gmflnYLL
tandpa/ta
HEESCHE KEEL
H.D. VERTELLING
HIJ OF ZIJ?
D&B
MAANDAG 24 DECEMBER '34
HAARLEM'S DAGBLAD
9
(Adv. Ingez. Med.)
ten-koning Mr. Joe Allan van Braame Kar eitje
benoemt tot zijn reclame-chef tegen een trak
tement van 60000 dollar per jaar?
Maar Kareltje zou nooit geslaagd zijn. als
zijn geheime bende Woelie WoëUp! Wau Wau!
hem niet zoo schitterend geholpen had. In
mijn jonge jaren het is, helaas al lang ge
leden ben ik ook nog eens voorzitter van
zoo'n Zwarte Hand geweest, maar wat was
mijn geheime club vergeleken bij Kareltje's
bende? Wilt u wel gelooven, dat ik, als oudere
er schik in had? Hoe moeten dan de jongeren,
voor wie dit stuk geschreven en gespeeld werd,
er van genoten hebben!
Een alleraardigst stuk voor de jeugd is dit
Woelle Woelle! Wau Wau! vroolijk, boeiend
en vol handeling en daarbij gespeeld met een
animo en een plezier, dat de vreugde van het
tooneel onmiddellijk oversloeg op de zaal. De
executanten waren voor een deel niet ouder
dan de jonge toeschouwers en deze jeugdige
acteurs waren er zoo geheel en al „in", dat 't
wel leek, of zij al jaren lang lid waren van
De Zwarte Hand. Ik weet bijna niet, wie ik be
ter vond. de echte acteurs of de jonge spelers,
die' Kareltje's bende voorstelden. Zeker is het.
dat zij aan elkaar gewaagd waren en de proef
om jongens samen met ouderen te laten spe
len. uitstekend gelukt is.
Voor een groot deel kwam dat door het stuk.
Want als leden van Woelle Woelle! Wau Wau!
voelden deze jongens zich in hun element. Het
zal je mogen gebeuren zoo'n linken president
als Kareltje te hebben en heel Amsterdam met
je reclame voor een sigarettenkoning op stel
ten te mogen zetten.
En wat ook zeer prettig aandeed bij deze
opvoering van het „Jeugdtooneel" was de uit
stekende verzorging der decors. Hoe dikwijls
hebben wij bij jeugdvoorstellingen niet gezien,
dat de leiders er maar wat van maakten, in
de meening, dat het voor kinderen al gauw
goed genoeg is. .Hiervan nu is bij mevrouw
Molly Klijer-Prins, de leidster van dit Jeugd
tooneel geen sprake. Was het Amstel-Hotel,
waarvan wij eerst het front en daarna door
een handigen truc het interieur zagen, niet
een aardige vondst? Wat een werk was er niet
gemaakt van den kelder, de geheimzinnige
vergaderplaats van de Zwarte Hand! En het
Amsterdamsche grachtje met de oude gevel
tjes was een zoo pittoresk decor, dat het bij
een voorstelling voor „groote menschen" zeker
een extra-applausje zou hebben gekregen.
Woelle Woelle! Wau Wau! wordt hier in den
Schouwbrug aan den Jansweg op beide Kerst
dagen 's middags gespeeld. Wie kinderen van
8 tot 14 jaar van amusant en goed jeugdtooneel
wil laten genieten kan ik deze tooneelvoorstél-
ling ten zeerste aanbevelen. Een stuk, dat
grappig, onderhoudend en nu eens niet kin
derachtig' is het tooneeltje tusschen den
verliefden reclame-agent en zijn verloofde zou
mijns inziens zonder bezwaar geschrapt kun
nen worden dat bovendien levendig en in
den juïsten toon gespeeld wordt en uitstekend
verzorgd is, allemaal deugden, die zoowel door
de ouderen als de jongeren in de zaal ten zeer
ste werden gewaardeerd, wat wel bleek uit den
voortdurenden lach en het hartelijk applaus
aan het slot.
J. B. SCHUIL.
CAFé-RESTAURANT „BOLWERK"
GERESTAUREERD.
Het café-restaurant „Bolwerk", aan het
Kennemerplein, heeft' een algeheele restau
ratie ondergaan.
Er is een nieuwe mahonie-betimmering aan
gebracht en de verlichting heeft een groote
verbetering ondergaan. Het buffet is ver
plaatst en de leestafel heeft in een intiem
hoekje van de zaal een plaats gevonden.
Twee nieuwe billards zijn aangeschaft.
Door een en ander is de intimiteit en ge
zelligheid ten zeerste bevorderd; het geheel
maakt .nu een veel „warmer" indruk dan
vroeger.
G. H. VAN BRUOKEN FOCK
ONDERSCHEIDEN.
Bij Koninklijk Besluit is benoemd tot of
ficier in de Orde van Oranje Nassau G. H. G.
van Brucken Fock, toonkunstenaar te Haar.
lem.
ZE HELPEN GOED ZE SMAKEN GOED
(Adv. Ingez. Med.)
EEN KERSTVERTELLING.
Een Kerstavond, vele jaren geleden. We
waren onervaren, en we schreven boe
ken die de wereld hervormen zou
den. Als een kleine kudde slen
terden we dagelijks door Amsterdam, op
een schoen en een slof, we lieten onze iele
baarden staan en vonden het leven iets ge
weldigs. Achter de meest banale voorvallen,
de gewoonste voorbijgangers de simpelste din
gen, zochten en vonden we de ijselijkste trage
dies. Wat was het belachelijk, maar o, wat was
het heerlijk zoo te leven zoo in het alledags-
bestaan een rijker bewogener, wonderlijker we
reld te droomen.
Zoo op dien Kerstavond. We liepen de ca-
fétjes af en kakelden op de ons eigen hoog
dravende manier over den zin van het Kerst
feest, over het welbezien toch aangrijpende
feit dat er een vaste dag in het jaar was,
welke door de heele beschaafde wereld als
het feest der huiselijkheid werd gevierd en
waarop kinderen, die ver van de ouderlijke
woning leven, van vreemde landen naar dat
ouderhuis reizen om op één kamer, aan één
tafel, in het lieve schijnsel van eenzelfde
lamp, saam te zitten, vader, moeder, broers en
zusters, in de innigheid van de gezinsliefde
na een lange scheiding
We waren nu neergestreken in een
ouderwetsche pijpenla van een kroegje, intiem
schemerig, romantisch om zoo te zeggen. Dat
slag bestaat niet meer, uitgedreven als het is
door den zoo anderen geest- van de meer he
dendaagsche witte en naakte, schelverlichte
rechthoekige ruimten met glazen wanden als
reusachtige aquariums.. Een ouderwetsche
maar nogal sympathieke pijpenla dus. Don
kere tafels en stoelen, op den achtergrond een
podium, met roodfluweelen draperieën om
hangen en geflankeerd door twee manshoo-
ge planten in pot, de eeuwige waaierpalmen.
(U ziet, het was toen allemaal niet even
mooi.) Op het podium stond een piano met
de groote gele tan-den bloot. Het was stil in
het zaaltje. Onze litteraire neuzen roken de
tragedie. We bestelden warme dranken en
bereidden ons voor op het ergste.
Daar betrad een lange bleeke man. ge
kleed in een sjofel rokcostuum, het podium
Zijn blik was flauw en weifelend, aan zijn
heele doen was iets onzegbaar weemoedigs.
We keken elkander aan.
„Hij heeft een zachte ziel", fluisterde een
onzer.
„Oftie", beaamde een ander.
De zachte ziel zette zich aan de piano.
Wij dronken en rookten. Onze stemming,
op uitgaansavonden gewoonlijk ten nadeele
van den letterkundigen weemoed en ten
gunste van de onstuimige pret der jeugd be-
invloed, zou ook ditmaal wel die wending ge
nomen hebben, indien deze pianist maar niet
voor den dag gekomen was en met zijn raad
selachtige en teedere verschijning onze schrij
versverbeelding aan het werk had gezet.
Maar. hij was al begonnen. Het was een
prelude van Chopin. Eigenlijk was zijn tech
niek niet veel bijzonders, maar op ons in on
zen mallen, juist voor het droefgeestige zoo
ontvankelijken gemoedsstaat, maakte zijn
spel een diepen indruk. Wat hij daarna
speelde, alles Chopin, een Ballade, een
Nocturne, een Impromptu, greep ons zoo
mogelijk nog meer aan. En toen hij ophield
en met een moedeloos gebaar de armen langs
het lichaam liet neerzinken, terwijl hij als een
wezenlooze het bleek hoofd vooroverhangen
liet, stond het huilen ons nader dan het
lachen. We verroerden ons niet, als vreesden
we, dat de geringste beweging de betoove-
ring verstoren zou, maar de zachte ziel zelf
dacht er anders over. Na ee-nige minuten rees
hij uit zijn hangende houding en daalde af
in de zaal met een geldbakje in de hand. Op
zeer bedeesden toon vroeg hij ons of zijn spel
ons beviel. We prezen hem en offerden onze
penningen.
„Een vreemde tongval heeft hij", merkte
een onzer op.
Die woorden verbraken zoo wreed de stilte,
die zijn heengaan had achtergelaten, dat we
huiverden.
„Hij is een vreemdeling," fluisterde ik,
„maar van wat voor nationaliteit zou hij
zijn?"
En we verdiepten ons in gissingen tot er
een zei: „Maar natuurlijk een Pool. Iemand,
die zóó Chopin spelen kan, moet een Pool
zijn." We begrepen dit allen. Er was geen
twijfel mogelijk. Dit was de Slavische volks
ziel in al haar ongereptheid.
„De reis nae^r Warschau is heel duur, zoo
veel kan zoo'n arme pianist niet in een jaar
bij mekaar krijgen," zei er een met een diepen
zucht.
„Wat een eindeloos heimwee moet zoo'n
man hebben naar zijn beminde vaderland",
sprak huiverend een ander, „wat een onzeg
baar verlangen naar zijn gezin om het Kerst
feest te midden van zijn familie te vieren. De
Polen zijn een vroom en gevoelig volk."
Met een droeve stem bestelden wij nog een
glas Punch. De gloed van den vn"on drank
AVRO SCHILDERIJEN.
De A.V.R.O. heeft voor haar kalender van
een aantal Nederlandsche schilders schilde
rijen aangekocht om ze daarin in kleur te re-
produceeren en houdt nu in den lande met
deze schilderijen tentoonstellingen. Een dozijn
kunstenaars zijn op deze wijze door de om-
roepvereeniging bij haar kalender betrokken,
doch daar men met twaalf schilderijen geen
tentoonstelling maakt, werd aan iedqr der ar-
tisten de gelegenheid geboden met vier, vijf
werken uit eigen voorraad ieder een groep te
vormen, zoodat de reizende collectie thans uit
een zestigtal werken bestaat, die nu geduren
de een week in het Frans Halsmuseum voor
ieder vrij te bezichtigen zijn. Het schijnt in de
bedoeling te liggen te zijner tijd door radio
kunst bij de luistervinken daarvoor meerdere
belangstelling op te wekken en deze zullen dan
alvast over het twaalftal apostelen van Hilver
sum zich eenig idee gevormd kunnen hebben,
zoo ze eerst naar de tentoonstelling gegaan
zijn. en hun oogen goed de kost gegeven heb
ben. Dit zou, naast de praktische reclame voor
de A.V.R.O. en haar kalender, de paedagogi-
sche waarde dezer onderneming kunnen zijn
en wij willen nu voor het moment aannemen
dat die waarden den organisators, zonder an
dere bedoeling, ter harte gaat.
Overzien wij nu het twaalftal uitverkoren
kunstenaars, dan blijkt al heel spoedig dat de
toekomstige radioredenaar zich niet in het
zweet zal behoeven te werken om zijn duizen
den toehoorders de beteekenis hunner kunst
duidelijk te maken. Om de eenvoudige reden,
dat er, en dat zeker per radio, niets duidelijk
te maken valt. De keuze is wel zóó gelukkig in
de roos getroffen, als wij onder de roos dan
de gemiddelde kunstontvankelijkheid van den
gemiddelden burger verstaan, dat de paedago-
giek er evenmin bij hoeft te pas gebracht te
worden als bij een Kerstnummer van de Haag-
sche Post of andere soortgelijke prestatie. De
twaalf door den omroeper gezalfden behooren
zonder uitzondering tot de „goede" leden van
Arti en Lucas, die altijd en overal met respect
bejegend worden, doch evenmin het voorwerp
van heftige discussie zijn. Niet al te ouder -
wetsch, maar ook niet te modern, niets sufs
maar vooral ook niets te gewaagds. Laten we
het Walletje bij het schuurtje houden, zouden
de samenstellers dezer groep gezegd kunnen
hebben en dan wonderwel geslaagd zijn.
Hier doen alleen Strube en Schrikkel schuch
tere pogingen om over het walletje te sprin
gen, maar het zijn nog geen hoogspringers en
zelfs Monnickendam is hier voor zijn doen
buitengewoon kalm als gepatenteerd verf-
wellusteling, doch de andere negen zijn keu
rige artisten en gedragen zich zooals dat. voor
een duizendkoppige menigte zich bevindend,
past. Tot zoover een algemeene indruk van het
ensemble, waaraan ik, als gewoonlijk, enkele
aanteekeningen over details toe voeg, zonder
voorkeur de wand volgend.
IJkelenstam. een der kleurgevoeligsten uit
de nieuw-zakelijke groep, voert in zijn stil
levens die gevoeligheid zuiver en ver door en,
losser en dichterlijke!" in zijn visie op achter
huizen met toren in de fond, geeft hij daarin
een waarlijk evenwichtig en mooi schilderij.
F. Slager, tot de Bossche schildersfamilie van
dien naam behoorend staat nog volop in het
romantisch impressionisme en overdrijft die
oude genegenheid misschien wel eens tot in
hét zwak wordens toe. Een mooie en volkomen
verantwoorde groote teekening „Na het on
weer" kan ik bewonderen.
Everbag, zeer bekwaam graficus heeft ook
in zijn schilderijen dat preciese van den gra
veur. Ook hij zweemt naar de zakelijkheid en
een email-achtige verf opdracht, die. als in
„Oude vergeten dingen" tot iets moois leiden
en in het „Stilleven met de Tinnen kan" zelfs
een voorname allure aannemen.
Lizzy Ansingh, de eenige Aphrodite onder
de A.VR.O.-lieden, wel, haar stijl, haar rappe
techniek, haar gelukkige kleurcompositie zijn
bekend genoeg om verdere lof te kunnen ont
beren. Zij blijft een gezocht nummer op de
expositieprogramma's en het publiek denkt er
nog niet over haar het „poppetje gezien, kastje
gaat dicht" voor te houden.
Strube en in nog meerder mate Schrikkel
liggen mij niet als schilders. Ik kan hun gra-
phische verdiensten waardeeren, doch breng
het niet verder. Hetgeen ik gaarne in mijn
eigen debet boek en hun geen nadeel mag
brengen.
Albert Hemelman met zijn „Stenderdmolen"
levert daarmee een mooie bijdrage voor den
kalender. Maar een groote bewondering heb ik
voor zijn ets van Amsterdam, bij het Centraal
Station, die vol pittige accenten zit en een
gaaf graphisch werkstuk is.
Van Prof. Wolter verzoek ik mijn lezers de
speciale attentie voor een prachtig klein schil
derijtje de Piazza te Venetië, in geestige tikjes
neergezet. Anders van aard doch even geslaagd
is een Haventje van Honfleur.
Garm's werk heeft een ouderwetsche fat-
FEUILLETON
door
BERTA RUCK.
35)
Daarop had ze met hem probeeren te flirten.
Wij weten met welk gevolg.
Daarop was al heel gauw en onmiskenbaar
dat andere haar overvallen. Zij was verliefd
op hem geworden, werkelijk en wanhopig ver
liefd.
Vandaar haar eigenaardige terughoudend
heid op weg naar het bal, toen zij besefte, dat
de voogd van haar kinderen op het punt stond,
haar een huwelijksaanzoek te doen. Vandaar
haar opgewonden stemming. Vandaar ook
haar bravado, half onbewust met het doel, om
de vervulling tegen te houden van het plan,
dat zij zelf had opgezet, haar huwelijk met
Wellalone. Vandaar de kreet, die uit haar hart
opgekomen was: „Ik zal doen, wat ik wil!"
Vandaar ook dat dansen op het gazon met
den eenigen man, die haar ooit haar waardig
heid zoo geheel had doen vergeten; de ver
rukking, die zij toen gevoeld had, had zij nooit
eerder gekend.
Het is waar, zij was verliefd geworden op
een meneer Smith, die in werkelijkheid niet
bestond; maar hoeveel meisjes worden er niet
verliefd op een meneer Smith, die niet bestaat
deze laatste een bedrieger behoeft te zijn, zoo
als Smith, de chauffeur, maar toch een geheel
andere man is, dan de verbeelding van het
meisje zich dien geteekend heeft. Wie zal zeg
gen, hoeveel van een liefdesgeschiedenis illu
sie is? In die van Lady Day was alles illusie.
Toch hield het haar uit den slaap. Het volle
zonlicht verlichtte reeds haar kamer, toen
Laetitia nog altijd rondwoelde in het groote
ledikant en snakte naar het kopje thee, dat
soenlijkheid die wij in tijden van ongemoti-
veerden hoogmoed en leege aanstellerij des te
meer waardeeren. De romantiek van Jan de
Boer is te litterair om schilder lijk interessant
te wezen en E. R. D. Schaap's oeuvre kan ik in
een enkel werk waardeeren doch als groep
houdt het mij zelden geboeid.
Men ziet dat ook buiten het Leitmotief van
den A.V.R.O.-kalender om, gedurende een week
in ons museum wel wat te genieten valt, al
zullen de getrouwe bezoekers van Amsterdam
sche tentoonstellingen hier niet voor groote
verrassingen komen te staan.
J. H. DE BOIS.
MUZIEK.
CONCERT DER H. O. V.
SolisteCorry Bijster.
Een paar maanden geleden verraste ons
Corry Bijster's vertolking van de sopraanpartij
in het door het Doopsgezind Zangkoor uitge
voerde oratorium „Der Messias" door de enor
me vorderingen waarvan haar zingen en haar
voordrachtskunst blijk gaven, De herinnering
daaraan deed de verwachtingen ten aanzien
vpn haar optreden met de H.O.V. hooger stel
len dan in een vorig seizoen het geval geweest
zou zijn. Maar zij heeft niet teleurgesteld; op
de stijging in de lijn harer artistieke ontwik
keling is nog geen vlak gedeelte, veel minder
een daling gevolgd, Dat wil nog niet zeggen,
dat haar voordracht der beroemde „Agathe"-
aria uit „Der Freischütz" aan alle eischen
voldeed. Met name was de dramatische uit
drukking in een gedeelte als „Nur dort in der
Berge Feme" etc. te zwak. Iets later, in het
gedeelte, dat met den regel „Nur das Birken-
laub im Hain" begint, werd de zangeres door
het orkest eenigszins overstemd. Maar kort
daarop nam zij revanche; „neubelebter Mut"
inspireerde haar zang, „entzückt" en „ent-
zückend", „nicht Tauschung", „nicht Wahn",
maar blijde waarheid. En daarbij bleef de tech
nische beheersching volkomen.
Dat Corry Bijster ook als liederzangeres een
reeds aanmerkelijk en nog steeds groeiend ta
lent bezit toonde zij in drie liederen van
Gerard von Brucken Fock. De keuze dezer lie
deren was tevens een hulde aan den compo
nist, dien de C.O.V. 1.1. Vrijdag door de uitvoe
ring van zijn requiem geëerd heeft. Toen heb
ben we kunnen ervaren dat dit koorwerk ge
deelten bevat, die ongeëvenaard zijn in de mu
ziek van ons eigen land, gedeelten waarin adel
van inborst zich paart aan intensiteit van
uitdrukking en meesterschap over de muzikale
middelen. En Zondagmiddag hebben we kun
nen hooren, dat Von Brucken Fock's liederen
een plaats verdienen nevens het allerbeste wat
op het gebied van het lied met orkestbegelei
ding geschreven is. De teere muzikale poëzie
van „Auf dem See" en „Abend im Herbst"
heeft niet minder indruk gemaakt dan de van
geest sprankelende toonzetting „Ritzelputzel".
Dit laatste lied is hier ter stede meermalen
met klavierbegeleiding ten gehoore gebracht;
de bewerking voor orkest doet het karakteris
tieke nog beter tot zijn recht komen.
Grooten lof verdient Marinus Adam voor de
voorbereiding en uitvoering der orkestbege
leidingen, die zich uitnemend bij de zangstem
aansloten. De orkestnummers leidde hij met
inzicht en temperament en de door de plotse
linge ongesteldheid van den paukenist noodig
gemaakte wijziging in 't programma, de ver
vanging van Rimsky-Korsakow's Capriccio
espagnol door Wagenaar's Cyrano-Ouverture,
gaf geen schade; dit werk werd even kleurrijk
en levendig gespeeld als wat voorafgegaan was.
K. DE JONG.
HET TOONEEL.
Nederlandsch Jeugdtooneel.
Woelle woelle! Wau wau!
Met een president als Kareltje moest „Woelle
Woelle! Wau Wau!" of anders gezegd de
bende ,De Zwarte Hand" wel tot groote daden
in staat zijn. Kareltje, die den reclame-agent
Alexander Koebobalski, den internationalen
detective Snippermans alias Weet allesHoor
alles, Ruik alles den politie-agent Van
Bommel en tenslotte heel Amsterdam te slim
af. is.
Dank zij Kareltje weet heel Nederland bin
nen 24 uur, dat de sigaret, merk Top, de beste
en goedkoopste in gebruik is en is het dan
een wonder, dat de Amerikaansche sigaret-
haar kamenier haar 's morgens altijd bracht.
Dien dag, volgend op haar middernachte
lijke dwaasheid, bekeek zij zich, terwijl ze een
grooten hoed opzette, nog eens goed in den
spiegel en besefte opeens, dat ze er geen dag
jonger dan dertig uitzag. Jaren ouder dan die
jongen! Ze had groote kringen onder haar
donkere oogen. Op haar wangen was niet het
minste blosje te zien! Haar lippen waren ge
trokken en kleurloos, totdat zij ze met haar
lipstick bewerkt had. Alle jeugd, alle vroolijk-
heid was uit haar gelaat verdwenen. Ze zag er
uit als een vrouw, die zorgen en moeilijkheden
heeft.
„Och, lieve deugd", zuchtte zij, terwijl ze
haar jeugdige jumper en haar coquet plooi
rokje voor een zacht getinte georgette japon
verwisselde, die wel wat ongeschikt voor de
boot was, maar haar erg flatteerde.
„Zou hij mij deze japon goed vinden staan?"
De eeuwenoude vraag van de vrouw, die ver
liefd is. Deze en nog vele andere vragen zouden
Laetitia bespaard zijn gebleven, als zij ook
maar in het minst vermoed had, dat de jonge
man, waar zij zoo hopeloos verliefd op was,
een vrouw was net als zij, en daarenboven ook
voor het eerst verliefd.
Laetitia wist dit echter niet en tobde bij
zichzelf; „Ik moet maken, dat hij ook doode-
lijk van me wordt. Dat is mij nog altijd gelukt
met een man. Natuurlijk heb ik mij daar tot
nog toe nooit voor behoeven in te spannen,
behalve met Ralph, en die telt niet mee," en
zij zette Guelda's afgod uit haar gedachten.
„Als iemand de kunst, om een man aan te
trekken, verstaat, dan ben ik dat toch zeker
wel. Je kunt niet vriendelijk genoeg voor een
man zijn, totdat je hem ingepikt hebt; daarna
moet je je echter laten gelden. Zoo is het nu
eenmaal; maar of mij dat laatste ooit met den
knappen jongen gelukken zal, weet ik niet.
Ik moet echter beginnen met snoezig en na
tuurlijk en vroolijk te zijn. Ik geloof niet, dat
hij van het smachtende type houdt.
Toch begon zij, zonder het zelf te willen,
sentimenteel te doen. zoodra zij bij den jon
gen in de schuit stapte.
Hij zag er frisch en fleurig uit. Zijn oogen
stonden even helder als altijd! (Het sterke
gestel van de familie Rhos was volkomen be
stand tegen late uren.)
„Hoe is het mogelijk, dat jij heelemaal niet
moe bent na vannacht? Ik ben te lui na al
dat ronddraaien, om ook maar een oogenblik
de schuit voort te boomen."
„Zal ik dan maar weggaan?"
„Neen, zeker niet. Ik wil veel te graag even
de rivier op. Ik verwacht straks een paar van
die menschen, die ik gisteravond ontmoet heb,
bij mij op thee, en ik wou graag wat van die
waterlelies plukken, om in een groote drijf-
kom te leggen. Ze zijn zoo vroeg van het jaar.
Je weet precies, waar ze staan, is het niet?
Zou je mij daar dus even naar toe willen bren
gen?"
„Het zal mij een groot genoegen zijn", zei
Smith beleefd; hoewel hij ver van beleefd
voelde en niet den minsten lust had, om dien
middag iets voor haar te doen.
Het was haar schuld, dat zijn Baas zoo woe
dend op hem was.
Van haar gewone plaatsje tusschen de kus
sens van de schuit keek Lady Day angstig op
naar de haar nu zoo bekende bewegingen
van den jongen man, die druk bezig was met
de schuit voort te boomen.
„Heerlijk toch voor een man, om van niets
moe te worden," zei ze om hem te vleien;
„maar het is waar, jij hebt het grootste ge
deelte van den tijd toegekeken of rustig zitten
wachten, behalve die enkele oogenblikken op
het gazon."
„Ja, behalve die enkele minuten," herhaalde
Smith.
Hij leek wat knorrig, vond ze.
Gehaast en zenuwachtig voegde Lady Day
er aan toe: „Mijn neef Ralph had het gezien,
dat ik met je gedanst heb."
„Ja, dat weet ik." Verwoed liet hij zijn stok
in het water glijden.
„Wist je het al? Heeft hij er dan iets over
gezegd?"
„Geen woord; maar ik merkte dadelijk, dat
hij het wist."
„Maar als hij niets tegen je gezegd heeft,
dan is het toch in orde. Dan verwijt hij het
jou ook niet. Jij bent niet uit de gunst. Ik zei dal
ik met een van de jongens van onzen gastheer
gedanst had, dien ze naar bed hadden ge
stuurd, en die daarop het pak van den chauf
feur had aangetrokken en weer stil beneden
was gekomen. Hij wist echter, dat jij het was.
Hij geeft mij de schuld er van. Het is de vrouw*
gezegd."
„Heeft hij dan wel wat tegen u gezegd, Lady
Day?"
„Neen, tegen mij heeft hij ook geen woord
die m ongenade is, Smith."
„Hoe weet u het dan?"
„Zal ik het je vertellen?" vroeg Laetitia. „Ik
moest het misschien niet doen; maar wat kan
het me ook schelen? Ik heb „a" gezegd, nu kan
ik ook wel „b" zeggen. Gisteravond, even voor
dat ik met jou gedanst heb, had mijn neef
maar dit is in vertrouwen duidelijk laten
blijken, dat hij van plan was, mij te vragen;
een zeker zenuwachtig bravado, weet je, en
verder erg stil en afgetrokken nu en dan. Als
je ooit een meisje gevraagd hebt
„Neen, dat heb ik niet," verzekerde Smith
droogjes.
„Zoo? Nu, dan geeft het ook niet, of ik nog
verder uitwijd over Ralphs houding. Om kort
te gaan dan, ik voelde aan alles, dat hij plan
had om mij te vragen en, nadat hij ons daar
op het gazon gezien had, deed hij het niet. Ik
weet daarenboven, dat hij het nu ook nooit
zal doen! Nooit!"
Voor een oogenblik heerschte er volkomen
stilte in de schuit, men hoorde niets dan het
schuren van het riet tegen den voorsteven.
Eindelijk zei de jongen met een eenigszins
gedwongen stem: „Hè, wat vind ik dat akelig!
Het spijt me erg voor u."
„Het is jou schuld niet. Ralph is ook zoo
conventioneel", antwoordde Lady Day. „Na
tuurlijk had ik je dat niet moeten vertellen.
Het wordt van een vrouw verwacht, dat zij
zwijgt over de aanzoeken, die ze niet aan
neemt; hier was het echter een aanzoek, dat.
gedaan zou worden en daarop als het ware
teruggehouden werd. Hoe vind je dat nu,
Smith?"
Wat Smith op dat oogenblik dacht, zou de
De wensch van iedere vrouw...
een mooie, jeugdige huid te
hebben Masseer Uw huid en-
1^1 kele malen per dag methettoo-
2 verende Castella-schuim. Castel-
cent la, samengesteld uit de zuiverste
oliën en frisch-geurend als
A pas-ontloken bloesem. Cas-
€Ea\ *e"a 9ee^ L) schoonheid
YU, WA\ en charme... en zij par-
wfumeert Uw huid met de
zachte, fijne geur die
om schoone vrouwen
OP QGO EO E ZEEP STAAT
(Adv. Ingez. Med.)
drong onze hoofden en harten binnen, maar
de jolige stemmig bleef uit. onze zielen kon
den nog maar niet in balans komen, de litte
raire weemoed woog daarvoor te zwaar in de
schaal. Stil en verdrietig bleven wij allen en
peinsden over het lot van dien tragischen
Pool, zoo droevig verdoold in het verre, koude
Holland, in de vreemde stad, waar duizen
den menschen den vreemdeling dagelijks
liefdeloos voorbijgingen, waar niemand be
lang in hem stelde, waar hij eenzaam en on
begrepen voorttobde, dag-in, dag-uit, waar
zijn muzikale ziel zich aldoor stiet aan de
barse he nuchterheid van zijn omgeving, en
juist nu wel het allerwreedste lijden moest, op
dezen Kerstavond, ver van de zijnen
een lieve donkere vrouw met een hoofddoek,
oorringen, een bontgestreepte rok en kap
laarzen. kinderen met bruine gezichtjes als
kleine Zigeuners met bontmutsjes op en in
snoezige pelsjes, en die eiken avond in hun
gebedje vader herdachten en soms schreiden
omdat hij zoo ver van hen weg was.
Het werd ondraaglijk, we wilden zekerheid,
iemand van ons moest naar hem toegaan en
hem gewoon op den man af vragen of hij
een Pool was. Maar we voelden tegelijk dat
we hem dit niet mochten aandoen, het zou al
te wreed zijn. Wat had deze ongelukkige met
onze litteraire nieuwsgierigheid te maken.
Troosten zou het hem niet. Neen, er zat
niet anders op dan te zwijgen en heen te
gaan.
We rekenden af, stonden haastig op als
konden we den aanblik van den rampzaligen
Pool met zijn melacholiek gelaat geen oogen
blik langer verdragen. Weg. weg, naar buiten,
frissche lucht, afleiding, vergetelheid....
Maar eensklaps stond als een spook de
man weer voor ons en stak het geldbakje
weer vooruit. We waren allen te verschrikt om
er iets in te doen en toen werd het weemoedig
gelaat nog weemoediger dan ooit. Mijn laatste
restje geestkracht begaf me en ik stamelde:
„Neemumeniet kwalijkU
bentzekereen Pool?"
„Maak het nou een beetje, meneer", ant
woordde hij en grinnikte zacht „ik ben een
jongen, uit de Lauwelierdwarsstraat."
Nu herkenden we den vreemden tongval, en
wat dien heelen avond maar niet had wil
len lukken: onze litteraire weemoed sloeg
eindelijk over naar de dolle uitgelatenheid,
ciie bij onze jeugd en ons leven paste. En we
gierden het uit om de literatuur, die ons zoo
ver gebracht had, dat we éen waschechten
Jordaner naar Polen wilden sturen om daar
in zijn eentje Kerstmis te gaan vieren.
JOB STEYNEN.
kleine babbelaarster in de schuit versteld heb
ben doen staan, ook al had ze er maar de helft
van geweten.
Zijn eerste gedachte was: „Daar! Als ik dus
niet met haar gedanst had en dus ook niet
door mijn Baas gesnapt was, zou Lady Day
mij dit alles niet zitten vertellen. In plaats
daarvan zou ze nu druk bezig zijn. met brief
jes te schrijven aan al haar kennissen, om
en trouwen hem daarboven zelfs. Niet, dat
hun haar engagement met Sir Raiph Wellalone
mee te deelen.
Daarop dacht hij weer: „Och. wat maakt het
eigenlijk voor verschil voor mij, dat zij zich
niet geëngageerd hebben? Het maakt totaal
geen verschil in de verhouding van Smith en
zijn Baas. Wat dat betreft, heeft ze het voor
mij bedorven. Ik blijf in ongenade. Hij vindt
me toch een brutalen hond, en het is alles
haar schuld."
Toen zakte zijn boosheid meteen, en hij
dacht: „Arme vrouw! Het was wel hard voor
haar, om gesnapt te worden, toen zij zich even
vergat, en meteen al haar trouwplannen in
duigen te zien vallen."
Want welke kleeren Guelda ook aan had, zij
behoorde tot het type, dat altijd de partij van
de vrouw kiest. Zij mocht woedend op die
vrouw zijn, haar beschouwen als een mede
dingster, maar vinnig was zij nooit.
Gelukkig sterft de theorie, dat de vrouwen
altijd vinnig tegen elkaar zijn. langzamerhand
uit. En wie hadden het bedacht, dat dit per sé
altijd het geval moest zijn? De mannen. Het
maakte hen zooveel gewichtiger, als alle vrou
wen jaloersch waren op hun zusters ter wille
van een man
Tegenwoordig is er veeleer een esprit de sexe
te zien.
Guelda Rhos voelde werkelijk medelijden
met haar. wie het niet gelukt was, den man
te bemachtigen, aan wien zij, Guelda. haar
hart had verloren. „Arme vrouw." dacht Smith
weer. „Wat een pech!" Toen hij daarop op
keek, zag hij een uitdrukking op het gelaat
van Laetitia Day, die hem ten hoogste ver
baasde.
(Wordt vervolgd.).