IDE ZATERDAGAVOND
CANAIWA
'13
Het mysterie
vijfmaster Köbenhavn.
JÉ
H A 'A R C E M'S D S C B E X D
j BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD I
ZATERDAG 13 OCTOBER 1934
Veilig bij Marseille geland.
TOLEDO. Waar in de middeleeuwen het hart van Spanje klopte.
Een groep vulkaanbergen, uitgedoofd, maar
ruig en ruw. kale toppen, groote kraterruimten,
zwarte lavastroomen, die grillig door het
landschap teekenen en haast geen begroeiing
dragen behalve reuzen Euphorbia's. Maar
op de oude vulkaanhellingen, waar de lava
en asch sinds vele eeuwen aan regen en zon
zijn blootgesteld, daar liggen lieflijke lan
douwen, groene korenvelden en onafzienbare
wijnbergen.
Langszee aan den bergvoet, een ruime stad
en prachtige hotels, palmenlanen, bananen
plantages en geraniums zonder einde. En
warm, drukkend warm, na onze frissche reis
en de koude bij de Bedouinen van Cap Juby.
12. April, vier dagen geleden ging ik uit
Holland! Nu wandel ik onder dadelpalmen,
langs rijpende bananen, maar van morgen
waait weer die koude gure wind. Een autobus
brengt mij omhoog, eerst door dorre streken,
maar op 500 M. hoogte waar vaak nevels tus-
schen de bergen hangen, gaat het door prach
tige Eucalyptuslanen tusschen korenvelden,
waar heerlijk felroode klaproozen bloeien in
de eveneens volop bloeiende haver; tusschen
uitgestrekte aardappelenvelden die op 800 a
1000 M. hoagte plaats maken voor grazige
weiden.
Nog hooger begint het op ruige steenige
Alpenweiden te lijken en heb ik plotseling
aan drie kanten uitzicht op zee. De piek van
Teneriffe op 1C0 K.M. afstand, rijst hoog
boven de wolkenlaag uit, war wij zelf ook
op 1200 M. doorheen gereden zijn. Hier, op
1400 M. schijnt een zalig zonnetje, maar de
wind doet mijn ribben tegen elkaar klapperen
en dwingt mij mijn heil te zoeken in een droge
sloot om uit den wind en in de zon weer een
beetje rnensch te worden. Na een half uurtje
lukt het ook. Met een krant onder mijn jas
ben ik op stap gegaan bergaf. De wolken
trokken voor mij uit, de wind kalmeerde iets
enik heb bijna een zonnesteek opge-
loopen.
Smoorheet was het in de beschutte dalen.
Geen wonder, Sahara temperatuur; 28 graden
Noorder breedte, vlak bij de keerkringen.
De zon loodrecht en ik heb er niet aan ge
dacht een hoed op te zetten. Het was ook zoo
mooi. Overal langs den weg de wilde gla
diolus, Mariadistel, bloeiende agave, een
suikerriet aanplant, een echt Tropengezicht.
Veel vijgencactus natuurlijk en bloeiende
rosemarijn. De heele wilde plantengroei had
trouwens veel van de Riviera weg.
Behalve waar de lava nog versch was, zoo'n
paar honderd jaar oud. Daar stonden overal
de groote, bladerlooze stengels der Reuzen-
euphorbia's, als orgelpijpen naast elkaar. Strui
ken van vijf meter hoog en 8 Meter middel
lijn met honderden rechtopstaande vrijwel on
vertakte zuilen. Ik kende ze van Abyssinië en
uit den Hymalaya, waar ik eens gedachteloos
een duif schoot die bovenin zoo n Euphorbia
zat.
TTcen bleek dat deze plant niet voor niets
wolfsmelk heet. Elke hagelkorrel deed een
wondje ontstaan waaruit een stroom van wit
melksap vloeide. De heele plant en de heele
duif regenden in een oogenblik vol met witte
kleverige druppels. Ook hier bracht eike ver
wonding dadelijk een stroom van melk te
voorschijn. En toch zitten sommige stammen
vol met slakjes, die blijkbaar zóó keurig de
opperhuid afschaven of raspen, dat ze de
melkvaten niet raken; of zouden de slakken
leven van Algen, die op den stam groeien,
zooals de groene Zuid-Westkant van onze
boomen ze altijd draagt? Daar lijkt mij het
klimaat toch te droog voor. En voor maag-
onderzoek had ik geen tijd. Den volgenden
morgen om 5 uur stond de bus alweer te
wachten. Monsieur Gou, de Commandore van
Spanje's burgeriuchtvloot, porde zelf zijn
passagiers en zorgde voor de mee te nemen
lunch, want onderweg is nergens wat te
krijgen. De zon is nog niet op als wij het
vliegveld bereiken, maar de scherpe randen van
de groote vulkaankrater die er achter ligt,
teekenen zich steeds helderder tegen een reeks
roze schapenwolkjes af. Om 6 uur precies stijgt
een geweldige aschwolk op als onze drie
motoren volle kracht aantrekken. Gelukkig
konden wij rechtuit starten zonder eerst het
veld rond te taxiën. Twee weken later ging
dat anders. Toen woei de wind pal uit het
Westen. De piloot moest starten na het veld
heelemaal o verge taxied te zijn, dus dwars
door zijn eigen stof heen. Dat kostte een
vleugel, daar het toestel kantelde. Door den
gelascht stalen romp van de Fokkers bleven
de passagiers ongedeerd. Maar wij stoven
éven over zes de zon te gemoet, die verdacht
Snel boven den horizont verrees omdat ook
wij snel stegen. Vroeger werd over Fuerte-
ventura gevlogen om nog een noodlandings
plaats te hebben midden op het zeetraject,
maar tegenwoordig vliegen wij het zee.
traject in rechte lijn, soms eens afbuigend
om een schip toe te wuiven, dat is onze
eenige afwisseling de eerste 2 uur.
Dan komt weer tien minuten lang de
razende bende van Cap Juby, waar het nu
veel minder koud is. De mannen komen weer
aanrennen, de vrouwen blijven bij den pot
met koeskoes, die op het vuur staat. Een
aardig gezicht al die groote langwerpige
rechthoekige lappendeken-tenten, allemaal
zwart of donker brain met er voor het
smeulende kameelmestvuurtje (hout is er
niet) en overal turen de in lange gewaden
gehulde witte en zwarte gestalten. Maar al
gauw zijn het nog slechts stippen aan den
horizont. Nu het helder is overzien wij een
grote uitgestrektheid woestijn en daardoor
valt de verlatenheid nog meer op. Pas om
10.30 zie ik de eerste planten een goed half
uur vóór de heuvels van Ifni, waar juist
groote parade van Arabische troepen schijnt
te zijn. Jammer dat ze daar nog geen radio
station hebben, dan konden wij even in-
formeeren wat er te doen is. In elk geval
wij sturen alles in de war. Een halve cirkel
op 100 M. boven den troep was voldoende
om alle linies te verbreken en menig ros
ondanks zijn ruiter op de vlucht te jagen!
Wij draaiden twee cirkels en toen zaten er
nóg kerels boven op hun paard! Dan komen
weer valleitjes met graanvelden en palmen
en om 12 uur landen we in Agadir. 750
Liter benzine! Dan verder. Mogador. Steeds
meer plantengroei. Dat is het interessante
van deze luchtreis, dat je zoo die heele
klimaatsverandering in een dag doormaakt,
de overgang van woestijn over steppen en
Halfaplateau naar de kurkeikbosschen van
Marokko, zoo rustig langs je heen ziet trek
ken. Wij landen dezen keer niet in Larache,
maar hebben wel post; eerst een cirkel boven
het veld, dan heel laag er overheen, en het
pakje uit het raam gegooid. Zoo laat het
watervliegtuig van de HamburgAmerika-
lijn ook altijd even zijn post op Schiphol
vallen. Als wij verder vliegen wordt het zes
uur. Overal knielen witte gestalten in lange
rijen in het veld, het gezicht naar Mekka
gekeerd. Het uur van het avondgebed van
den Mohammedaan! Dan wordt de kust
rotsachtiger, wij stijgen; de bergen naast
ons ook. Ceuta komt in zicht, de Atlas in
al zijn glorie, verlicht door de laatste stralen
der avondzon, richt zijn steeds hooger wor
dende toppen langs het diepe blauw van de
Middellandsche Zee.
Als wij bij Trafalgar Europa's grenzen
overschrijden teekent de zon haar laatste
lichtstreepen over den Oceaan waar Nelson
sneuvelde en overwon! Kwart voor acht dalen
wer in Sevilla waar alles geïllumineerd is
voor de Lentefeesten, maar veel danslust
had ik niet na 14 uur in de lucht over 1800
K.M.
Den volgenden morgen om 9 uur weer ver
der van Sevilla naar Madrid. Dat was maar
een rukje van een uur of drie met een paar
groote cirkels extra om Toledo te fotogra
feeren. Dan een frisschen neus halen in de
bergen achter de stad met den Directeur
van de Lineas Aereas Postales Espanolas; de
L.A.P.E. Een sneeuwjachtje dwong ons tot
omkeeren, precies twee maal vierentwintig
uur nadat ik in Las Palmas bijna een zonne
steek opgeloopen had! Een rnensch went aan
alles! Dus maar weer omlaag langs de prach
tige kasteelruïne van Santillana, waar de
nachtegaal zong! Die had ik door mijn zwer-
verij net in drie jaar niet gehoord.
Van Madrid naar Barcelona trof ik slecht
weer. Wij slingerden tusschen de regen
wolken en donderbuien door met een stamp
vol toestel, want de L.A.P.E. gaat goed. Trein
reizen zijn op de droge heete hoogvlakten
van Spanje ook vaak middeleeuwsche folte
ringen. In Barcelona scheen echter weer
eens een heerlijke zomerzon. Het vliegveld
der Air France, die mij over de Pyreneeën
zou brengen is toch wel erg klein. De ma
chine, die uit Casablanca kwam probeerde
tewe maal tevergeefs te dalen, maar kwam
den derden keer keurig aan den grond.
Maar boven de Pyreneeën was het weer mis.
Dwars door de regenstormen heen tornde de
éénmotorige Latecoère, waar het water aan
alle kanten binnenjoeg. En het bleef slecht
weer tot wij, ook alweer in een gietbui, op
Marignan bij Marseille landden.
Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN.
van den
Het fiere, goed gebouwde en modern
uitgeruste Deensche schoolschip dat vijf
jaar geleden met zestig opvarenden op
den Zuidelijken Atlantischen Oceaan
verdween en waarvan ondanks kostbare
en uitgebreide nasporingen nimmer
meer iets is gevonden.
•Ó-2'IWO.L
W7-I7Z5
KAAP HOOIEN.
caoier
Tft.EDwa&o.
^Kea&utueH.
Het gebied waar de Köbenhavn verdwenen moet zijn en waar de laatste jaren
naar het schoolschip en zijn zestig opvarenden gezocht is. Het kruisje ONO van
Buenos Aires geeft de laatste per radio meegedeelde positie van de Köbenhavn
aan, ongeveer ten Noorden van Bouvet is de in het „dagboek" genoemde positie.
(Van onzen correspondent).
STOCKHOLM, 6 October.
Van kust tot kust strekken zich de water
vlakken tot onder de horizonten van einde tot
einder golven de 7 wereldzeeen onder de dagen
en de nachten en alleen hier en daar als een
verdwijnende stip in al die matelooze wijd
heid koerst een schip langs zijn onzichtbare
route voort, zooals vele eeuwen lang al
schepen voortgestevend zijn op de stuwing-
van den wind in de zeilen, op de schroeving
der rusteloos malende bronzen propeilers.
Maar zoo vaak keerden schepen niet uit de
vachtige nevels terug, droegen de golven ze
niet voort naai* de veilige haven en in t
volkslogies van dieselmotorschepen, in het
r.ookerige vooronder van kleine kustvaar-
dertjes gaan wonderlijke verhalen over de
mysteries van de zee, over spoorloos verdwe
nen zeilvaartuigen, over drijvende wrakken,
over verlaten schepen, die zonder een levend
wezen aan boord, met volle zeilen over de
zeeën kruisten. De vliegende Hollander. De
Mary Celeste. De schoener van Harnösand.
die enkele jaren geleden op de Botnische
Golf spookte. De vijfmaster Köbenhavn, het
trotsche, goed-gebouwde en met een hulp
motor en een radio-installatie modern uitge
ruste Deensche schoolschip, welks verdwij
nen in den winter van 1928 op 1929 een
mysterie is gebleven ondanks de uitgebreide
en kostbare nasporingen, die de laatste jaren
met speciaal daarvoor uitgeruste vaartuigen
en met behulp van de honderden schepen
van de walvischvaarders zijn verricht tus
schen Kaap Hoorn en de Australische kust.
Vijf stuurlui, drie timmerlieden, zes matrozen
en vijf en veertig jongens, die allemaal al
jaren lang naar zee hadden gewild en die nu
hun eerste groote reis maakten met het
schoolschip van Ostasiatisk Kompagni. had
kapitein F. Andersen van Bornholm onder
zich, toen de vijfmaster in het begin van
December 1928 van Buenos Aires vertrok
voor zijn laatste reis. In tientallen Deensche
gezinnen begon men zich ernstig ongerust
te maken toen in het begin van 1929 de
stereotiepe meldingen van „Alles wel aan
boord" van de Köbenhavn maar steeds uit
bleven, al trachtte men zich gerust te stel
len door redenaties, dat de radio wel eens
kapot kon zijn en dat een zeilschip nu een
maal niet zoo precies op tijd kon varen als
een stoomschip. In Maart maakte de onge
rustheid zich van schier heel het Deensche
volk meester, het bestuur van de Ostasiatisk
Kompagni vergaderde, telegrafeerde naar
Zuid-Amerika, naar Australië, telkens gin
gen er geruchten, telkens weer rinkelden de
redactietelefoons onophoudelijk. Maar 27
Maart verklaarde de president van Ostasia
tisk Kompagni; dat men schepen zou uit
rusten om de Köbenhavn op te sporen, den
21st-en Juni schrapte Lloyds den vijfmaster
van zijn verzekeringslijst, nadat de premie
in drie maanden tijds van 12 tot 90 per hon
derd pond sterling verhoogd was. En daar
mee was de Köbenhavn. de best-uitgeruste
vijfmaster. die nog was overgebleven uit de
glorietijd van de groote zeilvaart, het mooi.
iebouwde schoolschip met zijn vijf en veertig
naar zee en avontuur hunkerende Deensche
jongens, formeel verloren verklaard.
Zoolang men geen zekerheid omtrent het
lot van schip en bemanning heeft, koestert
men in Denemarken nog een heel vage hoep,
dat eenmaal resten van het schip gevonden
zullen worden, dat men eens nog te weten zal
komen wat er in dien stormachtigen winter
op den Zuidelijken Atlantischen Oceaan is
gebeurd, en verwachten de ouders van een
deel der opvarenden in hun hart altijd nog.
dat hun jongens eens terug zullen keeren, al
hebben de meesten nu na vijf jaar wachten
de höop geheel laten varen. Er is ook zoo wei
nig hoop-gevends, en zoo veel, dat het waar
schijnlijk maakt, dat het verdwijnen van de
Köbenhavn immer een mysterie zal blijven.
Den 14den September 1928 vertrok het
schoolschip met een lading cement van Aal-
borg naar Buenos Aires, vanwaar het begin
December in ballast koers zette naar Mel
bourne, een reis, die zestig tot tachtig dagen
zou duren. Volgens het oorspronkelijke zeil-
plan zou men de Westelijke route, om Kaap
Hoorn, nemen, maar de gezagvoerder meet
besloten hebben Oostwaarts naar Australië te
varen, want den 21sten December, toen de
Köbenhavn voor de laatste maal in radiotele-
grafische verbinding met een ander schip,
de Noorsche vrachtboot William Blumer was.
gaf men als positie 33 graden 30 min. Z.Br. en
34 W.L. op. De marconist van de Köbenhavn,
die den vorigen dag tegenover zijn collega op
de William Blumer over windstilte geklaagd
had, meldde nu, dat na een heiïgen dag de
wind aanwakkerde en dat overigens alles wel
was aan boord.
Sedert dien heeft geen marconist meer ver
binding met de Köbenhavn kunnen krijgen.
Waarschijnlijk is het schoolschip de volgende
dagen vrij snel in Oostelijke richting gevaren.
Over hetgeen er na den 21sten aan boord ge
beurd is. weet men niets. Maar nog één keer
werd de Köbenhavn gezien. Dat was juist een
maand nadat de marconist voor 't laatst zijn
„alles wel aan boord" geseind had. dar was
nog een eind verder Oostwaarts en wel op
het eenzame Tristan da Cunha, waar de be
woners den 21sten Januari in den middag
tijdens een woedenden storm een zeilschip
recht op de klippen af zagen stevenen. De
Engelsche zendeling Lindsay, die in het voor
jaar van 193o van zijn eenzame post in den
oceaan terugkeerde en toen aan iemand, die
zich met het onderzoek naar de Köbenhavn
bezig hield, uitvoerige en zeer geloofwaardige
mededeelingen verstrekte, gaf een zoo nauw
keurige beschrijving van het schip, dat men
en niet aan kan twijfelen of het was de Kö
benhavn, die daar met alleen een fok aan den
voorsten mast en met blijkbaar geen levend
wezen meer aan boord, op de klippen voor
Tristan da Cunha afstevende, tot op een af
stand van nauwelijks vijf kilometer de kust
naderde, omzw aaide naar het Noorden en bin
nen de buitenste riffen door. langs de kust
voer en achter de rotsen verdween. Het was
door de ruwe zee onmogelijk met de kleine
zeildoeken booten uit te varen, het was ook
uitgesloten aan den anderen kant van het
eiland bij de kust te komen, en de geel-geverf-
de planken, de houten kistjes en de gehaven
de sloep, die later op Tristan da Cunha aan
spoelden. kunnen ook van een ander ge
strand schip afkomstig geweest zijn.
In de eerste maanden van 1929, toen er
aanvankelijk nog reden was om te veronder
stellen, dat de Köbenhavn ernstige averij
had opgeloopen en dat de opvarenden moge
lijk op het een of andere eiland een toevlucht
hadden gezocht, nam Ostasiastisk Kompagni
uitgebreide maatregelen om heel het gebied,
waar sporen van de Köbenhavn te vinden
zouden kunnen zijn, te laten afzoeken. De
Britsche admiraliteit stelde een vaartuig be
schikbaar. vrachtbooten, die den Zuidelijken
Atlantischen Oceaan zouden passeeren, kre
gen van de reederijen opdracht alle eilanden
af te zoeken. De Deucalion, die in April en
Mei van Zuid-Amerika naar West-Australië
voer, onderzocht de wateren bij Prince Ed
ward eilanden, bij de Crozet-eilanden en Ker-
guelen, maar zonder resultaat. Einde Mei
kwam het hoop-gevende telegram uit Monte
video, dat de kapitein van het stoomschip
Hellesius bij Tristan da Cunha de Köbenhavn
had gezien, waarop het motorschip Mexico
van Ostasiatisk Kompagni onder commando
van den vroegeren gezagvoerder van de Kö
benhavn, Christensen, uitgerust werd voor
een nieuwen speurtocht. Het bericht over
Tristan da Cunha bleek ten deele onjuist te
zijn en op verschillende eilandengroepen wer
den opnieuw vergeefsche nasporingen ver
richt. In Augustus werd een ander vaartuig
van de reederij, de Junee. naar het Zuiden
gezonden, werd tevens een Australisch vlieg
tuig gecharterd om de geheele Westkust van
Australië, een afstand van zoowat 12000 kilo
meter, af te zoeken, maar ten leste werden
de nasporingen opgegeven nadat zij Osta
siatisk Kompagni reeds meer dan een millioen
kronen hadden gekost, zonder dat zij iets van
beteekenis hadden opgeleverd.
Maar telkens weer zijn geruchten over de
Köbenhavn opgedoken, telkens weer hebben
krantenberichten even de hoop van de ouders
en verwanten der zestig opvarenden van het
schoolschip doen herleven, waarna dan even
zoovele malen weer meegedeeld moest wor
den, dat de geruchten valsch of van geen
waarde bleken te zijn. Een matroos, die in
een Fx*ansche havenstad met een anderen
matroos had zitten praten, kwam op een
goeden dag een Stockholmschen advocaat ver
tellen. dat zijn maat op een reis met het
Fransche stoomschip Tolosa in November '32
op een eilandje bij Vuurland een naakten
blanken jongen had gezien, die wegvluchtte,
toen men hem op wilde pikken, en die mis
schien wel een verwilderde schipbreukeling
van de Köbenhavn kon zijn. Een ander maal
heeft een der drijvende kokerijen van de
Noorsche walvischvaarders wrakhout meege
bracht, dat bij het Bouvet-eiland was gevon
den en misschien wel van de Köbenhavn
afkomstig kon zijn. En nu kort geleden heeft
de New York Times, blijkbaar bij vergissing,
een verhaal gepubliceerd over bladen uit een
dagboek van een van de scheepsjongens van
de Köbenhavn, die in een aangespoelde flesch
op Bouvet gevonden waren door een Schot-
schen walvischvaarder. Eerst nadat dit ver
haal in Deensche bladen was gepubliceerd
bleek het dat het overeenstemde met den in
houd van een gefantaseerde novelle van den
Argentijnschen schrijver Liberio Justo. Die
dagboekaanteekeningen houden, wat feiten
betreft, niet anders in. dan dat de positie van
de Köbenhavn den 20sten Januari 1929 2 gra
den 14 minuten O.L. en 47 graden 37 minuten
Z.Br. was en dat tijdens een hevigen storm het
schip tusschen ijsbergen bekneld raakte en
later, nadat de opvarenden in de booten wa
ren gegaan, verbrijzeld werd en zonk. Dit is
gefantaseerd, dit is een hypothese slechts,
maar niets maakt het onwaarschijnlijk, dat
de fiere vijf master Köbenhavn door het ver
raderlijke ijs van de Zuidelijke IJszee ten on
der is gegaan. Al ziet het er naar uit, dat
men nimmer zekerheid krijgt, dat het verdwij
nen van de Köbenhavn eeuwig een der vele
mysteries van de zee blijft.
C. G. B.
De Köbenhavn onder zeil.
EEN NIEUW SOORT GLAS.
Kwarts is eigenlijk geen glas, maar gesmol
ten bergkristal. Het is een zoo duur mate
riaal, dat men er steeds naar gezocht heeft
een gelijkwaardig vervangingsproduct te vin
den. Kwarts heeft de eigensohap zeer veel
ultra-violette stralen door te laten, terwijl
gewoon glas ultravioletlicht geheel absor
beert. Voor de bekende hoogtezonlampen kon
men dan ook slechts kwarts gebruiken. Een
groote vooruitgang beteekent de ontdekking
van een nieuw soox*t glas, dat belangrijk goed
kooper is dan kwarts en toch ultraviolette-
stralen doorlaat. Dit phosphaatglas voldoet
zoo uitstekend, dat men het reeds bij medi
sche instrumenten toepast.