Training op de kunstijsbaan te Amsterdam. HIJ OF ZIJ? Sonja Henie, d« bekende kunstrijdster, in training op de kunstijsbaan bij het Sport- fondsenbad te Amsterdam, voor de wedstrijden van Zaterdag a.s. De bekende Nieuwveensche molen zal binnenkort worden gesloopt. Deze, ruim honderdjarige molen, is in den verren omtrek bekend als een der beste staaltjes van typisch Hollandschen molenbouw Dr. H. C Prinsen Geerligs, directeur van het Ned filiaal van het proefstation voor de Java-Suikerindustrie te Amsterdam, is 70 jaar geworden De begrafenis van den heer v. d Ven, in leven burgemeester van Son, heeft Don derdag plaats gehad Het stoffelijk overschot wordt langs het gemeentehuis gedragen, Voor de baar de eereteekenen van den overledene in de bosschen van Suffolk bij Mildenhall worden de boomen bij tientallen gekapt. Door vijf paarden getrokken, worden de stammen naar een centraal punt gebracht, vanwaar het vervoer verder per as geschiedt Prins George van Engeland begroet te Dover zijn bruid, Prinses Marina van Grieken land, die Woensdag met haar vader en moeder in Engeland arriveerde voor de huwelijksvoltrekking op Donderdag a.s. FEUILLETON door BERTA RÜCK. 9) Juffrouw Wynn, de onbeleefdste vrouw, die ik nog ooit ontmoet heb, was meegekomen met een oudachtig heer met een wit vest en een monocle (het moet Sir Jasper Day geweest zijn) en zijn veel jongere vrouw. Ik bood hem twee violen aan met een takje venushaar er bij en een stukje zilverpapier om de steeltjes, en hij gaf mij tien shilling er voor. Terwijl hij dit deed, keek juffrouw Wynn mij aan, of ze van mij rilde en zei hardop tegen Lady Day: „Wat een verschil met haar broers, dat zijn zulke knappe jongens!" Zoo'n opmerking hindert je erg, als je vijf tien en ver van knap bent. „Lady Day keek mij glimlachend aan en zei; „Wees maar niet bang; je wordt een knappe vrouw, dat voorspel ik je." „Zoo iets blijft je bij. Ik heb het tenminste nooit vergeten." „Misschien mag ik haar ook wel lijden, om dat je onwillekeurig een stille bewondering koestert voor het type, dat je zelf nooit zult zijn. Als ik een man was (een echte man be doel ik), zou ik nooit verliefd worden op een meisje van mijn genre, neen, het zou een kleine flirt moeten zijn, die dol op odeur was. Reggie is daar ook al herhaaldelijk voor be zweken. „Het is al laat. Ik ben te moe en te slaperig, om het personeel te beschrijven, waarvan ik nu deel uitmaak, en onze maaltijden. Ik wil je alleen nog maar vertellen, dat ik, ter wille van het meisje, dat mijn kamers in orde moet hou den, heel wat werk had, om mijn slaapkamer er als een echte mannenkamer te laten uit zien. Mijn pyam& heb ik op den grond gegooid, mijn natte handdoek op mijn kussen. Ik heb ook een kwistig gebruik gemaakt van mijn scheerzeep en overal papiertjes neergegooid met klodders schuim er op. Hoogachtend, je dw. James A. Smith." „P.S. De uilen schreeuwen me net weer wak ker. en ik zal er dus nog maar een zijdje bij schrijven. Wat een geluk, dat mijn oorlogs- werk op Glanseiont was, om de gewonden van het spoorwegstation naar het kleine zieken huisje te brengen; en dat ik ook goed en ter dege leerde sturen, benevens reparaties aan brengen en schoonmaken. Ik geloof, dat ik daar veel meer verstand van heb dan mijn geëerde Baas. Auto's interesseeren hem niet, dat zag ik vanmorgen. „Na het ontbijt kwam hij even de garage binnenloopen. Hij vond mij daar druk bezig. Met mijn hoofd in de kap gestoken, was ik lustig een deuntje aan het fluiten op de manier van Harris. „Goeden morgen, Smith," zei hij. „Goeden morgen, meneer," zei ik bij het hooren van de stem van mijn meester en kwam overeind. „Ik zag toen, dat hij heel lang was. „Wel, hoe liep de wagen gisteren?" „Uitstekend, meneer." „Zoo!" Hij keek eens naar de kleine auto, maar alsof zijn gedachten heel ergens anders waren, liep er even omheen en verdween met een weer. „Hij is, geloof ik, wat ze het lange blonde blauwoogige Angelsaksische type noemen; maar zijn oogen waren niet blauw. Bij elec- trisch licht zijn alle oogen gelijk, maar bij daglicht zag ik 'éil. Juist toen ik een blauwen glans verwachtte te zien, zag ik op eens iets als gespikkeld bruin. Ik dacht aan die vlin ders, waarvan de vleugels op schildpad lijken. Hij gaf mij mijn orders. ..Het was me nog vreemd, Pat, om door een man op die wijze toegesproken te worden! O. wel vriendelijk en geschikt. Hij is van het soort, dat bepaald aardig is voor zijn bediea- den, of voor zijn mannen (als hij toevallig officier is maar het klonk zoo onverschillig, als je het vergeleek bij wat je onwillekeurig verwacht, omdat je er als vrouw zoo aan ge wend bent geweest. ,.Ik vermoed, dat wij het verschil in de stem van een man niet opmerken, als hij tegen een van ons spreekt, al is het maar over de tele foon, totdat opeens dat verschil er niet meel is. Het is er nfee, net als met het electrische licht, als dat op eens uitgaat. Je schrikt er van, en het maakt je knorrig, al had je het niet. eens noodig op dat oogenblik. „Heb je een plattegrond? In orde" en hij was al weer op weg naar de honden. „Hij is blond, maar zijn haar heeft een gou den glans, als hij in de zon loopt. „Nu moet ik hem alleen nog hooren lachen en ik wou hem ook wel eens hooren praten met Lady Day. Ik heb hen nog niet samen ge zien." HOOFDSTUK VI. Luistervink tegen wil en dank. Den dag, waarop de brief verzonden werd, werd de wensch van de schrijfster, in het post scriptum uitgesproken, vervuld. Smith had orders gekregen, om met den kleinen wagen naar het station te rijden, om een gast af te halen, die tegen de lunch ver wacht werd. Ralph Wellalone voelde zich rusteloos dien morgen. Telkens was er de een of andere klei nigheid geweest, waardoor hij in zijn werk ge stoord was. Hij dacht daarom, dat het ritje naar het station hem misschien weer wat op zou knappen. Het was een schitterende dag in Juni. Hij greep een pet van den kapstok, schudde eens met het hoofd tegen een rooden setter en twee spaniels, die opgevlogen waren, hopende, dat hij ze mee uit wilde nemen, en stapte naar de garage toe. De nieuwe chauffeur was juist bezig den wagen aan te zetten. „Goeden morgen, Smith." Wellalone stak een sigaar op en begroef den lucifer onder het grint. lfIk ga met je me' - „Ja. meneer." klonk het terug, terwijl Smith bij zichzelf dacht, nu rookt hij me den heelen weg aan een stuk door natuurlijk. Hoewel Guelda Rhos altijd een halve jongen geweest was. had rooken haar nooit kunnen bekoren. Zij had zelfs een tegenzin in tabaks geur, en als zij soms genoodzaakt was op de beminnelijke vraag: „Heeft u er iets op tegen, dat ik rook?" even beminnelijk te antwoorden, dan had haar dit altijd moeite gekost. In dit geval echter was die holle beleefd- heidsvraag natuurlijk niet eens gedaan. Het eenige, wat hij vroeg, was, of er op den terugweg plaats was in de dickey-seat, ofdat Smith misschien een opdracht voor bood schappen had gekregen, die al de ruimte daar in beslag zou nemen. „Ruimte genoeg, meneer", antwoordde Smith. „Rijdt u op den terugweg?" „Neen." Wellalone deed een trekje aan zijn sigaar en scheen met welgevallen er van te genieten. Tegelijk keek hij eens naar zijn rech terpols. Die scheen hem telkens nog te hinde ren. „Op den terugweg ga ik achterin zitten. Klaar? In orde!" Hij strekte zijn lange beenen uit, zoover daar ruimte voor was, en genoot bij de gedachte, nu toch eindelijk voor een oogenblik rust te zullen hebben. Op den terugweg zou hij na tuurlijk weer moeten praten. Nauwelijks waren ze echter de oprijlaan door, of hij zag, nog voor ze het groote hek bereikten, een kleine vrouwelijke gedaante aankomen, met een wandelstok in de hand. De wandelstok word nu als begroeting om hoog geheven, en Wellalone beval Smith stil te houden. Even buiten het hek stonden zij stil. Ralph Wellalone stapte uit, gooide zijn sigaar weg en trapte die uit. Toen liep hij Lady Day te gemoet, die echter al bijna naast den wagen stond. Ze had een wit zijden jumper aan met een oranjekleurig wollen sportjasje er over; witte schoenen en een wit geplisseerd rokje. Haar kleine witte hoed gegarneerd met kleine leeren appeltjes in oranje en geel was eigenlijk veel 1 te jeugdig voor haar. In het volle zonlicht leek zij dien morgen niet ouder dan drie en twintig en in haar praten was ze niet ouder dan negen tien. „Zoo. Ralph! Ga je er ook al op uit? Is het geen zalig weer? Zeg, waarom gooi je je sigaar zoo maar weg? Wat een zonde! Wat een ver kwisting! Je weet, dat ik zoo graag een sigaar mag ruiken, een goede sigaar, en dan in de open lucht. Wie nu een seconde in huis blijft, als het niet noodig is, die doet toch dwaas; vind je ook niet?" Ze keek glimlachend tot hem op. Natuurlijk had ze geen enkelen blik over voor het profiel van den anderen jongen man. die aan het stuur zat. Er had daar net zoo goed geen chauffeur kunnen zitten. „Zoo. Tut," zei Wellalone, „hoe maak je het?" Hij nam haar kleine hand in de zijne. „Voel je je al wat uitgerust? Heeft onze rustige omge ving je al goed gedaan? Je ziet er patent uit." Smith dacht bij zichzelf: „Ja, als hij tegen haar spreekt is zijn stem heel anders, hoewel hij zijn best doet, niet te familiaar te worden. Hij bewondert haar op de half knorrige ma nier, die sommige mannen hebben, alsof het hun boos maakt, dat zij de vrouw bewonderen moeten." „Was je op weg naar mij toe?" „Ja en neen. Ik had geen plan op een be zoekje, want ik wilde je niet storen in je werk. Ik wou alleen aan Simpson een pakje afgeven voor je." Zij sprak op vertrouwelijken toon, net als een klein meisje, dat tegen haar groo- ten broer praat. „Je weet, dat vandaag de dag is van de brieven van de jongens;" ze hield hem een grijze enveloppe voor, „en ze noemen je naam er in. II* dacht, dat je ze misschien wel even in wou kijken." „Ja, zeker, natuurlijk, Mag ik? Dank je." Hij nam de enveloppe van haar aan en haal de er twee velletjes uit, met dubbele lijntjes. Het schrift was in ronde letters. (Wordt vervolgd.)

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 9