ZATERDAG 10 NOVEMBER 1934
HAARLEM'S DAGBLAD
15
AAN ALLEN!
Jullie hebt misschien wel gehoord of gelezen,
hoeveel last wij Nederlanders van ratten heb
ben. Misschien heb je ook wel plaatjes in de
krant gezien uit Amsterdamsche buurten,
waar het 's nachts wemelt van deze lastige en
schadelijke knaagdieren. Al komen bij ons
dan niet zooveel soorten voor als in de tro
pen, 't aantal exemplaren schijnt er niet min
der om te zijn. Men beweert, dat in den Indi-
schen Archipel tientallen soorten zijn. Wij
kennen alleen de zwarte rat, de bruine rat en
de waterrat. De bruine rat komt in ons land
't meeste voor. De rugkant is grijsbruin, de
buikzijde is grijswit. De staart is korter dan
die van de zwarte en ook zijn de oor en kleiner
De rat is de plaag van schepen en pakhuizen,
van boer, kippenhouder en eendenfokker. Toch
schijnt de zwarte nog schadelijker te zijn, daar
deze de pestbacillen verspreidt.
Vroeger was de bruine rat schaarsch in ons
land. De zwarte rat komt nu weinig meer
voor. Ze verschillen niet alleen uiterlijk, maar
ook in hun doen en laten. Een zwarte rat eet
letterlijk alles. Een bruine rat is taaier en ster-
her en verslindt de zwarte familie. De na
tuuronderzoeker Pallas beweerde, dat in 1727
de bruine ratten in groote menigte de Wolga
overgezwommen zijn. Anderen beweren, dat
dit waterratten waren en dat de bruine rat
ten uit het Oosten zijn gekomen, waarschijnlijk
uit N. China. Hoe dit ook zij, de bruine rat is
begonnen met de zwarte te verdelgen en ver
der overal vernieling en onheil te stichten. Op
hooge pakhuiszolders komt nog wel eens een
zwarte rat voor.
Jullie hebben natuurlijk ook wel eens ge
hoord van de ziekte van Weil, waar veel zwem
mers last van gehad hebben. Deze ziekte wordt
door ratten overgebracht. Nu tracht men op
alle mogelijke manieren de ratten uit onze wa
teren te houden. Ze zijn zoo brutaal en zoo
slim, dat het haast ondoenlijk is. 't Is een feit,
dat ze buitengewoon moedig zijn. Dieren, die
grooter zijn dan zij zelf vallen ze aan Wor
den ze in het nauw gedreven, dan vallen ze
ook den mensch aan. Een goede rattenverdel-
ger is de hond. Katten durven maar zelden
op de rattenjacht te gaan. Vossen, bunsings,
wezels en hermelijnen zijn felle rattenjagers.
Wij menschen gebruiken als verdelgingsmid
delen vallen en vergif. Als val bezigt men wel
een kuil met gladde steenen wanden. Op den
bodem staat een bloempot gevuld met aas. In
een rattenomgeving komen er spoedig enkele
op af. Dan wordt het een strijd op leven en
dood. De een eet de ander op.
Vergift smeert men wel op brood en zoo ko
men ze spoedig aan hun eind. Men heeft ech
ter geconstateerd dat 20 pet. van de ratten
immuun, dat is ongevoelig zijn voor vergift.
Op schepen gebruikt men blauwzuur Men
moet daarmee wel erg oppassen, want een
paar jaar geleden zijn in de Amsterdamsche
haven ook menschen gestikt" door het ontwik
kelde gas.
Waterratten hebben korte ledematen en het
gebit van een planteneter, d.w.z. ze hebben
geplooide kiezen. Daarom komen in stilstaande
wateren zooveel waterratten voor. Je ziet ze
zelden, omdat ze overdag slapen. Uitsluitend
planteneters zijn ze niet: kikkers, vischjes en
insecten lusten ze graag. Is er in het water
niet veel te vinden, dan trekt hij landwaarts
en ziet er zelfs niet tegenop een vogelnestje
uit te halen, "t Gebeurt wel, dat kweekers on-
deraardsche gangen bespeuren, die veel opj
mollegangen gelijken, maar dichter aan de
oppervlakte liggen. Rijen jonge plantjes lig
gen voor de vlakte. De wortels van oudere
planten worden beschadigd. De mollenklem
wordt neergezet en een waterrat wordt ge
vangen. Deze soort waterrat wordt heel terecht
ook wel woelmuis genoemd.
De Aalsmeersche kweekers spreken van
zwarte ratjes. Het nest van deze dieren is
soms heel mooi. 't Is vervaardigd van fijne
plan ten vezels en -wortels. Het doet min of
meer denken aan een vogelnest.
Vader en moeder rat krijgen per jaar 18 kin
deren ongeveer, 't Is dus weer zooals ik de vo
rige week schreef, een dieren familie, die ook
aan vervolging bloot staat, 't Is dan ook naar
maar waar, dat de oude ratten vaak te jonge
opeten. Omdat er zooveel nakomelingen zijn,
merk je nog niet veel van een uitsterven. Het
oud-Hollandsche spreekwoord: Onkruid ver
gaat niet, is zeer zeker op de schadelijke rat-
tenfamilie van toepassing en 't was te wen-
schen, dat er een middel werd uitgevonden om
de rattenplaag voorgoed tegen te gaan.
W. B.—Z.
IETS OVER ONZE EEKHOORNTJES.
Eekhoorn is de naam van een dierengeslaeht
dat behoort tot de met sleutelbeenen voor
ziene knaagdieren en dat zich onderscheidt
door vierteenige achterpooten, door een lange
sterk behaarde staart en door het ontbreken
van wangzakken.
De eekhoorns zijn vlugge, behendige dier
tjes, die op de boomen leven en buitengewone
geschiktheid hebben om te springen; ze voe
den zich met zaden en noten en somtijds ook
met vogeleieren. Hun nesten, die van boven
gesloten zijn en aan den voorkant een in- en
uitgang hebben, bouwen ze van mos en tak
ken.
De gewone eekhoorn draagt een roodbruine
onder de buik witte pels, bewoont geheel
Europa, een gedeelte van Azië en van Noord-
Amerika. In het Noorden hebben de eekhoorns
in den winter een grijs winterkleed. De kleine
eekhoorn, die in de Indische Archipel leeft,
klautert tegen de kokosboomen op. boort ope
ningen in de kokosnoot om het merg op te
eten en bouwt zijn nest in de uitgeholde
schaal.. Hij houdt altijd zijn verblijf in de ko
kospalmwouden.
Men heeft ook nog een vliegende eekhoorn
die door middel van huidplooien, die zich be
vinden tusschen romp en pooten, kleine af-
PIEREWIET DE ZWALUW.
EEN LEUK SPEL.
psfiÉ
Net zoo als het ijzeren gedeelte van een bijl
of een beitel, is ook de drevel een voorwerp
met schuine kanten. Men gebruikt een drevel
niet alleen om andere lichamen, bijv. hout te
splijten; maar een drevel doet ook dienst als
hefwerktuig. Met een paar drevels kun je een
aardig spel spelen, dat wel iets lijkt op het
„zandhappertje", dat met een mes of een an
der scherp voorwerp wordt gespeeld.
Van hard hout snijd je zelf een paar van
deze werktuigen. Met een krachtige worp gooi
je nu een van de drevels in het zand en wel
zoo, dat hij schuin blijft staan. De kunst is
nu met de beide andere drevels zoo te gooien,
dat je de eerste drevel uit het zand wipt.
Dat lijkt heel gemakkelijk; maar als je het
even geprobeerd hebt, zul je wel zien, dat het
niet zoo gemakkelijk is. Niet alleen moet je
goed de afstand kunnen bepalen, maar je
moet de eerste drevel ook op de juiste plek
weten te treffen. Je zult bovendien ook mer
ken. dat hoe scherper de drevel is, hoe minder
kracht je noodig hebt, om het voorwerp in het
zand te gooien.
E. W.
Pierewiet, de zwaluw wist niet, wat hij doen
moest. Het was werkelijk een heel moeilijk ge
val, waar Pierewiet voor stond. Hij was nog
alleen in het land; zijn broertjes en zusjes, zijn
heele familie en al zijn vrienden en kennis
sen waren al vertrokken naar warmer streken
Waarom Pierewiet dan nog in het koude
land was?
Ja, dat was nu juist de kwestie.
Toen de zwaluwen in Augustus reeds de reis
naar warme gewesten aanvaardden, wide
Pierewiet nog niet mee. Pierewiet, had na
melijk een vriendje; dat was Joost uit het
houthakkershuisje. En net in den tijd, dat Pie
rewiet had moeten vertrekken, was Joost ziek
geworden. Met zijn smalle bleeke gezichtje
had hij door het raam naar buiten gekeken
en zijn hooge stemmetje had geklaagd: „Maat
je. nu gaan de zwaluwen weg. dan blijft
Joostje heelemaal alleen". Dat had Pierewiet
gehoord. Pierewiet hield veel van Joostje; de
kleine jongen, die zoo vriendelijk was voor
de boschdieren en die altijd met ze babbelde
als hij op weg was naar de dorpsschool. Bo
vendien strooide Joostje broodkruimels voor
de vogels en als hij van moeder voor onderweg
nog iets had meegekregen (de weg van huis
naar school was ver!) dan vergat hij nooit
iets voor de dieren neer te leggen. En er was
nog iets, waarvoor Pierewiet Joostje erg dank
baar was. Pierewiet had in het voorjaar een
nestje gebouwd in een boom, die vlak aan
het pad stond, waar Joostje altijd langs naai
school ging. Op een dag hadden er jongens
gestaan en die wilden nesten uit gaan halen.
Ze waren juist van plan in den boom te klim
men, waar het nest van Pierewiet was. Piere
wiet had zich van angst geen raad geweten. Er
lagen zulke mooie eitjes in.... Ze fladderde
angstig rond de boom. stootte schelle kreten
van ontzetting uit: „Mijn mooie eitjes, mijn
mooie eitjes
Daar hoorde ze in de verte zingen. Plotse
ling schoot een gedachte door haar heen: „Dat
was Joostje; die zou haar kunnen helpen!" Ze
vloog hem tegemoet, fladderde angstig voor
hem uit. „Wat is er zwaluw?" vroeg Joostje
verbaasd. „Mijn eitjes, mijn eitjes," piepte
Pierewiet.
Joostje stapte iets vlugger door. Daar zag
hij de jongens staan en meteen begreep hij
hun leelijke bedoelingen. Het waren twee jon
gens grooter dan Joostje. Maar die was niet
bang.
„Leelijke eierendieven," zei hij, „Wil je wel
eens doorloopen." De jongens lachten hem uit.
„Wat wil jij, loop door of we zullen je een
pak slaag geven." Dreigend kwamen ze op
Joostje af. Pierewiet dacht een oogenblik niet
aan haar eitjes; maar was vol angst voor het
standen in de lucht kan afleggen. Deze huid
plooien vormen te zamen een soort van val
scherm, zoodat deze dieren met behulp daar
van van een hoogere naar een lagere tak kun
nen zweven. De vliegende eekhoorns nestelen
in holle boomen, waarin zij overdag slapen.
Bij nacht gaan ze uit om voedsel te zoeken.
De wangeekhoorns hebben wangzakken. Ze
komen voor in Noord-Amerika en Siberië, le
ven in groote troepen, verzamelen levensvoor
raden en houden een winterslaap. De staart is
kort en weinig behaard, de ooren rond. Alle
eekhoorns kunnen leven in gevangenschap;
het voedsel bestaat dan uit haver, mais, wor
telen en brood.
Het eekhoorntje is een sieraad voor het
bosch en we zouden deze kleine vroolijke klau-
teraars, die vlug als water in spiraalvorm te
gen de stammen opklimt, niet graag willen
missen.
Het eekhoorntje is erg nieuwsgierig en dik
wijls kan het gebeuren, dat, als we heel rustig
in het bosch liggen te lezen, bijv. en dan op
kijken, we hem vlak boven ons hoofd zien
zitten. Eén plotselinge beweging en weg is hij
en alleen zijn wuivende staart verraadt, waar
hij naar toe vlucht.
OOM KEES.
kleine moedige jongetje. Maar Joostje bleef
kalm.
„Mijn vader is boschwachter en houthak
ker hier. Ik heb een fluitje en als ik daarop
blaas, komt hij dadelijk." De daad bij het
woord voegend, floot hij hard en schel. Toen
werden de jongens bang en zetten het op een
loopen. Joostje bleef staan. „Zwaluw, je eitjes
zijn nu veilig; ik denk niet, dat ze nog eens
terug zullen komen. Weet je, zei hij toen tegen
Pierewiet, die vlak boven hem zat op een tak,
ik heb gejokt; want al zou ik nog zoo vaak ge
floten hebben, vader zou toch niet gekomen
zijn. Die weet er niets van. Ik wist niet. hoe ik
die jongens anders weg had moeten krijgen.
Maar nu moet ik naar school; anders kom ik
te laat. Dag Pierewietl"
En vroolijk was hij doorgestapt.
Dat alles bedacht Pierewiet nu, terwijl ta
treurig op een kale tak zat en naar de neer-
druppende regen keek.
Toen Joostje in Augustus ziek werd, had
ze hem niet in den steek willen laten en was
gebleven. Ze dacht, dat hij wel gauw beter
zou zijn en dan had ze de anderen kunnen
volgen. Maar nu was het bijna winter en nog
altijd lag Joostje in zijn bedje voor het raam.
Toch kon Pierewiet het niet over zich verkrij
gen weg te vliegen. Joostje keek zoo blij tel
kens als zij voor het raam vloog.
Over eten hoefde Pierewiet zich niet onge
rust te maken; daar zorgde Joostjes moeder
wel voor. Maar de koudaar kan een zwa
luw niet tegen. Pierewiet bibberde.
Kom, hij zou maar eens gaan kijken, hoe
Joostje het maakte.
Bij het kleine houthakkershuisje ging hij op
de vensterbank zitten en keek naar binnen.
„Kijk, maatje, daar is die zwaluw weer; ik
geloof vast en zeker, dat het dezelfde is, die,
toen naar mij toegevlogen kwam, toen die lee
lijke jongens zijn eitjes wilden stelen," zei een
hoog stemmetje binnen.
„Piep-piep," riep Pierewiet.
„Zie je wel, maatje, hij antwoordt. Maar
waarom zou die zwaluw dan niet weggegaan
zijn, zooals de andere? Het is toch veel te
koud voor een zwaluw nu!"
Joostje keek ingespannen door het raam
naar buiten.
„Maatje, hij bibbert van de kou. Weet je,
wrat ik geloof, dat hij uit dankbaarheid ge
bleven is. Misschien heeft hij wel gehoord, dat
ik het naar vond, dat de zwaluwen al weg
gingen."
„Piep-piep," riep Pierewiet weer.
„Maatje, hij verstaat me. Weet je, dan ver
staat hij ook, als ik zeg, dat we op zolder een
raam zullen openmaken, dan kan hij daar een
plaatsje vinden met d£ kou."
„Piep-piep," deed Pierewiet blij.
Nu hoefde hij geen angst meer te hebben
voor de kou. Nu was hij veilig; want zijn
kleine vriend zorgde voor hem.
Pierewiet tripte in de vensterbank heen en
weer en stootte vroolijke kreetjes uit.
Toen Pierewiet even later wegvloog, zag hij
dat de moeder van Joostje het dakraam al
open had gezet. Hij gluurde eens naar binnen.
Tusschen de balken zag hij een plekje, waar
hij zijn nestje zou kunnen maken.
De heele winter is Pierewiet bij Joostje ge
bleven en toen de zomer weer kwam en de
zwaluwen terugkeerden in het land. wai-en ze
heel verbaasd Pierewiet te vinden. Pierewiet is
nooit meer weggegaan uit het nestje op zol
der; winter en zomer woonde hij daar en hij
bleef Joostjes beste vriend.
RITA VAN B.
VAN EEN ONDEUGENDE
MUIS.
Achter het behang, daar woonde, heel ge-
zeliigjes bij elkaar, het muizengezin Wipstaart.
De familie Wipstaart bestond uit vader en
moeder Wipstaart en vijf kinderen: Spikkeltje
de oudste, Grijsje, Kraaloog. Kort staartje en
Witsnor de jongste. Het was om Witsnor, dat
vader en moeder Wipstaart het meeste verdriet
hadden.
Zoo roekeloos, onvoorzichtig en doldriest
was er nooit iemand geweest. Witsnor was be
kend in de heele muizenwereld.
Nu moet je weten, dat in het huis, waai
de familie Wipstaart woonde, ook een booze
kater was: Roks genaamd.
Roks was de schrik van iedere muis Als de
provisievoorraad van muizenstad achter het
behang uitgeput raakte, dan werd het een
heele veldtocht, met verkenners, voorposten
enz. Dagen van te voren werden er besprekin
gen gehouden, hoe de rooftocht het beste te
ondernemen was. Maar dacht je, dat Witsnor
daaraan mee deed? Ja. hij gaf ijverig raad en
naar die raad werd ook wel geluisterd, want
Witsnor was lang niet dom. Maar. als de dag
of liever de nacht dan kwam, dat de veldtocht
plaats zou hebben, dan kwam het uit, dat
Witsnor in zijn eentje al een heele voorraad
provisie had binnengesleept. Hoe hij dat ge
daan had, vertelde hij niet. Dat het niet ge
makkelijk was gegaan, dat wist iedereen wel.
Meer dan eens kwam Witsnor buiten adem en
volkomen uitgeput het muizengaatje binnen
hollen. Toch gaf hij zijn levensgevaarlijke
tochten niet op.
Vader, moeder, de broertjes en zusjes Wip
staart hadden hem gesmeekt het te laten:
maar Witsnor was eigenwijs en liet het niet.
Tot op een dag Witsnor niet thuis kwam. Vol
ongerustheid keken de Wipstaarten elkaar
aam Niemand durfde het te zeggen; maar
iedereen dacht hetRoks.
Eindelijk hield moeder Wipstaart het niet
langer uit. „Ik ga in het gangetje kijken," zei
De anderen volgden haar. Ze gingen niet vlak
voor de opening zitten; want als Witsnor naar
binnen wilde moest hij ruimte genoeg heb
ben. Elke seconde kon kostbaar zijn.
Daar hoorden ze leven in de kamer. Moeder
Wipstaart tuurde en tuurde. „Het is Roks'
fluisterde ze toen zachtjes. Roks rende heen
en weer; het leek of hij achter iets aan zat.
Opeens gaf moeder Wipstaart een gil.
„Daar," riep ze. De anderen keken en keken
en toen zagen ze, dat Roks een muis in zijn
bek hield en die muis wasWitsnor. Maar
een Witsnor, zooals zij die niet kenden: zijn
pootjes hingen slap naar beneden en ook zijn
kop en staart. Hij was nog niet dood; want ze
zagen duidelijk, dat hij de richting van het
muizenholletje uitkeek. Roks kwam vlak langs
de opening. Toen nam vader Wipstaart een
besluit. Vlug sprong hij naar buiten; greep
snel Witsnor aan zijn staart en voordat Roks
er op bedacht was, was vader Wipstaart met
Witsnor in het gangetje verdwenen
Witsnor was er slecht aan toe. Hij herkende
niemand. Maar na weken lange zorgvuldige
verpleging door moeder en de zusjes Wipstaart
knapte hij weer op. Heelemaal beter werd hij
nooit meer; want hij hield een mank pootje.
Enheelemaal alleen op rooftocht is hij
ook niet meer uitgegaan. Deze les was meteen
voldoende geweest om hem van zijn roeke
loosheid te doen genezen.
R. V. B.
MAGNETISME.
Misschien hebben jullie wel thuis een mag
neet. Daar kun je dan allerlei andere dingen,
zooals naalden, het staal van een mes, enz.
ook magnetisch mee maken.
Daarvoor ga je als volgt te werk. Van uit het
midden der naald (A) strijk je met de mag
neet naar B. en komt met een groote boog op
A terug. Dit doe je ongeveer 12 keer achter
eikaar. Daarna neem je de andere kant van
de magneet en bewerkt de afstand tusschen A
en C op dezelfde wijze. Als je dit aldus ook een
dozijn maal hebt gedaan, dan zal het voor
werp eveneens magnetisch zijn en op zijn
beurt ook kleine voorwerpjes kunnen aantrek
ken. Probeer het maar eens, dan zul je het wel
merken.
E. W
WIE ZOEKT ER MEE?
De wagen is leeg. Waar kan kleine broer
zich verstopt hebben?
EEN KALEIDOSCOOP.
Ieder van jullie weet natuurlijk, wat een
kaleidoscoop is. Dat is een kijker, waarin je
door spiegelwerking, allerlei symmetrische
mooi gekleurde figuren kunt zien. Het is heel
gemakkelijk om zelf zoo'n kaleidoscoop te
vervaardigen. Je hebt er het volgende voor
noodig: een rol van carton, een paar stukken
spiegelglas en wat gompapier (dat is smal pa
pier, dat op een rol zit en waarvan één kant
gegomd is).
Nu laat je bij den drogist van den spiegel
drie rechthoekige stukken snijden, die zoo
groot zijn, dat je ze in de rol kan doen. Het
spiegelend oppervlak komt naar de binnen
kant. Met het gompapier maak je de spiegel
vast. Aan de achterzijde komt een spiegel,
eveneens met de spiegelende zijde naar bin
nen, er tegen. Daar plak je dan netjes, donker
papier tegen aan. Aan den voorkant komt een
stukje carton met in het midden een opening.
Als je nu. eenige kleurige stukjes papier in de
buis gooit, krijg je door de spiegelwerking de
mooiste effecten.
OOM KEES.
EEN WEVERTJE
door W. B.—Z.
Ik ken 'n heel klein wevertje,
Een wevertje zoo vlug.
Hij draagt zijn heele weefgetouw
Maar altijd op zijn rug.
Hij weeft geen wollen kleedjes,
Met kleurig zijden pluis
Hij weeft van dunne draden
Zijn heele mooie huis.
Al wevend vangt hij voedsel.
Al wevend kijkt hij uit.
Een ieder ziet hij komen.
Al heeft zijn huis geen ruit.
Die knappe, kleine wever.
Kun je nu bezig zien.
Hij trekt nu door de wereld
Als in een vliegmachien.
Slechts aan een enkle weefdraad
Vliegt hij door hei en bosch.
En is hij moe van 't trekken,
Dan rust hij onder 't mos.
Wie zou dat toch wel wezen,
Die wever zoo bekwaam,
Welnu, ik zal 't je zeggen,
Een kruisspin is zijn naam.
AARDIG SPEELGOED.
Een alleraardigst stuk speelgoed kun je zon
der veel moeite of kosten zelf maken Het be
staat uit een klein bootje, dat uit zich zelf
gaat varen, zoodra je het in het water brengt.
Het bootje kun je zoo eenvoudig mogelijk ma
ken, van licht hout, van celluloid of iets der
gelijks. Het eenige, wat je dan nog te doen
hebt is een stukje kamfer achter onderaan het
bootje te hangen. Zoodra het schip „te water
gelaten is", begint 't te varen. En het zal zoo
lang varen, als de kanjfervoorraad duurt..
TANTE TINE.
De veiligheid van den weg in vroeger tijd.
We klagen tegenwoordig over de veiligheid
van den weg en denken dan aan 't gevaar om
door een auto aan- of omvergereden te wor
den. Doch ook in vroegere tijden was het op
de wegen lang niet veilig; het waren geen
autos die den weg onveilig maakten, maar
roovers vooral. Toen in 1432 twee personen
voor de Leidsche vroedschap geld naar Brus
sel moesten brengen kregen ze als geleide mee
twee sterke mannen om mogelijke aanvallers
te kunnen afweren. En de zoon van Christiaan
Huygens, die in 't begin der 17e eeuw een reis
naar Venetië maakte, schreef dat er langs den
Rijn een groot aantal galgen stonden, waarin
de gevangen genomen roovers werden opge
hangen.
WAT IEDEREEN WETEN MOET.
Zijn de glaswanden van je aquarium of ter
rarium vuil, reinig ze dan met azijn en zout.
Wil je een helder zaksplegeltje hebben, wrijf
het dan op met krijt.
Heb je inkt op je jurk of pak gemorst, neem
dan eerst je toevlucht tot warme melk.
Zure sinaasappels en andere zure vruchten
worden lekker zoet, als je er een laagje ho
ning op smeert.
Wil je moeder eens verrassen met een lek
ker toetje, neem dan gepelde noten, schijfjes
appel, citroensap en een paar lepels honing.
Roer alles goed door elkaar en moeder zal
smullen.
Heb je na een lange marsch pijnlijke voe
ten. wrijf ze dan in met een mengsel van ci
troensap en spiritus.