrigades,
zoo bij verdwalen was dermate kostbaar, dat
de vermetele enthousiast dat maair zelf van
te voren moest betalen. Dat nu is allemaal
veranderd en wel dank zij de „Transsaha
rienne". De maatschappij biedt den toerist, of
hij per vliegtuig of per auto reist, een con
tract aan, waarvoor hij een cautie van 5000
francs stort. Daardoor heeft hij het veilige
gevoel steeds in den kortst mogelijken tijd te
worden geholpen en dat met de garantie langs
den geheelen weg automatisch hulp te kxij
gen. De automobilisten krijgen een gids voor
het moeilijkste traject.
De vlieger geeft vóór zijn vertrek te ken
nen. op welk tijdstip en van welk station een
hulpdienst moet uitrukken, voor het geval hij
zijn doel niet binnen den vastgestelden reis
duur bereikt Tezamen met ae radio-com
municatie is de veiligheid inderdaad volkomen
geworden.
Nu het luchttoerisme dergelijke groote af
metingen heeft aangenomen is het van groot
belang dat er een maatschappij is. welke een
dergelijke goed georganiseerde „service" geeft.
De Sahara begint op een boulevard te gelij
ken. Wanneer wij bedenken dat ontdekkings
reizigers als René Caillé, zes maanden noodig
hadden, om met gevaar en door het trot-
seeren van groote vermoeienissen van Tim-
boekt oe naar Fez te reizen, dan is het wel
merkwaardig te realiseeren dat de tegenwoor
dige luchttoerist dienzelfden afstand met een
groote mate van veiligheid aflegt in enkele
uren.
VAN DEN ABEELEN.
wonderd en den violist, die, balanceerend op
de bovenste sporten van een hoogen vrij-
staanden ladder een viool-solo speelde, terwijl
hij zijn instrument achter zijn rug hield
Welke Menuhin of Heifetz doet hem dat na?
En een paar zomers kwam ook de Nederland-
sche Opera van De Groot en Van der Linden
en gaf in een groote, wèlingerichte tent
„Faust" en „De Hugenoten"Dat was voor
ons ook vacantiemuziek, maar van een bij
zondere hoedanigheid. Ik heb daar mijn eerste
opera-indrukken opgedaan.
Later, toen ik mij des zomers een reisje ver
oorloven kon, heb ik meermalen elders vacan-
tle-muziek genoten. Want voor den musicus
moge de vacantie een betrekkelijk muziekloos
tijdperk, een reusachtige generale pauze met
een fermate er op, beteekenen: toch loopt ook
hij af en toe zonder zijn wil tegen de muzi
kale lamp. Zoo ben ik eens door Leuven wan
delend op een pleintje beland, waar draai
molens stonden, en in een daarvan bracht het
draaiorgel een zóó onmogelijke verdraaiing
van Gounod's bekende „Méditation sur le Ier
Prelude de J. S. Bach" ter wereld, dat ik wel
een half uur ingespannen heb staan luisteren
om het te onthouden. Maar het is me niet
gelukt: het was al te dwaas!
Tot mijn muzikale vacantieherinneringen
behoort ook
DER GRAF VON LUXEMBURG.
„Der Graf von Luxemburg
Hat all' sein Geld vertjuk-tjuk-tjukt"
(Oud liedje.)
In Diekirch, het vriendelijke Luxemburgsche
stadje, heb ik hem gezien, niet de bekende
operette van Léhar, maar den Graf in hoogst
eigen persoonlijkheid.
Was hij het, van wien het liedje uit de dagen
mijner kindsheid zong? Dat kon niet, tenzij
„der Graf" een ernstige candidaat ware ge
bleken om het record van wijlen Methusalem
te verbeteren en dus het wereldkampioenschap
lang-leven te veroveren. Maar het gelaat van
onzen held wekte eer herinneringen aan een
flesch Longae Vitae dan aan levenssport
prestaties.
We konden dus wel met zekerheid zeggen
dat onze Graf niet het oorspronkelijke model
van de dichterlijke schildering was, maar
voor de waarschijnlijkheid van zijn afstam
ming uit het roemruchte geslacht pleitte zijn
uiterlijk. Ik zal het u vertellen.
Het was een warme Augustusavond, een
jaar of vijf geleden. We zaten in de
straatveranda van ons tuinloos hotel, op een
der drukste punten van het stadje, toen een
oploopje vóór onze oogen ontstond.
Met middelpunt van de samenscholing werd
gevormd door een man van meer dan middel
baren leeftijd. Hij was niet groot, doch forsch
gebouwd en eenigszins gezet. Over een ge
kleurd vest droeg hij een oude vettige ge-
kleede jas, die eens zwart geweest moest zijn.
Een groote zwarte flambard dekte zijn kruin,
maar zijn lange zilverwitte lokken golfden
onder den rand uit en bedekten zijn schou
ders. Er was een glimp van eerwaardigheid
of voornaamheid in deze verschijning, een
glimp, die verdween, wanneer men de gelaats
trekken aan de omlijsting kon toetsen. Want
het gelaat had slechts schaarsche sporen be
waard van het eerbiedwaardige, dat we zoo
gaarne in de grijsheid begroeten.
De joelende menigte, die hem omgaf, werd
plotseling rustig. De man met de grijze manen
en de vette kleed jas begon te zingen. Wat hij
zong, was niet mooi, maar hij verloor zijn
waardigheid geen oogenblik. Blijkbaar ge
voelde hij zich op zijn gemak als centrum van
de opmerkzaamheid en hij dirigeerde met
handgebaren de omstanders als "hij tot zijn
refrein genaderd was. En verscheidenen zon
gen mee als een koor, dat zijn leider willig
volgt.
Maar lang duurde deze schijn van eerbie
dige houding niet. Een kwajongen (ze zijn er
ook buiten onze grenzen!) drong op en gaf
den bard een zijdelingschen duw. Een andere
wierp een handvol meel over zijn gekleede
jas. De zanger liet zich niet verstoren: hij zong
en dirigeerde verder.
We vroegen de eigenaresse van ons hotel
inlichtingen omtrent den zonderlingen bard,
die onze nieuwsgierigheid geprikkeld had. En
we vernamen dat hij een waschechte graaf
uit het hertogdom was, maar een verloopeue.
Zijn geslachtsnaam is mij ontschoten, doet er
ook niet toe. In elk geval hadden we een Graf
von Luxemburg vóór ons.
Het lied was uit. De graaf nam den flambard
van zijn zilveren lokken en hield hem den
omstanders voor. Ook in onze veranda ging
hij met den hoed rond. Deze en gene wiero
er een nikkelstuk in; de ontvangst viel, naaV
't scheen, mee.
De menigte verliep: de graaf had een andere
standplaats, verderop in een straat, gekozen
en herhaalde daar de vertooning. We volgden
hem een wijle en gingen toen onzes weegs.
En nu komt het mooiste van deze ware ge
schiedenis. Toen we later op den avond in°de
veranda van ons hotel terugkeerden om vóór
't naar bed gaan nog een flesch je Spruael
'mineraalwater) te drinken, zagen we daar
achter een der tafeltjes een man zitten m»t
een grooten flambard op zijn zilveren lokken,
die hem hingen tot op de schouders van een
vettige gekleede jas, waarop meel kleefde En
voor hem. op het tafeltje, stond een koelvat
met een flesch Champagne of Sekt en een
deel van het edele vocht parelde in ziin
bokaal.
Wij dronken Sprudel, der Graf laafde zich
aan Champagne, en hij betaalde van de op
gehaalde aalmoezen, waaraan we ook ons deel
hadden bijgedragen.
Immer nobel!
Ik heb nog meer muzikale herinneringen
aan mijn verblijf te Diekirch. Het verhaal
daarvan bewaar ik voor een volgende ge
legenheid. g. DE JONG.