BELLO. VRIJDAG 14 SEPTEMBER 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 7 AAN ALLEN! Weet je, wat je nu in deze mooie Septem berdagen nog wel eens extra kunt waarne men? Het stuiven der bloemen. Duizenden stuifmeelkorreltjes worden als laatste geschen ken van den zomer de wereld ingestuurd. Hun doel is de kleverige stempels van andere bloe men te bereiken. Als één stuifmeelkorreltje aan zijn doel beantwoordt, kan er reeds vrucht gezet worden. De natuur is royaal. Ze geeft veel meer dan noodig is. Maar nu is ze ook zeker, dat er bevruchting zal komen. Want wat gebeurt er met dat kleine stuifmeelkor reltje, dat voor 't bloote oog dikwijls niet eens zichtbaar is? 't Blijft zoo maar niet liggen op den stempel. Maar om te kunnen veranderen, moet het op een stempel van dezelfde soort terecht komen. Is dit 't geval, dan groeit er een lange draadvormige buis uit. Deze dringt door den stempel heen en bereikt het eitje in het vruchtbeginsel. Dan vermengt zich de stuifmeelkorrel met het eitje en de bevruch ting is tot stand gekomen. Nu kan er een jong kiemplantje ontstaan. Het voornaamste van een bloem zijn dus niet de mooie kleuren, maar de meeldraden en de stampers. Let nu eens op, hoe verschillend het stuifmeel in de planten kan zijn. Dikwijls is het stekelig en hecht zich dus nog gemakkelijker op de stem pels. Nu komt het ook voor, dat de stempels stekelig zijn. Dit is bijv. het geval bij de lelie. Wanneer bij een plant de meeldraden hoo- ger staan dan de stampers en tegelijk rijp zijn kan het eigen stuifmeel op den eigen stempel terecht komen. Dit komt niet zoo heel vaak voor. De meeste bloemen, krijgen stuifmeel van soortgenooten. De overbrenger kan zijn de wind, een dier of het water. De insecten zijn wel de voornaamste overbrengers. Som- mize insecten zoeken bepaalde bloemen. Vlin ders hebben roltongen, die gemakkelijk den honing van vlinderbloemen kunnen berei ken. Deze honing zit diep en wanneer ze er van snoepen nemen ze een voorraad stuif meel mee. die bij een andere bloem aan de stempels wordt afgegeven. Je weet wel, hoe vlinders vliegen kunnen van bloem tot bloem Kamperfoeli"en tabak worden ook door vlin ders bestoven. Bij beide zit de honing in een diepe buis. Bijen zijn ook goede overbrengers van het stuifmeel. Dat is heel eigenaardig ge bleken. in Nieuw-Zeeland. Het klimaat leen de zich daar bijzonder goed voor het telen van Europeesch fruit. Toch droegen de geïm porteerde boomen maar weinig vrucht. Het bleek, dat het passende insect niet aanwezig was. Toen liet men uit Nederland bijen komen en de bloesems konden vrucht zetten. Kennen jullie de Aucuba? Die mooie heester met zijn roode bessen, die altijd groen blijft? In de vorige eeuw is die uit Japan geïmpor teerd in ons land. Maar bessen wilden er bij ons niet aankomen. Wat was het geval? De aucuba is een twee-huizige plant. Op de eene .plant komen alleen bloemen met meeldraden voor, op de andere alleen stamperbloemen. Nu had men hier planten van één soort ingevoerd. Toen later ook de andere soort werd geplant zag men al spoedig overal aucuba's met roode bessen. Stuifmeel, dat door dieren wordt verspreid, stuift niet, maar is kleverig, zoodat het ge makkelijk aan de fijne haartjes kan worden meegedragen. Let nu eens op de wijd openstaande bloe men, als het gaat regenen. Ze zullen zich slui ten, want vochtig stuifmeel is van geen nut meer. Een achtste deel van de planten, die op aarde bloeien, bezit stuifmeel, dat werkelijk stuift en waarbij de wind dus een rol moet spelen. Menschen, die aan hooikoorts lijden, ervaren, hoeveel stuifmeel er op bepaalde tij den in de lucht zit. Oogen, neus en slijmvliezen worden er door geprikkeld. Vertoeven ze aan zee, dan zullen ze er, als er tenminste een zeewind waait, geen of weinig last van hebben. Onze boomen, granen en grassen hebben van dat echte stuifmeel. Daar ze dicht bij elkaar groeien, kan er ook kruisbestuiving plaats hebben. Ze bezitten bloemen, die niet opvallen en dus geen insecten zullen lokken. De stem pels zijn zoo groot, dat ze veel korrels kunnen opvangen. Al vallen duizenden stuifmeelkor- rels op den bodem, het kurkhuidje bewaart ze voor afsterven. Men heeft stuifmeelkorrels in aardlagen gevonden, die duizenden jaren oud waren. Vooral in veengrond blijft stuifmeel goed bewaard. Men heeft in geheel Europa stuifmeel-onderzoekingen gedaan op aardla gen en daaruit heeft men kunnen afleiden dat ons klimaat vroeger warmer was dan tegen woordig, omdat in oudere lagen veel stuifmeel voorkwam van allerlei boomsoorten, waarvan er thans alleen maar in zuidelijke streken ge vonden worden. W. B— Z. Een eerbiedwaardige ouderdom. Kapi tein James Cook liet in 1773 bij zijn bezoek aan de Tonga-eilanden aldaar een schildpad achter, op welks rugschild hij zijn initialen met portret en het jaartal had gegrift. 150 jaar later zag kapitein Pollock het dier nog. dat toen blind was en bij het loopen kraakte als een ossewagen. Vooruitgang. In 't midden der 17e eeuw was men al wat blij als men per postkoets reizende 7 kilometer per uur vorderde; thans zijn er snelheidsmaniakken, die in autowed strijden meer dan 400 kilometer per uur af leggen. Wist je dat? Volgens de geleerden heeft een mensch niet 5 maar 15 zintuigen. Wist je dat? Reeds in den tijd van Alexan der den Grooten kende men het suikerriet en in den tijd van Karei den Grooten waren er reeds suikerfabrieken te Regensburg, Wee- nen en Augsburg. In 1747 ontdekte Andreas Sigismund Marggroff dat er zeer veel suiker zat in beetwortels. Het toppunt van zindelijkheid. Men zegt dat een Finsche boer, als hij een nieuwe boer Stórij bouwt, begint met de badkamer, Bello, de groote ruwharige St. Bernhard- hond liep treurig door de straten. Toen hij vanochtend, zooals gewoonlijk, zijn baas pro beerde wakker te blaffen, had deze zich niet bewogen en toen Bello hem tenslotte in het gezicht had gelikt, had hij met schrik ge merkt, dat dit koud was. Toen was hij plotseling bewust geworden, dat er iets vreemds was met den baas. Hij was op zijn achterpooten gaan zitten, had zijn kop in de lucht geworpen en lang en aanhoudend gejankt. Daarna was hij de deur uit geloopen naar buiten. Vanaf dat. oogenblik had Bello langs de straten gezworven. Het moest nu tegen den avond loopen; de zon stond niet meer hoog aan den hemel en het werd al duister. De hond was buiten de stad gekomen; aan weerszijden van den weg groeide laag kreupelhout. Doelloos liep hij voort; gisteren nog had hij met zijn baas door de stad geloopen, ter wijl deze probeerde met zingen wat geld op te halen. En nu liep Bello alleen en had in zijn maag een hongerig gevoel. Al hadden zijn baas en hij nooit veel te eten gehad, in ieder geval was er wel iets geweest. En de baas had altijd eerlijk gedeeld De gedachte aan zijn baas deed den hond weer neerzitten en een klaaglijk gehuil uit- stooten. Plotseling ritselde het in het kreupelhout en Bello zag tot zijn groote verwondering een jon genshoofdje er uit kijken, dat met groote oogen naar hem keek. Dag hond," klonk een vriendelijke stem. Bello kwispelde met zijn staart. Hier was iemand die voor het eerst dien dag een goed woord zei'. Hij ging een stap dichter naar het kind toe. „Je doet me geen kwaad, hè. Je bent een lieve hond." „Woef, woef," blafte Bello zachtjes. Hij stond nu vlak naast het jongetje en zijn oogen schenen te vragen: „Wat doe je hier, kleine man?" Het scheen, dat het jongetje het begreep. „Ik was met mammie boodschappen doen en toen ineens in een grooten winkel zag ik haar niet meer. Ik heb geprobeerd haar te zoeken; maar ik vond moeder niet meer. Toen ben ik maar steeds doorgeloopen en hier ge komen. Toen was ik zoo moe, dat ik aan den kant wilde gaan slapen. En toen kwam jij. Zullen we maar samen probeeren te slapen? Bello, die goed geluisterd had, strekte als eenig antwoord, zich naast het kind uit, dat dicht tegen hem aankroop. „Je bent lekker warm, hondje." zei het kind. Even later verried zijn geregelde ademhaling, dat het rustig sliep. Bello lag wakker. Nog een paar uurtjes ge leden had hij troosteloos door de straten ge loopen en nu had hij weer iemand om voor te zorgen. Iets kleins en onschuldigs, dat zijn bescherming noodig had. Het was al licht toen Bello wakker werd: het kind, dat dicht tegen hem aan lag, sliep nog, maar even later sloeg het zijn oogen op. Het keek verwonderd om zich heen. „Waar ben ik? Moeder?" Zijn lip beefde. Maar de hond begon zijn hand te likken. Het jongetje lachte. „Ach wat ben ik dom. Lieve hond. wil je me helpen, mijn moesje te zoeken?" Ze stonden op. „Ik heb honger hond, en jij?" Bello blafte; het was twee dagen geleden sinds hij de laatste maal gegeten had. „Welken kant uit?" vroeg het jongetje, toen ze weer op den weg stonden. Bello dacht na; het kmd had gesproken over een winkel; die moest dus in de stad zijn. Dan moesten ze den kant uit, vanwaar hij gisteren gekomen was. Hoelang ze al geloopen hadden, wisten ze zelf niet; maar de zon stond al hoog aan den hemel, toen ze de eerste huizen van de stad bereikten. Er waren veel menschen, die nieuws gierig keken naar het vreemde stel: het kleine jongetje en de groote hond. Maar ze stapten door en trokken zich van die onderzoekende blikken niets aan. Eindelijk zei het kind: „Ik ben moe." Ze zochten een stoep op en daar ging de kleine jongen zitten. De hond lag aan zijn voeten. Het kind keek om zich heen. Plotseling riep hij uit: „Moeder!" Hij vloog op en rende op een dame af, die er in de verte aankwam. Bello sprong hem na. Daar zag hij, hoe de dame, die erg wit was, haar armen opende en zijn kleine vriendje er in sloot. Tranen liepen langs haar wangen, „Hansje, waar ben je geweest?" Dat was vlug verteld. „En Mammie, mag ik den hond houden? Hij heeft bij me geslapen en me den weg gewezen.... Toe mag het?" Hansjes moeder keek even zwijgend naar het dier, dat vragend zijn staart kwispelde. „Als hij van niemand hoort, dan mag je hem wel houden. Laten we nu gauw naar huis gaan, want vader loopt ook naar je te zoeken." Jullie begrijpen natuurlijk al, dat er nie mand was, die aanspraak maakte op Bello. En zoo mocht Hansje zijn vriendje bij zich houden en wie van de twee het blijdst was, is niet uit te maken. RITA VAN B. GROOT VERDRIET Kleine Kees heeft groot verdriet En zijn moeder ziet het niet. Hij, die kleine dikke guit Lag eerst rustig voor de ruit Naast hem lag zijn neefje Jaap. Maar die was in diepen slaap. Jaapje kon niet langer slapen, Moest heel eventjes nog gapen. Ging toen op zijn voetjes staan En vroeg zacht: „Wat scheelt er aan? Heb je honger? Heb je pijn? Zeg maar Kees, wat zou het zijn? Kleine Kees had groot verdriet Maar waarom, dat zei hij niet. En die kleine dikke guit Schreeuwde, brulde o zoo luid. Maar zijn zoete neefje Jaap Hield hij leelijk uit den slaap. DE GYMNASTIEKLES. f) We zullen vriend Lepelaar eens gadeslaan om te zien welke van zijn bewegingen geschikt zijn om ons als gymnastiekoefeningen te die nen. Een ooievaar wandelt met afgemeten deftige schreden langs den slootkant om te zien, of er iets van zijn gading is. Dat is een beweging, waar we iets aan hebben. We denken er aan goed de teenen te strekken bij het wan delen en de knieën hoog te heffen. Soms ook gaat de ooievaar op een been staan. Een uitstekende ovenwichtsoefening voor ons. 3 minuten op het linker been staan en 3 minuten op 't rechterbeen. Al deze oefeningen zijn heel goed voor de spieren van het been en speciaal voor de kuitspieren. Mevr. de J.-van Z. HOEVEEL GULDENS? Een man heeft een zak vol guldens bij zich Als hij door een woud loopt, ontmoet hij een roover die hem de helft van zijn geld vraagt. Uit angst geeft de man het; maar de roover krijgt medelijden en geeft hem 100 gulden terug. Met de rest van het geld gaat de man ver der; hij ontmoet een tweeden roover. die hem eveneens de helft van zijn geld vraagt. De man geeft het; maar krijgt 50 gulden terug. Dan ontmoet hij een derden roover en als deze hem ook de helft van zijn geld afgeno men heeft, krijgt hij 25 gulden terug. De man heeft nu nog 100 gulden over. Hoe veel had hij, voor hij de eerste roover ont moette? TANTE TINE. De Bison. Van dezen herkauwer, die vroe ger bij duizenden door de groote Amerikaan- sche vlakten zwierven, leven thans nog on geveer 3000 exemplaren, waarvoor de Ameri- kaansche regeering een ruimte van 60 K.M.2 oppervlakte heeft ingeruimd in Docoteh en aangrenzende staten. ONS DIERENHOEKJE. Het paard is een der nuttigste en tevens mooiste huisdieren. Volgens de Grieksche my thologie heeft het zijn ontstaan te danken aan een wedstrijd tussohen Poseidon (de zeegod) en Pailas ,de godin der wijsheid): wie van hen het nuttigste wezen zou kunnen voortbrengen. Poseidon stiet zijn drietand in den grond en deed het paard te voorschijn komen. Hoelang het paard reeds een metge zel van den mensch is. kan men zelfs bij be nadering niet vaststellen, want in de oudste oorkonden wordt het reeds vermeld ais een wezen, welks bestaan zeer nauw met dat van den mensch in verband staat. In den strijd der volken speelt het steeds een groote rol en in menig oud geschrift wordt de moed, de vlugheid en de sierlijkheid van het paard ge prezen. Men verkeert ook in twijfel over de plaats, waar men zich het eerst op het temmen der paarden heeft toegelegd. Hoogstwaarschijnlijk is het, dat de tamme paarden zich uit Midden-Azië over de ge- heele oude wereld hebben verspreid. In Europa is het paard reeds vroeg als huis dier bekend geweest. De Grieken en Romei nen maakten er een groot gebruik van, zoo wel in den oorlog als bij hun feesten. Wilde paarden bestaan er niet meer; men vindt in sommige streken wel paarden, die in het wild leven, doch deze zijn verwilderde af stammelingen van tamme rassen. Dergelijke paarden zijn de Tarpans en de Muzins, die men in de steppen van Midden-Azië aantreft; kleine, moedige dieren, die door de steppen- bewoners zeer worden gevreesd, daar ze zich bij de tamme paarden voegen en deze met geweld medevoeren. Van de Amerikaansche paarden is het uit gemaakt, dat zij van tamme Europeesche af stammen. Men vertelt, dat toen de in 1535 gestichte stad Buenos Ayres eenigen tijd latei- weer werd verlaten, de inwoners niet eens de moeite namen al hun vee mede te voeren. Vijf of zeven paarden bleven aan zichzelf over gelaten achter. In 1580 werd de stad weer be woond en toen vond men daar een menigte verwilderde paarden, afstammelingen van de achtergeblevenen. In 1596 kreeg iedereen ver- iof deze paarden te vangen en te gebruiken. Dit is de oorsprong der tallooze kudden paarden, die Zuid-Amerika bezit. De mustangs, die men er aantreft, zijn geen eigenlijke verwilderde paarden, doch ze krijgen er zeer veel overeenkomst mee, om dat de bewoners ze vrij laten rondloopen. Bij de Arabieren staat het paard zeer hoog aangeschreven; zij bezitten echter ook de mooiste, de edelste en de verstandigste paar den. Bij de Arabieren zijn de paarden geen huisdieren, neen, ze zijn leden van het ge zin. Ze worden opgevoed met de kinderen, te midden, waarvan zij leven; door geen zweep slagen of mishandelingen worden ze tot hun plicht gebracht; maar steeds wordt met zachtheid met hen omgegaan. De Arabier praat met zijn paard als met een mensch en beschouwt het als een wezen, dat vertrou welijk met hem omgaat en hem gedurende zijn heele leven ter zijde staat. Toen Ab-el-Kader, een Arabische emir, op het toppunt was van zijn macht, verbood hij zijn volgelingen op straffe des doods paarden aan de Christenen te verkoopen. Volgens de geloofsovertuiging der Arabieren is het paard een bijzonder geschenk van den hemel, dat alleen in hun handen gelukkig kan zijn. Ze gelooven de eenige rechtmatige eigenaars van het edele dier te zijn. De gehechtheid van den Arabier aan zijn paard is zoo groot, dat het bijna niet te bewegen is, het aan een ander af te staan. Er zijn voorbeelden bekend van ar me lieden, die niets meer bezaten dan hun paard en het toch niet voor schatten in de handen van Christenen willen doen over gaan. De eischen door een Arabier aan zijn paard gesteld, zijn bijzonder groot. In het lichaam moet de schoonste harmonie heerschen. Heeft zoo'n raspaard bovendien een goede opvoe ding gehad dan kan het wonderen verrichten. Het is voorgekomen, dat een ruiter met zijn paard vijf, zes dagen achter elkaar, dage lijks groote afstanden aflegde en na twee dagen rust nog eens dezelfde rit maakte. OOM &EES. VOOR DE KNAPPERTS. Wat was het? Ditmaal is het een heel moeilijke opgave, die waarschijnlijk alleen maar de allerknap- sten onder jullie op kunnen lossen. Luister maar: Bij den directeur van een groote bank komt een jonge man, die voorgeeft de zoon te zijn van een zeer rijk buitenlander. AI zijn pa pieren, pas. enz. kloppen. De directeur is juist van plan de vreemdeling uit te noodigen bij hem te komen, als zijn oog op iets in de klee ding van den jonger, man valt. dat hem wan trouwend maakt. Hij doet de uitnoodiging niet. Wat zag de directeur? TANTE TINE. ALS HET REGENT Oplossingen. De bovenste rij: oote va tante Lina Tom en Jaan can ogeeren. De anderste rij; ijn in de gr bij oom Daan en wijk 1 je gaan f tie in Noord De zin, welke gevormd kon worden, luidt: Tom en Jaantje gaan fijn in de groote va- cantie in Noordwijk logeeren bij oom en Daan en tante Lina. De tooverhoek: Verticaal komt het ondeelbare getal: 37. Horizontaal het product: 74 (d.i. 2 x 37). Een volgende keer nieuwe kunstjes voor „als het regent!" POSTZEGELRUBRIEK. '9 7 a c O t 4$ SO t ys /J /O /f //r j- S ♦- JS f 40 °P op '/o r: ScC 40 J.O 7S JS 7^ Aanvulling 2. Eind 1931 verscheen een serie weldadig heidszegels, waarvan de toeslag ten goede kwam aan de bestrijding der tuberculose. Alle zegels dragen de beeltenis van Koningin Eli sabeth in verpleegsterscostuum, 10 en 5 ct. (geelbruin) 25 en 15 ct. (violet) 50 en 10 c. (groen) 75 en 15 c. (bruin grijs) 1 f. en 25 c. (karmijn) 1 f. 75 en 25 (ultramarijn) 5 en 5 fr. (violetbruin). Grootte der vakjes 35 x 28 m.M. Eveneens verschenen in 1931 nog twee op drukken nl. 10 c. op 40 c. (lila) en 10 c. op 70 c. (rood bruin). Deze zegels zijn in het leeuw tjestype en de grootte is 28 x 23 m.M. In 1932 verscheen een geheel nieuwe serie in nieuwe teekening met voorstellingen van landbouw en handel (Mercurius) en op de hoogste waarde een kleine koningskop. Wij krijgen dan 2 ct. (lichtgroen) 5 ct. (oranje rood) 10 ct. (olijf) 20 ct. -violet) 25 c. (kar mijn) 35 ct. (groen) en 75 c. (bruin) Grootte 28 x 23 m.M Nieuwe deelnemers; 5. A. Bax, Voorzorgstraat 7 rd. 22. L. A. v. Wijngaarden, Gouwstr. 35. Cor Zomer, Spaarnwouderstr. 45 49. H. Hiemstra, Jac. Geelstr 16. 65. Alb. Tabernal, Botje Wolfstr. 6. 69. Arle v. Harem. Atjehslr. 102. 70. P. Cramer, Oranjestraat 125. Den heer R. te H. N. mijn dank voor het ruilmateriaal. Rustenburgerlaaa 23,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 13