Het Adelaarsjong.
HBBBH»
HONIG'S BOUILLONBLOKJES thans 6 voor 10 ct.
Radiomuziek der week
BIOSCOOP.
ZATERDAG 19 JANUARI 1935
HAARLEM'S DAGBLAD
LETTEREN EN KUNST
Waarheid en
Verdichting in Rostand's Drama.
Hoe de Hertog van Reichstadt in werkelijkheid was.
Bij opvoeringen van „Het Adelaarsjong"
zullen velen zich de vraag stellen, wat er
waarheid is in dit drama en wat verdichting.
Is het beeld van den hertog von Reich,
stadt, dat Rostand ons in L' Aiglon geeft,
juist en was hij werkelijk de ongelukkige ge
vangene aan het Hof te Weenen? Op deze
vragen geeft „Le Roi de Rome" van den his
toricus Octave Aubry, dat in de Revue des
deux Mondes van 1932 is verschenen, antwoord
en het lijkt mij in verband met de wederop
voeringen van Het Adelaarsjong met Else
Mauhs in de hoofdrol wel van belang iets
naders mee te deelen van Napoleon's zoon,
zooals hij in werkelijkheid was en zijn ver
houding tot het Oostenrijksche Hof.
De hertog van Reichstadt.
De personen uit L' Aiglon zijn allen be
halve Flambeau historisch en hebben in
meer of mindere mate een rol in het leven
van den hertog Von Reichstadt gespeeld,
maar Rostand heeft wat het recht van
den dichter is met de meest mogelijke
vrijheid fantasie en werkelijkheid door elkaar
gemengd.
Rostand laat zijn drama aanvangen na de
revolutie van 1830. wanneer de Bourbons uit
Parijs zijn verjaagd en er in Frankrijk een
steeds groeiende beweging is om den zoon
van Napoleon op den troon te plaatsen, In
het bekende tooneel van de geschiedenisles
in het eerste bedrijf, waarin de jonge hertog
zijn omgeving opschrikt, wanneer hij plotse
ling het bewijs levert, de geschiedenis van
zijn vader volkomen te kennen, doet Rostand
het voorkomen, alsof het adelaarsjong tot
op dat oogenblik nog geheel in onwetendheid
zou zijn gelaten omtrent de groote historische
beteekenis van Napoleon. Dit nu is in strijd
met de werkelijkheid. In 1830 was de hertog
Von Reichstadt 19 jaar en was hij niet alleen
reeds lang door Obennay, zijn leermeester en
Prokesch, zijn intiemen vriend, onderwezen
in de geschiedenis en de veldtochten van zijn
vader, maar had hij ook reeds een diepgaan
de studie gemaakt van het ..Mémorial" van St.
Helena en Napoleon's testament, waarvan hij
de exemplaren in de bibliotheek van Schön-
brunn had gevonden. Reeds in 1827 op zes
tienjarigen leeftijd scheef hij in een brief
aan graaf Neipperg van wiens intieme
verhouding met zijn moeder hij toen nog
onkundig was dat hij de Fransche taal
grondig wilde kennen, omdat zoo schreef
hij „dit de taal is. waarvan mijn vader zich
bediende in zijn bevelen voor al zijn veldslagen
waarin hij zijn naam beroemd heeft ge-
gemaakt", en verder, „dat hij, de zoon, nooit
de natie zou miskennen, waarin hij geboren
was".
Uit dien brief blijkt dus wel overtuigend,
dat ue hertog Von Reichstadt geheel op de
hoog' '"as niet alleen van de groote rol, die
zijn vader in de geschiedenis had gespeeld,
maar ook, dat hij zich hierover vrijelijk mocht
uitspreken. „Mijn hoofddoel is mijn vader
niet onwaardig te zijn!" had hij toen reeds bij
herhaling o.a. tegen zijn grootvader, Keizer
Franz gezegd.
Toch had Rostand als dichter het recht de
scène van de geschiedenisles in zijn drama te
brengen, want al klopte het dan niet met den
tijd. een feit was het toch. dat men den
jongen hertog in zijn ieugd aan het Hof te
Weenen zoo veel mogelijk onwetend heeft ge
laten omtrent alles, wat zijn vader betrof.
Roerend bijvoorbeeld is het te lezen in Aubry's
Roi de Rome, hoe men hem den dood van den
keizer twee maanden nadat Napoleon ge
storven was mededeelde en hoe het kind
opschrok, toen de naam van zijn vader, over
wien men anders altjid vermeed te spreken,
werd genoemd. Nauwelijks tien iaar oud moest
hi.i zijn kinderlijk leed geheel alleen dragen.
Men hield hem in zijn prille jeugd opzette
lijk ver van alles wat hem aan zijn grooten'
vader zou kunnen herinneren; ja, Metter-
nich heeft zelfs altijd geweigerd ook toen
de hertog van Reichstadt reeds een jonge
man von 20 was aan hem de reliquieën
van zijn vader zooals de mantel van Ma
rengo, de degens en zoo vele andere voorwer
pen, welke Napoleon aan zijn zoon vermaakt
had met den'uitdrukkelijken wensch. dat
deze hem zouden worden gegeven, als hi.i 18
jaar zou zijn geworden te doen uitreiken
Óp ziin tiende jaar had het adelaarsjong zelfs
zijn Fransch zoo goed als verleerd en sprak
hij enkel nog maar Duitsch.
Maar erger was het. dat men hem opzette
lijk een geheel verkeerde voorstelling van zijn
vader trachtte bij te brengen. Men vertelde
hem. dat zijn vader een zeer funeste rol in de
geschiedenis had gespeeld. Wel gaf men toe.
dat Napoleon een groot veldheer was geweest,
maar de zoon moest hooren. dat zijn vader
door zijn misdadige eerzucht Europa nief an
ders dan kwaad had gedaan. En zoo ver was
men daarin zelfs geslaagd, dat de hertog Von
Reichstadt in een studie over den Oostenrijk-
schen generaal Schwartzenberg een der
voornaamste tegenstanders van Napoleon
de Franschen den „vijand" noemde en van
zijn eigen vader schreef, dat hij een „hard
vochtig karakter" had.
Maar ouder geworden, was hij geheel op de
hoogte van de geschiedenis van zijn vader
en vereerde hij hem hartstochtelijk. Zijn groo
te vriendschap voor den 15 jaar ouderen
Prokesch een Oostenrijker, die ook een rol
in L'Aiglon speelt vond haar oorsprong in
het feit, dat Prokesch Napoleon in een ge
schrift over den slag van Waterloo verdedigd
had in 1818, toen men den balling van alle
zijden aanviel en het is aan de mémoires van
Prokesch vooral te danken, dat wij zooveel
van het karakter van den hertog Von Reich
stadt afweten.
Van zijn vader had het adelaarsjong het
instict van den soldaat en zijn voorliefde voor
de militaire studie. Zijn ideaal was eens als
generaal in den oorlog naam te mogen ma
ken. Ook de eerzucht had hij van zijn vader.
Al zijn denken was er op gericht om eens
vorst te worden, was het dan niet keizer van
Frankrijk, dan toch koning van Polen of van
Griekenland. Keizer Franz had hier wel ooren
naar, maar altijd was het Metternich die het
„non possumus" uitsprak. In dit opzicht dus
Ls de verhouding in L'Aiglon volkomen juist
geteekend.
Van alie kleinkinderen was de hertog von
Reichstadt 's keizers favoriet en de groot
vader hield de eer van den vader hoog tegen
over den kleinzoon. Hij schonk hem zelfs het
bekende door Gerard geschilderde portret ~an
Napoleon, dat een plaats kreeg in de sla—
kamer van het adelaarsjong boven zijn bed.
Historisch zijn ook de woorden van keizer
Franz tot zijn kleinzoon die ook in L'Aiglon
voorkomen dat wanneer deze zich zou
vertoonen op de brug voor Straatsburg, de
Franschen hem vol geestdrift naar Parijs zou
den dragen. Was het wonder dat zulke woor
den de eerzucht prikkelden van den jongen
man, maar steeds weer was het Metternich.
die tegenover hem stond en zijn illusie in
rook deden vervliegen.
Dat de hertog von Reichstadt begaafd was
met een zeer scherp verstand en zelfs enkele
geniale eigenschappen van zijn vader bezat,
hierover waren allen, die met hem in aan
raking kwamen, het eens. Men behoeft trou
wens de brieven, die hij op zeer jongen leef
tijd schreef, maar te lezen om hiervan over
tuigd te zijn. In een proclamatie aan het
leger, die hij eens als oefening voor zijn in
structeur moest opstellen, hooren wij dezelfde
opzwepende, suggestieve klank, een zelfde
persoonlijken, min of meer pathetischen stijl.
Ook in de politiek toonde hij een inzicht,
welke voor zijn jeugdigen leeftijd, merkwaar
dig genoemd mag worden.
Uiterlijk leek hij ook al was hij blond,
lang en tenger op zijn vader, niet op keizer
Napoleon maar op den jongen generaal Bona
parte, zooals wij hem kennen van het schil
derij van den slag bij Arcole.
Hij was zeer populair bij het volk en meer
malen is het voorgekomen, wanneer hij op zijn
schimmel voor zijn bataljon door Weenen's
straten reed, dat men „Leve Napoleon!" riep.
Aan het hof was hij zeer bemind, vooral door
zijn innemende manieren, zijn elegance, zijn
gevatheid en waarschijnlijk ook door het
aureool, dat om hem was als de zoon van den
grooten keizer. En hoewel opgegroeid in Wee
nen, was hij zooals Prohesch schreef in
zijn voelen, denken en manieren volkomen
Franschman.
Opmerkelijk was zijn verhouding tot den
maarschalk Marmoni. Rostand laat het ade
laarsjong Marmont in vlammende woorden het
tegenover den keizer gepleegde verraad ver
wijten, maar de waarheid was, dat ae hertog
Von Reichstadt verrukt was. toen hij Mar
mont. die uit Frankrijk in 1830 naar Weenen
was uitgeweken, ontmoette en onmiddelijk
contact met hem zocht. Natuurlijk wist hij
wel de funeste rol, welke Marmont in 1814 voor
Parijs had gespeeld, maar hij zag in Marmont
den ouden krijgsmakker van zijn vader, een
der soldaten van het groote leger, die overal
met den keizer was opgerukt. Marmont was de
eerste en de eenige oude krijgsmakker van
Denk om
de
Puzzle
(Adv. Ingez. Med.)
Napoleon, dien de hertog in zijn leven ont
moette, en hij werd voor hem in zekeren zin,
wat Flambeau in L'Aiglon voor het adelaars
jong is.
Heeft de hertog von Reichstadt ooit een
poging gedaan om te ontvluchten, zooals
Rostand ons in L'Aiglon wil doen gelooven? Ook
hierop geeft Octave Aubry het antwoord. De
scène op de vlakte van Wagram is wat wij
natuurlijk wel wisten een tooneel, dat
enkel in het brein van den dichter is geboren,
maar wel is het zeker, dat de hertog Von
Reichstadt plannen heeft gehad om samen met
zijn vriend Prohesch de wijk te nemen naar
Italië. Hij was er van overtuigd, dat zijn ver-
schijninig alleen voldoende zou zijn hem tot
koning van Italië te doen uitroepen en hij
koesterde de hoop, dat zijn grootvader, wan
neer deze eenmaal voor het fait accompli stond
hem, zijn kleinzoon zou erkennen. Zijn
ziekte die hij voornamelijk te wijten had aan
zijn eigen roekeloosheid en zijn vroege dood
waren echter oorzaak, dat deze stoutmoedige
plannen nooit tot uitvoering zijn gekomen.
Uitvoerieg beschrijft Aubry in Le Roi de
Rome de laatste dagen van den hertog Von
Reichstadt en uit deze beschrijving blijkt,
dat de laatste uren van het Adelaarsjong wel
heel anders waren den Rostand die geeft in
het zoo romantisch slotbedrijf van L' Aiglon.
Na een maandenlang ziekbed de hertog
Von Reichstadt is gestorven aan tering -
begon de doodstrijd van het adelaarsjong
evenals dat het geval is gewee,st bij Napoleon
tijdens een hevigen storm en onweer. In
den nacht van Napoleon's dood werd een zwa
re eik door den storm ontworteld, toen de
zoon stierf vernielde de bliksem een adelaar
van het paleis van Schönbrun De hertoi
was hoewel pas 21 jaar volkomen bereid
te sterven,
„Ik wil den dood, niets dan den dood!" had
hij den vorigen avond nog gezegd. En wel
heel tragisch waren zijn woorden: „Mijn ge
boorte en mijn dood, zie daar mijn heele ge
schiedenis! Mijn wieg is het eenige monu
ment van mijn leven".
Zouden deze woorden Rostand misschien tot
zijn wat melo-dramatische slotscène niet de
wieg hebben gebracht? Onwaarschijnlijk
het niet.
Ook in zijn laatste oogenblikken waren de
gedachten ran het adelaarsjong bij zijn va
der. „Laat men de paarden zadelen! Ik moet
naar mijn vader! Ik wil hem nog eenmaal
omarmen!" riep hij in zijn ijlenden toestand
uit. Maar al heel spoedig was hij weer bij
volle bewustzijn. Hij liet zich zelfs door zijn
adjudant, baron Moll, een hoofdstuk uit Les
Rebelles van Arlincourt voorlezen, maar even
daarna liet hij hem met lezen ophouden en
zuchtte: „Wat lijd ik! Wanneer zal dat
treurige bestaan dan eindelijk eindigen?"
Zoodra zijn moeder echter binnen kwam
en hem vroeg, hoe het met hem ging, be-
heerschte hij zich en antwoordde glim
lachend: „Ik voel mij goed!"
Eenige uren voor zijn dood echter, richtte
hij zich op en riep: „Mutter! Mutter! Ich
gehe unter!" en na een oogenblik van zwijgen
fluisterde hij: „Rciep mijn moeder! Roep
mijn moeder!" Hij begreep, dat het einde na-
derde.
Hij sprak niet meer, maar uit alles bleek,
dat 'hij in die laatste oogenblikken volkomen
bij zijn bewustzijn was. Toen de jonge geeste
lijke die hem bijstond, vroeg, of hij de ge
beden hard op wilde zeggen, kuchte de hertog
toestemmend en als de geestelijke maar even
zweeg, opende hij zijn oogen om ze dadelijk
weer te sluiten, zoodra hij de stem weer
hoorde.
Maria Louise lag nadat zij eerst bewuste
loos was neergevallen op den grond bij
zijn bed geknield. Met moeite keerde de ster
vende nog eenmaal zijn gezicht naar haai
en zag haar met groote oogen aan. Toen ging
zijn hoofd langzaam op zij en daarna nog
eens en de strijd was gestreden. Nauwelijks
21 jaar oud, was hij zijn vader in den dood
gevolgd.
De priester, de dokter, eenige getrouwen en
zijn moeder stonden om zijn sterfbed, maar
zij, die hij het liefst in zijn leven had ge.
had, ontbrak. Het was Sophie, de Beiersche
prinses, die met aartshertog Frans Karei ge
trouwd was, de moeder van den later en keizer
Frans Jozef. Sophie 6 jaar ouder dan hij
was in de laatste jaren van zijn leven
meer dan zijn vriendin geweest, maar toen hij
stierf, lag zij in hetzelfde paleis in een vertrek
vlak boven hem, niet in staat bij hem te
komen, omdat zij eenige dagen te voren
moeder was geworden van den kleinen Maxi-
miliaan, die later als de ongelukkige keizer
van Mexico zou vallen onder de kogels van
insurgenten.
Of het waar is, dat Maximiliaan de zoon
was van den hertog van Reichstadt. zooals
algemeen werd gefluisterd, wie zal het zeg
den? Maar zeker is het. dat Sophie van alle
vrouwen voor den jongen man het meest heeft
beteekend, meer zelfs dan zijn moeder, aan
wie hij nooit geheel kon vergeven, dat zij den
grooten vader tijdens diens leven ontrouw
werd met een man als Neipperz, al heeft hij
het haar ook nooit verweten. „Zij was niet
de vrouw, die mijn vader verdiende!" heeft
hij eens tot zijn vriend Prohesch gezegd. En
uit de woorden: „Wanneer Josephine mijn
moeder was geweest, zou zij nooit hebben
toegestaan, dat men mjj naar Weenen had
gevoerd!" blijkt, dat hij ook niet in haai
de moeder zag, die hij had verdiend. Maar
Sophie die, vreemd genoeg in L' Aiglon in
het geheel niet voorkomt had hem de
vrouwelijke teederheid en liefde geschonken,
die hij in zijn leven steeds had gemist.
Tijdens zijn leven had hij in Oostenrijk
nooit anders dan hertog van Reichstadt ge-
heeten. Toen hij dood was. behoefde Metter
nich hem niet langer den titel te onthouden,
die zijn vader hem bij zijn geboorte had ge
geven. op zijn doodkist staat in gouden letters
dat hij geboren was als ..Koning van Rome".
Er was immers geen gevaar meer. nu de zoon
daar lag in zijn witte Oostenrijksche uniform
temidden van al die gestorven Habsburgers.
Maar toen ik daar te Weenen in de
„Kaisersgruft" voor de kist van den hertot
von Reichstadt stond en de bloemen met de
linten in Fransche kleuren zag, was dit het
beste bewijs voor mij. dat men na honderd
jaar nog niet vergeten was, dat daar een
Bonaparte en geen Habsburger lag.
J. B.. SCHUIL.
MUZIEK.
OPERA ITALIANA.
het kunstwerk dat ons door hem in onge
kende schied volmaakte afwerking en een
heid geboden wordt. Ik zeg „schier vol
maakt": kan men het beperkende bijwoord
bij menschelijk werk ooit weglaten? Het ge
viel Vrijdagavond dan ook, dat een der hoofd
personen in het eerste bedrijf even met zijn
partij in de war was: een oogenblik slechts,
want Votto hielp hem terstond weer in het
rechte spoor.
Doch zonder zulke uitnemende krachten
als hem Vrijdagavond ten dienste stonden,
zou zelfs een Antonino Votto onvolkomen
werk hebben moeten leveren. Het stemmen-
materiaal was echter van een voluptueuze
schoonheid. Een fluweelen tenor hoorde men
in Gaspare Rubino als „Rodolfo", een prachti-
gen bas in Corrado Zambelli als „Colline". De
„Schaunard" van Ottavio Serpo was ons van
vroeger bekend; hij en Gino Vanelli als „Mar
cello" sloten zich waardig bij de twee eerst-
cenoemden aan. Een enorme stem van heer
lijke kwaliteit bezit Lia Falconieri, die de rol
van „Mimi' vertolkte; Nerina Ferrari's stem
geluid is wat aan den harden kant, doch dit
is in de canailleuze rol van „Musette" geen
ernstig bezwaar. Umberto Sartori, in vocaal
opzicht wat minder, was als de huisbaas „Be-
noit" en vooral als de oude dwaas „Alcindoro"
heel goed.
Een uitmuntende regie werkte mede om het
veristische effect te verhoogen. Er zat leven
en bewegelijkheid in alle tooneelen; nimmer
stonden personen werkeloos of doelloos op de
planken.
En het orkestapparaat werkte voortreffe
lijk. Soepel, slagvaardig, punctueel werd er
onder den grond gespeeld; op elke aanwij
zing van den leider werd onmiddellijk en
juist gereageerd; de klank was homogeen en
beschaafd.
Een uitverkocht huis? Neen; dat schijnt al
leen voor omroepen en operettes weggelegd
te zijn. Redelijk bezet was de Stadsschouw
burg, maar ook niet meer dan dat. Wanneer
zal bij ons zulke superieure kunst als ons
door de Italianen onder maestro Votto ge
schonken werd, eens de algemeene waardee
ring en bewondering vinden, die zij bijv. in
Amsterdam geniet. Of moet het daarheen,
dat we behalve de H. O. V. ook de enkele
operavoorstellingen der Italianen voorgoed
verliezen?
De afwezigen hadden groot ongelijk. Dat
zullen ze nu misschien beseffen, als ze hooren
van al het schoons dat de aanwezigen genoten
hebben; van de laaiende geestdrifte die den
Hollandschen ban verbrak en riep om den
eminenten leider. En toen deze eindelijk op
het tooneel verscheen, klonken de toejui
chingen in verdubbelde kracht. Een „tot weer
ziens" lag er in besloten. Laten we hopen
dat deze "wensch vervuld worde.
K. DE JONG.
La Bohème.
Stelde mij de tijding, dat de Italiaansche
Opera weer met „La Bohème" kwam even
teleur, de opvoering van Vrijdagavond heeft
die teleurstelling in blijdschap doen verkee-
ren. Want zóó hebben we Puccini's meester
werk hier tevoren nooit gehoord! De pracht
der zangstemmen was ook bij vorige opvoe
ringen te bewonderen en de décors hebben we
wel eens mooier gehad dan ze ditmaal wa
ren, maar de muzikale plastiek en vooral het
symphonisch geheel, de volmaakte samen
werking tusschen alle vocale en in
strumentale krachten waren niet minder dan
een openbaring.
De toovenaa-r die dit bewerkte was de
Maestro concertatore e Direttore d'Orchestra
Antonino Votto. Wat de hoofdstedelijke bla
den van hem geschreven hadden bleek geen
overdrijving: hij is een operadirigent van den
allereersten rang. Dirigeerlessenaar noch
partituur waren aanwezig: in Votto's geheu
gen was elke noot. elke nuance gegrift. Men
heeft mij verzekerd dat hij zelfs de instu
deeringen uit het hoofd leidt, en nu ik hem
heb zien dirigeeren geloof ik dat gaarne. Hij
is een allesbeheerschend leider, die aan een
handgebaar, een vingerwijzing, een kleine
hoofdbeweging, een blik voldoende heeft om
zijn wil te verduidelijken, over te brengen, in
levende energie om te zetten. En behalve in
sommige fermates laat die wil den zingen
den en spelenden geen vrijheid. Zij hebben
zich te voegen en zij voegen zich tot hun
en anderer voordeel, tot voordeel vooral van
EEN VOORBESPREKING
DOOR KAREL DE JONG
Wat ik in een vorig artikel schreef over
Arthur Rubinstein geeft mij aanleiding tot een
nabetrachting. Want ik woonde nadien een
door hem gegeven recital bij, dat alle toehoor
ders het waren vele en heusch niet de minst
verwende! in bewondering en geestdrift
bracht. Ik zag en hoorde de uitingen daarvan
en deelde er persoonlijk van harte in. Twee
dagen later hoorde ik door de radio zijn ver
tolking van Saint-Saëns' concert met het or
kest van het Concertgebouw. Ik zat rustig in
een gemakkelijken stoel in mijn kamer en
dronk er een kopje thee bij. Heerlijk en knus,
nietwaar? Zoo muziek te genieten is wel het
ideaalDonderende toejuichingen uit de
luidspreker, terugroepingen ik stond op om
me een tweede kopje thee in te schenken. De
heele zaak had me, op een nuchter-objectieve
waardeering van Rubinstein's exact en virtuoos
spei na, koud gelaten! En dus wil ik nog eens
den nadruk leggen op iets, dat tegenwoordig
te veel uit het oog verloren wordt: De radio
uitzending van concerten is voorzeker een van
onschatbaar cultureel belang; zij kan ons ont
wikkelen en ons werken doen hooren, die an
ders buiten ons bereik zouden moeten blijven.
Maar wie meent dat het beluisteren van een
radiouitzending gelijk staat met het bezoeken
van een goed concert vergist zich. Eventueele
storingen krrr, krrr of tu, tu, tu, tu midden
in een Adagio en de zelfs in de beste toe
stellen optredende klankvervorming, die voor
al de sonoriteit der piano benadeelt, willen we
nog daar laten. Maar het persoonlijk contact,
dat de sfeer schept, geeft het radiotoestel ons
niet. En daarom blijve men er zich van bewust,
dat de radio-uitzending een surrogaat is. En
als men in de gelegenheid is, goede concerten
te bezoeken, verzuime men dat niet onder
voorwendsel, dat men deze of die, of dit of
dat werk al door de radio gehoord heeft of
nog wel eens hooren kan Margarine kan nut
tig zijn, maar zelfs als 25 pet. Mélange is ze
nog niet gelijk aan roomboter. Laat dus de
kunstenaars niet voor leege zalen optreden.
De leegheid der studio's is voor velen van hen
al drukkend genoeg.
Van hetgeen het Concertgebouw ons voor
Zondag belooft kan het ons interesseeren, ken
nis te maken met het Tripel-concert van Al
fredo Casella. De concerten met meervoudige
solistische bezetting, concerti grossi en concer-
tantes, waren in vroegere tijden zeer in zwang.
Behalve öe vele van Corelli, Vivaldi. Bach.
Handel en tijdgenoot en van deze mogen we de
concerten voor 2 en 3 klavieren, de concertante
voor viool en alt en het concert voor fluit en
harp van Mozart noemen. Beethoven schreef
één enkel tot dit genre behoorend werk: het
Tripelconcert op. 56, dat nog onlangs door de
radio uitgezonden is. De drievoudige bezetting-
van het „concertino", dat tegenover de „tutti"
optreedt is hier weer in overeenstemming ge
bracht met de door Corelli (16531713) inge
voerde; de vorm is natuurlijk anders, nl. de
uitgebreide sonatevorm, die men ook in de
soloconcerten van Beethoven, Mozart en vele
anderen vindt. In de 19de eeuw geraakte het
meervoudige concert in onbruik; het dubbel
concert voor viool en cello op. 102 van Brahms
is wel het eenige werk van beteekenis op dit
gebied uit de latere jaren. Of nu het Tripel
concert van Casilla een werk van beteekenis
vormt, zullen we moeten afwachten. De uit
voering van St. Saëns' Derde Symphonie (met
orgel) zal velen welkom zijn. Ik wil er nog eens
op wijzen, dat deze zeer belangrijke, aan de
herinnering van Fr. Liszt gewijde symphonie
volkomen cyclisch gebouwd is. De hoofd
thema's van Allegro, Scherzo en Finale zijn uit
dezelfde notenopeenvolging: mi, re, mi, do, re,
mi, sol enz. (in de eerste 2 deelen mineur, in
de Finale majeur) opgebouwd. Het Adagio, dat
op het Allegro zonder onderbreking volgt,
heeft een nieuw thema, maar het cyclische
komt er toch ook in voor. In de Finale wordt
een grootsche stijging bereikt.
Niet minder interessant is de kwartetuitzen
ding van Huizen op Zondagnamiddag, met
name omdat die ons het vierde kwartet van
Bela Bartok belooft, welk werk onlangs door
het Holl. Strijkkwartet te Amsterdam ge
speeld en toen zeer geestdriftig ontvangen is.
De moeilijkheden die het aan de uitvoerenden
stelt zijn volgens den leider van het ensemble
buitensporig en hebben een maandenlang ge
zamenlijk studeeren noodig gemaakt, maar het
feit dat dit moderne werk bij de hoorders in-
sloeg bewijst dat die studie niet vruchteloos
geweest is.
Heel wat gemakkelijker in 't gehoor vallend
is Mozart's Kwartét in G. gr. t. K.V. 387 het
eerste der zes aan Haydn opgedragen strijk
kwartetten. We willen de aandacht vestigen
op de bewerking van de thema's der Finale.
Het hoofdthema treedt eerst fugatisch op, het
overgangsthema daarna ingelijks; later wor
den zij als dubbelfuga gecombineerd. Blijk
baar heeft Mozart ter eering van zijn ouderen
kunstbroeder iets bijzonders willen geven, en
elk der zes kwartetten levert daarvan de be
wijzen: elk bevat nieuwe en belangrijke wen
dingen.
Betreffende de Bachcantate „Sie werden aus
Saba alle kommen" die Zondag door Leipzig
uitgezonden wordt, moet ik naar een der
vroegere Voorbesprekingen verwijzen.
Dinsdag speelt Francis Koenen voor de mi
crofoon te Hilversum de beide vioolromances
van Beethoven. Dat is eigenlijk niets bijzon
ders, want vele violisten hebben dat al vóór
hem gedaan, maar ik wil de gelegenheid be
nutten om op het m.i. onlogische van de on
middellijke opvolging van deze twee gelijksoor
tige stukken te wijzen. Elk programma ver
langt afwisseling, tegenstelling en deze bieden
Beethoven's beide Romances niet in voldoende
mate. Beide hebben hetzelfde karakter en den
zelfden vorm. nl. dien van een rondo met een
liedmelodie als refrein. En nu kan men wel
zeggen dat die liedmelodie in op. 40 tweedeelit
en in op. 50 ééndeelig is, maar dat verandert
aan het karakter en vooral aan de stemming,
die er door gewekt wordt, niet heel veel.
Het Rondo capriccioso van St. Saëns, dat in
dezelfde uitzending voorkomt, is een algemeen
bekend stuk. vlot geschreven en dankbaar
maar de grenzen van het banale worden er
hier en daar bedenkelijk benaderd.
Zeer weinig algemeen bekend daarentegen
zijn de werken die op het programma van het
pianorecital van W. Zonderland (Huizen. Don
derdag) staan. Het kan reeds daarom belang
inboezemen: te meer omdat het een aantal
pïanowerken van onzen ter gelegenheid
van zijn 75sten verjaardag gehuldigd-en
landgenoot Gerard von Brucken Fock bevat.
De uitvoering van diens „Requiem" heeft toen
zijn beteekenis bewezen; ook uit vele zijner
pianowerken spreekt een persoonlijkheid.
Mozart's Pianoconcert in c. kl. t. (Hilversum
Donderdag) behoeft wel geen aanbeveling.
Hugo de Groot zal wel voor een uitmuntend
ensemble zorgen; dat is hem wel toever
trouwd!
CONCERT CONSTANT MOERMAN.
De jeugdige violist Constant Moerman zal
een viool-avond te Haarlem geven op Don
derdag 24 Januari in den Stadsschouwburg.
De pianist Karei de Jong zal zijn medewer
king verleenen.
CINEMA PALACE.
Een Vrouw, een Vriend, een
Lied. Met Tito Schipa en
Pasquali.
Een uitgebreid programma gaat aan de
hoofdfilm vooraf. Na het Ufa en het Profilti
Nieuws, waarin o.a. het uitdragen van het
stoffelijk overschot van minister Kalf'f uit
het sterfhuis te Wassenaar te zien is, ko
men er een paar gekleui-de filmpjes, het
eerste „De Wereldvlieger". Het tweede speelt
in de speelgoedwereld. „Ufabommen" spant
van alles vóór de hoofdfilm de kroon. In
bonte rij trekken fragmenten van verschil
lende ons beleende Ufa-filmen aan ons oog
voorbij, geïllustreerd natuurlijk door de po
pulaire, door bijna iedereen gezongen wijs
jes. De .Willy Astor Comp." (twee dames en
een heer) voeren eenige zeer geslaagde dans-
fantasieën uit, de dames in zeer flatteuse
toiletjes.
In ,.Een Vrouw, een Vriend, een Lied", is
het natuurlijk in de eerste plaats Tito Schipa
die ons van zijn prachtige tenor-stem doet
genieten. Als filmartist is evenwel dat kleine
watervlugge ventje Pas
quali ons veel meer
waard. Bij Tito Sohi-pa
Ls van acteeren vrijwel
geen sprake, ten deele
brengt zijn rol dat mee,
maar hij is -in de aller
eerste plaats zanger, en
dat is tenslotte te be
grijpen. Het gegeven van
deze film, die geregis
seerd werd door Mario
Bonnard is origineel ge
vonden.
PASQUALI.
Marcello Pal ma (Tito Schipa) een man
met een prachtige stem. maar met een he
vige plankenkoorts, wordt bij zijn optreden
in een cabaret hartgrondig uitgefloten. Als
gewoonlijk speelden zijn zenuwen hem weer
parten, zoodat hij er geen fatsoenlijke noot
uit kon krijgen. Met zijn beide vrienden, ook
artisten. Gilbert (Pasquali) en André (Jean
Gobet) zitten ze nu leelijk aan den grond.
Op de deur van hun gemeenschappelijke
kamers prijkt een bordje „Concertbureau"
of iets dergelijks. Maar tot nu hebben ze
maar weinig liefhebbers gehad. Een buur
meisje Lucie. heeft Marcello in vuur en vlam
gezet. Hij zingt haar vol liefde een van zijn
mooiste liedjes toe. Gilbert, die dat hoort,
maakt zich spinnijdig' op hem. en staat hem
in zijn boosheid na te doen. Toevallig komt
Madame Laura (Jeanne Parriat) eigenares
van een nachtclub, om te vragen of het „Con
certbureau" misschien ook een zanger voor
haar club heeft. Ze hoort Marcello zingen,
is nat-uurliik verrukt van die stem. klikt door
het sleutelgat en ziet Gilbert acteeren. Ma
dame Laura meent, dat Gilbert de zanger is
en engageert hem om dienzelfden avond in
haar club op te treden. Gilbert, die nog geen
noot kan zingen zoo groot als een koe. zit
even in verlegenheid, maar hij heeft de op
lossing gauw gevonden. Marcello, de plan-
ker.koortsman. blijft uit het gezicht van het
oubliek en zingt en Gilbert gaat ot> het too-
neen en doet alsof, d.w.z. hij bpweeat mond,
armen en bcenen, zegt met zijn mond de
woorden, maar brengt er natuurlijk geen
geluid uit. Het wordt een enorm succes, Ma
dame Laura wil met hem trouwen, een rijke
Amer-ka ansche wil hem koon en en een an
der w'i hem engaaeeren voor het eerste Con
certgebouw van de stad. Het wordt hel; drie
tal vrienden niet gemakkelijk gemaakt, maar
de handige Pasquali maakt telkens, dat het
geen debacle wordt.. Reusachtig, z-ooals dat
kpveltje sieelt! Er is om hem geschaterd.
Een gelukkig slot; maakt, dat men opge
wekt en vroolijk huistoe gaat.
(Men zie ook pag .6