8t©t£iJIVOfliD
Later,
Marseille-Tunis in zeven uur.
BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD
Van warm en scherp
ZATERDAG 20 OCTOBER 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
13
9
Er is een oogenblik in ieder leven, waarop
een mensch zegt: „nu of nooit".
Er zijn van die illusies, van die verwachtin
gen, van die verlangens, waarvan je in je
kinderjaren droomt dat je ze zult beleven als
je groot bent, en als je dan groot bent, komt 't
leven en grijpt je en sleurt je mee door goud
of door modder, langs zonnige stranden of
door duistere grotten en je vergeet dat er
nog zooiets als jeugd verwachtingen waren, tot
je opeens door 'n kleinigheid, wordt terugge
voerd naar je meisjeskamer waar portretten
aan den wand hingen van je tooneelhelden.
Vlak boven het bed hing iemand in zeeoffi
ciers-uniform. En 's avonds als je ging sla
pen neuriede het zachtjes in je herinnering
en met een zuchtje voor die arme Butterfly
en een diepe zucht voor den charmanten of
ficier doezelde je in.
Billie Ritchie was er ook en dan natuur
lijk Lanfredi! Lanfredi, de mooie man met de
bakkebaardjes! Toppunt van zaligheid toen
je veel oudere broer je eens stiekum als
Pa het wist, zwaaide er wat! meenam en
je hem in levende lijve zag en hoorde! Je wist
het zeker, dat hij naar je gekeken had en dat
eene liedje alleen voor jou speelde. Pa was
niet makkelijk. „Ouderwetsch" noemde je dat
pruilend. Butterfly had je bij wijze van uit
zondering mogen zien, maar tooneelstukken
waar ..ze mekaar kregen" vond Pa nog te vroeg
daar had je later tijd genoeg voor. Och lieve
goeie Pa. tijd heb je nooit genoeg, en tijd om
het zóó te zien, alleen maar mooi en goed en
lief, heb je alleen maar als je zeventien, acht
tien bent. Later heb je kritiek, je lacht of je
bent ontroerd, maar als je buiten bent is
daar de krtiek al. „Wel een goed stuk, uit
stekend gespeeld hè? Waar halen ze de onzin
vandaanAls het in het leven allemaal zoo
gemakkelijk ging
Och ja menschen. wat willen we dan eigen
lijk? Als het op het tooneel net zoo was, als
daarbuiten, dan kwam er heelemaal niemand
meer in de theaters. We willen toch immers
tenminste een paar uur leven in fantasie, in
een wereld waar het zoo gaat, als wij het
allemaal in het diepst van ons hart graag
zouden willen hebben.
Oh jaals het werkelijk eens zoo zou
gebeuren, zouden we klaarstaan met onze
afkeuring, maar op het tooneel, daar kan
het wel een stootje verdragen. Ik zat van
avond in den schouwburg en een aanbidder
op het tooneel liet z;ch een beetje gedwee af
wijzen. „Wat een sloome duikelaar! Man
neem T in je armen!" klonk het uit de zaal.
Zoo is het en zoo is het goed. Dat is het. wat
we verwachten We willen dat de artisten
eenige oogenblikken óns leven voor ons leven;
het aeur en kleur, fantas!e en inhoud geven
en het is niet alleen omdat het koud is buiten,
dat we onze kragen opzetten, het is omdat
we even in onze kraag alleen willen zijn, om
ons zelf weer eens terug te vinden in ons
leven van alledag. Dat is het, wat een artist
ons te geven heeft, en d'e romantiek kunnen
we alleen maar kritiekloos ondergaan, wan
neer het leven nog vol en mooi voor ons ligt
en we meenen. dat dat wat op de planken
gebeurt, alleen maar een kort résumé is van
datgene was het Leven ons straks brengen
gaat. Ze krijgen mekaar, of ze krijgen me
kaar niet. maar er is liefde en romantiek
en als we achttien zijn. lijkt een gebroken
hart interessant en niet eens zoo héél erg.
Dat is de grootste bekoring die een artist
uitoefent op het jonge meisje. Het is alsof hij,
die op het tooneel het leven zoo goed weet
uit te beddende conceptie is van de liefde
die ook voor haar moet komen. En als de
ware „Hij", of wien ze daarvoor houdt, er
nog niet is. draagt ze die gevoelens over op
hem. die dien ..Hij" op het tooneel voorstelt.
Is het dan wonder, dat ze droomt van het
oogenblik waarop zij dien acteur per gratie
Gods van dichtbij zal aanschouwen, waarop
hij met fluweelen stem en doorborende oogen
het woord tot haar zal richten? Is het dan
wonder dat. zij de film verslindt, waarin een
me:sje, zoomaar alsof het niets was, deed als
of zij bij het gezelschap hoorde, op
de deur klopte en bij den lieveling
van het publiek binnentrad? En dan
nam zij zich voor, dat zij eens, wanneer ze
groot zou zijn en gehuld in kostbaar weef
sels en dure bonten, omgeven door een wolk
van parfum en voorafgegaan door een groote
bloemenmand zich zou laten aandienen bij
den mooiste en charmantste van haar helden
en zich zou laten glijden in een zachte cra-
paud, zooals zij het op de Bühne had zien
doen. en haar hand als een lam pootje om
hoog zou houden, zoodat hij de blanke vinger
toppen kon kussen en dan zou zij
Och wat voor mogelijkheden zijn daar niet
allemaal! Ge ziet u al binnenschrijden in een
elegant lokaal, dat ge tot dusver alleen maar
van buiten hebt gezien en ge hoort hoe de
drummer een touché geeft, zooals op de film,
en een conférencier treedt naar voren en
zegt „dames en heeren, de groote acteur
Pietjepuk is zoojuist binnengekomen met
Madame (in dure bonten en met uw langste
wimpers aan. heet ge op de film altijd „Ma
dame") Helen en de menschen kijken en
klappen. Jaaaals ge groot zijt, dan zult
ge
Het lijkt allemaal zoo lang geleden en de
meisjes van zeventien, achttien jaar spreken
tegenwoordig niet meer van „als ik groot
ben", ze z ij n al groot en als Pa vindt dat
ze hier of daar niet heen moesten gaan, strij
ken ze over z'n haar, als hij dat heeft, en
zeggen, „goeie papsiebaas, je bent een schat
hoor. Maar wat dat andere betreft, laat dat
maar gerust aan ons over hoor! We loopen
maar in één sloot tegelijk!" Toen ik zeven
tien was. werd ik vroeg naar bed gestuurd
als ik brutaal was en als ik geïnviteerd werd
voor een bioscoop, moest de jongeman eerst
netjes een visite komen maken, waarbij hij
het benauwd had van z'n eerste stijve boordje
en van gebrek aan conversatie en dan van
louter benauwdigheid de een of andere enor
miteit debiteerde.
Het is voor haar die gelijk met mij zeven
tien waren, dat ik deze bekentenis doe. Zij
hebben met mij gedroomd en gedweept en
hebben met mij gedacht: later alsen net
als ik zijn ze er niet toe gekomen. Dat wil
zeggen tot vandaag. Want, lieve menschen, ik
het het gedaan! Nou ja, natuurlijk geen
weefsels en bonten en wolken van geuren en
bloemenmanden per vliegmachine uit Parijs.
Dat zijn maar bijkomstigheden en die klei
nigheden leer je wel af. Nee, dat niet, maar
gedaan heb ik het tóch.
Dat kwam zoo. Een nichtje van me, dat
door de leer der efelijkheid met een gevoel
voor romantiek is behept, keek naar een foto
van Cees als witte man, met de oogen waar
mee ik vroeger naar de bakkebaardjes keek.
„Is het geen pracht, tante? In die eene krant
schreven ze dat hij de best gekleede man is
van Amsterdam en hij ziet er toch niks fat
terig uit, vindt u wel?"
Roetsch! Daar was de druk op de handle
van de lift die me uit hooge leeftijden terug
voerde naar Sweet seventeen". Ik hoorde
opeens weer het verhaal van mm vriendin,
alsof het gisteren was: „nee Helen, wie ik nü
gezien heb, vlak naast me! Z'n jas tegen m'n
arm zeg!"
„Jan Dekkers" raadde ik, het vriendje van
de H. B. S. „Jan Dekkers! Daar zal ik zoo'n
drukte over maken! Nee kind, Pim Plimme'
Pim Plimme in hoogst eigen persoon! Ik
moest even een brood halen en daar stond
hij ben den bakker en kocht kadetjes! Ka
detjes! Stel je voor!"
,Nee?Echt?Hoe zag ie er uil?"
,Nou?" twijfelde ze „wel een beetje anders
dan op het tooneel. Eigenlijk nogal gewoon.
En kadetjes! Gek hè?"
Ik vond het ook nogal gek en ik nam me
voor dat mijn held, die van het bezoek in bont
géén kadetjes zou halen bij een bakker.
Met m'n even geleende oogen van zevantien
jaar zag ik me staan zooals ik nu ben en dacht
„nu moet je 't gauw doen, als je het nog doen
wilt, anders is het te laat" Natuurlijk was ik
niet echt van plan de sprong te wagen, maar
naar een schouwburg gaan is toch niet straf
baar en als je met ideeën speelt is het maar
het wijste om dan te gaan, als er ook wer
kelijk iemand speelt, zooals die „beste geklee
de Amsterdammer".
Hij speelde een rol van jonge man die op
onwaarschijnlijke manier met een jonge
vrouw kennis maakt en die zich verwonder
lijk goed aan die situatie scheen te kunnen
aanpassen. Ook verder zag hij er nogal be
grijpelijk uit en hoe het kwam weet ik niet-,
maar in de pauze vroeg ik opeens aan de juf
frouw van de garderobe of die pauze lang
duurdee, want dat ik mijnheer Laseur even
ilde spreken. En toen kon ik er opeens niets
meer tegen doen. Er kwam een uniformpet en
die zei „gaat u maar even mee". Ik werd ge
leid door een deur waar „dienst' op stond en
toen werden m'n handen koud. Een houten
trap voerde naar een galerij en op de deuren
itonden namen. Toen begonnen m'n knieën
e knikken. Een stem riep „ia" op de klop van
den uniformpet en zei na de aankondiging
van liet „bezoek", maag of mevrouw even wil
wachten, ik ben dadelijk klaar".
De uniformpet verdween en ik stond alleen
op den gang. Hoe kwam ik met goed fatsoen
weg? Daar was een deur, die stond open, daar
kon ik wel door. Een voorzichtige stap nóg
een M'n hart stond stil. Een groote, heel
groote brandweerman stond voor me. Hij
keek en knikte. Verder gebeurde er niets,
maar ik durfde me niet verroeren en toen
ging er een deur open: „Wilt u even binnen
komen, mevrouw?" M'n naam is Laseur".
Het was een menschelijk geluid en het
schee»; niets bijzonders te zijn, om hier bin
nen te dringen. Gemoedelijk in een overhemd
stond hij daar en keek vragend Ik kon toch
niet zeggen: „dit is een meisjesdroom, van
wee.fsels en bont en geuren ontdaan", en dus
zei ik ,.ja ziet u, ik wilde eens wat schrijven
over achter de coulissen. Niet een interview,
maar zoo'n beetje de indrukken van een ge
woon mensch in de kleedkamer waar de fan
tasie wordt aangekleed en reisvaardig ge
maakt."
Het scheen een heel gewoon verzoek te zijn
en vijf minuten later zat ik een kop koffie te
drinken en een cigaret te rooken, alsof er
straks niet verder te spelen viel. „Mag ik even
m'n voorschoot ombinden, ik moet straks de
kachel aanmaken, ziet u? Ja och, het is een
beroep als ieder ander. Bij de premières ben
je nerveus. Wie zegt dat ie dat niet is. is geen
artist zeg hem dat maar uit mijn naam. Maal
ais je een rol honderd maal gespeeld hebt, ben
je er in thuis en 't wordt allemaal gewoonte".
Met een dons doopte hij in een doos poedel
en betipte oordeelkundig een glimvlekje „als
we vettig opkomen, is het geen gezicht!" Ik
knikte en was wat overbluft en m'n handen
waren nog koud. Toen schoot ik opeens in een
lach. Ik dacht aan m'n idealen en droomen.
van hoe het zijn zou en hoe ik neer zou glij
den in dien crapaud in de weelderige kleed
kamer. waar een knecht geruischioos bezig
zou zijn om kleedingstukken op te bergen en
in den spiegel zag ik me zitten op een houten
stoel voor een klein plankje, dat de noten-
houten-mct-marmer toilettafel moest vervan
gen. Een met schmink bevlekte handdoek lag
op een hoop. poeder was gemorst, pakken hin
gen aan den muur en een koffer stond open.
klaar om verder gepakt te worden, „Ik ben
aan het pakken, want morgen gaan we naar
Hilversum".
„Oh", zei ik intelligent.
„Als u een indruk wilt hebben, moet u eens
komen als er een groot stuk gaat, met dat
heen en weer geloop van veel menschen. Dat
is interessant. Dit is maar een klein stuk, u
hebt er niet veel aan".
Neen, man met het voorschoot, dit was het
wat ik noodig had. Er waren geen dienaars en
er was geen filmchique. maar toch was er ein
gewisses Etwas. Een glimpje romantiek van
vroeger bleek bewaard te zijn gebleven. Er
gens in zijn hart blijft ieder mensch zeventien
en daar in die kleedkamer was ik tien minu
ten lang zeventien. Ik kon me daar zien zitten
als jong meisje en dat kind dat daar zat. zag
niets van de nuchtere omgeving van het klei
ne hokje, het zag alleen maar den kunstenaar
die kon doen lachen of huilen die in staat was
heel teere verlangens te doen ontwaken, zoo
dat je thuis in je kamertje met groote oogen
voor het raam kon zitten, starend in het
grachtwater dat geheimzinnig lichtte in lan
taarnschijnsel. Alleen een kadetje had de ro
mantiek kunnen verstoren, en dat was er niet.
Ik kwam terug in de zaal met het bewust
zijn een „daad" te hebben gedaan. „Ik zal
doen, als ik groot ben" is één ding,_ maar
„doen" is een ander, en ik had nu gedaan wat
ik meende verschuldigd te zijn aan dat meisje
van zeventien dat naar een plaatje keek bo
ven haar bed en zich plechtig beloofde „la
ter
HELEN.
zuur en bijtend.
Geneesmiddelen in de 1 7de eeuw.
In de 17de eeuw, onze bloeitijd, toen de
schepen van de zeven provinciën de wereld-
zeëen bevoeren en we de groote vrachtvaar
ders van Europa werden genoemd, waren er
al heel wat specerijen in Holland bekend en
er werd ruimer gebruik van gemaakt dan
tegenwoordig. In een boek van 1687 vinden
we een heel rijtje opgenoemd, allemaal met
haar eigenaardigheden, groeiwijze, gebruik
en„kracht", de werking dus en den in
vloed, dien ze hadden op „het gemoedt" of
„het herte".
We lezen wetenswaardigheden over suiker
en kaneel, kruidnagels en nootmuskaat, peper
gember, saffraan, tabak (die als geneesmid
del op de manier van thee getrokken en ge
dronken werd), en nog heel veel meer. Wat
er overigens al niet voor gekke dingen tegen
ziekten gebruikt werden! zult wel nooit ge
merkt hebben, dat kruidnagels de hersenen
versterken. En goud is ook iets, dat je in hoort
te nemen. Het „verquickt ende versterckt het
Herte, verheught het Gemoet, en is daerom
seer bequaem voor de' Swaermoedigheyt";
ook zilver werd ingenomen, en parels. Tabak
scheen nog heelemaal niet veel gerookt te
worden. We lezen tenminste een heel relaas
over aftreksel van tabak, dat goed is tegen de
zinkings, en tegen vergif en vermoeidheid.
Na die specerijen en kruiden volgen dus
goud en zilver en dan allerlei edel- en half-
edelsteenen, allemaal dingen die een of an
dere wonderlijke „aert" bezitten, waardoor ze
het hart en het gemoed verheugen en gun
stig op de hersenen werken. Amber werd als
geneesmiddel gebruikt, verder allerlei won
derlijke steenen (Serpent-steen tegen allerlei
beten. Beozar-steen tegen vergif en flauwten,
Steen van het Stekende Vereken die in het
hoofd van een stekelvarken groeit, tegen ver
gif!) en zoo nog veel meer. Als je die vreemd
soortige huismiddeltjes leest, dan verwondert
het je nog, dat er nog één voorouder zijn na
tuurlijken dood gestorven is. want een mo-
den mensch zou van al deze paarde middel
tjes op z'n minst een of ander ziekte op
doen.
Tot olifantstanden toe vinden we als ge
neeskrachtig middel opgenoemd! Het is goed
te merken, dat de Hollandsche kooplui in de
17de eeuw al die wonderlijke dingen mee
naar huis brachten, en dat men van de her
komst aardig op de hoogte was ook; geen
specerij, geen steen en geen kruid of de plaats
van herkomst wordt opgegeven, al worden er
wel allerlei fabeltjes verteld over het ont
staan van een steen of delfstof.
En dan de recepten! Een heel boekdeel is
eraan gewijd. Het heet Den ervaren Huys-
Houder, oft- Medicijn-Winckel. en is geschre-
van door een Doctor in de Medicijnen, dus
wel iemand die het weten kon. Met een ver
bazingwekkende openhartigheid verraadt hij
zijn vakgeheimen, en geeft alle denkbare
recepten tegen ongeveer iedere kwaal die
maar mogelijk is. Dat de leeken met dat zelf-
dokteren iets konden verknoeien of dat ze
nu heelemaal geen dokter meer noodig had
den en zijn praktijk er dus onder lijden kon,
scheen niet bij hem op te komen. Uitvoerig
wordt het toeberijden van medicamenten
uitgeduid. Als grondregel gold: wat iemand
ook heeft, eerst maar eens flink aderlaten en
van binnen schoonmaken! Dan volgen de
mooiste middelen, soms zoo raar. dat je er
van rilt, soms buitengewoon komiek en altijd
zonder eenige gêne heel drastisch beschreven.
Er zijn ook erge leuke bij: b.v. om de Hersse-
nen door 't Niesen te suyveren, om slaep te
verwecken, enz. In één adem worden „zin
kings", zenuwen, hoofdpijn en pleuris be
handeld; de meeste geneesmiddelen zijn dran
ken, uit kruiden getrokken en heel vaak met
wijn vermengd; dan ook fijngewreven ge
droogde kruiden of steenen en soms dingen
die eenvoudig niet te beschrijven zijn van
wonderlijkheid. Wat denkt u van het vol
gende middel tegen koude in de handen:
.Neemt een groote Raep, holt hem uyt en
vultse met Olie van Roosen. braetse onder de
assche, en smeert hier mede de handen".
Zoo zouden er tientallen recepten over te
schrijven zijn voor alle denkbare kwalen;
de geleerde dokter geeft er soms drie of vier
of zet er bij dat sommige menschen dit-of-
dat aanbevelen, zoodat de lezers dan zelf
maar moeten uitmaken of ze voor zoo'n be
handeling iets voelen.
Een hoogen dunk van de gheneeskonste in
die dagen krijgen we niet, wél van de uitge
breidheid van wat er aan bittere en zoete,
zoute en wrange natuurvoortbrengselen in die
dagen al bekend en toegepast was.
Als Jonas in de Walvisch.
DE „ANSJOVIS". De raampjes vóór den vleugel zijn voor de bemanning, die
onder den vleugel voor de passagierscabine.
L. S.
Negen uur vertrek? Die Franschen zijn er
blijkbaar. Die hoeven niet meer vroeg op te
staan. Veel gemoedelijker zoo. Acht uur uit
Marseille weg. Even wachten op een meneer
die nog niet klaar is met zijn ontbijt. Dan de
post halen, even aan 't station kijken en in
razende vaart naar Marignane het land- en
watervliegveld op 3 kwartier autoracen van
Marseille. De Douane lacht al, als ze mijn
koffertje vol kostbare fototoestellen, waarvoor
geen invoerrecht betaald is, heusch weer het
land zien uit gaan en met den havenmeester
wandel ik op naar het toestel voor Tunis. Het
wordt juist aan een kraan te water gelaten.
Anjou heet dat ding en het lijkt veel op een
ansjovis. Een visch van metaal met twee vleu
gels. één midden in, de ander heelemaal boven
den romp en daar wéér boven de motor. Wij
staan wat te praten, zoodat ik moet instappen
vóór ik het meubel goed bekeken heb. Een
loopplankje ligt op den neus van de ansjovis,
die met den buik op 't water rust en verder
nog een beetje steun heeft aan kleine drijver-
tjes onder de vleugels. Een ovale opening
boven in den kop van het beest, een groot
mangat, is de ingang. Ge komt dan neer op
den zetel van den piloot, stapt over een aantal
draden en doosjes van den marconist heen en
komt in de „cabine". Een planken vloertje
waarop vier rieten stoelen vastgeschroefd
staan in den metalen buik. Nog een paar pas
sagiers worden afgelaten, een beslist oude
vrouw, een niet meer jonge vrouw en baby.
Dat heele gevalletje hoort bij den marconist
blijkbaar. Als wij goed zitten gaat het man
gat dicht en dan pas zie ik, dat de cabine al
leen verlicht is door vier patrijspoorten van
bijna 10 c.M. middellijn. Gelukkig zijn er nog
al kieren en spleten in den „cabine"-wand,
maar toch niet zoo dat de lens van mijn con-
tax of filmcamera er door kan. De marconist
ziet mijn nooden en ik mag op zijn lampen
kistje zitten en door zijn raampje filmen. Een
deurtje sluit zijn hokje van de cabine af, zoo
dat de lucht bij ons frisch blijft. Het raampje
zit echter zóó voor in den kop van de ansjovis,
dat er een storm binnenkomt als 't maar op
een kier opengaat. Gelukkig heb ik een goede
leeren kap, dus het spul kan beginnen. En het
begon. Wij taxieden naar buiten en begonnen
den aanloop. Fel knetterden de motoren steeds
grootere golven schieten langs den boeg weg;
allemachies wat gaat. dat hard en wat duurt
dat lang. Bijna twee kilometer heeft die ansjo
vis noodig om van het water los te komen en
dan stijgt hij traag in groote bochten tot een
200 meter om daarna koers te zetten in Oos
telijke richting. Al spoedig ligt Marseille pal
onder ons. doodrecht zelfs. Mijn camera kan
we! uit het raam. Meteen goed om droog te
waaien want bij het openen kwam er een
douche van zeewater binnen. Maar mijn hoofd
kan er niet uit, dus zonder „zoekerbeeld fil
men. Dat kan ook. Winnetou schoot toch ook
zonder de buks aan den schouder te brengen?
Dan wijken wij wat van de kust af. die
prachtige steile kust. door een wit schuim-
randje gescheiden van de Azuren-Zee. Prach
tig volgt de eene bocht op de andere, tot de
rotspieken van La Ciotat naast ons liggen.
Daar komen wij een wolkendek tegen, eerst
op 600 dan op 1000 Meter; nog wat later moe
ten wij tot- 1500 meter stijgen en dan zie ik
den piloot van richting veranderen. Wij zijn
ver van de kust. midden boven zee, halfweg
Corsica zoowat. Hij gooit zijn toestel in een
scherpe linkerbocht, dan is een trage rechter
en ik zie wat de reden is. Voor ons torent een
geweldige muur van wolken op, een loodgrijze
muur. waarvan wij den bovenkant niet kun
nen zien. En de zware waterkist kan daar niet
overhéén! Wij moeten omlaag en blindvliegen,
daar zijn deze 12 jaar oude toestellen niet. op
ingericht. Onbegrijpelijk hoe een groote Maat
schappij als de Air France zulke oude kistjes
op dergelijke lange trajecten nog durft te ge
bruiken! Het. zoeken is dus naar een gat in de
wolkenlaag beneden ons en dat lukt. Duizend
meter beneden ons rimpelt de Zee! Maar met
rimpel die je van 1000 meter hoogte goed
kunt. zien. Dat is een bofje hoor, dat we dat
jaatje vonden om door te dalen. De blomme
tjes staan buiten, of wel in stadstaal; de gol
ven hebben witte overstortende koppen en het
wolkendek hangt maar een kleine honderd
meter daarboven.
Voort razen wij een kleine 50 meter boven
zee. Nijdig rukt de stijve bries aan onze vleu
gels, harde tikiken geeft hij nu onder dan
boven er tegen aan. Remou heet dat in vlieg-
taal. Wij passeeren een stoomschip, dat
stampt en slingert en met moeite schuin te
gen wind en golf opkoerst. Dan een paar vis-
schers, die vol wind achter huis toe gaan.
luchtend voor het opkomende weer en zoo
naderen wij Corsica. Daar verheft zich al een
donker groene bergwand, natuurlijk door een
witte schuimlijn langs zee afgezet, wij zwaaien
rechts om, volgen een kwartiertje de kust.
wippen over een klein voorgebergte en strij
ken neer in de haven van Ajaccio tusschen
visschersschuiten en driemasters.
Rustig taxiën wij naar het gele Shell-ge-
bouwtje aan den havenkant. Wij kunnen even
den wal op om ons wat te vertreden, maar
de baby met gevolg blijft binnen. Ik wandel
een kwartiertje rond in de geboortestad van
Napoleon. Wat wou die toch in Frankrijk?
Het is op Corsica mooi genoeg zou je zeggen
zelfs met een dag van motregen en laaghan
gende wolken. Weer een lange start, nu ech
ter niet zoo erg omdat er nu meer wind was.
Dan drie cirkels boven de haven om een on-
noozele 100 meter te stijgen en dan knettert
het weer zoowat pa! zuid. Bij Straat Bonifacia.
wordt het wat helderder, maar juist hier be
let de marconist mij het fotografeeren. Ita-
'.iaansch defensieterrein en de Italianen zijn
ontzaglijk streng op luchtfotografie. Jammer!
Boven Straat Bonifacius was het juist wat
helderder. Even kregen we een glimpje van
de 2000 meter hooge toppen in Zuid-Corsica,
krassen wij op 1000 Meter hoogte langs de
Oostkust van Sardinië, als maar optornend
tegen regen en wind. uur na uur opgesloten
in den kouden metalen romp. Gelukkig heeft
elke passagier een reisdeken .voorwaar geen
overbodige weelde!
Hier ligt overal fotografieverbod, dus ik ga
een tukje doen om straks frisch aan te ko
men. En dan valt. de tijd kort. Even voor vier
wordt, het plotseling helder. Blauwe lucht bo
ven. blauwe zee onder ons. Witte brandinglijn,
witte krijtrotsen en groen land. een voorge
bergte, een vuurtoren, de motor slaat reeds
halve kracht, wij planeeren in de baai van
Tunis over een schilderachtig wit stadje, waar
hooge minarets boven uitsteken. Wij komen
met den gewonen harden klap op het water
neer. dat gelukkig .spiegelglad is. Bij flinken
golfslag moet dat geen genot, wezen! Maar om
vier uur ben ik veilig op Afrikaanschen bodem
en geniet weer van volkstypen en kleeder
drachten. Arabieren en Joden, Bedouinen,
Grieken, veel Italianen, de gemengde bevol
king. der havenstad, maar met echt Ooster-
schen inslag. Wij kijken nog even toe boe de
ansjovis aangehaakt, en uit het water gehe-
schen wordt. Dan gaat het op de stad aan,
langs palmenlanen en bloeiende Oleander.
Maar ik kan niet meteen naar de Soukh. de
Inlandsche winkelstad. Eerst naar de S.A.M.
de Italiaanscbe Maatschappij die van hier op
Rome vliegt. En dat waren aardige lui. Een
vrijkaartje. een speldje, een pak briefkaarten,
tubes met eau de cologne envoor den
volgenden dag een auto en chauffeur ter be
schikking. om wat van Tunis en omstreken te
zien. Een goed begin is het halve werk. Even
later aan het diner laat een knappe dame een
krant vallen en als ik die opraap is het de
Nieuwe Rotterdammer". Toen had ik gezel
schap en een plaatseliik uitstekend bekende
ids. Je moet maar boffen! Dat doe ik graag.
Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN.
GEMENGD NIEUWS.
Visitekaartjes. Door alle eeuwen heen
hebben de menschen gebruik gemaakt van
visitekaartjes, die in de laatste jaren vooral
met Kerstmis en Nieuwjaar schijnen verdron
gen te worden door de Kerstmis- en Nieuw
jaarskaarten. die met speciale wenschen be
drukt zijn. Reeds de Chineezen kenden, lang
van het begin onzer jaartelling, reeds hun
naamkaartjes, a! zagen die er dan ook heel
anders uit dan de tegenwoordige. De Chinee
zen hadden namelijk dubbelgevouwen blaad
jes papier, waarvan grootte en kleur afhanke
lijk waren van de meerdere of mindere voor
naamheid van den bezitter. Op een der kan
ten stond naam en titel van den verzender, de
andere kant was opengelaten voor mogelijke
boodschappen of gelukwenschen. In Frank
rijk kwamen ze eerst in gebruik onder Lode-
wijk XIV- In den beginne waren 't eenvoudig
speelkaarten, waarop men zijn naam schreef.
Wilde men iemand een bezoek brengen en
vond men niemand thuis, dan stak men har
ten-aas of ruitenboer opgerold en voorzien
van zijn naam in het sleutelgat. Later werden
voor dit doel speciale speelkaarten gedrukt
voorzien van den naam van den eigenaar. Te
gen 't laatst der 18e eeuw heten de aanzien
lijken hun naamkaartjes met teekeningen
versieren door bekende kunstenaars, soms ook
met diervoorstellingen. De eenvoudigen bie
den de eenvoudig blanco cartonnen kaartjes
gebruiken. Ook in de dagen van keizer Na
poleon kwamen er kostbare kaartjes in ge
bruik. Na dezen' tijd kwamen er zelfs kaartjes
versierd met aquarellen waarin dan de naam
geschreven werd. Ook deze zijn weer verdwe
nen, maar de eenvoudige witte cartonnetjes
zijn gebleven tot op den huldigen dag.