ZATERDAG 24 NOVEMBER 1934 HAARLEM'S DAGBLAD 15 BIJVOEGSEL AAN ALLEN! Een van de vorige keeren hadden we een ratten-praatje, nu zullen we het eens over de muizen hebben. Natuurlijk zijn ratten veel schadelijker dan muizen. Maar een muizen plaag is ook een ramp. Veldmuizen zijn nog lastiger dan huismuizen. Veldmuizen lijken op kleine marmotjes. Hun kop is echter veel grooter dan een huismuizenkop. Het lijkt net, of ze geen ooren hebben, maar dat komt om dat ze schuil gaan in de vacht. De kleur is geelachtig grijs, aan de buikzij witachtig. De veldmuis leeft zooals zijn naam aanduidt, op het veld. Hij doet niet veel anders dan gra ven en eten. Zoo zijn ze geboren, zoo graven ze een hol. Omdat ze zoo houden van de ge zelligheid is 't voor een veldmuizenfamilie een kleinigheid een bouwland ondersteboven te graven. Voor de ventilatie is dat nog niet zoo kwaad, maar de vernieling is er niet evenredig mee. Ze voeden zich het liefst met zaden. Daarom zijn ze op een graanland in hun ele ment. De eerste jongen komen in 't voorjaar ter wereld, maar voor de zomer voorbij is, zijn er vaak 5 nesten gevolgd. Ze hebben een fijnen reuk en versmaden het onrijpe graan, wan neer er genoeg rijp graan is. De familie uit de buurt heeft er ook de lucht van en de boer weet haast niet. hoe hij de muizen voor moet zijn. Dag en nacht eet de muizenfamilie door. Als de voorraad op is, kunnen ze wel op hun lauweren gaan rusten. Tegen de hoogste halmen klimmen ze op en de neergeslagen halmen worden totaal leeg- gepeld. Soms. wanneer hun buikje zoo dik en rond is. dat er werkelijk niets meer bij kan, bijten ze wat volgeladen halmen stuk en sle pen die mee naar hun hol. De boer is blij als alles maar van 't land is gehaald en naar de schuren gebracht. Binnen is binnen. Laat hij echter niet te gauw juichen, want de rakkerds weten best. waar het graan geborgen is. Zol ders en kelders zijn nog wel te bereiken. Een •gat is gauw gemaakt, al moest het in een stee- nen muur zijn. Ze moeten toch ook winter voorraad opslaan. Alleen bij erge vorst doen ze een winterslaap, 't Is beter voor hen 's win ters thuis te blijven, want uilen, wezels, en kraaien zwerven dan op de kale akkers om een veldmuis te bemachtigen. Ze moeten dus wel een behoorlijk gevulde provisiekast hebben. Wat ze onder den grond vinden vinden, veror beren ze. Het voorjaar wordt daarom met groote vreugde begroet en de jonge worteltjes, maar ook de eerste insecten worden met graagte verorberd. Wanneer de landbouwer spreekt van een muizenjaar, kun je ze op klaarlichten dag bij duizenden tusschen de stoppels zien loopen. Met stokken worden ze dan wel doodgeslagen. Vaak worden premies uitgeloofd voor een ge- doode muis. Gelukkig zijn de torenvalken, kraaien en eksters er ook nog. Maar in een echt muizen jaar behalen de muizen toch de overwinning'. De landbouwer strooit ook de vergiftigde muizentarwe. Maar helaas pikt ook menige vogel het op. Wanneer er zoo heel veel veld muizen zijn, breekt wel eens een besmettelijke ziekte onder hen uit en ze sterven in menigte. Nu helpt men de natuur wel eens een handje en men legt aas in het veld, dat besmet is met dezelfde bacillen. Dat is dan ook werkelijk de eenige afdoende muizenbestrijding. Een vorigen keer heb ik er al over geschre ven, dat de lagere dieren meer jongen krij gen dan de hoogere. Zoo krijgen vogels min der jongen dan muizen, vandaar dat zij de muizen geen baas kunnen. Soms komt er wel eens een onverwacht einde aan de muizenplaag doordat de muizen er genoeg van krijgen en met heele drommen weg trekken. Ze tippelen soms over heuvels, zwemmen over rivieren. In heel Europa komt de veldmuis voor, uit gezonderd in Engeland, Ierland, Sicilië en Sar dinië. In Engeland komt een grijze aardmuis voor, maar die leeft in de bosschen. Hij leeft uitsluitend van klein gedierte. Hij doet vooral scha aan jonge boompjes, daar hij er de schors van afknabbelt. Een boom zonder schors moet sterven. In het N. van ons land komt een woelmuis voor, de ook wel ratten- kop wordt genoemd. Vooral op Texel zijn ze in groot aantal. In uileballen worden telkens schedels van rattekoppen gevonden. In 't zui den van ons land komt een grijze woelmuis voor. die 't hardste graaf van de heele muizen familie en daarom de allerschadelijkste is. W. B— Z ZIJN VERDIENDE LOON. HOE KEES AFLEERDE VOGELS TE VANGEN. Po n'-in? ven het hof^b. Een goedkoope garage. In den laatsten tijd heeft men te Parijs meer dan 2000 auto's naar den lommerd gebracht. Dit is een jaar lijks voorkomende gewoonte. Tegen 't voorjaar worden ze dan weer ingelost. Ditmaal was de aanvoer zoo groot, dat men er een aparte ga rage voor heeft moeten inrichten. Wist je dat? Volgens de statistiek leven artsen gemiddeld langer dan andere men- schen WIE ZOEKT ER MEE? „Kijk, mijnheer August heeft zijn hoofd verloren. Kunnen jullie hem helpen het te rug te vinden?" .c>.s ter isv'i\v.' plaag van net boseh genoemd en dat was geen wonder: geen vo geltje was veilig voor hem. Als Kees een uur tje vrij was, dan kon je er zeker van zijn, hem in het bosch te vinden met een lijmstok. Vo gels vangen is nooit een erg mooie bezigheid: maar de manier, waarop Kees het deed. was heelemaal leelijk. Aan een stokje plakte hij graankorrels, stukjes brood, enz. en het heele stokje smeerde hij met een kleverige lijmsoort in. Deze stok zette hij tusschen de bladeren en als dan de vogels de korreltjes, enz. er af wil den pikken, en weg vliegen, bleven hun pootjes in de lijm kleven en ze konden niet meer weg. Hoe banger het vogeltje nu was en hoe meer het spartelde, des te meer kwam het tegen de lijm aan, tot tenslotte vleugels, kopje en alles vast geplakt zat. Het gebeurde vaak, dat de arme vogeltjes dan een of beide pootjes ge- broken hadden die sloeg Kees dood, de andere haalde hij er af en zette ze in een kooi. Lang pleizier had hij daar nooit van; want na een paar dagen stierven de vogeltjes toch. Wilde vogeltjes houden het in een kooi niet uit. Bo vendien vergat hij het voedsel en drinken te geven Hoeveel straf Kees er al voor gehad had, hoeveel verdriet hij er andere menschen mee deedzijn leelijke ondeugd raakte hij niet kwijttot hij eens een lesje kreeg, dat hij niet licht meer zou vergeten. Het was op 'n vrijen Zaterdagmiddag. Kees had zijn lijmstok in orde gemaakt en was naar het bosch gegaan om zijn wreed ver maak weer uit te gaan oefenen. De breede straatweg van het dorp waar Kees woonde, naar de groote stad, die langs het bosch ging, werd gerepareerd. Groote teerplassen lagen nog op den weg. De vele auto's die over den weg stoven, moesten nu eens links, dan weer rechts uitwijken. Kees, die gauw bij het bosch wilde zijn, om zoo vlug mogelijk arme vogeltjes te kunnen mishandelen, was achter een vracht auto gaan hangen. Bij een plotselinge zwen king van den wagen, verloor Kees zijn hou vast en met een flinken smak viel hij op den weg.... midden in een teerplas. Hij had nog geluk; want behalve een paar flinke schaaf wonden, had hij niets gebroken. Maar toen hij wilde opstaanging dat niet. Met dui zend handen hield het teer hem vast. Hij plakte op de straat, zooalsmet schrik kwam Kees tot die ontdekking, een vogel aan de lijmstok. Er was geen mensch te zien; de wegwerkers waren naar huis, (het was Zaterdagmiddag) en zouden niet voor Maandag terug komen. De duisternis viel. Als er nu een auto zou komen die een beetje te veel links hield, zou den de wielen precies over zijn hoofd gaan... Het angstzweet brak den jongen uit. Hij trok en trok uit alle macht en met de grootste moeite kreeg hij tenslotte een hand vrijop 'n paar stukken vel na, die in 't teer bleven plakken. Hij rukte zijn pet van het hoofd, om op die manier een houvast te hebben. Telkens trok en trok hijde andere handde elleboog, de schouders kwamen vrij, Zijn jas en broek bleven kleven in het teer. Daar in de verte hoorde hij een auto aankomen. Met de kracht der wanhoop rukte Kees zich los van den grond en rolde, eindelijk vrij, in de sloot. Vlak langs de plek. waar hij gelegen had, ging de auto voorbij. Hoe Kees thuiskwam, wist hij zich later niet meer goed te herinneren; wel, dat zijn moeder zoo schrok, toen ze hem zag, dat ze een gil gaf. Maar de heele nare geschiedenis heeft toch een goed resultaat gehad: Kees heeft nooit meer vogels gelijmd en nooit meer dieren ge plaagd of gekweld. Hij wist nu uit ondervin ding hoe erg het was, weerloos te zijn overge leverd aan iets of iemand, dat of die sterker is, dan jezelf. DINA VAN Z. SINT GAAT OP REIS. Kom Piet, we gaan weer reizen, We gaan naar Nederland, Ik zie mijn stoomboot liggen Daar op het verre strand. En breng je alle kisten Nu heel vlug maar aan dek. Geef je ook aan mijn schimmel Wat haver voor 't vertrek? Vergeet ook maar je roe niet En denk ook om dien zak, Waar ik een stoute jongen Al menigmaal in stak. Heb je ook pepernoten, Banket en marsepein, En ook choclade-letters, Voor ieder groot en klem? Kom Piet, dan gaan we reizen, Heel vlug naar Nederland Hier zijn we op mijn stoomboot En varen weg van 't strand. DE TOOVERFLUIT. Harmen was ziek geweest en nu moest hij voor zijn gezondheid naar buiten. Vader en moeder hadden geen tijd om heelemaal met hem mee tegaanze brachten hem naar 't sta tion, zetten hem in den goeden trein en zeiden den conducteur, waar Harmen uit moest stap pen. Dat was me een drukte op t station, van menschen, kruiers, koffers en manden. Ein delijk vertrok de trein. Harmen wuifde en wuifde net zoo lang uit het raampje, tot hij niets meer zien kon van vader en moeder. Toen ging hij zitten en keek eens rond. Er was niemand anders in de coupé. Dat vond Har men wel prettig; hij ging op zijn gemak zitten, snoepte eens van lekkere dingen, die moeder hem mee had gegeven. „Help, help", hoorde hij plotseling een fijn stemmetje zeggen. Verbaasd keek Harmen om zich heen. Hij zag niets! „Help, help," klaagde het stemmetje nog eens. „Wie roept er?" vroeg Harmen. „Ik, Zijne Majesteit, de vliegenkoning!" Toen zag Harmen. waar het geluid vandaan kwam. Onder tegen het raampje zat een groote dikke bromvlieg en deed wanhopige pogingen om weg te komen. „Wat moet ik voor u doen. Majesteit?" vroeg Harmen, want hij was een beleefde jongen. „Mijn achterpoot zit geklemd tusschen het raam en het kozijn. Als je het raampje een weinig naar achteren duwt. ben ik vrij!" Harmen deed wat hem gezegd werd en met een ruk was Zijne Majesteit, de vliegenkoning, bevrijd. „Dank je wel, Harmen," zoemde hij en ging op zijn hand zitten. „Omdat je zoo hulpvaardig geweest bent voor me, zal ik je een belooning geven. Een tooverfluit en als je daarop blaast, luisteren alle dieren naar je. Ik moet nu weg, om mijn andere werk af te gaan doen. Wil je zoo vrien delijk zijn het raam nog eens voor me open te doen? Dan moet je even je oogen dicht doen en na een 25 tellen weer openen. Dag Harmen nog wel bedankt door Haro, de koning der vliegen". En hij vloog door het raam, dat Harmen open had gedaan, naar buiten. Toen deed de longen even zijn oogen dicht, telde tot 25. deed ze weer open enzag op de bank naast zich een fluit liggen, die van zuiver goud leek. Vol ontzag keek hij er naar, en nam hem toen voorzichtig in zijn hand. Een tooverfluit en dan voor hemVoorzichtig stak hij het ding in zijn zak. PASTORALE. door W. LASSCHUIT. Mevrouw Brugmans zat in afwachtmg van haar tweetal Annie en Frits, de krant te lezen. Er hing een echt gezellige sfeer in de ka mer, vooral omdat het buiten wel najaar leek. inplaats van nog maar net September. De wind gierde door de boomen langs de laan en de regen striemde tegen de ruiten. Achter de mica-glaasjes van de kachel gloeide maar heel eventjes het vuur. „Voor de verdrijving van de vocht," had mevrouw gezegd, toen Frits haar verbaasd had gevraagd of nu de kachel al aan moest. Af en toe werd de gloed wat lichter; als de wind in den schoorsteen joeg, laaiden de vlam metjes even op. Daar werd gebeld en toen mevrouw aan het deurtouw had getrokken, stormde haar twee tal de trap op en bijna tegelijk riepen ze: „O, moeder, er is Zondag alweer concert." De concerten van de Stedelijke orkestver- eeniging waren altijd de uitgangspuntjes voor de kinderen van mevrouw Brugmans. Ze hiel den allen dolveel van muziek en keken in spanning uit naar de witte met rood en zwart bedrukte aanplakbiljetten achter de ramen in enkele winkels in de stad. „Ja, moeder," riep Frits boven Annie's zach te stemmetje uit, „ze spelen een symphonic van een pastorie, geloof ik!" „Kalmeer eens een beetje Frits. Een sym phonic van een pastorie, hoe kom je daarbij?" Mevrouw troonde hen mee naar binnen en ieder op een stoel achter een kopje thee met een fijn stuk eigen-gebakken cake vertelde Frits van een symphonie van Beethoven, waarbij, zoo beweerde hij, tusschen haakjes „pastorie" stond. Maar mevrouw maakte hem gauw wijzer, door te zeggen: „Ach, jongen, je hebt 't niet goed gelezen. „Pastorale" zal er gestaan hebben." En toen wisten ze 't allebei weer. Wel vijf minuten hadden ze staan spellen, wat of dat toch wel voor een gek woord was en toen had Frits maar onthouden, dat het vast en zeker „pastorie" moest verbeelden. Toen moesten ze weten, wat „pastorale" be- teekende, maar mevrouw zei: „Je weet: Geduld is een schoone zaak. Van avond zal ik het je zeggen. Nu gaan we eerst eten en dan huiswerk maken. Heeft m'n An neke weer sommen?" „Ja, en zulke fijne! Van breuken." „Prachtig. Dat knappe we straks saampjes wel even op. En Frits?" „Fransch en taal," deed Frits gewichtig. „Boe! Wat zet je daar een geleerd gezicht bij!" lachte mevrouw. „Moet ik je nog hel pen?" „Ja.... eh; misschien wel met Fransch." „Goed zoo! Wat zal ik een geleerde kinderen krijgen. Nu maar eerst eten: Doperwten uit de bus, jullie lievelingskostje." Weldra zaten ze te smullen! En toen kwam eerst het huiswerk. Annie, die pas in de derde klas zat. had moeite met rekenen en Frits, twee klassen hooger, „studeerde" Fransch zooals hij tegen iedereen opsneed. Gelukkig dat ze eèn moeder hadden, die on derwijzeres was geweest. Zij was hun rechter hand en dan ging het sommen maken en het Fransch leeren bijna vanzelf. Toch maakte moeder de sommen niet, maar ze legde het zoo fijn uit, dat je het wel móest begrijpen En toen de uitlegging van dat gekke woord Pastorale. „Ja," zei moeder, „ik ga jullie een verhaal vertellen, dat Pastorale als titel draagt. Dan zul je het mischien beter begrijpen wat on geveer de inhoud van die symphonie van Beethoven beteekent, waarbij, zooals jullie dachten „Pastorie" stond gedrukt. Ik begin dus met m'n verhaal: PASTORALE. In gedachte verplaatsen wij ons naar een klein dorpje ergens midden op de hei. waar het niet door steedsche pracht overvleugeld wordt. Zoo'n dorp geeft een echt landelijk, gezel lig en intiem idee. Het woord pastoraal beteekent dan ook lan delijk, herderlijk en de symphonie pastorale van Beethoven is 'n werk, waarin deze idylle wordt bezongen door muziekinstrumenten. Intiem, zei ik, is zoo'n dorp! 's Avonds in den zomer het babbeltje bij de pomp, waar de wereldgebeurtenissen, voor zoover die in het dorp bekend zijn, de belangstelling hebben, worden besproken. Dan even het rumoer van de stoomtram, die sissend het pleintje oprijdt, een keer of vier vijf per dag en piepend om den hoek voor eenige uren verdwijnt. Op zoo'n marktplaats stonden eens eenige landlieden bij elkaar. De slechte tijden lieten zich in het dorp nog niet zoo gevoelen. Alleen de wetten, die waren gekomen op het te ver bouwen gewas, deed iets van den druk uit de buitenwereld gevoelen. 't Is rustig, heel rustig in het dorp. Zoojuist is een tram vertrokken, wat altijd een beetje reuring geeft, maar verder wordt de stilte alleen verbroken door het zacht gepraat van de menschen en door het kabbelen van een beekje, dat even verderop stroomt. Dat beekje bezit ook een heele vermaardheid. Iedere be zoeker aan het dorp vertoeft eenige oogen- blikken aan dat vriendelijke watertje en we hooren in Beethovens werk: het tooneel van de beek Rustig fladderen de violen, zooals men dat in de muziekwereld noemt, en laten zij het kabbelen van de beek hooren. De solo instrumenten spelen daartusschen door een zoete melodie. O, dat is alles zoo mooi! Dan opeens klinkt het geroep van den koe koek. Niet lang blijven we aan de beek. Het wordt al schemerig. We keeren weer naar het markt pleintje terug, waar de landlieden in vroo- lijk samenzijn de goede oogst bespreken, die het land dit jaar zal opbrengen. Je hoort als het ware dit gepraat in de muziek. Maar dan opeens! Zonder dat eigenlijk iemand het goed bemerkt, siddert de lucht van een donderslag en niet lang daarna dreunt het luchtruim on der de zware slagen van deze onweersbui. O. dit gedeelte van de symphonie maakt een geweldigen indruk. Hooge, gillende tonen bootsen de bliksem na. Een geweldige roffel van de pauken en trembelo van de strijkers, dat is een vlug heen en weer strijken van de stok, doet de muren van de concertzalen dreu nen, als dit werk wordt vertolkt. Maar niet langt duurt deze zomersche bui. Al heel spoedig hoor je een zoete, slepende melodie, die ons terugbrengen wil op het oude marktplaatsje, waar nu uit alle huisjes de bewoners weer samenstroomen om nog even over zoo'n reusachtige bui te spreken. En dan komt er een dankbaar gevoel bij de landlieden, dat niemand zelfs geen dier of boom geleden heeft van het onweer. Moeder zweeg even. Haar tweetal bleef stil. „En dat hooren we allemaal in deze sym phonie," vervolgde ze toen. „Gaan we er heen, moeder?" vroeg Frits. „Vast en zeker jongen. Zoo'n programma mogen we niet. overslaan." Of de kinderen van Mevrouw Brugmans ge lukkig waren? 't Behoeft haast niet gezegd te worden! Dat was goed ook; want even daarna kwam de conducteur binnen en zei: „Jongeheer, vol gend station uitstappen Dat deori Harmen: de boer van de boerderij, waar Harmen zou komen ie logeeren, stond er, om hem af te halen. Toen hij een paar uur op de boerderij was, werd de verleiding hem te machtig, om zijn fluit eens te probeeren. Hij ging naar buiten, het erf af en naar de weide. Daar waggelden de ganzen. Eén toon op zijn fluit en ze draaiden alle maal hun koppen naar hem toe. Nog een toon en ze waggelden zoo hard ze konden naar hem toe, om dan in een kringetje om hem heen te staan. Harmen lachte. „Zoo gansjes", zei hij. „Loo pen jullie nu maar achter me aan, dan gaan we .naar de boerderij." Of de ganzen alles verstaan hadden, deden ze wat Harmen zei. De boer, die het zag, zei: „Jongen, jij bent een goede ganzenhoeder, AJs je wilt, kun je het iederen dag doen, dat is ge zond; dan ben je den heelen dag in de buiten lucht. En ik zal je er iets voor betalen ook." Dat werd afgesproken. De ganzen deden alles wat Harmen hen zei. En deze verdiende er aardig mee, het geld stuurde hij naar huis. Vader en moeder hadden het ook niet rijk. Zoo bracht de tooverfluit Harmen veel geluk, zijn heele leven door en dat, omdat hij vrien delijk voor een vlieg geweest was. RITA VAN B. Eigenaardige gewoonte. Wanneer ln Ja pan een prinsje geboren wordt, legt de keizer een zwaard in de wieg; is de jonggeborene een piinsesje, dan legt hij een dolk in 't wiegje. Je was zeker van versche melk. Nog geen 50 jaar geleden was het in Napels en meer Italiaansche steden gewoonte, dat de boeren met hun melkvee van huis tot huis trokken en de beesten voor de deur der koopers mol ken. Dit deed men 2 maal per dag en doordat de dieren een bel om den hals droegen, wer den ze van te voren van de komst van den melkboer verwittigd. Gevoelige menschen. Er zijn menschen die aan zich voelen, dat er een aardbeving heeft, ook al gebeurt dit op duizenden kilo meters afstand. Een aardig gangetje. De ster Sirius, die schijnbaar stil aan den hemel staat, beweegt zich met een snelheid van 150.000 kilometer per uur voort. Sluipwespen. Dit zijn insecten, die hun eieren leggen in rupsen van schadelijke in secten, dus hulptroepen van den boer. Nu heeft men in Amerika groote kweekerijen op gericht voor de kweek van deze sluipwespen om de boeren dus meer hulptroepen te kun nen leveren in hun strijd tegen de schadelijke insecten. Duur zijn ze niet. 2,5 cent per 1000. POSTZECELRUBRIEK. to O t/O J 'O >o 60 /'U. /-ZO 'Z. ''4 J FINLAND VII. (SUOMI). In 1928 verschenen twee zegels uit de vo rige serie met een opdruk ter gelegenheid van de postzegeltentoonstelling te Helsingfors. De opdruk in de Finsche taal luidt Postymnaytt, welke zich aan de linkerzijde van de zegel be vindt. De Zweedsche opdruk, rechts op de ze gel luidt Frim. utstalln. Het jaartal 1928 be vindt zich boven aan den kop van de zegel. De waarden zijn 1 Mk. (roodoranje) en 112 Mk. (groen en lila) Grootte 28 x 23 mm. Hierna in 1929 volgde een herdenkingserie voor het zevende eeuwfeest van de stichting der havenstad ABO. De zegels van 1 Mk. grijs groen, met havengezicht, l 1 2 M. bruinviolet, met kathedraal en 2 Mk. grijsblauw met kas teel hebben het watermerk posthoorn en dra gen behalve de landsnaam en de jaartallen 12291929 de aanwijzing Turko Abo (grootte der vakjes is 35 x 28 m.M.) In 1929 verscheen nog in oude teekening zonder watermerk de 11/2 Mk. groen en lila (grootte 28 x 23 m.M.i In geheel nieuwe teekening verscheen in 1930 een frankeerserie zonder medaillon, doch wel met de leeuw op een zwaard, het zijn de waarden 5 p. bruinlila 10 p. violet, 20 p. geel groen, 25 p. geelbruin, 40 p. groen, 50 p. geel groen, 50 p. groen, 60 p grijs, 1 M k. bru:n- oranje, 1 M. 20 rood, 112 Mk. lilarood 11.2 Mk. rose, 2 Mk. blauwviolet. 2 Mk. violet, 2 12 MK. (blauw, 3 Mk. bruinolijf. Grootte der vak jes 28 x 24 mM. Zie het schetsje. Nieuwe deelnemer: 190. Theo Reckman, Gr. Heiligland 48 Rustenburgerlaan 23.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlem's Dagblad | 1934 | | pagina 19