8t©t£iJIVOfliD Later, Marseille-Tunis in zeven uur. BIJVOEGSEL VAN HAARLEM'S DAGBLAD Van warm en scherp ZATERDAG 20 OCTOBER 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 13 9 Er is een oogenblik in ieder leven, waarop een mensch zegt: „nu of nooit". Er zijn van die illusies, van die verwachtin gen, van die verlangens, waarvan je in je kinderjaren droomt dat je ze zult beleven als je groot bent, en als je dan groot bent, komt 't leven en grijpt je en sleurt je mee door goud of door modder, langs zonnige stranden of door duistere grotten en je vergeet dat er nog zooiets als jeugd verwachtingen waren, tot je opeens door 'n kleinigheid, wordt terugge voerd naar je meisjeskamer waar portretten aan den wand hingen van je tooneelhelden. Vlak boven het bed hing iemand in zeeoffi ciers-uniform. En 's avonds als je ging sla pen neuriede het zachtjes in je herinnering en met een zuchtje voor die arme Butterfly en een diepe zucht voor den charmanten of ficier doezelde je in. Billie Ritchie was er ook en dan natuur lijk Lanfredi! Lanfredi, de mooie man met de bakkebaardjes! Toppunt van zaligheid toen je veel oudere broer je eens stiekum als Pa het wist, zwaaide er wat! meenam en je hem in levende lijve zag en hoorde! Je wist het zeker, dat hij naar je gekeken had en dat eene liedje alleen voor jou speelde. Pa was niet makkelijk. „Ouderwetsch" noemde je dat pruilend. Butterfly had je bij wijze van uit zondering mogen zien, maar tooneelstukken waar ..ze mekaar kregen" vond Pa nog te vroeg daar had je later tijd genoeg voor. Och lieve goeie Pa. tijd heb je nooit genoeg, en tijd om het zóó te zien, alleen maar mooi en goed en lief, heb je alleen maar als je zeventien, acht tien bent. Later heb je kritiek, je lacht of je bent ontroerd, maar als je buiten bent is daar de krtiek al. „Wel een goed stuk, uit stekend gespeeld hè? Waar halen ze de onzin vandaanAls het in het leven allemaal zoo gemakkelijk ging Och ja menschen. wat willen we dan eigen lijk? Als het op het tooneel net zoo was, als daarbuiten, dan kwam er heelemaal niemand meer in de theaters. We willen toch immers tenminste een paar uur leven in fantasie, in een wereld waar het zoo gaat, als wij het allemaal in het diepst van ons hart graag zouden willen hebben. Oh jaals het werkelijk eens zoo zou gebeuren, zouden we klaarstaan met onze afkeuring, maar op het tooneel, daar kan het wel een stootje verdragen. Ik zat van avond in den schouwburg en een aanbidder op het tooneel liet z;ch een beetje gedwee af wijzen. „Wat een sloome duikelaar! Man neem T in je armen!" klonk het uit de zaal. Zoo is het en zoo is het goed. Dat is het. wat we verwachten We willen dat de artisten eenige oogenblikken óns leven voor ons leven; het aeur en kleur, fantas!e en inhoud geven en het is niet alleen omdat het koud is buiten, dat we onze kragen opzetten, het is omdat we even in onze kraag alleen willen zijn, om ons zelf weer eens terug te vinden in ons leven van alledag. Dat is het, wat een artist ons te geven heeft, en d'e romantiek kunnen we alleen maar kritiekloos ondergaan, wan neer het leven nog vol en mooi voor ons ligt en we meenen. dat dat wat op de planken gebeurt, alleen maar een kort résumé is van datgene was het Leven ons straks brengen gaat. Ze krijgen mekaar, of ze krijgen me kaar niet. maar er is liefde en romantiek en als we achttien zijn. lijkt een gebroken hart interessant en niet eens zoo héél erg. Dat is de grootste bekoring die een artist uitoefent op het jonge meisje. Het is alsof hij, die op het tooneel het leven zoo goed weet uit te beddende conceptie is van de liefde die ook voor haar moet komen. En als de ware „Hij", of wien ze daarvoor houdt, er nog niet is. draagt ze die gevoelens over op hem. die dien ..Hij" op het tooneel voorstelt. Is het dan wonder, dat ze droomt van het oogenblik waarop zij dien acteur per gratie Gods van dichtbij zal aanschouwen, waarop hij met fluweelen stem en doorborende oogen het woord tot haar zal richten? Is het dan wonder dat. zij de film verslindt, waarin een me:sje, zoomaar alsof het niets was, deed als of zij bij het gezelschap hoorde, op de deur klopte en bij den lieveling van het publiek binnentrad? En dan nam zij zich voor, dat zij eens, wanneer ze groot zou zijn en gehuld in kostbaar weef sels en dure bonten, omgeven door een wolk van parfum en voorafgegaan door een groote bloemenmand zich zou laten aandienen bij den mooiste en charmantste van haar helden en zich zou laten glijden in een zachte cra- paud, zooals zij het op de Bühne had zien doen. en haar hand als een lam pootje om hoog zou houden, zoodat hij de blanke vinger toppen kon kussen en dan zou zij Och wat voor mogelijkheden zijn daar niet allemaal! Ge ziet u al binnenschrijden in een elegant lokaal, dat ge tot dusver alleen maar van buiten hebt gezien en ge hoort hoe de drummer een touché geeft, zooals op de film, en een conférencier treedt naar voren en zegt „dames en heeren, de groote acteur Pietjepuk is zoojuist binnengekomen met Madame (in dure bonten en met uw langste wimpers aan. heet ge op de film altijd „Ma dame") Helen en de menschen kijken en klappen. Jaaaals ge groot zijt, dan zult ge Het lijkt allemaal zoo lang geleden en de meisjes van zeventien, achttien jaar spreken tegenwoordig niet meer van „als ik groot ben", ze z ij n al groot en als Pa vindt dat ze hier of daar niet heen moesten gaan, strij ken ze over z'n haar, als hij dat heeft, en zeggen, „goeie papsiebaas, je bent een schat hoor. Maar wat dat andere betreft, laat dat maar gerust aan ons over hoor! We loopen maar in één sloot tegelijk!" Toen ik zeven tien was. werd ik vroeg naar bed gestuurd als ik brutaal was en als ik geïnviteerd werd voor een bioscoop, moest de jongeman eerst netjes een visite komen maken, waarbij hij het benauwd had van z'n eerste stijve boordje en van gebrek aan conversatie en dan van louter benauwdigheid de een of andere enor miteit debiteerde. Het is voor haar die gelijk met mij zeven tien waren, dat ik deze bekentenis doe. Zij hebben met mij gedroomd en gedweept en hebben met mij gedacht: later alsen net als ik zijn ze er niet toe gekomen. Dat wil zeggen tot vandaag. Want, lieve menschen, ik het het gedaan! Nou ja, natuurlijk geen weefsels en bonten en wolken van geuren en bloemenmanden per vliegmachine uit Parijs. Dat zijn maar bijkomstigheden en die klei nigheden leer je wel af. Nee, dat niet, maar gedaan heb ik het tóch. Dat kwam zoo. Een nichtje van me, dat door de leer der efelijkheid met een gevoel voor romantiek is behept, keek naar een foto van Cees als witte man, met de oogen waar mee ik vroeger naar de bakkebaardjes keek. „Is het geen pracht, tante? In die eene krant schreven ze dat hij de best gekleede man is van Amsterdam en hij ziet er toch niks fat terig uit, vindt u wel?" Roetsch! Daar was de druk op de handle van de lift die me uit hooge leeftijden terug voerde naar Sweet seventeen". Ik hoorde opeens weer het verhaal van mm vriendin, alsof het gisteren was: „nee Helen, wie ik nü gezien heb, vlak naast me! Z'n jas tegen m'n arm zeg!" „Jan Dekkers" raadde ik, het vriendje van de H. B. S. „Jan Dekkers! Daar zal ik zoo'n drukte over maken! Nee kind, Pim Plimme' Pim Plimme in hoogst eigen persoon! Ik moest even een brood halen en daar stond hij ben den bakker en kocht kadetjes! Ka detjes! Stel je voor!" ,Nee?Echt?Hoe zag ie er uil?" ,Nou?" twijfelde ze „wel een beetje anders dan op het tooneel. Eigenlijk nogal gewoon. En kadetjes! Gek hè?" Ik vond het ook nogal gek en ik nam me voor dat mijn held, die van het bezoek in bont géén kadetjes zou halen bij een bakker. Met m'n even geleende oogen van zevantien jaar zag ik me staan zooals ik nu ben en dacht „nu moet je 't gauw doen, als je het nog doen wilt, anders is het te laat" Natuurlijk was ik niet echt van plan de sprong te wagen, maar naar een schouwburg gaan is toch niet straf baar en als je met ideeën speelt is het maar het wijste om dan te gaan, als er ook wer kelijk iemand speelt, zooals die „beste geklee de Amsterdammer". Hij speelde een rol van jonge man die op onwaarschijnlijke manier met een jonge vrouw kennis maakt en die zich verwonder lijk goed aan die situatie scheen te kunnen aanpassen. Ook verder zag hij er nogal be grijpelijk uit en hoe het kwam weet ik niet-, maar in de pauze vroeg ik opeens aan de juf frouw van de garderobe of die pauze lang duurdee, want dat ik mijnheer Laseur even ilde spreken. En toen kon ik er opeens niets meer tegen doen. Er kwam een uniformpet en die zei „gaat u maar even mee". Ik werd ge leid door een deur waar „dienst' op stond en toen werden m'n handen koud. Een houten trap voerde naar een galerij en op de deuren itonden namen. Toen begonnen m'n knieën e knikken. Een stem riep „ia" op de klop van den uniformpet en zei na de aankondiging van liet „bezoek", maag of mevrouw even wil wachten, ik ben dadelijk klaar". De uniformpet verdween en ik stond alleen op den gang. Hoe kwam ik met goed fatsoen weg? Daar was een deur, die stond open, daar kon ik wel door. Een voorzichtige stap nóg een M'n hart stond stil. Een groote, heel groote brandweerman stond voor me. Hij keek en knikte. Verder gebeurde er niets, maar ik durfde me niet verroeren en toen ging er een deur open: „Wilt u even binnen komen, mevrouw?" M'n naam is Laseur". Het was een menschelijk geluid en het schee»; niets bijzonders te zijn, om hier bin nen te dringen. Gemoedelijk in een overhemd stond hij daar en keek vragend Ik kon toch niet zeggen: „dit is een meisjesdroom, van wee.fsels en bont en geuren ontdaan", en dus zei ik ,.ja ziet u, ik wilde eens wat schrijven over achter de coulissen. Niet een interview, maar zoo'n beetje de indrukken van een ge woon mensch in de kleedkamer waar de fan tasie wordt aangekleed en reisvaardig ge maakt." Het scheen een heel gewoon verzoek te zijn en vijf minuten later zat ik een kop koffie te drinken en een cigaret te rooken, alsof er straks niet verder te spelen viel. „Mag ik even m'n voorschoot ombinden, ik moet straks de kachel aanmaken, ziet u? Ja och, het is een beroep als ieder ander. Bij de premières ben je nerveus. Wie zegt dat ie dat niet is. is geen artist zeg hem dat maar uit mijn naam. Maal ais je een rol honderd maal gespeeld hebt, ben je er in thuis en 't wordt allemaal gewoonte". Met een dons doopte hij in een doos poedel en betipte oordeelkundig een glimvlekje „als we vettig opkomen, is het geen gezicht!" Ik knikte en was wat overbluft en m'n handen waren nog koud. Toen schoot ik opeens in een lach. Ik dacht aan m'n idealen en droomen. van hoe het zijn zou en hoe ik neer zou glij den in dien crapaud in de weelderige kleed kamer. waar een knecht geruischioos bezig zou zijn om kleedingstukken op te bergen en in den spiegel zag ik me zitten op een houten stoel voor een klein plankje, dat de noten- houten-mct-marmer toilettafel moest vervan gen. Een met schmink bevlekte handdoek lag op een hoop. poeder was gemorst, pakken hin gen aan den muur en een koffer stond open. klaar om verder gepakt te worden, „Ik ben aan het pakken, want morgen gaan we naar Hilversum". „Oh", zei ik intelligent. „Als u een indruk wilt hebben, moet u eens komen als er een groot stuk gaat, met dat heen en weer geloop van veel menschen. Dat is interessant. Dit is maar een klein stuk, u hebt er niet veel aan". Neen, man met het voorschoot, dit was het wat ik noodig had. Er waren geen dienaars en er was geen filmchique. maar toch was er ein gewisses Etwas. Een glimpje romantiek van vroeger bleek bewaard te zijn gebleven. Er gens in zijn hart blijft ieder mensch zeventien en daar in die kleedkamer was ik tien minu ten lang zeventien. Ik kon me daar zien zitten als jong meisje en dat kind dat daar zat. zag niets van de nuchtere omgeving van het klei ne hokje, het zag alleen maar den kunstenaar die kon doen lachen of huilen die in staat was heel teere verlangens te doen ontwaken, zoo dat je thuis in je kamertje met groote oogen voor het raam kon zitten, starend in het grachtwater dat geheimzinnig lichtte in lan taarnschijnsel. Alleen een kadetje had de ro mantiek kunnen verstoren, en dat was er niet. Ik kwam terug in de zaal met het bewust zijn een „daad" te hebben gedaan. „Ik zal doen, als ik groot ben" is één ding,_ maar „doen" is een ander, en ik had nu gedaan wat ik meende verschuldigd te zijn aan dat meisje van zeventien dat naar een plaatje keek bo ven haar bed en zich plechtig beloofde „la ter HELEN. zuur en bijtend. Geneesmiddelen in de 1 7de eeuw. In de 17de eeuw, onze bloeitijd, toen de schepen van de zeven provinciën de wereld- zeëen bevoeren en we de groote vrachtvaar ders van Europa werden genoemd, waren er al heel wat specerijen in Holland bekend en er werd ruimer gebruik van gemaakt dan tegenwoordig. In een boek van 1687 vinden we een heel rijtje opgenoemd, allemaal met haar eigenaardigheden, groeiwijze, gebruik en„kracht", de werking dus en den in vloed, dien ze hadden op „het gemoedt" of „het herte". We lezen wetenswaardigheden over suiker en kaneel, kruidnagels en nootmuskaat, peper gember, saffraan, tabak (die als geneesmid del op de manier van thee getrokken en ge dronken werd), en nog heel veel meer. Wat er overigens al niet voor gekke dingen tegen ziekten gebruikt werden! zult wel nooit ge merkt hebben, dat kruidnagels de hersenen versterken. En goud is ook iets, dat je in hoort te nemen. Het „verquickt ende versterckt het Herte, verheught het Gemoet, en is daerom seer bequaem voor de' Swaermoedigheyt"; ook zilver werd ingenomen, en parels. Tabak scheen nog heelemaal niet veel gerookt te worden. We lezen tenminste een heel relaas over aftreksel van tabak, dat goed is tegen de zinkings, en tegen vergif en vermoeidheid. Na die specerijen en kruiden volgen dus goud en zilver en dan allerlei edel- en half- edelsteenen, allemaal dingen die een of an dere wonderlijke „aert" bezitten, waardoor ze het hart en het gemoed verheugen en gun stig op de hersenen werken. Amber werd als geneesmiddel gebruikt, verder allerlei won derlijke steenen (Serpent-steen tegen allerlei beten. Beozar-steen tegen vergif en flauwten, Steen van het Stekende Vereken die in het hoofd van een stekelvarken groeit, tegen ver gif!) en zoo nog veel meer. Als je die vreemd soortige huismiddeltjes leest, dan verwondert het je nog, dat er nog één voorouder zijn na tuurlijken dood gestorven is. want een mo- den mensch zou van al deze paarde middel tjes op z'n minst een of ander ziekte op doen. Tot olifantstanden toe vinden we als ge neeskrachtig middel opgenoemd! Het is goed te merken, dat de Hollandsche kooplui in de 17de eeuw al die wonderlijke dingen mee naar huis brachten, en dat men van de her komst aardig op de hoogte was ook; geen specerij, geen steen en geen kruid of de plaats van herkomst wordt opgegeven, al worden er wel allerlei fabeltjes verteld over het ont staan van een steen of delfstof. En dan de recepten! Een heel boekdeel is eraan gewijd. Het heet Den ervaren Huys- Houder, oft- Medicijn-Winckel. en is geschre- van door een Doctor in de Medicijnen, dus wel iemand die het weten kon. Met een ver bazingwekkende openhartigheid verraadt hij zijn vakgeheimen, en geeft alle denkbare recepten tegen ongeveer iedere kwaal die maar mogelijk is. Dat de leeken met dat zelf- dokteren iets konden verknoeien of dat ze nu heelemaal geen dokter meer noodig had den en zijn praktijk er dus onder lijden kon, scheen niet bij hem op te komen. Uitvoerig wordt het toeberijden van medicamenten uitgeduid. Als grondregel gold: wat iemand ook heeft, eerst maar eens flink aderlaten en van binnen schoonmaken! Dan volgen de mooiste middelen, soms zoo raar. dat je er van rilt, soms buitengewoon komiek en altijd zonder eenige gêne heel drastisch beschreven. Er zijn ook erge leuke bij: b.v. om de Hersse- nen door 't Niesen te suyveren, om slaep te verwecken, enz. In één adem worden „zin kings", zenuwen, hoofdpijn en pleuris be handeld; de meeste geneesmiddelen zijn dran ken, uit kruiden getrokken en heel vaak met wijn vermengd; dan ook fijngewreven ge droogde kruiden of steenen en soms dingen die eenvoudig niet te beschrijven zijn van wonderlijkheid. Wat denkt u van het vol gende middel tegen koude in de handen: .Neemt een groote Raep, holt hem uyt en vultse met Olie van Roosen. braetse onder de assche, en smeert hier mede de handen". Zoo zouden er tientallen recepten over te schrijven zijn voor alle denkbare kwalen; de geleerde dokter geeft er soms drie of vier of zet er bij dat sommige menschen dit-of- dat aanbevelen, zoodat de lezers dan zelf maar moeten uitmaken of ze voor zoo'n be handeling iets voelen. Een hoogen dunk van de gheneeskonste in die dagen krijgen we niet, wél van de uitge breidheid van wat er aan bittere en zoete, zoute en wrange natuurvoortbrengselen in die dagen al bekend en toegepast was. Als Jonas in de Walvisch. DE „ANSJOVIS". De raampjes vóór den vleugel zijn voor de bemanning, die onder den vleugel voor de passagierscabine. L. S. Negen uur vertrek? Die Franschen zijn er blijkbaar. Die hoeven niet meer vroeg op te staan. Veel gemoedelijker zoo. Acht uur uit Marseille weg. Even wachten op een meneer die nog niet klaar is met zijn ontbijt. Dan de post halen, even aan 't station kijken en in razende vaart naar Marignane het land- en watervliegveld op 3 kwartier autoracen van Marseille. De Douane lacht al, als ze mijn koffertje vol kostbare fototoestellen, waarvoor geen invoerrecht betaald is, heusch weer het land zien uit gaan en met den havenmeester wandel ik op naar het toestel voor Tunis. Het wordt juist aan een kraan te water gelaten. Anjou heet dat ding en het lijkt veel op een ansjovis. Een visch van metaal met twee vleu gels. één midden in, de ander heelemaal boven den romp en daar wéér boven de motor. Wij staan wat te praten, zoodat ik moet instappen vóór ik het meubel goed bekeken heb. Een loopplankje ligt op den neus van de ansjovis, die met den buik op 't water rust en verder nog een beetje steun heeft aan kleine drijver- tjes onder de vleugels. Een ovale opening boven in den kop van het beest, een groot mangat, is de ingang. Ge komt dan neer op den zetel van den piloot, stapt over een aantal draden en doosjes van den marconist heen en komt in de „cabine". Een planken vloertje waarop vier rieten stoelen vastgeschroefd staan in den metalen buik. Nog een paar pas sagiers worden afgelaten, een beslist oude vrouw, een niet meer jonge vrouw en baby. Dat heele gevalletje hoort bij den marconist blijkbaar. Als wij goed zitten gaat het man gat dicht en dan pas zie ik, dat de cabine al leen verlicht is door vier patrijspoorten van bijna 10 c.M. middellijn. Gelukkig zijn er nog al kieren en spleten in den „cabine"-wand, maar toch niet zoo dat de lens van mijn con- tax of filmcamera er door kan. De marconist ziet mijn nooden en ik mag op zijn lampen kistje zitten en door zijn raampje filmen. Een deurtje sluit zijn hokje van de cabine af, zoo dat de lucht bij ons frisch blijft. Het raampje zit echter zóó voor in den kop van de ansjovis, dat er een storm binnenkomt als 't maar op een kier opengaat. Gelukkig heb ik een goede leeren kap, dus het spul kan beginnen. En het begon. Wij taxieden naar buiten en begonnen den aanloop. Fel knetterden de motoren steeds grootere golven schieten langs den boeg weg; allemachies wat gaat. dat hard en wat duurt dat lang. Bijna twee kilometer heeft die ansjo vis noodig om van het water los te komen en dan stijgt hij traag in groote bochten tot een 200 meter om daarna koers te zetten in Oos telijke richting. Al spoedig ligt Marseille pal onder ons. doodrecht zelfs. Mijn camera kan we! uit het raam. Meteen goed om droog te waaien want bij het openen kwam er een douche van zeewater binnen. Maar mijn hoofd kan er niet uit, dus zonder „zoekerbeeld fil men. Dat kan ook. Winnetou schoot toch ook zonder de buks aan den schouder te brengen? Dan wijken wij wat van de kust af. die prachtige steile kust. door een wit schuim- randje gescheiden van de Azuren-Zee. Prach tig volgt de eene bocht op de andere, tot de rotspieken van La Ciotat naast ons liggen. Daar komen wij een wolkendek tegen, eerst op 600 dan op 1000 Meter; nog wat later moe ten wij tot- 1500 meter stijgen en dan zie ik den piloot van richting veranderen. Wij zijn ver van de kust. midden boven zee, halfweg Corsica zoowat. Hij gooit zijn toestel in een scherpe linkerbocht, dan is een trage rechter en ik zie wat de reden is. Voor ons torent een geweldige muur van wolken op, een loodgrijze muur. waarvan wij den bovenkant niet kun nen zien. En de zware waterkist kan daar niet overhéén! Wij moeten omlaag en blindvliegen, daar zijn deze 12 jaar oude toestellen niet. op ingericht. Onbegrijpelijk hoe een groote Maat schappij als de Air France zulke oude kistjes op dergelijke lange trajecten nog durft te ge bruiken! Het. zoeken is dus naar een gat in de wolkenlaag beneden ons en dat lukt. Duizend meter beneden ons rimpelt de Zee! Maar met rimpel die je van 1000 meter hoogte goed kunt. zien. Dat is een bofje hoor, dat we dat jaatje vonden om door te dalen. De blomme tjes staan buiten, of wel in stadstaal; de gol ven hebben witte overstortende koppen en het wolkendek hangt maar een kleine honderd meter daarboven. Voort razen wij een kleine 50 meter boven zee. Nijdig rukt de stijve bries aan onze vleu gels, harde tikiken geeft hij nu onder dan boven er tegen aan. Remou heet dat in vlieg- taal. Wij passeeren een stoomschip, dat stampt en slingert en met moeite schuin te gen wind en golf opkoerst. Dan een paar vis- schers, die vol wind achter huis toe gaan. luchtend voor het opkomende weer en zoo naderen wij Corsica. Daar verheft zich al een donker groene bergwand, natuurlijk door een witte schuimlijn langs zee afgezet, wij zwaaien rechts om, volgen een kwartiertje de kust. wippen over een klein voorgebergte en strij ken neer in de haven van Ajaccio tusschen visschersschuiten en driemasters. Rustig taxiën wij naar het gele Shell-ge- bouwtje aan den havenkant. Wij kunnen even den wal op om ons wat te vertreden, maar de baby met gevolg blijft binnen. Ik wandel een kwartiertje rond in de geboortestad van Napoleon. Wat wou die toch in Frankrijk? Het is op Corsica mooi genoeg zou je zeggen zelfs met een dag van motregen en laaghan gende wolken. Weer een lange start, nu ech ter niet zoo erg omdat er nu meer wind was. Dan drie cirkels boven de haven om een on- noozele 100 meter te stijgen en dan knettert het weer zoowat pa! zuid. Bij Straat Bonifacia. wordt het wat helderder, maar juist hier be let de marconist mij het fotografeeren. Ita- '.iaansch defensieterrein en de Italianen zijn ontzaglijk streng op luchtfotografie. Jammer! Boven Straat Bonifacius was het juist wat helderder. Even kregen we een glimpje van de 2000 meter hooge toppen in Zuid-Corsica, krassen wij op 1000 Meter hoogte langs de Oostkust van Sardinië, als maar optornend tegen regen en wind. uur na uur opgesloten in den kouden metalen romp. Gelukkig heeft elke passagier een reisdeken .voorwaar geen overbodige weelde! Hier ligt overal fotografieverbod, dus ik ga een tukje doen om straks frisch aan te ko men. En dan valt. de tijd kort. Even voor vier wordt, het plotseling helder. Blauwe lucht bo ven. blauwe zee onder ons. Witte brandinglijn, witte krijtrotsen en groen land. een voorge bergte, een vuurtoren, de motor slaat reeds halve kracht, wij planeeren in de baai van Tunis over een schilderachtig wit stadje, waar hooge minarets boven uitsteken. Wij komen met den gewonen harden klap op het water neer. dat gelukkig .spiegelglad is. Bij flinken golfslag moet dat geen genot, wezen! Maar om vier uur ben ik veilig op Afrikaanschen bodem en geniet weer van volkstypen en kleeder drachten. Arabieren en Joden, Bedouinen, Grieken, veel Italianen, de gemengde bevol king. der havenstad, maar met echt Ooster- schen inslag. Wij kijken nog even toe boe de ansjovis aangehaakt, en uit het water gehe- schen wordt. Dan gaat het op de stad aan, langs palmenlanen en bloeiende Oleander. Maar ik kan niet meteen naar de Soukh. de Inlandsche winkelstad. Eerst naar de S.A.M. de Italiaanscbe Maatschappij die van hier op Rome vliegt. En dat waren aardige lui. Een vrijkaartje. een speldje, een pak briefkaarten, tubes met eau de cologne envoor den volgenden dag een auto en chauffeur ter be schikking. om wat van Tunis en omstreken te zien. Een goed begin is het halve werk. Even later aan het diner laat een knappe dame een krant vallen en als ik die opraap is het de Nieuwe Rotterdammer". Toen had ik gezel schap en een plaatseliik uitstekend bekende ids. Je moet maar boffen! Dat doe ik graag. Dr. W. G. N. VAN DER SLEEN. GEMENGD NIEUWS. Visitekaartjes. Door alle eeuwen heen hebben de menschen gebruik gemaakt van visitekaartjes, die in de laatste jaren vooral met Kerstmis en Nieuwjaar schijnen verdron gen te worden door de Kerstmis- en Nieuw jaarskaarten. die met speciale wenschen be drukt zijn. Reeds de Chineezen kenden, lang van het begin onzer jaartelling, reeds hun naamkaartjes, a! zagen die er dan ook heel anders uit dan de tegenwoordige. De Chinee zen hadden namelijk dubbelgevouwen blaad jes papier, waarvan grootte en kleur afhanke lijk waren van de meerdere of mindere voor naamheid van den bezitter. Op een der kan ten stond naam en titel van den verzender, de andere kant was opengelaten voor mogelijke boodschappen of gelukwenschen. In Frank rijk kwamen ze eerst in gebruik onder Lode- wijk XIV- In den beginne waren 't eenvoudig speelkaarten, waarop men zijn naam schreef. Wilde men iemand een bezoek brengen en vond men niemand thuis, dan stak men har ten-aas of ruitenboer opgerold en voorzien van zijn naam in het sleutelgat. Later werden voor dit doel speciale speelkaarten gedrukt voorzien van den naam van den eigenaar. Te gen 't laatst der 18e eeuw heten de aanzien lijken hun naamkaartjes met teekeningen versieren door bekende kunstenaars, soms ook met diervoorstellingen. De eenvoudigen bie den de eenvoudig blanco cartonnen kaartjes gebruiken. Ook in de dagen van keizer Na poleon kwamen er kostbare kaartjes in ge bruik. Na dezen' tijd kwamen er zelfs kaartjes versierd met aquarellen waarin dan de naam geschreven werd. Ook deze zijn weer verdwe nen, maar de eenvoudige witte cartonnetjes zijn gebleven tot op den huldigen dag.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 15